Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over het Jaarverslag Ministerie van Economische Zaken en Klimaat 2024 (Kamerstuk 36740-XIII-1)
36 740 XIII Jaarverslag en slotwet Ministerie van Economische Zaken en Klimaat 2024
Nr. 7
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 10 juni 2025
De vaste commissie voor Economische Zaken heeft een aantal vragen voorgelegd aan de
Minister van Economische Zaken over de brief van 21 mei 2025 inzake over het Jaarverslag
Ministerie van Economische Zaken en Klimaat 2024 (Kamerstuk 36 740 XIII, nr. 1).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 10 juni 2025. Vragen en antwoorden
zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Michon-Derkzen
Adjunct-griffier van de commissie, Krijger
Vragen en antwoorden
1
Hoe verklaart u de onderuitputting van 1,2 miljard euro bij het departement? Waar
had dit aan uitgegeven moeten worden?
Antwoord
De onderuitputting op de EZK-begroting van 1,2 miljard in totaal heeft verschillende
oorzaken. Zo is vertraging opgetreden bij de versterkingsoperatie in Groningen (onder
meer doordat minder adressen zijn versterkt dan eerder verwacht), is de nadeelcompensatie
voor de eigenaren van kolencentrales niet uitbetaald (vanwege het uitblijven van een
definitief staatssteunoordeel van de Europese Commissie), zijn terugontvangsten verwerkt
voor de SDE-regelingen (vanwege te hoog vastgestelde voorschotten) en bleken voor
de Tegemoetkoming Energiekosten minder aanvragen gedaan dan verwacht. Ook is een minder
groot beroep gedaan op de IKC ETS-regeling en zijn projecten binnen de DEI-regeling
vertraagd.
Daarnaast zijn minder uitgaven gedaan voor projecten die gefinancierd worden uit het
Nationaal Groeifonds (Groenvermogen, Circulaire Plastics, Waterstofhubs) of het Klimaatfonds
(ISDE en uitvoeringskosten klimaat medeoverheden). Dit hangt grotendeels samen met
vertraging in de uitvoering, waardoor veel van deze uitgaven in latere jaren nog wel
dienen plaats te vinden.
Grootste posten met onderuitputting in 2024 (bedragen in € duizenden)
Bedrag
Als percentage van de vastgestelde ontwerpbegroting 2024
Groningen
– 451.141
– 6,5%
SDE-domein
– 855.911
– 12,4%
Nationaal Groeifonds projecten EZK
– 411.999
– 5,9%
Klimaatfondsmiddelen EZK
– 136.801
– 2,0%
Energiemaatregelen
– 48.410
– 0,7%
Indirecte kostencompensatie ETS
– 38.689
– 0,6%
PPS-toeslag
– 24.182
– 0,3%
Demonstratieregeling Energie- en Klimaatinnovatie (DEI+)
– 23.134
– 0,3%
Diverse ontvangsten artikel 4
– 22.225
– 0,3%
Overige maatregelen en tegenvallers
836.254
12,1%
Totaal
– 1.176.238
– 17,0%
2
Waarom is de accijnskorting destijds uit het Nationaal Groeifonds gehaald? Wordt deze
bezuiniging op de middelen van EZ op een andere manier gecompenseerd?
Antwoord
De dekking voor de accijnskorting is destijds op aangeven van de Tweede Kamer uit
het Nationaal Groeifonds (NGF) gehaald. Bij de behandeling van het Belastingplan 2024
heeft de Tweede Kamer ingestemd met amendement Erkens c.s. (Kamerstuk 36 418, nr. 83), waarmee besloten werd om de geplande accijnsverhoging op benzine, diesel en LPG
per 1 januari 2024 niet door te laten gaan en daarvoor 1,2 miljard euro uit de nog
onbestemde middelen van het NGF te halen. Dit is niet op een andere manier gecompenseerd.
3
Wat is uw opvatting over de vele regelingen die het departement heeft en de samenhang
hiertussen? Ziet u mogelijkheden om regelingen meer integraal aan te vliegen en de
samenhang en regie hierop te verbeteren?
Antwoord
Het Ministerie van Economische Zaken heeft verschillende instrumenten, zowel sector
specifiek als generiek. Deze instrumenten zijn er op gericht om het verdienvermogen,
arbeidsproductiviteit en de economische groei van Nederland te waarborgen door verschillende
type knelpunten – marktfalen – te adresseren.
De verschillende regelingen worden periodiek geëvalueerd waarbij ook de samenhang
wordt bekeken. Recent is in het IBO «kies voor baten» gekeken naar de samenhang tussen
financieringsinstrumenten. Daarnaast zijn er dit jaar periodieke rapportages van het
EZ innovatiebeleid en ondernemerschapsbeleid waarin de samenhang centraal staat. De
Kamer wordt in het najaar over de uitkomsten van deze periodieke rapportages geïnformeerd.
4
Hoe verklaart u de structurele vertraging met investeringen, bijvoorbeeld via het
Toekomstfonds? Wat gaat u doen om middelen die beschikbaar zijn om te investeren ook
daadwerkelijk uit te geven?
Antwoord
Het doen van investeringen, bijvoorbeeld op het gebied van risicokapitaal en vroege
fase-ondersteuning voor innovatieve bedrijven zoals via het Toekomstfonds gebeurt,
gaat altijd gepaard met onzekerheden en langere looptijden dan één begrotingsjaar.
De uitgaven worden gedaan op een manier die aansluit bij de financieringsbehoefte
van de markt en bedrijven, en sluiten daarom niet altijd aan op de verwachte raming
in de begroting. Het vraag-gestuurde karakter van de verschillende regelingen betekent
dat financiering zich niet altijd materialiseert in het jaar waarin het werd voorzien.
Waar mogelijk wordt het budget naar latere jaren op de EZ-begroting geschoven om volgens
de doelstelling van het Toekomstfonds beschikbaar te blijven voor deze regelingen.
Bij de Ontwerpbegroting 2025 zijn alle ramingen op het Toekomstfonds volledig herzien
om deze aan te laten sluiten bij de verwachte financieringsbehoefte voor de komende
jaren. Bij de 1e suppletoire begroting 2025 zijn deze ramingen weer bijgesteld op basis van de dan
bekende uitvoeringsinformatie en de verwachte uitgaven voor de komende jaren. Het
periodiek bijstellen van de ramingen geeft het meest nauwkeurige beeld van het uitgavenritme
op dat moment. Het schuiven van middelen is dan ook niet symptomatisch voor een gebrek
aan investeringsmogelijkheden of een verminderde impact, maar zorgen voor aansluiting
van de begroting bij de werkelijkheid van de regelingen en de fondsen die ermee worden
gefinancierd.
5
Hoe verklaart u de stijgende apparaatskosten van het departement? Hoe verhoudt dit
zich tot de ambities van het kabinet om te bezuinigen op de apparaatskosten van de
overheid in zijn geheel?
Antwoord
De afgelopen jaren is de aandacht voor verschillende onderdelen van het EZK-beleidsterrein,
waaronder voor energie- en klimaatbeleid en de hersteloperatie in Groningen geïntensiveerd.
Niet alleen de beleidsmiddelen zijn hiervoor toegenomen, maar ook de apparaatsmiddelen
zowel bij het kerndepartement als bij diverse uitvoerings- en toezichtsorganisaties,
waaronder de Autoriteit Consument en Markt (ACM), de Nationaal Coördinator Groningen
(NCG) en het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM). In het jaarverslag is te zien dat
de personele uitgaven zijn gestegen van € 220 miljoen in 2020 naar € 552 miljoen in
2024.
De apparaatstaakstelling, geïntroduceerd door kabinet-Schoof, is met ingang van het
begrotingsjaar 2025 in de begroting verwerkt. In het begrotingsjaar 2024 was deze
taakstelling nog niet van toepassing. Ook worden de apparaatsmiddelen voor de uitvoering
van het beleid op het terrein van Herstel Groningen in de eerstvolgende ontwerpbegroting
overgeheveld naar BZK; voor de apparaatsmiddelen voor de Nationaal Coördinator Groningen
(NCG) is dat reeds gebeurd in de ontwerpbegroting 2025 (per 2025). In de eerste suppletoire
begroting 2025 van EZ/KGG is te zien dat de personele uitgaven in 2030 worden geraamd
op € 335 miljoen.
6
Bestaan er concrete plannen om de externe inhuur op het kerndepartement en andere
organisaties die in tabel 105 zijn genoemd terug te dringen? Zo ja, kunnen deze concrete
plannen worden bijgevoegd bij de beantwoording?
Antwoord
Om in te zetten op een daling van de externe inhuur is een aantal maatregelen genomen.
Zo is bij het kerndepartement in verband met de apparaatstaakstelling, het budget
voor externe inhuur verlaagd. Een groot deel van de externe inhuur gebeurt bij verschillende
taakorganisaties, zoals de Dienst ICT Uitvoering (DICTU), RDI, NCG en IMG, die te
kampen hebben met arbeidskrapte voor specifieke expertise of een significant aandeel
tijdelijke werkzaamheden. DICTU is onder andere bezig met het implementeren van de
sourcing strategie, die is bedoeld om de opdrachten waar nodig uit te besteden. Dit zal op
termijn resulteren in lagere inzet op extern personeel en RVO zal bijvoorbeeld bij
een daling in de omvang van het opdrachtenpakket in eerste instantie streven naar
een afname van inzet van externe inhuur. RDI heeft nieuwe opdrachten die veel specialistische
kennis vragen. Deze kennis en grote groei vangt de RDI gedeeltelijk op met externe
inhuur. De opdrachten van de RDI die al ingebed zijn in de organisatie kennen een
veel lager percentage inhuur omdat deze vorm van inhuur alleen ingezet wordt voor
vervanging van langdurig verzuim of ouderschapsverlof.
Zowel de ACM als SodM streven ernaar de Roemernorm te behalen. Echter, de krappe arbeidsmarkt
voor hun hooggespecialiseerde expertise bemoeilijkt dit. De ACM zoekt specifiek naar
juridische, economische en technische professionals, terwijl SodM behoefte heeft aan
zeldzame mijnbouw- en geologie-expertise voor vaste aanstellingen. Het doel is en
blijft om deze essentiële functies te vervullen met ambtenaren.
Kamerstuk 36 740 XIII
1
Wat is de reden voor de vertraging in de uitvoering die resulteert in de onderuitputting
van € 51 miljoen van het verplichtingsbudget voor het Nationaal Groeifondsproject
AINed?
Antwoord
De reden bij AiNed dat € 51 miljoen niet meer in 2024 kon worden verplicht, heeft
in belangrijke mate te maken met de realisatie van de actielijnen Innovatielabs en
Leergemeenschappen. De selectie van voorstellen voor beide actielijnen is wel in 2024
afgerond, maar het daadwerkelijk verplichten en beschikken van de subsidie voor acht geselecteerde
projectvoorstellen kon niet meer voor het einde van 2024 worden afgerond en wordt
in 2025 gedaan.
2
Kan de oorzaak «vertraging in de uitvoering» verder worden uitgelegd als reden dat
het kasbudget voor de Nationale Groeifonds-projecten AINed en het Nationaal Onderwijslab
(NOLA) € 21,7 miljoen niet is gerealiseerd?
Antwoord
Verschillende factoren veroorzaken de «vertraging in de uitvoering» voor het Nationaal
Onderwijslab AI (NOLAI). De latere vervulling van vacatures en minder «teachers in
residence» heeft geleid tot lagere kosten dan begroot. Omdat projecten later zijn
gestart vallen zowel de salaris als uitvoeringskosten lager uit dan gepland. Er zijn
minder co-creatieprojecten gestart dan begroot om de kwaliteit van de projecten te waarborgen; zo kunnen
de projectvoorstellen in 2025 verder ontwikkeld en uitgewerkt worden. Tenslotte vielen
de kosten van de co-creatieprojecten die wel zijn gestart, lager uit dan verwacht. De doelstellingen en de investeringen
in NOLAI blijven de komende jaren van kracht.
2025Z10822
1
Hoe gaat u er bij aanbestedingen en subsidies voor zorgen dat het (klein) Nederlands
mkb beter mee kan doen? Welke vereisten aan subsidies of aanbestedingen kunt u verruimen/veranderen
en welke mogelijkheden ziet u om de administratieve lasten zo te verlagen dat er 50%
minder mensuren in gaat zitten en het gebruik door het mkb met 25% toeneemt in de
komende vier jaar?
Antwoord
RVO bedient ondernemend Nederland in den brede. Afhankelijk van het doel van een regeling
is deze specifiek voor het midden- en kleinbedrijf (MKB) of breder voor alle ondernemers
in Nederland toegankelijk. RVO streeft ernaar die regelingen zo eenvoudig mogelijk
toegankelijk te maken. Dat doet ze onder andere door de inzet van regelhulpen.
Daarnaast is in 2023 de Actieagenda MKB-dienstverlening geïntroduceerd, een plan van
de Nederlandse overheid om de dienstverlening aan MKB te verbeteren. Het doel is om
het MKB beter te ondersteunen bij het realiseren van hun bedrijfsdoelen en om hun
groei te stimuleren. RVO neemt deel aan de MKB-actieagenda en investeert in het nog
beter aanbieden en organiseren van de dienstverlening voor ondernemers.
Het MKB heeft hierbij vooral behoefte aan een snel besluit over toekenning, inzicht
in de diverse mogelijkheden en een overzicht van de verschillende formulieren voor
verschillende aanvragen.
Daarnaast verstevigt RVO de samenwerking met de regionale ontwikkelingsmaatschappijen
(ROM’s).
2
Hoe waarborgt u dat RVO effectief uitvoering geeft aan subsidieregelingen voor innovatie
ondanks dat effectieve uitvoering afhankelijk is van de medewerking van gemeenten,
terwijl zij de noodzaak of hun rol hierin niet erkennen?
Antwoord
Bij het ontwerp van regelingen worden altijd alle stakeholders betrokken en geïnformeerd,
indien daar sprake van is worden ook decentrale overheden, zoals gemeenten betrokken.
De opdrachtgever heeft hierin ook een verantwoordelijkheid als blijkt dat in de uitvoering
andere overheidslagen een rol hebben. RVO verstuurt maandelijks een nieuwsbrief aan
decentrale overheden waarin subsidieregelingen en nieuwe ontwikkelingen onder de aandacht
worden gebracht. Daarnaast heeft RVO regio liaisons die in de regio aanspreekpunt
zijn voor de dienstverlening vanuit RVO. De liaisons helpen bij articulatie van (innovatie)vraagstukken
van decentrale overheden, zoals gemeenten en koppelen daar de juiste inhoudelijke
expertise aan vanuit RVO. RVO huisvest ook een aantal expert-pools (o.a. Expertpool
NP-RES, Helpdesk ZON, Helpdesk Wind op Zee, NPLW, E-hubs) waar decentrale overheden
gericht kennis en expertise kunnen uitvragen.
3
Wanneer gaat u, in het licht van de aangenomen motie-Schonis c.s. (Kamerstuk 35 300 A, nr. 43), er toezicht op houden dat hier ook uitvoering aan wordt gegeven? RVO houdt toezicht
op de regeling.
Antwoord
In de motie wordt de regering verzocht, om in het geval van bomenkap bij infrastructurele
werkzaamheden de voortgang van de herplantingsverplichting actief te monitoren, en
de Kamer hierover periodiek te informeren.
RVO houdt toezicht op de naleving en handhaaft op overtredingen van de Omgevingswet,
daar waar met ruimtelijke ingrepen beschermde flora en fauna (waaronder ook houtopstanden)
worden geraakt en handhaving onder de bevoegdheid van het Rijk valt. RVO ontvangt
meldingen van provincies van mogelijke overtredingen op het niet naleven van de herplantplicht.
Daarnaast houdt RVO actief toezicht op de naleving en controleert steekproefsgewijs
of er kapmeldingen zijn ingediend, er binnen drie jaar aan de herplantplicht is voldaan
en of de herplant ook is aangeslagen. RVO zet via het bestuursrecht verschillende
instrumenten/middelen in om overtredingen te stoppen, te doen herstellen en herhaling
te voorkomen.
4
Kunt u aangeven welke mogelijkheden u ziet om meer empirische data te gebruiken in
het vormgeven van regelgeving? Denk hierbij aan enquêtes onder ondernemers etc.
Antwoord
RVO zoekt naar mogelijkheden om regelgeving beter vorm te geven en onderzoekt nu de
mogelijkheden om met de inzet van AI administratieve vereenvoudiging, en slimmere
processen, te realiseren. RVO leert daarbij van buitenlandse voorbeelden. RVO verzamelt
data door de contacten met klanten, maar ook door evaluaties met ondernemers van specifieke
regelingen.
5
Kunt u aangeven wat de mogelijkheden zijn om bij nieuwe regelgeving helderheid te
verschaffen over de consequenties voor ondernemers als zij deze niet naleven?
Antwoord
Om in aanmerking te komen voor een subsidieregeling zijn duidelijke voorwaarden gesteld.
RVO voert veel subsidies en financieringsregelingen uit in opdracht van diverse ministeries
en de Europese Unie. Per ministerie gelden andere subsidiespelregels. Ook voor subsidies
vanuit de Europese Unie gelden algemene subsidieregels. Op de website van RVO staan
per subsidie in de Subsidie- en financieringswijzer de spelregels vermeld. Zo moeten
we resultaten gebruikt worden, zoals bedoeld in de subsidieregeling. Ondernemers dienen
regelgeving altijd na te leven. Indien ondernemers zich niet aan voorwaarden van bijvoorbeeld
subsidieregelingen houden, hebben ondernemers dus ook geen recht op de subsidie.
6
In het kader van het borgen van de uitvoerbaarheid van beleid stelt de Algemene Rekenkamer
een rode kaart voor bij onuitvoerbaar beleid. Welke mogelijkheden ziet u bij de vormgeving
van deze rode kaart? Kunt u bij de beantwoording van deze vraag de hierboven genoemde
criteria meenemen, evenals andere kritische punten ten aanzien van de uitvoerbaarheid
voor en de impact op de RVO?
Antwoord
Ik ben het graag met de Algemene Rekenkamer eens dat beleid uitvoerbaar moet zijn. In de praktijk wordt RVO steeds vaker en in een eerder stadium door
ministeries benaderd bij het ontwerpen van regelingen en wijst op de eventuele risico’s
en de uitvoerbaarheid. Ook doet RVO voor alle opdrachten een opdrachttoets. Daarin
wordt een uitvoeringstest gedaan waarvan de uitkomsten worden gedeeld met het departement.
Bij grote bezwaren bestaat de mogelijkheid om de Minister hierover direct te adviseren.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.J.M. Michon-Derkzen, voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken -
Mede ondertekenaar
H.W. Krijger, adjunct-griffier