Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden : Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden
36 740 XIV Jaarverslag en slotwet Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en het Diergezondheidsfonds 2024
Nr. 5 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 23 juni 2025
De vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, belast met
het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te
brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 28 mei 2025 voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid
en Natuur. Bij brief van 10 juni 2025 zijn ze door de Minister van Landbouw, Visserij,
Voedselzekerheid en Natuur beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van
het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, Aardema
De griffier van de commissie, Jansma
Vragen en antwoorden
1
Waarom voldeden veel aanvragen voor vestigingssteun jonge landbouwers niet aan de
voorwaarden? Is de regeling onnodig complex? Wat doet de regering om deze regeling
toegankelijker te maken, gezien de krimpende boerenpopulatie?
Antwoord
De eerste subsidieopenstelling voor de subsidie voor de vestiging van jonge landbouwers
vond plaats van maandag 3 juni 2024 tot vrijdag 2 augustus 2024. Tijdens deze subsidieopenstelling
hebben 876 jonge landbouwers een subsidieaanvraag bij de RVO ingediend. Een deel van
de subsidieaanvragen is afgewezen omdat zij niet aan de subsidievoorwaarden voldeed.
De meest voorkomende afwijsredenen voor de subsidie waren dat de jonge landbouwer
het bedrijf niet voor meer dan 50% had overgenomen, dat de standaardverdiencapaciteit
(SVC) van het bedrijf lager was dan € 15.000 en dat het bedrijf vóór 1 januari 2023
was gevestigd.
Na de eerste openstelling heeft LVVN ontvangen signalen en opgedane ervaringen geëvalueerd
met RVO, het Nederlands Agrarisch Jongeren Kontakt (NAJK) en de Vereniging van Accountants-
en Belastingadviesbureaus (VLB). Uit deze evaluatie bleek dat de regeling niet complex
is, maar ook dat een aantal subsidievoorwaarden niet goed aansluit op de praktijk
rondom bedrijfsovername en dat de subsidievoorwaarden niet altijd goed waren begrepen.
Naar aanleiding van de evaluatie zijn voor het aanvraagjaar 2025 een aantal zaken
aangepast. De evaluatie gaf onder andere aan dat de communicatie over de vereiste
overnamedocumenten en de voorwaarden voor (doorslaggevende) zeggenschap verbeterd
moet worden. RVO heeft hier bij de huidige openstelling (28 april tot en met 27 juni
2025) extra aandacht aan besteed. Verder is de definitie van gedeeltelijke overname
aangepast zodat deze beter aansluit bij de boerenpraktijk. Ook is het mogelijk dat
startende bedrijven die in 2024 nog niet voldeden aan de SVC, maar in 2025 wel, alsnog
bij de huidige openstelling een subsidieaanvraag kunnen indienen.
2
Waarom wordt bij evaluaties door het ministerie zelden concreet ingegaan op aanbevelingen
van de Algemene Rekenkamer? Is de regering bereid voortaan expliciet te rapporteren
welke aanbevelingen worden overgenomen en wanneer?
Antwoord
Evaluaties die aan de Kamer worden gestuurd zijn in de regel voorzien van een aanbiedingsbrief.
In deze aanbiedingsbrief gaat het kabinet in op de belangrijkste aanbevelingen uit
evaluaties. Daarnaast geeft het kabinet aan welke aanbevelingen worden opgevolgd en
op welke manier dat zal gebeuren.
Waar mogelijk betrekken we aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer bij evaluaties
op het betreffende onderwerp. Doelmatigheidsonderzoeken van de Algemene Rekenkamer
worden daarnaast doorgaans voorzien van een bestuurlijke reactie waarin ingegaan wordt
op de conclusies en aanbevelingen uit het onderzoek.
3
Hoe verklaart de regering de onder uitputting van 307 miljoen euro (7,7 procent) op
de Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN)-begroting? Hoeveel hiervan
betreft beleid dat in 2024 politiek is geprofileerd, maar pas na verkiezingen wordt
uitgevoerd? Hoe wordt gegarandeerd dat deze onder uitputting geen beleidsuitstel of
politieke herprofilering inhoudt?
Antwoord
De onderuitputting op de LVVN-begroting van 2024 wordt voor een belangrijk deel veroorzaakt
door de beëindigingsregelingen Lbv en Lbv-plus (samen € 159,4 mln.). Dit komt doordat
het lastig te voorspellen is wanneer deelnemers aan deze regelingen een stap in het
proces zullen afronden, en dus de volgende betaling moeten ontvangen. Ook al is er
sprake van onderuitputting, het beleid wordt in het volgende jaar alsnog uitgevoerd.
De overige onderuitputting bestaat uit diverse kleinere posten.
Nieuw beleid waartoe in 2024 is besloten, is in de ontwerpbegroting van 2025 opgenomen.
De onderuitputting is daarom niet van toepassing op middelen die door het kabinet
aan de LVVN-begroting zijn toegevoegd. Het kabinet spant zich altijd in om onderuitputting
te voorkomen, maar kan dit vanwege onvoorziene vertraging of andere externe factoren
niet helemaal uitsluiten. De onderuitputting wordt toegelicht in het Jaarverslag.
4
Waarom is bij de stikstofexcretieforfaits per 1 januari 2025 geen rekening gehouden
met beweiding, in afwijking van het College van Deskundigen Meststoffenwet (CDM)-advies?
Welke gevolgen heeft dit voor naleving van Europese normen?
Antwoord
Als gevolg van de situatie op de mestmarkt was er sprake van grote (tijds)druk om
de stikstofcorrectiefactor en daarmee de stikstofexcretieforfaits per 1 januari 2025
aan te passen. Door de tijdsdruk is ten onrechte niet voldoende aandacht geschonken
aan de in een voetnoot opgenomen opmerking van de CDM over (het effect van) beweiding
op de stikstofcorrectiefactor. Echter, omdat mestproductieplafonds zien op de bruto
stikstofproductie, waarin geen rekening wordt gehouden met stikstofverliezen, heeft
het niet correct vaststellen van de stikstofcorrectiefactor geen invloed op de naleving
van de mestproductieplafonds. De stikstofcorrectiefactor is wel van invloed op de
hoogte van het stikstofexcretieforfait. Op basis van het huidige stikstofexcretieforfait
kan in zijn algemeenheid niet gesteld worden dat het stikstofgebruik hoger ligt dan
de Europese gebruiksnorm. Het excretieforfait is gebaseerd op gemiddelden, waardoor
deze niet één op één te vergelijken is met de werkelijke stikstofexcretie en het werkelijke
stikstofgebruik op een melkveebedrijf. Daarnaast zijn er meerdere factoren van invloed
op de hoeveelheid stikstof die gebruikt wordt op een melkveebedrijf, zoals bijvoorbeeld
het gewas, de mate van grondgebondenheid en afzetmogelijkheden van de mest.
5
Waarom is bij de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties met piekbelasting
(Lbv-plus) gekozen voor een vergoeding van 120 procent en sloopvergoeding zonder onderbouwde
beleidslogica of effectiviteitsstudie? Wordt overwogen om toekomstige regelingen gebied
specifiek te maken en stikstofreductie per euro inzichtelijk te maken?
Antwoord
De Lbv-plus is ontwikkeld naar aanleiding van het advies van de heer Remkes: «Wat
wel kan, uit de impasse en een aanzet voor perspectief». Dit advies was de basis voor
de aanpak piekbelasting. Onderdeel hiervan was het beschikbaar stellen van een financieel
zo aantrekkelijk mogelijke regeling voor vrijwillige beëindiging van veehouderijlocaties.
Vanuit dit perspectief is binnen de Europese kaders voor staatssteun gezocht naar
ruimte om de regeling financieel zo aantrekkelijk mogelijk te maken. De steunintensiteit
van 120% voor het waardeverlies van de productiecapaciteit draagt maximaal bij aan
het doelbereik, wat gelet op de urgentie en noodzaak om zoveel mogelijk de stikstofdepositie
op overbelaste Natura 2000-gebieden te reduceren van groot belang is.
Voor de toekomstige Vrijwillige beëindigingsregeling ga ik na of ik deze kan richten
op de gebieden waar de stikstofproblematiek het meest urgent is. Een doelmatige besteding
van overheidsmiddelen is een belangrijk uitgangspunt bij het vormgeven van een nieuwe
beëindigingsregeling. Het kabinet probeert daarbij een juiste balans te vinden tussen
doelmatigheid en doeltreffendheid. Het inzichtelijk maken van de stikstofreductie
per euro is bij vrijwillige beëindigingsregelingen na definitieve vaststelling van
de laatste subsidieverleningen mogelijk.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. Aardema, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur -
Mede ondertekenaar
R.P. Jansma, griffier
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.