Brief regering : Kabinetsreactie rapport “Boetestelsels in balans”
29 398 Maatregelen verkeersveiligheid
Nr. 1176
                   BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
            
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 juni 2025
Hierbij ontvangt u, mede namens de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, de kabinetsreactie
                  op het rapport «Boetestelsels in balans» van het Openbaar Ministerie (OM). Het OM
                  heeft naar aanleiding van de hoge indexering van de verkeersboetes voor het jaar 2023
                  in een brief van 23 juni 2022 aangegeven dat er een disbalans tussen de verschillende
                  sanctiestelsels is ontstaan. Mijn ambtsvoorganger heeft daarop aan het OM gevraagd
                  advies te geven over de aard en omvang van deze disbalans, de oorzaken hiervan en
                  de scenario’s voor mogelijke oplossingen. Eind mei 2023 is het rapport «Boetestelsels
                  in balans» door het OM opgeleverd. In het rapport wordt geconcludeerd dat er op verschillende
                  punten een problematische disbalans tussen de boetestelsels is ontstaan, met name
                  door de in het verleden doorgevoerde beleidsmatige verhogingen van de verkeersboetes
                  bovenop de reguliere indexering. Door de val van het kabinet vlak na het verschijnen
                  van het rapport en de daaropvolgende formatie en kabinetswissel, heeft de kabinetsreactie
                  op dit rapport vertraging opgelopen. In de afgelopen twee jaar zijn bovendien verschillende
                  opties voor opvolging van de adviezen samen met de meest betrokken organisaties onderzocht.
               
De conclusies van het OM
Vooropgesteld moet worden dat de conclusies van het OM door dit kabinet worden gedeeld.
                     In de afgelopen decennia zijn de verkeersboetes verschillende keren om begrotingstechnische
                     redenen verhoogd. Verhogingen waar telkens voor gekozen werd om pijnlijke bezuinigingen
                     op de begroting van justitie en veiligheid te voorkomen. Keuzes die wat dit kabinet
                     betreft per geval gezien vervelend maar wel begrijpelijk waren. Bij elkaar opgeteld
                     zijn het echter keuzes geweest die een negatief effect hebben gehad. Ze hebben geleid
                     tot een disbalans in de boetestelsels. en onevenredig hoge boetes voor burgers die
                     verkeersovertredingen begaan.
                  
De conclusie van het OM is dat er op verschillende manieren een disbalans in de boetestelsels
                     is ontstaan. Het gaat om twee vormen van disbalans. Allereerst de interne disbalans
                     tussen de verkeersboetes die op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving
                     verkeersovertredingen (Wahv) worden opgelegd en de boetes die feitgecodeerd op basis
                     van het strafrecht voor verkeersfeiten worden opgelegd. Een voorbeeld van een feitgecodeerde
                     boete op basis van het strafrecht is bijvoorbeeld een boete voor snelheidsovertredingen
                     van 30 tot 50 kilometer per uur. Deze interne disbalans is een direct gevolg van de
                     gedifferentieerde indexering van 2023 en de aanvullende verhoging van de boetes op
                     grond van de Wahv bovenop de reguliere indexering in 2024, en dus relatief recent.
                  
De tweede disbalans is de externe disbalans. Dat is de disbalans tussen de sancties
                     binnen het totale feitgecodeerde boetestelsel (Wahv-boetes en feitgecodeerde boetes
                     binnen het strafrecht) en de andere boetes in het strafrecht (zowel voor zeer ernstige
                     verkeersovertredingen als voor commune delicten1). Het OM geeft hierover aan in het rapport: «De externe balans wordt hoofdzakelijk
                     bepaald door drie factoren: proportionaliteit, de verhouding met andere sanctiestelsels
                     en tot slot de wettelijke grensbedragen. Het meest fundamentele vraagstuk is dat van
                     de proportionaliteit van de feitgecodeerde sancties». Proportionaliteit wordt in het
                     rapport omschreven als het uitgangspunt dat de straffen de ernst en strafwaardigheid
                     van strafbare gedragingen uitdrukken.
                  
Het OM geeft aan dat de proportionaliteit van feitgecodeerde sancties voor het laatst
                     in 2005 lijkt te zijn afgewogen. Sindsdien zijn de boetetarieven binnen de Wahv met
                     ruim 41% geïndexeerd aan de hand van de inflatie. Daar bovenop zijn deze tarieven
                     in de jaren 2008–2012 met bijna 55% verhoogd. Dat levert tussen 2005 en 2023 een totale
                     cumulatieve stijging van 116% op, die voor meer dan de helft bestaat uit niet aan
                     de inflatie gerelateerde verhogingen. Dit doet voor het OM de vraag rijzen in hoeverre
                     deze verkeersboetes op dit moment nog proportioneel zijn. Ook de Raad van State heeft
                     kritische kanttekeningen geplaatst bij de proportionaliteit van de verkeersboetes
                     onder de Wahv, onder andere bij de beleidsmatige verhoging die in 2024 is ingegaan.2
Deze externe disbalans is dus met name gegroeid door de incidentele extra verhogingen.
                     Het feit dat er in de strafvorderingsrichtlijnen rekening moet worden gehouden met
                     de rechterlijke straftoemetingspraktijk en de oriëntatiepunten van de rechtspraak,
                     heeft daarnaast ook deels bijgedragen aan de ontstane disbalans. Dit wordt ook in
                     het rapport door het OM wordt benoemd. Hoewel de maximumtarieven voor de zes boetecategorieën,
                     die zijn opgenomen in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van strafrecht, wel
                     tweejaarlijks worden geïndexeerd, wordt deze indexering niet automatisch één op één
                     vertaald in de boetes die door rechters worden opgelegd. Deze ontwikkelingen hebben
                     tot gevolg gehad dat de boetes voor verkeersovertredingen in verhouding met boetes
                     voor commune strafdelicten relatief hoog zijn geworden. Dat roept vragen op over de
                     proportionaliteit van de feitgecodeerde straffen.
                  
Zoals het OM stelt, zijn beide vormen van disbalans onwenselijk en zouden beide vormen
                     moeten worden opgelost. De meest snelle en effectieve oplossing die het OM hiervoor
                     aandraagt is het terugdraaien van de incidentele – om begrotingstechnische redenen
                     doorgevoerde – verhogingen van de feitgecodeerde boetes. Dat zou betekenen dat de
                     verkeersboetes in één keer met 30% verlaagd zouden moeten worden. Het gaat daarbij
                     zowel om de Wahv-boetes als de feitgecodeerde strafrechtelijke boetes, waarvan de
                     hoogte door het OM wordt bepaald. Een door het OM aangedragen alternatief is om de
                     verkeersboetes een aantal jaren niet te indexeren om uiteindelijk op dezelfde verlaging
                     uit te komen als wanneer de boetes in een keer worden verlaagd en vervolgens wel weer
                     elk jaar te indexeren. Ook de afdeling Advisering van de Raad van State heeft dit
                     geadviseerd in haar advies bij het indexeringsbesluit 2025.3
Er kan geen opvolging worden geven aan dit advies. Dat heeft zowel een financiële
                     als inhoudelijke reden. Het verlagen van de Wahv-boetes met 30% zorgt voor een derving
                     van de boeteopbrengsten oplopend tot 300 miljoen euro per jaar. Hetzelfde geldt voor
                     het een aantal jaar niet indexeren van de verkeersboetes. De kosten voor de derving
                     van de boeteopbrengsten moeten worden gedekt op de begroting van JenV. Alleen schommelingen
                     in de boeteopbrengsten als gevolg van autonome ontwikkelingen worden generaal gecompenseerd.
                     Financiële gevolgen van de beleidskeuzes, waar het in dit geval om zou gaan, dienen
                     conform de begrotingsregels door JenV gecompenseerd te worden. Dit betekent dat als
                     de verkeersboetes met 30% worden verlaagd of jarenlang niet worden geïndexeerd, er
                     een structureel tekort op de begroting van JenV ontstaat oplopend tot 300 miljoen euro.
                     In het geval bij het in één keer verlagen van de boetes zou dit tekort direct ontstaan.
                     Bij de keuze om de boetes een aantal jaar niet te indexeren groeit het tekort op de
                     begroting uiteindelijk na een aantal jaar tot ditzelfde bedrag. Dat is een keuze die
                     ik met een justitieel apparaat dat sterk onder druk staat gewoonweg onverantwoord
                     zou vinden. Binnen het kabinet zijn er andere grote financiële uitdagingen, wat maakt
                     dat er ook niet breder gekeken kan worden naar dekking voor dit voorstel. Daarnaast
                     geldt ook dat een dergelijke verlaging van de verkeersboetes, zeker wanneer deze in
                     één keer doorgevoerd zou worden, mogelijk een verkeerd signaal afgeeft richting verkeersdeelnemers
                     en mogelijk een negatief gedragseffect oplevert. Ik vind het daarom ook onwenselijk
                     om de boetes in één keer met 30% te verlagen. In het regeerprogramma is een tendens
                     van harder straffen afgesproken. Het verlagen van verkeersboetes past niet bij die
                     wens. Er is gezien het voorgaande dus geen (financieel) draagvlak binnen het kabinet
                     om boetes te verlagen.
                  
Dat betekent niet dat dit kabinet de disbalans tussen de sanctiestelsels en de gevolgen
                  voor burgers niet problematisch vindt. Ook het oog op het advies van de Raad van State
                  inzake sanctiestelsels van 14 september 2015 en de kabinetsreactie hierop in 2018
                  is deze disbalans onwenselijk.4 Het betreft echter een ingewikkeld probleem dat over een langere tijd is ontstaan
                  en daarom nu ook niet zonder grote gevolgen opgelost kan worden. Wettelijke kaders,
                  decennialang financieel beleid, beleidsmatige en maatschappelijke verschuivingen in
                  hoe naar verkeersovertredingen en boetehoogten wordt gekeken, spelen hier allemaal
                  een rol in. Hieronder zal nader in worden gaan op de verschillende opties die de afgelopen
                  periode zijn verkend en de maatregelen die naar aanleiding van het rapport zullen
                  worden getroffen, al zijn die beperkt.
               
Intensivering geautomatiseerde handhaving
Met het OM is bekeken of de kosten die gepaard gaan met het niet indexeren of verlagen
                  van de verkeersboetes, gecompenseerd zouden kunnen worden met een intensivering van
                  de geautomatiseerde verkeershandhaving. Door extra vaste flitspalen, flexflitsers
                  en focusflitsers aan te schaffen zou de pakkans en daarmee de verkeersveiligheid vergroot
                  kunnen worden en zouden de boeteopbrengsten mogelijk tegelijkertijd, ondanks de lagere
                  boetebedragen, gelijk kunnen blijven. In het laatste commissiedebat Verkeersveiligheid
                  van 19 februari jl. heb ik het lid Grinwis (CU) toegezegd deze suggestie mee te nemen
                  in deze beleidsreactie. Het OM heeft echter aangegeven om meerdere redenen geen mogelijkheden
                  te zien voor deze intensivering. Het belangrijkste bezwaar hierbij is, zoals ik ook
                  al tijdens het commissiedebat heb aangegeven, dat dit extra druk zou opleveren voor
                  de strafrechtketen, terwijl die momenteel al zwaar onder druk staat.5 Dit bezwaar wordt versterkt door het feit dat er momenteel al een flinke uitbreiding
                  van het aantal geautomatiseerde handhavingsmiddelen plaatsvindt. De boeteopbrengsten
                  voor deze huidige uitbreiding zijn al in 2023 begroot en zijn vervolgens in de algemene
                  middelen opgenomen, deze kunnen daarom nu helaas niet alsnog gebruikt worden voor
                  een verlaging van de verkeersboetes. Omdat ik het onwenselijk acht om de druk op de
                  strafrechtketen verder te verhogen en het risico te lopen dat door een enorme toename
                  van het aantal verkeerszaken andere ernstige zaken niet kunnen worden behandeld, zie
                  ik een verdere intensivering van de geautomatiseerde handhaving momenteel niet als
                  optie om de disbalans op te lossen. De komende jaren zal echter wel gemonitord worden
                  of er ruimte ontstaat om het aantal geautomatiseerde handhavingsmiddelen toch verder
                  uit te breiden en met de extra boeteopbrengsten de verkeersboetes te verlagen, en
                  tegelijkertijd de verkeershandhaving te versterken.
               
Interne disbalans verbeteren
Om de interne disbalans (die tussen de boetes op grond van de Wahv en de feitgecodeerde
                  boetes binnen het strafrecht) op te lossen heeft het OM geadviseerd om de Wahv-boetes
                  specifiek in de jaren 2024 en 2025 niet te indexeren zodat deze weer gelijkgetrokken
                  konden worden met de straftarieven doordat het OM die in 2024 en 2025 wel zou indexeren.
                  Zoals bekend zijn de boetes dit jaar en vorig jaar echter wel geïndexeerd en heeft
                  er vorig jaar daarnaast een aanvullende verhoging van de Wahv-boetes plaatsgevonden
                  van 4,3%.
               
Indien ik de komende jaren alsnog zou besluiten de boetes niet te indexeren om deze
                  zo gelijk te trekken met de verkeersboetes op basis van het strafrecht, zijn ook hier
                  kosten mee gemoeid waarvoor momenteel geen dekking is op de begroting van JenV. Uitgaande
                  van een jaarlijkse indexering van 2% gaat het hierbij om een bedrag van ongeveer 20 miljoen euro
                  structureel voor elk jaar dat niet wordt geïndexeerd. Drie jaar niet indexeren betekent
                  dus een kostenpost van 20 miljoen euro in het eerste jaar, oplopend naar 60 miljoen euro
                  structureel, en naar verhouding meer bij hogere inflatie zoals door De Nederlandsche
                  Bank (DNB) voorspeld voor de komende jaren.
               
Omdat er geen dekking is om de boetes te verlagen of ze tijdelijk niet te indexeren
                  is een scenario doorgerekend waarbij de boetes voor de lichtste overtredingen, de
                  bulk van de boetes, binnen de Wahv iets worden verhoogd, zodat er mogelijk financiële
                  ruimte beschikbaar zou komen om de hogere boetes, een beperkter aantal, onder de Wahv
                  te kunnen verlagen. Hiermee zou de interne disbalans in het verkeersboetesysteem verlicht
                  worden omdat die disbalans met name bij de hoogste boetes op grond van de Wahv zit.
               
Het OM heeft echter negatief geadviseerd op dit scenario. Hiermee zou volgens het
                  OM de systematiek van het tarievenhuis binnen de Wahv worden verstoord. Dit tarievenhuis
                  houdt in dat de hoogte van de boetes voor verschillende categorieën verkeersovertredingen
                  binnen de Wahv en de onderlinge verhouding daarvan is bepaald aan de hand van de mate
                  van gevaarzetting. Uitgangspunt daarbij is dat de straffen de ernst en strafwaardigheid
                  van strafbare gedragingen uitdrukken.
               
Het OM vindt het onwenselijk om de laagste boetes binnen de Wahv te verhogen zonder
                     dat er sprake is van een maatschappelijke herwaardering van de ernst van de overtredingen
                     onder deze rubriek. Dit standpunt van het OM wordt door het kabinet onderschreven.
                     Van het verlagen van de hoogste boetes zou bovendien, zoals ook al eerder aangegeven,
                     een negatief signaal uit kunnen gaan naar bestuurders over de strafwaardigheid van
                     deze overtredingen. Het verlagen van deze boetes en het verhogen van de boetes voor
                     de lichtste overtredingen zou gevolgen kunnen hebben voor de maatschappelijke acceptatie
                     van het verkeersboetesysteem. Het verhogen van de laagste boetes in dit scenario is
                     helaas onvermijdelijk omdat de kosten voor het verlagen van de hoogste boetes gedekt
                     moeten worden. Indien de laagste boetes niet verhoogd zouden worden, zou dit scenario
                     ruim 26 miljoen euro per jaar kosten, waarvoor geen dekking is.
                  
Ook met het verhogen van de laagste boetes is op voorhand echter niet met zekerheid
                     te zeggen dat dit scenario budgetneutraal doorgevoerd kan worden. Dit heeft te maken
                     met de afrondingssystematiek die voor verkeersboetes wordt gehanteerd. De kosten voor
                     dit scenario kunnen daardoor alsnog oplopen tot 12 miljoen euro per jaar. Om bovengenoemde
                     redenen is dit scenario uiteindelijk onwenselijk gebleken.
                  
Externe disbalans verbeteren
Om de disbalans tussen de boetehoogtes voor feitgecodeerde overtredingen ten opzichte
                  van de boetes voor andere overtredingen te verbeteren, zouden alle feitgecodeerde
                  boetes kunnen worden verlaagd. Daar is, zoals eerder aangegeven, geen dekking voor
                  binnen het beschikbare budget van JenV. Deze disbalans kan ook verbeteren wanneer
                  de door rechters op te leggen boetes voor commune delicten, hoger zouden worden. Dat
                  raakt echter aan de rechterlijke straftoemetingsvrijheid. Ook indien wel besloten
                  zou worden alle feitgecodeerde Wahv-tarieven te verlagen, waarvoor dus geen financiële
                  dekking is, blijft de rechterlijke straftoemeting, die niet automatisch meebeweegt
                  met de indexeringen, problematisch met het oog op toekomstige tariefwijzigingen en
                  meer algemeen de mogelijkheid van het voeren van straftoemetingsbeleid. Met het oog
                  op een meer structurele oplossing is het daarom wenselijk om ook te kijken naar de
                  ontwikkeling van de rechterlijke straftoemeting in verkeerszaken. Hiermee geef ik
                  ook opvolging aan het advies van het OM, om hier nader onderzoek naar te doen. De
                  uitkomsten van dit onderzoek bieden mogelijk aanknopingspunten om hierover met de
                  Rechtspraak in gesprek te gaan, bijvoorbeeld over het op regelmatige basis aanpassen
                  van de LOVS-oriëntatiepunten.
               
Voorkomen dat de disbalans verergert
Om te voorkomen dat de ontstane disbalans tussen de sanctiestelsels in de toekomst
                  wordt verergerd, is het in de eerste plaats van belang dat de feitgecodeerde boetes,
                  los van de jaarlijkse indexering, niet meer aanvullend verhoogd worden. Eerder heb
                  ik uw Kamer reeds toegezegd dat ik niet over zal gaan tot dergelijke verhogingen.6 In het rapport van het OM worden naast de aanbevelingen die zien op het oplossen
                  van de reeds ontstane disbalans tussen de sanctiestelsels ook enkele aanbevelingen
                  gedaan die gericht zijn op het voorkomen van een nieuwe disbalans. Hieronder ga ik
                  op deze aanbevelingen in.
               
Heldere overlegstructuur
Een heldere overlegstructuur kan volgens het OM bijdragen aan het voorkomen van het
                  verergeren van de disbalans. Om opvolging te geven aan dit onderdeel van het advies
                  en meer ruimte te creëren voor overleg tussen het OM, JenV en IenW over de tariefwijzigingen
                  van de verkeersboetes, zal de start van het proces voor de jaarlijkse indexering met
                  ingang van dit jaar worden vervroegd. Concreet betekent dit dat niet langer de CPI
                  van juni maar die van maart gebruikt zal gaan worden voor de indexering van het feitgecodeerde
                  stelsel.
               
Indexering wettelijke grensbedragen
Het OM heeft in het rapport ook geadviseerd om een aantal wettelijke grensbedragen
                  mee te nemen in de jaarlijkse indexering. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bedrag
                  vanaf wanneer een boete wordt opgenomen in de justitiële documentatie of het bedrag
                  waarboven hoger beroep tegen een Wahv-boete mogelijk is. Doordat deze bedragen nu
                  niet standaard meestijgen met de boetes kan dit er bijvoorbeeld toe leiden dat meer
                  (lichte) overtredingen in aanmerking komen voor een aantekening op de justitiële documentatie
                  terwijl dat oorspronkelijk niet de bedoeling was voor die overtredingen. Ook zou dit
                  als gevolg kunnen hebben dat op den duur steeds meer Wahv-feiten in aanmerking komen
                  voor hoger beroep, ook de feiten die (in elk geval op het moment van inwerkingtreding
                  van de daaraan ten grondslag liggende wet) volgens de wetgever een zaak van gering
                  belang betreffen, waardoor volstaan zou moeten kunnen worden met de beoordeling door
                  één rechterlijke instantie. Het niet periodiek indexeren van de grensbedragen, terwijl
                  de boetebedragen wel geïndexeerd worden, heeft dus gevolgen voor zowel de burger als
                  voor de belasting op de Rechtspraak en het OM.
               
Het advies van het OM om de wettelijke grensbedragen jaarlijks te indexeren, neem
                  ik echter niet over. Het gaat hierbij namelijk om de afgrenzing van strafvorderlijke
                  bevoegdheden en rechten. Net boven of net onder het bedrag zitten heeft grote processuele
                  gevolgen. Het risico van jaarlijks wisselende grensbedragen is dat dit tot onduidelijkheden
                  en processuele complicaties in de praktijk kan leiden. Dit kan bijvoorbeeld leiden
                  tot onduidelijkheid over de vraag of een boete geregistreerd moet worden in de justitiële
                  documentatie en of tegen een bepaalde boete wel of geen hoger beroep kan worden ingediend.
                  Wel is het mogelijk om deze wettelijke grensbedragen incidenteel bij te stellen middels
                  het aanpassen van de wet. Momenteel bekijk ik samen met het OM welke grensbedragen
                  opgehoogd zouden moeten worden en of hiervoor een wetstraject zou kunnen en moeten
                  worden gestart.
               
Tweejaarlijks indexeren
Het OM adviseert in het rapport om de feitgecodeerde boetes in plaats van jaarlijks,
                  tweejaarlijks te indexeren. Hiermee zou aangesloten worden op de indexering van de
                  in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht opgenomen wettelijke boetecategorieën
                  die ook tweejaarlijks geïndexeerd worden. Het OM acht dit wenselijk omdat de bovengrens
                  voor de Wahv-boetes is gekoppeld aan het bedrag van de eerste boetecategorie uit het
                  Wetboek van Strafrecht. Daarnaast kan het tweejaarlijks indexeren volgens het OM grote
                  schommelingen in de indexering aan de hand van de CPI dempen. Ook kan een lagere frequentie
                  van indexeren in de ogen van het OM ruimte bieden voor het meegroeien van de rechterlijke
                  straftoemeting, hetgeen de externe balans ten goede zou komen.
               
Ook aan dit onderdeel van het advies kan ik geen opvolging geven. In de eerste plaats
                  omdat ook hier aanzienlijke structurele kosten aan kleven waarvoor ik geen dekking
                  heb. Bij tweejaarlijks indexeren zou er gebruik gemaakt worden van de consumentenprijsindex
                  over twee jaar (de totale inflatie over twee jaar). Er wordt dan steeds één jaar niet
                  geïndexeerd, waardoor er in dat jaar minder boeteopbrengsten zijn dan wanneer er wel
                  geïndexeerd zou worden. Daarnaast vindt de indexering dan plaats over een lager bedrag
                  dan wanneer tussentijds nog een keer geïndexeerd zou zijn. Uitgaande van een jaarlijkse
                  indexering met 2% gaat het om een bedrag van gemiddeld zo’n 10 miljoen euro per jaar.
                  Bij tweejaarlijks indexeren zou de verhoging wellicht op een redelijker gemiddeld
                  percentage per jaar uitkomen, maar hier staat echter tegenover dat de boetes dan eens
                  per twee jaar juist met een grotere stap omhoog gaan. Dit kan mogelijk leiden tot
                  een lagere maatschappelijke acceptatie van de verkeersboetes.
               
Toezegging CD strafrechtelijke onderwerpen 4 september 2024
Tijdens het commissiedebat strafrechtelijke onderwerpen op 4 september 2024 heb ik
                  het lid El Abassi (DENK) toegezegd in de beleidsreactie op dit rapport ook toe te
                  lichten waarom het bij inflatie logisch is om de feitgecodeerde boetes aan de hand
                  van dat inflatiepercentage te indexeren om zo de relatieve zwaarte van de sanctie
                  gelijk te houden. Tijdens dit debat werd door het lid El Abassi ook de vraag gesteld
                  of deze boetes dan niet juist verlaagd zouden moeten worden omdat mensen door de inflatie
                  al minder te besteden hebben en een boete daardoor al grotere gevolgen heeft voor
                  de betrokkene.
               
Er is voor deze systematiek gekozen met het idee dat het punitieve karakter van een
                  sanctie erin is gelegen dat een burger die een boete krijgt opgelegd, dat geldbedrag
                  aan de overheid moet betalen en datzelfde bedrag dus niet kan besteden aan producten
                  of diensten. Door de indexering te koppelen aan de ontwikkeling van de prijzen, wordt
                  ervoor gezorgd dat door geldontwaarding de straf die de boete vormt relatief even
                  zwaar blijft. Zo kan men steeds hetzelfde soort product of dienst niet meer kopen
                  als gevolg van een boete. Om een voorbeeld te geven: bij een boete van 50 euro kan
                  dat geld niet uitgegeven worden aan een nieuwe broek van 50 euro. Als die nieuwe broek
                  een jaar later 55 euro kost, zou men bij gelijk houden van de boete in theorie 5 euro
                  over houden. Door de boete dan ook naar 55 euro te laten stijgen, wordt dit met elkaar
                  in balans gehouden. Op deze manier is de stijging feitelijk voor iedereen gelijk.
                  Iedereen moet evenveel andere producten en/of diensten inleveren door de oplegde boete.
                  Dit laat natuurlijk onverlet dat er afhankelijk van de inkomens- en/of vermogenspositie
                  verschillen blijven bestaan in hoeveel financiële ruimte er nog over blijft na het
                  betalen van de boete. Een boete kan daardoor voor personen met minder inkomen en vermogen
                  wel zwaarder voelen. Dit verschil is echter inherent aan het gebruik van gefixeerde
                  boetebedragen en volgt niet uit de indexering als zodanig. Daarnaast is het hier nog
                  relevant om te benoemen dat de lonen historisch gezien de inflatie steeds volgen.
                  Hoewel men bij een hoge inflatie dus weliswaar tijdelijk minder te besteden kan hebben,
                  is het over algemeen zo dat dit daarna door de stijging van de lonen voor de meeste
                  burgers ook weer rechtgetrokken wordt. Dit is ook de reden dat mijn ambtsvoorganger
                  eerder al heeft aangekondigd niet over te stappen op een andere indexeringssystematiek.7
Vervolg
Helaas kan door voornoemde financiële beperkingen en de huidige druk op de Rijksbegroting
                  op dit moment maar zeer beperkt opvolging worden gegeven aan het advies van het OM.
                  De benodigde bezuinigingen van 300 miljoen euro per jaar om het verlagen van de verkeersboetes
                  te kunnen bekostigen, acht dit kabinet op dit moment niet wenselijk. Wel zijn in deze
                  brief maatregelen aangekondigd waarmee kan worden voorkomen dat de disbalans erger
                  wordt.
               
De Staatssecretaris Participatie en Integratie werkt nauw samen met de Staatssecretaris
                  Rechtsbescherming om problematische schulden effectief aan te pakken. In de brief
                  van 4 april jl. hebben de voormalig Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en
                  de Staatssecretaris Rechtsbescherming u geïnformeerd over de beleidsinitiatieven ten
                  aanzien van de inning van sancties door het CJIB.8 Per 1 juni jl. is het CJIB gestart met het kwijtschelden van ophogingen bij verkeersboetes
                  in gevallen van overmacht/onevenredig hardvochtige effecten.
               
Verder zullen de komende jaren zullen verschillende ontwikkelingen die mogelijk kunnen
                  leiden tot een vermindering van de druk op de strafrechtketen worden gemonitord. Dit
                  biedt op den duur wellicht ruimte de handhaving te intensiveren en met de opbrengsten
                  daarvan de feitgecodeerde boetes te verlagen. Ook andere ontwikkelingen die er toe
                  kunnen leiden dat de verschillende sanctiestelsels op den duur alsnog meer met elkaar
                  in balans kunnen worden gebracht en dat de proportionaliteit kan worden verbeterd
                  zullen worden gemonitord en waar nodig nader worden onderzocht. De relatie tussen
                  de boetehoogtes en de verkeersveiligheid zal hierin leidend zijn. Er zal dus naar
                  oplossingen gezocht blijven worden voor het oplossen van de disbalans tussen de boetestelsels.
                  Zodra ontwikkelingen hier aanleiding toe geven, zal ik uw Kamer hierover informeren.
               
De Minister van Justitie en Veiligheid,
                  D.M. van Weel
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
D.M. van Weel, minister van Justitie en Veiligheid