Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden : Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden
36 725 VIII Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2025 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota)
Nr. 5
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 12 juni 2025
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het voorbereidend
onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm
van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 23 mei 2025 voorgelegd aan de Minister en de Staatssecretaris van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Bij brief van 5 juni 2025 zijn ze door de Minister
en de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van
het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, Bromet
Adjunct-griffier van de commissie, Bosnjakovic
Vragen en antwoorden
1
Hoeveel studenten lopen respectievelijk in het hoger en wetenschappelijk onderwijs
stage, uitgesplitst naar facultatief, verplicht en buiten curriculair? Kan daarbij
worden aangegeven in hoeverre daardoor studievertraging wordt opgelopen? En hoeveel
procent van de masteropleidingen heeft een verplichte stage in het curriculum?
Er zijn geen eenduidige data beschikbaar over stages in het hbo en wo. Hierdoor kan
niet worden vastgesteld hoeveel studenten precies stage lopen in deze sectoren, om
wat voor een soort stage dat gaat en of hierdoor studievertraging wordt opgelopen.
Ook is geen informatie beschikbaar over hoeveel procent van de masteropleidingen een
verplichte stage in het curriculum heeft. In het hbo en wo is het lopen van stage
niet wettelijk verplicht, opleidingen hebben daardoor de ruimte om te bepalen of een
stage (verplicht) onderdeel is van het curriculum. In de praktijk hanteert nagenoeg
elke hbo-opleiding een verplichte stage, in het wo verschilt dit per instelling en
opleiding. Onderzoek van bijvoorbeeld Researchned geeft wel een inschatting van het
aantal studenten dat stage loopt. Zo liep ongeveer de helft van de hbo- en wo-studenten
die deelnamen aan het onderzoek stage in de periode september 2022–februari 2023.
Het gaat hierbij wel om een meting met een beperkt aantal respondenten.
2
Welke bedragen worden voor de jaren van dit kabinet beschikbaar gesteld voor de adviesorganen
AWTI1 en de Onderwijsraad? In hoeverre zijn daarin kortingen en bijstellingen opgenomen
en werkt de departementale taakstelling door in de budgetten van deze organisaties?
(bedragen x 1 miljoen)
2025
2026
2027
2028
AWTI
€ 0,7
€ 0,7
€ 0,7
€ 0,7
Onderwijsraad
€ 3,0
€ 3,0
€ 2,9
€ 2,9
In bovenstaande tabel staan de bedragen voor de AWTI en de Onderwijsraad voor zover
deze op de begroting van OCW staan. Beide budgetten zijn gekort in het kader van de
rijksbrede taakstelling op de apparaatskosten uit het hoofdlijnenakkoord. Dit gaat
om de efficiencytaakstelling oplopend tot 2,5% in 2029 (het CPB acht een efficiencytaakstelling
voor het Rijk van 0,5% per jaar realistisch), waardoor het budget van de AWTI gekort
is met € 20 duizend en het budget van de OR met € 75 duizend structureel. Daarnaast
zijn beide budgetten gekort met een aanvullende taakstelling van in totaal € 100 duizend
(OR) en € 23 duizend (AWTI). De korting van het Ministerie van OCW voor de AWTI en
de Onderwijsraad is beperkt gehouden tot 6 procent omdat conform het hoofdlijnenakkoord
de uitvoering wordt ontzien. Het budget voor de AWTI is voor 50% afkomstig van OCW,
deze bedragen zijn opgenomen in bovenstaande tabel. De andere 50% is afkomstig van
het Ministerie van Economische Zaken.
3
Kunt u een uiteenzetting geven van de implicaties van de algehele korting op OCW?
Worden deze kortingen op het toekomstig verdienvermogen elders op de begroting opgevangen?
Met deze Voorjaarsnota wordt er per saldo structureel circa € 2 miljard toegevoegd
aan de OCW-begroting, voornamelijk door toevoeging van loon- en prijsbijstelling.
Daarnaast wordt op posten bezuinigd deels voor het generale beeld en deels om intensiveringen
en tegenvallers en intensiveringen op de OCW-begroting te dekken. Van zowel de intensiveringen
als extensiveringen zijn de langetermijneffecten niet onderzocht. In algemene zin
laten de langetermijneffecten van uitgaven aan onderwijs zich namelijk lastig kwantificeren.
Zo geeft ook het CPB aan dat het op dit moment (nog) niet mogelijk is om de effecten
van investeringen of bezuinigingen in onderwijs en innovatie op economische groei
of het bbp betrouwbaar te ramen. Wel onderstreept de OECD in recente rapporten (Education
at a glance, Value for money in school education), dat gericht investeren in onderwijs
naast economische voordelen ook bredere sociale uitkomsten bevordert (gezondheid,
sociale cohesie, participatie). Het CPB is in het kader van ontwikkeling van brede
welvaartsindicatoren bezig met het ontwikkelen van een menselijk kapitaal indicator.
Hiermee zou in de toekomst de ontwikkeling van menselijk kapitaal, een belangrijke
uitkomst van onderwijsinvesteringen, gemonitord kunnen worden.
4
Hoe vaak wordt de 21+toets voor toelating tot een hbo2-opleiding toegepast? Hoe vaak en in welke gevallen wordt deze toets afgenomen bij
scholieren en studenten die eigenlijk niet in aanmerking komen voor deze toets? Is
het mogelijk om het huidige beleid van de 21+toets te verruimen? En wat het zou kosten
om het huidige, te beperkte, toelatingsbeleid op te lossen?
Er wordt niet centraal geregistreerd hoe vaak een colloquium doctum (ook bekend als
21+-toets) wordt afgegeven en/of hoeveel studenten er instromen op basis hiervan.
Het is aan instellingen zelf om te bepalen of zij een colloquium doctum toepassen
of niet. Scholieren en studenten die niet in aanmerking komen voor het colloquium
doctum kunnen ook niet instromen via deze toets. Het is namelijk (wettelijk) niet
toegestaan om personen onder de 21 jaar toe te laten op basis van een colloquium doctum.
De leeftijdsgrens van 21 jaar stimuleert om zoveel mogelijk op het vo-diploma te behalen.
Het Ministerie van OCW zet niet in op verruiming van deze regel. Het is van groot
belang dat jongeren zoveel mogelijk worden gestimuleerd om hun vo-diploma te halen,
onder meer vanwege de zelfstandige waarde van dit diploma in het maatschappelijk verkeer
(civiel effect). De toegang tot het hbo/wo via een vo-diploma zorgt ervoor dat opleidingen
kunnen vertrouwen op de kennis en vaardigheden van instromende studenten en zorgt
er tevens voor dat studenten een terugvaloptie hebben wanneer de opleiding toch niet
lukt, bijvoorbeeld door te wisselen van opleiding. Het verruimen van het colloquium
doctum sluit hier niet op aan.
Het is niet bekend wat de eventuele kosten zijn van het verruimen van het colloquium
doctum. Het is namelijk niet bekend hoeveel jongeren eventueel gebruik zouden willen
maken van een verruimde regeling en in hoeverre instellingen bereid zijn meer studenten
toe te laten op basis hiervan.
5
Op welke posten, waarop dankzij amendement van het lid Bontenbal c.s.3 minder werd bezuinigd, is bij de Voorjaarsnotabesluitvorming besloten om opnieuw
op te bezuinigen?
In de Eerste Suppletoire Begroting van OCW worden ombuigingen doorgevoerd op basis
van de Voorjaarsbesluitvorming. In deze ombuigingen zit een drietal reeksen die de
onderwerpen uit het amendement van het lid Bontenbal c.s. raken.
De eerste reeks betreft de ruimte tussen het beschikbare budget voor GVO/HVO en het
door GVO/HVO aangevraagde budget. De ombuiging heeft dus geen gevolgen voor de omvang
van de instellingssubsidie voor GVO/HVO (welke inclusief lpo is).
Voor de regeling praktijkleren gaat het om een neerwaartse bijstelling van structureel
€ 20 miljoen vanaf 2030. In de nieuwe referentieraming is een afname van het aantal
bbl-studenten geraamd. Er is dus minder budget nodig. Het budget blijft toereikend
om het maximale subsidiebedrag van € 2.700 toe te kennen aan bedrijven, omdat er volgens
de ramingen voor minder studenten een subsidie zal worden aangevraagd. Er zijn derhalve
geen gevolgen door de bijstelling.
Door de bijstelling op de regeling doorstroom beroepskolom (VABOK) kunnen vanaf 2025
jaarlijks 31 aanvragen worden toegekend. Oorspronkelijk konden er jaarlijks 40 aanvragen
worden gedaan, na de verwerking van het amendement Bontenbal 35 aanvragen. Het huidige
aantal van 31 aanvragen is in lijn met het aantal aanvragen dat tot nu toe jaarlijks
is gedaan, waardoor beter wordt aangesloten bij het absorptievermogen van de onderwijssectoren.
De eerder toegekende aanvragen worden niet geraakt door deze bezuiniging. Vanaf 2030
is er structureel voor de regeling doorstroom Beroepskolom € 42,2 miljoen (33 opleidingen)
beschikbaar. Zie ook het antwoord op vraag 172.
6
Op welke manier wordt geborgd dat onderwijsinstellingen de kennis- en ondersteuningsproducten
van het studentenwelzijn-programma Stijn daadwerkelijk implementeren en wie is hiervoor
verantwoordelijk?
Het STIJN programma is opgezet om onderwijsinstellingen te ondersteunen bij hun integrale
aanpak studentenwelzijn. De context van elke onderwijsinstelling verschilt en onderwijsinstellingen
zullen dus afhankelijk van de eigen context gebruik maken van de producten. Er zijn
geen afspraken gemaakt over de implementatie van producten van STIJN. Wel hebben alle
onderwijsinstellingen in het hbo en wo het kader studentenwelzijn in 2023 ondertekend
en werken betrokken partijen in het mbo in het kader van de werkagenda mbo 2023–2027
aan het verbeteren van het studentenwelzijn. Onderwijsinstellingen in het hbo en wo
hebben binnen het kader van studentenwelzijn afgesproken zich in te zetten voor de
vier pijlers: 1. Preventie, 2. Sense of belonging, 3. Professionalisering, 4. Regionale
samenwerking met zorg en gemeente. Hier ontvangen zij ook middelen voor. De kennis-
en ondersteuningsproducten van STIJN kunnen onderwijsinstellingen helpen om het kader
te implementeren.
Dit jaar, 2025, wordt een tussenevaluatie uitgevoerd van het kader studentenwelzijn
om te kijken hoe onderwijsinstellingen de middelen inzetten en hoe zij werken aan
studentenwelzijn, op basis van de hierboven genoemde pijlers. Begin 2026 volgen hiervan
de resultaten.
7
Hoe wordt geborgd dat mbo4-instellingen in minder stedelijke regio’s voldoende middelen behouden om praktijkgericht
onderwijs te blijven bieden na de korting op praktijkleren en het RIF5?
Het maakt geen uitsplitsing naar regio’s. Het RIF werkt met een ranking systematiek.
Dit betekent dat projecten met de hoogste ranking op basis van de criteria uit de
subsidieregeling als eerste toegekend worden, tot het budget uitgeput is. Praktijkleren
is een tegemoetkoming voor werkgevers die een leerwerkplaats aanbieden. Het budget
van praktijkleren blijft toereikend om de maximale vergoeding van € 2.700 per leerwerkplek toe
te kennen aan bedrijven, zie ook het antwoord op vraag 5.
8
Is het Herstelplan kwaliteit funderend onderwijs, waarvan sprake was in het Hoofdlijnenakkoord
Hoop, lef en trots6, van de baan, nu u hierover niet langer in gesprek bent met de ouderorganisaties,
scholierenorganisatie LAKS7, onderwijsvakbonden en de sectorpartners primair- en voortgezet onderwijs?
Uw Kamer ontvangt, conform uw verzoek, voor het debat over de Voorjaarsnota een brief
met reactie op het feit dat sociale partners hebben aangegeven uit de gesprekken over
het Herstelplan te stappen. Het Herstelplan zal ook in het licht van de huidige politieke
situatie bezien moeten worden.
9
Kunt u een overzicht geven van alle bezuinigingen van dit kabinet op OCW (zoals de
bezuinigingen in het Hoofdlijnenakkoord, de aanpassingen die zijn gedaan bij het amendement
van het lid Bontenbal8 en aanpassingen die zijn gedaan bij de Voorjaarsnota 2025)?
Onderstaande tabel geeft een overzicht van alle bezuinigingen en intensiveringen van
dit kabinet op OCW, waarin de effecten van het amendement Bontenbal c.s. zijn verwerkt:
(bedragen x € 1.000)
2025
2026
2027
2028
2029
2030
Struc
HLA 22. Afschaffen maatschappelijke diensttijd
– 74.735
– 44.902
– 67.363
– 70.000
– 70.000
– 70.000
– 70.000
HLA 23. Afschaffen brede brugklas en beperken S&O
– 55.000
– 170.000
– 170.000
– 170.000
– 170.000
– 170.000
– 170.000
HLA 24. Alternatieve invulling bijstelling sectorplannen hoger onderwijs en wetenschap
– 134.734
– 134.734
– 134.734
– 134.734
– 134.734
– 161.330
– 175.000
HLA 26. Terugdraaien groei apparaat rijksoverheid
– 20.296
– 39.884
– 58.310
– 78.040
– 86.164
– 86.164
– 86.164
HLA 29. SPUK naar GF en PF met 10% budgetkorting
0
– 81.261
– 81.201
– 81.201
– 81.201
– 81.201
– 81.201
HLA 34. Gerichte keuzes minder ontwikkelingssamenwerking
0
– 8.511
– 8.511
– 8.511
– 8.510
– 7.188
– 7.188
HLA 35. Verlaging non-ODA-middelen
– 731
– 718
– 844
– 956
– 3.214
– 3.506
– 3.506
HLA 40. Generieke taakstelling subsidies rijksbreed
– 71.830
– 131.838
– 220.601
– 277.994
– 322.937
– 311.027
– 311.027
HLA 41. Verminderen internationale studenten (via bestuurlijk akkoord)
0
– 17.000
– 68.000
– 121.000
– 158.000
– 156.000
– 170.000
HLA 42. Hervorming Nederlandse Publieke Omroep NPO
0
0
– 100.000
– 100.000
– 100.000
– 100.000
– 100.000
HLA 43. Afschaffen OV-vergoeding buitenland studerenden
0
– 4.000
– 8.000
– 14.000
– 14.000
– 14.000
– 14.000
HLA 69. Fonds Onderzoek Wetenschap
– 106.929
– 106.929
– 106.929
– 107.054
– 132.054
– 132.054
0
Ten behoeve van 4x 25 miljoen fonds onderzoek en wetenschap1
– 25.000
– 25.000
– 25.000
– 25.000
0
0
0
Verlagen rijksmediabijdrage landelijke publieke omroep2
0
0
– 50.000
50.000
– 50.000
– 50.000
– 50.000
Korting apparaatskosten rijksoverheid3
– 22.302
– 22.302
– 22.302
– 22.302
– 22.302
– 22.302
– 22.302
Rijksbrede halvering prijsbijstelling
– 191.837
– 178.364
– 196.527
– 173.511
– 172.342
– 171.590
– 171.590
Opheffen onderwijskansenregeling
0
0
– 90.000
– 177.000
– 177.000
– 177.000
– 177.000
Loonbijstelling externe inhuur
– 4.615
– 4.532
– 4.534
– 4.269
– 3.723
– 4.010
– 4.010
Totale bezuinigingen HLA incl. amendementen en VJN
– 708.009
– 969.975
– 1.412.856
– 1.615.572
– 1.706.181
– 1.717.372
– 1.612.988
HLA 11. Investeren in goed bestuur en de rechtstaat
0
0
0
500
1.000
1.000
1.000
HLA 21. Eenmalige uitkering studielening sociaal leenstelsel
0
0
1.297.000
47.000
27.000
15.000
0
Religieus cultureel erfgoed
0
5.000
5.000
5.000
5.000
5.000
5.000
Schoolmaaltijden
135.000
135.000
135.000
135.000
135.000
135.000
135.000
Totale intensiveringen HLA incl. amendementen en VJN
135.000
140.000
1.437.000
187.500
168.000
156.000
141.000
X Noot
1
Betreft amendement Eerdmans; Kamerstuk 36 600 VIII, nr. 140
X Noot
2
Daarbij verzoekt het amendement van Bontenbal c.s. om de landelijke publieke omroep
meer ruimte te geven om (online) reclameopbrengsten te generen waarmee de korting
van € 50 miljoen opgevangen kan worden.
X Noot
3
Betreft amendement Bontenbal; Kamerstuk 36 600 VIII, nr. 141
In deze tabel staan ook een aantal generieke posten. Maatregel HLA 29 betekent bijvoorbeeld
specifiek dat er € 60,9 miljoen wordt bezuinigd op het Gemeentelijk Onderwijsachterstandenbeleid
(GOAB) dat via een specifieke uitkering aan gemeenten wordt uitgekeerd en € 20,3 miljoen
op diverse specifieke uitkeringen binnen artikel 4 (beroepsonderwijs en volwasseneneducatie).
Maatregel HLA 40 houdt in dat er op specifieke subsidies wordt bezuinigd binnen de
OCW-begroting, zo is er gekort op de regeling doorstroom beroepskolom en de regeling
GVO/HVO. De precieze invulling hiervan is terug te vinden in de budgettaire tabel
van de Kamerbrief die op 24 oktober 2024 aan u is verzonden (36 600 VIII, nr. 15).
HLA 69 Fonds Onderzoek en Wetenschap houdt onder andere in dat de starters- en stimuleringsbeurzen
worden geschrapt.
10
Kunt u een overzicht geven van de bezuinigingen op hoger onderwijs? Kunt u aangeven
wat de effecten hiervan zijn op de instroom van leerlingen, op de financiële positie
van instellingen en welke instellingen hierdoor geraakt worden?
De bekostiging van het hoger onderwijs wordt met de mutaties uit de Voorjaarsnota
verlaagd met € 2 miljoen in 2025 oplopend tot € 59 miljoen in 2030. De korting van
€ 59 miljoen komt overeen met 0,5% ten opzichte van het totale budget voor de bekostiging.
Dit bedrag bestaat uit:
• Alternatieve dekking voor het niet afschaffen van het Reisproduct Buitenland Studerenden
(RBS, maatregel uit het HLA). Er is voor gekozen om dit niet op de studenten te verhalen,
maar om hiervoor een deel van de 10% middelen voor landelijke prioriteiten van de
studievoorschotmiddelen voor het hbo en het wo in te zetten (€ 18 miljoen).
• Kosten voor de implementatie van de NIS2-richtlijn omtrent cyberveiligheid en de screeningswet
(in totaal € 8 miljoen).
• Het financieren van de OCW-brede problematiek. Dit betreft onder andere de dekking
voor de tegenvallers bij de jaarlijkse herijking van de leerling- en studentenraming
en de herijking raming DUO. De OCW-brede problematiek is in de begroting verdeeld
over alle OCW-sectoren en hebben geresulteerd in een korting van € 34 miljoen voor
het ho.
Naast de bovenstaande korting heeft OCW als geheel bij Voorjaarsnota een gehalveerde
tranche prijsbijstelling ontvangen. Het hbo en wo ontvangen hierdoor ca. € 61 miljoen
minder aan bekostiging.
Overigens wordt er in deze Voorjaarsnota voor het hbo en wo samen ruim € 400 miljoen
aan loon- en prijsbijstelling toegevoegd en zijn er nog enkele andere technische wijzigingen,
die niet in de genoemde verlaging van € 59 miljoen is meegerekend. Netto is het budget
voor het hbo (artikel 6) en het wo (artikel 7) op de OCW-begroting met structureel
€ 448 miljoen gestegen.
Het is niet te zeggen wat de effecten hiervan zullen zijn op de instroom van studenten
in het hoger onderwijs. De bezuiniging wordt doorgevoerd op het totale budget van
de bekostiging en wordt via het verdeelmodel verdeeld over alle instellingen.
11
Kunt u een overzicht geven van de koopkrachtontwikkeling van studenten in de afgelopen
tien jaar? Kunt u een overzicht geven welke maatregelen zijn genomen (dus bezuinigingen
en intensiveringen) in de afgelopen tien jaar voor studenten met daarbij een budgettaire
reeks?
Het is niet mogelijk om een overzicht van de koopkrachtontwikkeling van studenten
van de afgelopen tien jaar te geven, omdat die voor het grootste deel van die periode
niet is bijgehouden. Het Nibud heeft alleen de koopkrachtontwikkeling voor 2025 voor
studentenhuishoudens. Daaruit kwam naar voren dat uitwonende mbo-bol- en uitwonende
hbo- en wo-studenten er ten opzichte van 2024 in 2025 respectievelijk 6,2% (mbo) en
6,6% (hbo) op achteruit gaan in koopkracht. De voornaamste reden hiervoor is het wegvallen
van de tijdelijke koopkrachtmaatregel.
Hieronder is het overzicht opgenomen van de voornaamste maatregelen op het gebied
van studiefinanciering die de afgelopen tien jaar zijn genomen en die een duidelijke
relatie en/of effect hebben (gehad) op de koopkracht van studenten. Per maatregel
zijn daarbij de structurele bedragen en het moment van invoering van de betreffende
maatregel weergegeven. Omdat de «Koopkrachtmaatregel tijdelijke ophoging uitwonendenbeurs»
een incidentele maatregel was, zijn daarvoor de totale incidentele uitgaven opgenomen.
De verschillende tegemoetkomingsregelingen voor leenstelselstudenten worden uitgekeerd
na het behalen van een diploma. De enige studenten die een koopkrachtverhoging ervaren
terwijl zij nog studeren, zijn studenten die een tegemoetkoming krijgen op grond van
een afgeronde bacheloropleiding uitgekeerd krijgen terwijl zij nog een master doen,
en geen schuld hebben waar de tegemoetkoming van kan worden afgetrokken. Zij krijgen
de tegemoetkoming(en) uitgekeerd. Daarom zijn deze maatregelen niet in de tabel opgenomen.
In de wetsvoorstellen Studievoorschotstelsel en Herinvoering basisbeurs waren de volgende
maatregelen ten aanzien van het studiefinancieringsstelsel opgenomen:
Studievoorschot:9
• Afschaffing basisbeurs hbo en wo en invoering leenstelsel
• Aanpassing terugbetaalregime voor hbo- en wo-studenten.
• Verhoging maximale bedrag aanvullende beurs hbo en wo
• Afschaffen bijverdiengrens voor hbo- en wo-studenten
• Functiebeperking kwijtschelding hbo- en wo-studenten
• Introductie studentenreisproduct voor minderjarige mbo-studenten
• Collegegeldkrediet uitbreiden
• Totaal pakket vereenvoudigingen
Herinvoering basisbeurs:10
• Herinvoering van de basisbeurs in het hbo en wo
• Verruiming van de inkomensgrens voor de aanvullende beurs in het hbo en wo
• Stimuleren gebruik van de aanvullende beurs in het mbo, hbo en wo
• Afschaffen bijverdiengrens mbo
• Wijziging terugbetalingsregels mbo
• Verruiming 1 februari regeling voor mbo-studenten die doorstromen naar het hbo of
wo
Naast deze twee wetsvoorstellen heeft ook de Wet verlaagd wettelijk collegegeld invloed
gehad op de koopkracht van studenten. Het wettelijk collegegeld voor eerstejaarsstudenten
in het hoger onderwijs werd hiermee gehalveerd. Deze halvering geldt ook voor tweedejaarsstudenten
aan lerarenopleidingen. In de Wet Herinvoering basisbeurs is deze halvering van het
collegegeld teruggedraaid. Het budget dat hier oorspronkelijk voor beschikbaar was
gesteld is toen, bovenop het bij de formatie beschikbaar gestelde bedrag van € 1 miljard,
ingezet als dekking van de verbreding van de aanvullende beurs en het verhogen van
de basisbeurs.11 Het betrof € 170 miljoen vermeerderd met lpo. Vanuit dit totaalbudget is ook structureel
€ 10 miljoen beschikbaar gesteld om minderjarige mbo-studenten tegemoet te komen in
de kosten voor schoolboeken en licenties. Dit betreft een structurele overboeking
voor het amendement van het lid Hagen c.s. 36 200 VIII-63.
Daarnaast geldt in algemene zin dat jaarlijks alle normbedragen binnen het studiefinancieringsstelsel
worden geïndexeerd op basis van de consumentenprijsindex (CPI) van twee jaar geleden.
Deze indexering is opgenomen in de wet. Het is niet mogelijk om daar van af te wijken
zonder wetswijziging.
Tot slot zijn er nog twee onderwerpen waar wel veel financiële middelen mee zijn gemoeid,
maar waar geen directe koopkrachteffecten voor studenten mee beoogd werden:
− De uitgaven aan de verschillende tegemoetkomingsregelingen. Deze regelingen zijn voor
oud-studenten.
− Ook de maatregelen uit het Nationaal Programma Onderwijs (NPO) maken geen onderdeel
uit van het overzicht. Dit programma bevatte maatregelen om leerachterstanden en andere
gevolgen van de coronacrisis in het onderwijs te herstellen.
12
Klopt het dat de taakstelling internationale studenten structureel bijna behaald wordt,
ook zonder de Wet Internationalisering in Balans?
Ja. In de referentieraming 2025 is het aantal niet Nederlandse EER-studenten lager dan in de referentieraming 2024. Dit is mede het gevolg van de zelfregie
van de instellingen, bijvoorbeeld in hun wervingsbeleid en de informatievoorziening
richting internationale studenten. Het totaal aantal internationale studenten blijft
volgens de referentieraming 2025 naar verwachting relatief stabiel. Na jaren van stijging
wordt in het wo in de komende 10 jaar een afname van 4.000 internationale studenten
verwacht. Dit komt overeen met een daling van het aantal internationale studenten
van 4%.
De daling van het aantal niet-Nederlandse EER-studenten die volgt uit de referentieraming
2025 ten opzichte van de referentieraming 2024 is verrekend met de reeds ingeboekte
bezuiniging vanaf 2026. Na deze verrekening resteert nog een beperkte bezuiniging
van € 5,8 miljoen structureel. In de periode tot en met 2030 resteert er nog een incidentele
bezuiniging van ca. € 205 miljoen cumulatief.
De Wet internationalisering in balans heeft hierin slechts een beperkte rol. Daarbij
is relevant te benadrukken, dat de toets anderstalig onderwijs is ontworpen met als
doel het Nederlands te versterken als onderwijs- en wetenschapstaal. Het doel is nooit
geweest om de instroom van internationale studenten omlaag te brengen. Er is dan ook
geen direct verband tussen de lagere instroomcijfers en het laten vervallen van de
toets anderstalig onderwijs. Wel hebben de universiteiten en hogescholen laten zien
dat zij met hun zelfregieplannen zelf moeilijke keuzes willen maken. Zoals meermaals
is aangegeven, is het van belang daar oog voor te hebben. Uw Kamer heeft ook de wens
uitgesproken, uitgedrukt in de motie Krul c.s.12, dat de toets anderstalig onderwijs voor het bestaand aanbod, geschrapt wordt uit
het wetsvoorstel Wet internationalisering in balans. Aangezien deze motie is ontraden
tegen de achtergrond van de opgave uit het hoofdlijnenakkoord, zal uw Kamer voor de
zomer geïnformeerd worden over de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan deze motie.
13
Klopt het dat het amendement van het lid Bontenbal c.s.13 beoogt te bezuinigen op het OCW-departement, maar dat OCW 35 procent van hun taakstelling
vanuit dit amendement alsnog kort op het onderwijs via niet uitgekeerde prijsbijstelling
of korting op de lumpsum? Welke korting op de lumpsum en niet-uitgekeerde prijsbijstelling
is dit specifiek?
Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 17. Het is niet mogelijk precies aan te geven
welke bezuinigingen ter dekking van de taakstelling op de apparaatskosten hebben gediend.
Deze waren onderdeel van de integrale afweging over de OCW-begroting waarbij alle
mee- en tegenvallers, intensiveringen en extensiveringen en bezuinigingen ten behoeve
van het rijksbrede beeld tegen elkaar zijn afgewogen.
Het amendement Bontenbal c.s. bevat inderdaad een taakstelling op de apparaatskosten
van de Rijksoverheid. Het amendement stipuleert dat een bredere, niet-beleidsinhoudelijke
invulling door de regering mogelijk is, zoals het beperken van de reguliere prijsindexatie.
OCW heeft conform deze toelichting voor een bredere invulling gekozen en de gehele
taakstelling verdeeld over de departementale begroting. Hiervoor is gekozen omdat
de taakstelling uit het amendement Bontenbal c.s. bovenop de taakstelling uit het
hoofdlijnenakkoord kwam. De taakstelling uit het hoofdlijnenakkoord is voor zover
verantwoord werd geacht ingevuld op het kerndepartement van OCW en met een efficiencytaakstelling
op de agentschappen en zbo’s.
14
Kunt u twee reeksen geven voor de lumpsumbekostiging voor het po14 en vo15? Hoeveel wordt hier per reeks op omgebogen, inclusief en exclusief lpo16?
In onderstaande tabel is te zien welke bedragen er aan lumpsumbekostiging in het po
en vo worden uitgegeven de komende jaren (inclusief lpo tranche 2025). Per reeks staat
eronder wat op die reeks is omgebogen bij de Eerste Suppletoire Begroting 2025; in-
en exclusief lpo.
(bedragen x € 1.000)
2025
2026
2027
2028
2029
Struc
Bekostiging po instellingen
15.326.200
15.265.667
15.274.913
15.279.545
15.209.960
15.209.960
Waarvan omgebogen
0
0
0
0
0
0
Waarvan omgebogen t.b.v. lpo
0
0
0
0
0
0
Bekostiging vo instellingen
11.294.479
11.226.598
11.092.428
10.913.060
10.844.467
10.844.467
Waarvan omgebogen (onderwijskansen-regeling)
0
0
– 90.000
– 177.000
– 177.000
– 177.000
Waarvan omgebogen t.b.v. de prijsbijstelling vo (arbeidsmarkt toelage vo)
0
– 10.000
– 10.000
– 10.000
– 10.000
– 10.000
15
Hoeveel minder hebben scholen structureel reëel te besteden door de bezuiniging op
basisvaardigheden?
Op dit moment worden de middelen voor basisvaardigheden verstrekt via subsidieregelingen.
Deze zijn reeds beschikt. Scholen weten dus al hoeveel geld zij krijgen. Hierop wordt
niet bezuinigd. Vanaf 2027 worden de middelen verstrekt via gerichte bekostiging.
Dit is nog steeds minimaal € 182 per leerling, zoals in de vierde voortgangsbrief
Masterplan basisvaardigheden in 2024 is gecommuniceerd. Zij hebben dus niet minder
te besteden in 2027 ten opzichte van het eerder gecommuniceerde bedrag. Wel is het
zo dat dit gecommuniceerde bedrag nu niet wordt opgehoogd met loon- en prijsbijstelling
in 2025. Voor de indexatie van dit budget in 2026 (en verder) geldt dat er niet vooruitgelopen
kan worden op toekomstige besluitvorming over indexatie. Dit volgt bij Voorjaarsnota
2026.
Aan de middelen voor de gerichte bekostiging basisvaardigheden op de begroting is
in 2024 loon- en prijsbijstelling toegevoegd en een deel onbestede middelen van het
monitoringsprogramma basisvaardigheden. Daarnaast zijn in 2025 loonbijstelling en
middelen voor leesbevordering toegevoegd. In combinatie met de bezuiniging daalt het
totaal structureel beschikbaar budget daarom per saldo met slechts € 0,7 miljoen.
Voor prioriteitsscholen (scholen met oordeel onvoldoende/zeer zwak van de Inspectie
van het Onderwijs) blijft gelden dat zij naast de minimaal € 182 per leerling in de
bekostiging aanspraak kunnen maken op een aparte (aanvullende) subsidieregeling ter
ondersteuning.
De middelen uit het herstelplan basisvaardigheden die mbo-instellingen ontvangen voor
het verbeteren van de basisvaardigheden van studenten blijven intact. Naast dit herstelplan
uit het funderend onderwijs komt er ook een extra intensivering van in totaal € 47,2
miljoen voor basisvaardigheden in het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) in de studiejaren
2025/2026 en 2026/2027.
16
Kunt u in één tabel vatten wat het amendement van het lid Bontenbal c.s.17 ombuigt en intensiveert en wat het kabinet vervolgens terugdraait, inclusief de verdeling
van de taakstelling voor het departement?
In onderstaande tabel is te zien wat er via het amendement van het lid Bontenbal c.s.
zowel omgebogen als geïntensiveerd is. Zie het antwoord op vraag 5 voor ombuigingen
van het kabinet op de onderwerpen die het amendement Bontenbal betreffen.
(bedragen x € 1.000)
2025
2026
2027
2028
2029
Struc
Terugdraaien deel HLA 22. Afschaffen maatschappelijke diensttijd
78.000
78.000
117.000
130.000
130.000
130.000
Terugdraaien deel HLA 23. Beperken School & Omgeving
0
40.000
40.000
40.000
40.000
40.000
Terugdraaien deel HLA 24. Alternatieve invulling bijstelling sectorplannen hoger onderwijs
en wetenschap
40.000
40.000
40.000
40.000
40.000
40.000
Terugdraaien HLA 32. Beëindiging functiemix Randstad
0
75.000
75.000
75.000
75.000
75.000
Terugdraaien deel HLA 40. Generieke taakstelling subsidies rijksbreed
3.000
6.500
34.549
38.549
38.549
50.459
– Waarvan ombuigingen bij VJN besluitvorming op onderwerpen die het amendement Bontenbal
betreffen
0
– 2.740
– 12.740
– 4.140
– 4.140
– 21.010
Terugdraaien deel HLA 41. Verminderen internationale studenten (via bestuurlijk akkoord)
0
12.000
50.000
88.000
114.000
123.000
Terugdraaien deel HLA 44. Verhogen collegegeld langstudeerders (via lagere bekostiging)
0
95.000
285.000
283.000
282.000
282.000
Religieus cultureel erfgoed
5.000
5.000
5.000
5.000
5.000
5.000
Terugdraaien gereserveerde middelen voor compensatie btw verhoging op schoolboeken
0
– 60.000
– 60.000
– 60.000
– 60.000
– 60.000
Verlaging rijksmediabijdrage landelijke publieke omroep
0
0
– 50.000
– 50.000
– 50.000
– 50.000
Korting apparaatskosten rijksoverheid
– 22.302
– 22.302
– 22.302
– 22.302
– 22.302
– 22.302
Totaal
103.698
266.458
501.507
563.107
588.107
592.147
17
Kunt u een overzicht geven van de taakstelling in het kader van de 22 procent besparing
op apparaatskosten voor de komende vijf jaar?
(bedragen x 1 miljoen)
2025
2026
2027
Taakstelling HLA
€
– 20,3
€
– 39,9
€
– 58,3
– Kerndepartement
€
– 16,7
€
– 16,8
€
– 31,4
– Agentschappen en ZBO’s
€
– 3,6
€
– 7,2
€
– 11,0
– Alternatieve dekking
€
–
€
– 15,9
€
– 15,9
In de Eerste Suppletoire Begroting staat abusievelijk een bedrag van € 86 miljoen
in 2029 genoemd, dat moet € 86,2 miljoen zijn.
18
Wat is de realisatie van deze taakstelling voor het jaar 2024 en wat is de voortgang
voor 2025?
De taakstelling begint in 2025, dus in 2024 was er geen sprake van een (realisatie
van de) taakstelling. De taakstelling voor 2025 is nu nog alleen budgettair doorverdeeld
naar de verschillende budgetten. Naar verwachting kan OCW de taakstelling voor 2025
realiseren. Hierover wordt u via het Departementaal Jaarverslag geïnformeerd.
19
Welk deel van de taakstelling wordt ingevuld vanuit apparaatsgelden en welk deel vanuit
andere middelen en welke zijn dat?
Met het hoofdlijnenakkoord is er € 86,2 miljoen structureel bezuinigd op de apparaatsuitgaven
van het Ministerie van OCW. Deze bezuiniging van 22% is voor € 70,3 miljoen gerealiseerd
op artikel 95 (Apparaatskosten) en via een efficiencytaakstelling van jaarlijks 0,5%
op zelfstandige bestuursorganen (zbo’s) en agentschappen van OCW, oplopend tot 2,5%
in 2029. Agentschappen en zbo’s krijgen alleen te maken met de efficiencytaakstelling,
in lijn met de wens uit het hoofdlijnenakkoord om de uitvoering te ontzien.
Overigens is het zo dat deze beperkte taakstelling van 2,5% structureel vanaf 2029
ook geldt voor beide inspecties en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Als
we daarin de grondslag uit het hoofdlijnenakkoord hadden gevolgd, hadden deze organisaties
op basis van uitsluitend de berekening van de taakstelling ook 22% moeten bezuinigen.
Deze organisaties vormen ongeveer de helft van het bedrag waarop de 22% van de taakstelling
van OCW op gebaseerd is. Omdat de hele taakstelling toedelen aan het bestuursdepartement
tot een onverantwoorde belasting van datzelfde bestuursdepartement zou leiden, heeft
OCW een deel van de taakstelling (€ 15,9 miljoen) ingevuld met alternatieve dekking.
Deze alternatieve dekking komt bijvoorbeeld van niet uitgekeerde loon- en prijsbijstelling
of korting op de lumpsum van de onderwijssectoren.
20
Welke ICT-vernieuwingen zullen niet of later plaatsvinden als gevolg van de taakstelling
op apparaatskosten?
Voor 2025 is DUO in staat geweest invulling te geven aan de taakstelling die niet
resulteert in impact op de ICT-vernieuwing. Voor 2026 en verder is het nog niet duidelijk,
maar het is niet de intentie dat dit ten laste gaat van de ICT-vernieuwing bij DUO.
Eventuele andere effecten op ICT-vernieuwing bij andere onderdelen van OCW zijn op dit moment nog niet bekend.
21
Welk deel van deze taakstelling valt neer bij uitvoeringsorganisaties en wat zijn
hier de operationele gevolgen van?
De budgetten van de uitvoeringsorganisaties (de agentschappen en de zelfstandige bestuursorganen
(zbo’s)) zijn gekort met een efficiencykorting van 0,5% per jaar, oplopend tot 2,5%
in 2029. De eerste 0,5% is al in de OCW-begroting 2025 doorverdeeld. De oploop naar
2,5% in 2029 is geboekt in deze Eerste Suppletoire Begroting, voor 2026 gaat het om
€ 3,6 miljoen voor de agentschappen en de zbo’s van OCW.
Overigens is het zo dat deze beperkte taakstelling van 2,5% structureel vanaf 2029
ook geldt voor beide inspecties en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Als
we daarin de grondslag uit het hoofdlijnenakkoord hadden gevolgd, hadden deze organisaties
op basis van uitsluitend de berekening van de taakstelling ook 22% moeten bezuinigen.
De exacte operationele gevolgen van de efficiencykorting zijn op dit moment nog niet
bekend, de taakstelling is nu nog alleen budgettair doorverdeeld. In principe zullen
agentschappen en zbo’s de komende jaren begrotingen opstellen op basis van de verlaagde
budgetten. Echter, bij de besluiten over de begrotingen zal een veelvoud aan andere
factoren meespelen. Het is daarom niet vanzelfsprekend dat in de toekomst een direct
verband gelegd kan worden tussen de efficiencytaakstelling en bepaalde operationele
gevolgen.
22
Welke kaders hanteert u voor het realiseren van de taakstelling op de apparaatsuitgaven?
Hiervoor worden de reguliere budgettaire kaders gehanteerd. De budgetten zijn verminderd
met de taakstelling en OCW stuurt op realisatie binnen het beschikbare budget. Inhoudelijk
kijken we scherp naar wat onze kerntaken zijn voor onderwijs, wetenschap, emancipatie,
cultuur en media. Zodat we die taken, waar het ministerie het sterkst van betekenis
is, zo goed mogelijk kunnen blijven doen.
23
Kunt u een overzicht geven in de ontwikkeling van externe inhuur in de afgelopen vijf
jaar en de doelstelling voor de komende vijf jaar?
In onderstaande tabel staat het percentage externe inhuur zoals dat jaarlijks in het
departementaal jaarverslag is gepubliceerd. Dit zijn de uitgaven van het hele departement,
inclusief de agentschappen.
2020
2021
2022
2023
Externe inhuur
12,0%
13,9%
15,5%
17,5%
OCW zet in op een substantiële vermindering van het inhuurpercentage in de komende
vijf jaar, per onderdeel van OCW worden hiervoor nu plannen ontwikkeld. OCW gaat bijvoorbeeld
scherper kijken waar verambtelijking mogelijk én wenselijk is.
24
Klopt het dat het hoger onderwijs een nieuwe bezuiniging heeft gekregen voor de introductie
van NIS218 cyberwetgeving? En klopt het dat u met deze middelen het inrichten van een toezichtsfunctie
op het Ministerie van OCW betaalt en dat een deel van de middelen bestemd is voor
SURF? Wat is de reden dat u – als gevolg van een door uzelf genomen besluit – de rekening
voor het gereed brengen van uw departement bij de universiteiten en hogescholen neerlegt?
In de Kamerbrief Voortgang cyberweerbaarheid in het vervolgonderwijs van 24 april jl.19 is toelichting gegeven op het besluit om, na overleg met de Minister van Justitie
en Veiligheid, de bekostigde hogescholen en universiteiten onder de komende Cyberbeveiligingswet
te brengen en de plichten gefaseerd te laten ingaan. De budgettaire gevolgen hiervan
wat betreft de rol van het sectorale Computer Security Incident Response Team (CSIRT)
en inrichting van het extern toezicht, die beide noodzakelijk zijn vanuit deze wet,
zijn bij Voorjaarsnota verwerkt in de begroting. Hiervoor zijn geen aanvullende middelen
beschikbaar waardoor de kosten voor uitvoering door het beoogde CSIRT (SURF) en de
beoogde toezichthouder (Inspectie van het Onderwijs) binnen de eigen begroting zijn
gedekt.20 De middelen zullen deels ten goede komen aan het sectorale CSIRT dat vanuit de wet
een belangrijke rol heeft om de hogescholen en universiteiten bij te staan bij cyberincidenten
en de afhandeling daarvan. Er is daarom voor gekozen om deze middelen via een ombuiging
van € 3,6 miljoen op de begroting van de hogescholen en universiteiten te realiseren.
Daarnaast ontvangen de hbo- en wo-instellingen middelen in de rijksbijdrage voor de
versterking van cyberweerbaarheid.21 De komende tijd wordt het besluit om de hbo- en wo instellingen onder de Cyberbeveiligingswet
aan te wijzen verder uitgewerkt. Dit wordt onder andere gedaan met de beoogde toezichthouder
en het beoogde CSIRT, de Minister van JenV en uiteraard de universiteiten en hogescholen.
Hierbij wordt ook gekeken naar welke financiële implicaties er precies zijn verbonden
aan de uitvoering van de Cbw. Hier moet immers bij inwerkingtreding van de wet duidelijkheid
over zijn.
25
Klopt het dat de maatregel uit het Hoofdlijnenakkoord over het afschaffen van de ov-vergoeding
voor studenten in het buitenland juridisch niet haalbaar blijkt? Waarom kiest u ondanks
eerdere kritiek op de bezuinigingen in het hoger onderwijs ervoor om ook dit te verhalen
op de bekostiging van de universiteiten en hogescholen?
Studenten die (tijdelijk of voor een gehele studie) in het buitenland gaan studeren
of in het buitenland wonen en in Nederland studeren, kunnen in plaats van het studentreisproduct
een geldbedrag ontvangen. Dit is de Reisvoorziening Buitenland Studerenden (RBS).
In 2023 maakten ongeveer 41.000 studenten hiervan gebruik. Voor het overgrote deel
(97%) betreft het Nederlandse studenten. Dit zijn bijvoorbeeld studenten die een paar
maanden in het buitenland studeren met een Erasmusbeurs, maar ook studenten die in
een grensregio wonen en vlak over de grens studeren.
Er bestaat inderdaad een aanmerkelijk risico dat het afschaffen van de RBS voor studenten
die in een land binnen de EU studeren in strijd is met het EU-recht, in het bijzonder
met het vrij verkeer van personen. Dit blijkt uit een juridische analyse van mijn
juristen, die is bevestigd door de landsadvocaat. Het EU-recht verzet zich niet tegen
het afschaffen van de RBS voor studenten die in een land buiten de EU studeren. Het
gaat dan om een aanzienlijk kleinere groep studenten. Het afschaffen van RBS voor
deze groep zou leiden tot een ongelijke situatie tussen studenten die binnen en buiten
de EU studeren. Het introduceren van een nieuw onderscheid zou het studiefinancieringsstelsel
ook ingewikkelder maken. Het kabinet heeft daarom besloten om de RBS in zijn geheel
niet af te schaffen.
Het kabinet dekt dit besparingsverlies, in overeenstemming met de afspraken uit het
hoofdlijnenakkoord, op de begroting waarop dit verlies ontstaat. Het kabinet houdt
hierbij rekening met het feit dat het afschaffen van de RBS voor ongeveer 51% wo-studenten,
36% hbo-studenten en 13% mbo-studenten zou raken. Daarom wordt structureel € 2,7 miljoen
gedekt vanuit de lumpsum voor mbo-instellingen en structureel € 18,3 miljoen vanuit
de 10%-middelen voor landelijke prioriteiten van de kwaliteitsmiddelen voor het hbo
en het wo (totaal 87%). Deze zogenaamde 10% middelen waren nog niet toegekend aan
landelijke prioriteiten en daarmee nog geen onderdeel van de reguliere bekostiging
van de hogescholen en universiteiten. Het is dus geen bezuiniging op de bekostiging
van hogescholen en universiteiten.
26
Kunt u inzichtelijk maken wat de financiële impact is op de verschillende onderwijssectoren
(po, vo, mbo, hbo en wo22) van het niet uitkeren van de prijsbijstelling?
Het niet uitkeren van de prijsbijstelling op de verschillende onderwijssectoren (po,
vo, mbo, hbo en wo) heeft de onderstaande financiële impact op het gehele artikel:
(bedragen x € 1.000)
2025
2026
2027
2028
2029
2030
po
– 6.528
– 5.712
– 6.194
– 5.772
– 5.720
– 5.720
vo
– 18.182
– 44.006
– 49.491
– 43.948
– 40.382
– 43.305
mbo
– 38.334
– 35.276
– 35.256
– 34.700
– 34.412
– 34.205
hbo
– 27.789
– 22.050
– 15.389
– 14.226
– 13.643
– 13.461
wo
– 55.769
– 48.909
– 43.039
– 41.541
– 41.426
– 41.290
Bovenstaande reeksen zijn exclusief eventuele ombuigingen binnen de OCW-begroting
om te compenseren voor de niet ontvangen prijsbijstelling. Zie het antwoord op vraag
27 voor de ombuigingen waardoor de volledige prijsbijstelling op de bekostiging in
het vo alsnog wordt uitgekeerd. Hierdoor wordt de financiële impact voor het vo in
bovenstaande tabel gedempt.
27
Van welke extensiveringen is de compensatie voor de prijsontwikkeling afkomstig?
OCW is wettelijk verplicht tot het uitkeren van prijsbijstelling op de bekostiging
van het primair onderwijs en op de studiefinanciering. Ook is OCW wettelijk verplicht
om de rijksmediabijdrage te indexeren met prijsbijstelling. Om net als in het primair
onderwijs de prijsbijstelling op de bekostiging in het voortgezet onderwijs uit te
keren, wordt er omgebogen binnen artikelen 1, 3 en 9. Het betreft de volgende extensiveringen:
(bedragen x € 1.000)
2025
2026
2027
2028
2029
2030
Korting arbeidsmarkttoelage voortgezet onderwijs
0
– 10.000
– 10.000
– 10.000
– 10.000
– 10.000
Restant OCW-budget nationaal programma leefbaarheid en veiligheid (vve)
0
– 4.400
– 4.400
– 4.400
– 4.400
– 4.400
Niet toekennen loonbijstelling subsidieregelingen (m.n. onderwijsregio’s)
0
– 13.851
– 14.607
– 14.616
– 14.693
– 14.674
Gedeeltelijk niet uitgekeerde loonbijstelling GOAB
0
– 390
– 8.216
– 12.186
– 5.809
– 11.725
Totaal
0
– 28.641
– 37.223
– 41.202
– 34.902
– 40.799
28
Hoeveel loon- en prijsbijstelling is in 2025 toegekend aan de sectoren primair onderwijs,
voortgezet onderwijs, middelbaar beroepsonderwijs, hoger beroepsonderwijs en wetenschappelijk
onderwijs?
In 2025 zijn aan de artikelen primair onderwijs, voortgezet onderwijs, middelbaar
beroepsonderwijs, hoger beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs de volgende
bedragen aan loon- en prijsbijstelling toegekend inclusief eventueel omgebogen bedragen
op de OCW-begroting:
(bedragen x € 1.000)
2025
2026
2027
2028
2029
2030
Po (artikel 1)
807.864
765.611
774.298
761.494
777.709
757.624
Vo (artikel 3)
557.986
516.773
523.095
517.353
527.025
514.441
Mbo (artikel 4)
247.373
242.071
243.296
244.636
236.262
234.424
Hbo (artikel 6)
170.069
174.413
163.978
155.047
161.185
160.392
Wo (artikel 7)
262.195
266.454
263.583
261.933
260.305
261.354
29
Deze cijfers komen overeen met de cijfers van tabel 2 in de Eerste Suppletoire Begroting
2025 van OCW.
Wat zijn de geschatte kosten van het structureel invoeren van gratis kinderopvang
voor alle kinderen van nul tot vier jaar?
Het kabinet werkt aan een wetsvoorstel dat de huidige kinderopvangtoeslag vervangt
voor een nieuwe financieringssystematiek die ouders meer eenvoud en zekerheid biedt.
De meerkosten van het nieuwe stelsel worden geraamd op structureel € 3,1 miljard per
jaar. De financiering gaat in de nieuwe systematiek rechtstreeks naar kinderopvangorganisaties.
Ouders gaan een lage inkomensonafhankelijke eigen bijdrage (4%) betalen voor de kosten
van kinderopvang onder het maximaal vergoede uurtarief. De vergoeding voor kinderopvang
blijft bedoeld voor werkende ouders. Voor dit wetsvoorstel is dekking beschikbaar
bij het Ministerie van SZW.
De meerkosten voor het afschaffen van de arbeidseis voor ouders van kinderen jonger
dan 4 jaar binnen dit nieuwe stelsel worden door het Ministerie van SZW geraamd op
circa € 600 miljoen per jaar. In deze raming worden een aantal aannames gedaan, waaronder:
hogere uitgaven aan kinderopvangtoeslag, handhaving van de lage inkomsensafhankelijke
eigen bijdrage en een besparing door gedeeltelijke integratie van (gemeentelijke)
regelingen voor de financiering voor kinderopvang.
30
Kunt u aangeven hoe de mindering op de uitgekeerde loon- en prijsbijstelling, zoals
besloten bij de Voorjaarsnota 2025, verdeeld wordt over de artikelen op de OCW-begroting?
De mindering op de uitgekeerde loon- en prijsbijstelling zoals besloten bij de Voorjaarsnota
2025, is als volgt verdeeld over de artikelen op de OCW-begroting:
Art
Omschrijving (bedragen x € 1.000)
2025
2026
2027
2028
2029
2030
1
Primair onderwijs
9.045
– 18.992
– 23.748
– 32.385
– 13.842
– 29.997
3
Voortgezet onderwijs
– 16.139
– 68.523
– 69.097
– 60.893
– 45.171
– 58.129
4
Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie
– 29.471
– 34.972
– 32.821
– 27.172
– 34.411
– 34.206
6
Hoger beroepsonderwijs
– 36.653
– 22.355
– 17.826
– 21.756
– 13.645
– 13.459
7
Wetenschappelijk onderwijs
– 55.768
– 48.908
– 43.037
– 41.539
– 41.425
– 41.289
8
Internationaal beleid
– 504
– 401
– 492
– 450
– 455
– 481
9
Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid
– 19.381
– 5.424
– 5.066
– 4.980
– 4.417
– 4.851
11
Studiefinanciering
– 69.639
0
0
0
0
0
12
Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten
– 2.271
0
0
0
0
0
13
Lesgelden
0
0
0
0
0
0
14
Cultuur
– 8.270
– 16.071
– 19.082
– 18.349
– 18.436
– 19.392
15
Media
– 55
– 271
– 382
– 348
– 335
– 348
16
Onderzoek en wetenschapsbeleid
– 5.854
– 14.232
– 14.091
– 13.804
– 13.693
– 12.329
25
Emancipatie
– 181
– 177
– 182
– 166
– 166
– 164
91
Nog onverdeeld
– 4615
– 4532
– 4534
– 4334
– 3788
– 4075
95
Apparaat Kerndepartement
0
0
0
0
0
0
Totaal
– 239.756
– 234.858
– 230.358
– 226.176
– 189.784
– 218.720
De bedragen die hier in de tabel zijn af te lezen betreffen het deel wat niet is uitgekeerd
op de OCW-begroting (namelijk 50% van de prijsbijstelling tranche 2025 en de loonbijstelling
tranche 2025 voor externe inhuur op het apparaat voor € 4,0 miljoen structureel) en
het deel wat is ingezet ter dekking van problematiek op de OCW-begroting.
De toename in het saldo van artikel 1 in 2025 is te verklaren doordat er loonbijstelling
van artikel 9 op artikel 1 is uitgekeerd. De loonbijstellingsbedragen van artikel
1, 3 en 9 zijn bij elkaar wel in 2025 voor 100% uitgekeerd.
31
Kun u in twee tabellen uiteenzetten hoe de loonbijstelling en afzonderlijk de prijsbijstelling
verdeeld is over de OCW-begroting en welke reële prijsvermindering hierdoor optreedt
op financiële posten?
De loonbijstelling tranche 2025 is volledig uitgekeerd op de OCW-begroting, behalve de reeks voor externe inhuur (structureel € 4,5 miljoen). De prijsbijstelling tranche 2025 is voor de helft uitgekeerd op de OCW-begroting.
Als wordt gekeken naar wat daadwerkelijk terecht is gekomen op de verschillende artikelen
binnen de OCW-begroting (dus inclusief eventuele inzet van lpo ter dekking van problematiek
op de OCW-begroting), dan volgen daar onderstaande tabellen uit.
Verdeling van de prijsbijstelling over de OCW-begroting inclusief eventuele ombuigingen
is als volgt:
Art
Omschrijving (bedragen x € 1.000)
2025
2026
2027
2028
2029
2030
1
Primair onderwijs
761.773
719.702
728.346
715.529
731.935
712.102
3
Voortgezet onderwijs
513.231
472.008
478.332
472.589
482.263
469.680
4
Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie
244.900
236.510
237.846
239.259
230.767
229.019
6
Hoger beroepsonderwijs
169.888
169.834
154.758
145.339
151.146
150.317
7
Wetenschappelijk onderwijs
259.793
258.371
251.288
248.750
247.379
248.169
8
Internationaal beleid
481
452
448
448
448
448
9
Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid
404
14.003
14.759
14.769
15.261
14.827
11
Studiefinanciering
8.029
7.800
7.754
7.484
5.227
6.531
12
Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten
117
122
122
123
123
123
13
Lesgelden
660
692
688
692
691
691
14
Cultuur
39.027
37.933
38.992
38.475
38.096
37.628
15
Media
1.681
1.460
1.602
1.538
1.473
1.463
16
Onderzoek en wetenschapsbeleid
53.937
53.576
53.237
52.922
52.550
48.633
25
Emancipatie
817
820
843
752
752
740
91
Nog onverdeeld
– 4.615
– 4.532
– 4.534
– 3.807
– 3.261
– 3.548
95
Apparaat Kerndepartement
17.644
16.577
15.412
14.286
13.968
13.942
Totaal
2.067.767
1.985.328
1.979.893
1.949.148
1.968.818
1.930.765
De reële prijsvermindering die hieruit volgt, is het verschil tussen wat zou worden
uitgekeerd versus wat uiteindelijk is uitgekeerd (in bovenstaande tabellen). In onderstaande
tabel is af te lezen welke reële prijsvermindering optreedt per artikel:
Art.
Omschrijving (bedragen x € 1.000)
2025
2026
2027
2028
2029
2030
1
Primair onderwijs
– 9.153
18.895
23.651
32.288
13.745
29.900
3
Voortgezet onderwijs
6.202
31.343
26.638
22.984
10.409
20.199
4
Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie
29.471
34.972
32.821
27.172
34.411
34.206
6
Hoger beroepsonderwijs
36.653
22.355
17.826
21.756
13.645
13.459
7
Wetenschappelijk onderwijs
55.768
49.733
43.863
42.365
42.251
42.114
8
Internationaal beleid
504
401
492
450
455
481
9
Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid
19.381
5.424
5.066
4.980
4.417
4.851
11
Studiefinanciering
69.639
–
–
–
–
–
12
Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten
2.271
–
–
–
–
–
13
Lesgelden
–
–
–
–
–
–
14
Cultuur
8.270
16.071
19.082
18.349
18.436
19.392
15
Media
55
271
382
348
335
348
16
Onderzoek en wetenschapsbeleid
5.854
13.407
13.265
12.978
12.867
11.504
25
Emancipatie
181
177
182
166
166
164
91
Nog onverdeeld
4.615
4.532
4.534
4.334
3.788
4.075
95
Apparaat Kerndepartement
–
–
–
–
–
–
Totaal
229.712
197.580
187.802
188.170
154.923
180.694
De toename in het saldo van artikel 1 in 2025 is te verklaren doordat er loonbijstelling
van artikel 9 op artikel 1 is uitgekeerd. De loonbijstellingsbedragen van artikel
1, 3 en 9 zijn bij elkaar wel in 2025 voor 100% uitgekeerd.
32
Klopt het dat universiteiten een groot deel van de resterende prijsbijstelling hebben
moeten inleveren ter dekking van «OCW-brede problematiek» (dit bevat vooral het niet
halen van de taakstelling die de Minister heeft gekregen op het eigen ambtenarenapparaat)?
Waarom laat u het hoger onderwijs opdraaien voor het feit dat het u niet lukt de eigen
departementale taakstelling te halen?
Het wel of niet uitkeren van prijsbijstelling hangt in de eerste plaats samen met
het kabinetsbesluit om over de gehele Rijksbegroting een 50% te bezuinigen op de prijsbijstelling.
OCW als geheel heeft daardoor bij Voorjaarsnota een gehalveerde tranche prijsbijstelling
ontvangen. De korting van de prijsbijstelling leidt tot aanpassing van de begroting
die per artikel verschilt, omdat er bij de doorverdeling hiervan rekening is gehouden
met een aantal specifieke omstandigheden. Allereerst is OCW wettelijk verplicht tot
het uitkeren van prijsbijstelling op de bekostiging van het primair onderwijs, de
studiefinanciering en de mediabekostiging. Na uitkering van het wettelijk verplichte
deel van de prijsbijstelling resteert er een beperkt bedrag voor de rest van de begroting.
Voor artikel 3 (voortgezet onderwijs) is besloten de prijsbijstelling volledig uit
te keren, gedekt uit andere bezuinigingen binnen artikelen 1 (primair onderwijs),
3 (voortgezet onderwijs) en 9 (arbeidsmarkt en personeelsbeleid). Voor de artikelen 6
(hbo) en 7 (wo) is ervoor gekozen eerst volledige loonbijstelling uit te keren op
de bekostigingsbudgetten die zijn verhoogd in het amendement Bontenbal c.s. Deze budgetten
hebben namelijk bij Voorjaarsnota geen loonbijstelling ontvangen, omdat de hoogte
van de loonbijstelling wordt bepaald op basis van de stand ontwerpbegroting exclusief
amendementen. De keuze om met de resterende prijsbijstelling eerst op deze budgetten
loonbijstelling uit te keren is ingegeven door de wens om op deze budgetten – in lijn
met het amendement Bontenbal c.s. – geen reële bezuiniging te laten plaatsvinden.
Het feit dat op de artikelen 6 en 7 nagenoeg geen prijsbijstelling wordt uitgekeerd
komt dus niet omdat het is ingezet voor OCW-brede problematiek, waaronder alternatieve
dekking voor de taakstelling op de apparaatskosten. Overigens bestaat de OCW-brede
problematiek voor het grootste deel uit tegenvallers op de leerling- en studentenaantallen
in het mbo en hbo.
33
Hoe verklaart u dat in het amendement van het lid Bontenbal c.s.23 dekking wordt gezocht in het inzetten van een reservering voor het studentenreisproduct
op de aanvullende post, maar deze in deze suppletoire begroting niet lijkt te worden
ingezet? Is voorzien in een alternatieve dekking?
De reservering op de Aanvullende post is inderdaad reeds ingezet in het amendement
Bontenbal c.s. en verwerkt in de OCW-ontwerpbegroting 2025 die uiteindelijk door de
Eerste Kamer is behandeld en vervolgens geautoriseerd. Hiermee is de betreffende reservering
op de Aanvullende post destijds komen te vervallen.
34
Op welke specifieke budgetten wordt alsnog een compensatie voor prijsontwikkeling
toegekend?
Naast de wettelijk verplichte prijsbijstelling op de bekostiging van het primair onderwijs,
de studiefinanciering en de rijksmediabijdrage wordt er ook op specifieke budgetten
prijsbijstelling toegekend. Het betreft de volgende budgetten:
de bekostiging op het voortgezet onderwijs, de budgetten van Dienst Uitvoering Onderwijs
(DUO), het Centrum voor Toetsen en Examens (CvTE), diverse organisaties op onderzoeks-
en wetenschapsterrein, Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB),
Rijksdienst Cultureel Erfgoed (RCE), Nationaal Archief (NA) en de materiële apparaatskosten
op de OCW-begroting.
35
Betekent het overmaken van tranche 2025 van de loonbijstelling dat er geen korting
op de kabinetsbijdrage op de lonen in het onderwijs voor 2025 plaatsvindt?
Tranche 2025 van de loonbijstelling is vastgesteld conform de reguliere systematiek,
vervolgens toegevoegd aan de OCW-begroting en ook conform de reguliere systematiek
doorverdeeld naar de begrotingsartikelen. Werkgevers in de kabinetssectoren (o.a.
rijksoverheid, politie, rechtspraak etc.) en in het onderwijs worden op korte termijn
vertrouwelijk geïnformeerd over de kabinetsbijdrage. OCW verwerkt de kabinetsbijdrage
onverkort in de bekostiging van de onderwijsinstellingen.
36
Wat is het percentage waarmee de loonbijstelling wordt verhoogd?
Het loongevoelige aandeel op de OCW-begroting is met de volgende percentages per jaar
geïndexeerd:
2025
2026
2027
2028
2029
2030
Loonbijstelling
5,17%
5,17%
5,17%
5,17%
5,17%
5,17%
37
Wat is het percentage waarmee de prijsbijstelling wordt verhoogd?
Het prijsgevoelige aandeel op de OCW-begroting is met de volgende percentages per
jaar geïndexeerd:
2025
2026
2027
2028
2029
2030
Prijsbijstelling
1,52%
1,49%
1,50%
1,49%
1,49%
1,49%
38
Heeft het korten op de loonbijstelling van tranche 2025 voor externe inhuur op het
apparaat gevolgen voor de lumpsum in het onderwijs? Zo ja, welke?
Deze korting staat nu nog geboekt op artikel 91 («Nog onverdeeld»), over de invulling
moet nog besluitvorming plaatsvinden. In de ontwerpbegroting 2026 zal deze naar het
goede artikel worden geboekt. Dit heeft waarschijnlijk geen gevolgen voor de lumpsum
in het onderwijs.
39
Waar is vastgelegd dat OCW wettelijk verplicht is tot het uitkeren van prijsbijstelling
op de bekostiging van het primair onderwijs, de studiefinanciering en de mediabekostiging?
De wettelijke verplichting is vastgelegd in art. 116, lid 10 en lid 11 van de Wet
op het Primair Onderwijs; en art. 11.1 van de Wet studiefinanciering 2000. Op grond
van art. 2.144 van de Mediawet is OCW verplicht om de rijksmediabijdrage te indexeren.
40
Wat is de reden dat OCW alleen wettelijk verplicht is de prijsbijstelling uit te keren
in het primair onderwijs en niet in de andere onderwijssectoren?
De reden dat OCW in het primair onderwijs wel, maar in de andere onderwijssectoren
niet verplicht is de prijsbijstelling uit te keren, is dat in de andere sectoren in
de sectorwetten geen verplichting is opgenomen.
41
Vindt er op alle onderwijsartikelen in de OCW-begroting een volledige loonbijstelling
plaats?
De volledige loonbijstelling wordt uitgekeerd naar de onderwijsartikelen op de OCW-begroting,
met dien verstande dat de grondslag voor de loonbijstelling is gebaseerd op de stand
ontwerpbegroting, inclusief Nota’s van Wijziging. Budgetten die met amendementen zijn
opgehoogd, zitten dus niet in de grondslag. Voor de bekostigingsbudgetten die met
het amendement Bontenbal c.s. zijn opgehoogd, heeft OCW besloten uit de prijsbijstelling
de loonbijstelling te dekken. Deze keuze is ingegeven door de wens om op deze budgetten
– in lijn met het amendement Bontenbal c.s. – geen reële bezuiniging te laten plaatsvinden.
42
Wordt er in 2025 gekort op kabinetsbijdrage in de arbeidsvoorwaarden in het onderwijs?
Zie het antwoord op vraag 35.
43
Hoe wordt de Kamer geïnformeerd over de aangepaste beschikkingen vanwege de lagere
prijsbijstelling?
Instellingen in het hoger onderwijs worden in de beschikkingen geïnformeerd over hoe
de jaarlijkse rijksbijdrage is opgebouwd en is gewijzigd ten opzichte van de vorige
beschikking. Hierbij wordt ingegaan alle onderliggende factoren die de hoogte van
de rijksbijdrage bepalen, waaronder het aantal inschrijvingen, het aantal behaalde
graden en eventueel uitgekeerde loon- en prijsbijstelling. Uw Kamer wordt niet apart
geïnformeerd over beschikkingen aan door OCW bekostigde instellingen. De beschikkingen
van OCW aan bekostigde onderwijsinstellingen zijn openbaar en te vinden op de website
van DUO.
44
Wat zijn de kosten als het gehele onderwijs de prijsbijstelling ontvangt, met uitsplitsing
per onderwijssector?
Om de onderwijssectoren de volledige prijsbijstelling te laten ontvangen (het gehele
artikel en niet alleen de bekostiging) zonder dat hiervoor wordt omgebogen op de OCW-begroting,
dan zijn per onderwijssector de volgende bedragen benodigd:
(bedragen x € 1.000)
2025
2026
2027
2028
2029
2030
po
26.255
25.762
26.024
25.820
25.698
25.573
vo
26.500
25.796
25.898
25.402
25.191
25.068
mbo
20.403
20.418
20.353
20.039
19.953
19.805
hbo
13.985
13.315
12.304
11.967
11.841
11.768
wo
29.086
28.909
28.080
27.775
27.589
27.650
Totaal
116.229
114.200
112.659
111.003
110.272
109.864
45
Hoe vaak is het afgelopen tien jaar voorgekomen dat een onderwijssector geen of een
onvolledig loon- en/of prijsbijstelling heeft ontvangen?
In de afgelopen tien jaar is het zes keer voorgekomen dat een onderwijssector niet
de volledige loon- en/of prijsbijstelling heeft ontvangen. Het betreft hier vaak het
niet uitkeren van de volledige loon- en/of prijsbijstelling op subsidies en opdrachten,
waardoor dan de bekostiging niet geraakt wordt.
46
Hoe is verdeling in de lumpsum in de verschillende onderwijssectoren tussen het loongevoelige
en prijsgevoelige deel van de bekostiging?
Hieronder treft u een tabel met de uitsplitsing naar onderwijssector (wat is berekend
op het gehele onderwijsartikel):
Loongevoelig
Prijsgevoelig
Ongevoelig
Bekostiging po-instellingen
89,1%
10,8%
0,1%
Bekostiging vo-instellingen
85,0%
14,9%
0,1%
Bekostiging mbo-instellingen
77,0%
23,0%
0,0%
Bekostiging hbo-instellingen
78,7%
21,2%
0,1%
Bekostiging wo-instellingen
70,9%
28,2%
0,9%
47
Op welke manier (per onderwijssector) is deze verdeling in de lumpsum tussen het loongevoelig
deel en prijsgevoelig deel vastgelegd?
Ieder najaar worden in overleg tussen het Ministerie van Financiën en het vakdepartement
de grondslagen van de begrotingsartikelen naar loon- en prijsgevoeligheid vastgesteld.
Op ieder begrotingsartikel vindt ongeveer één keer per vijf jaar deze zogenaamde «zero
base» plaats. Dit houdt in dat jaarlijks voor een selectie begrotingsartikelen een
analyse wordt gemaakt om te onderbouwen welk deel loongevoelig, prijsgevoelig of ongevoelig
is. De grondslag op basis van deze zero base wordt vervolgens vastgesteld door de
Minister van Financiën.
48
Op welke delen van artikelen 6 en 7 wordt er geen loonbijstelling uitgekeerd en betekent
dit dat de salarissen voor personeel op basis van dit deel van de begroting niet worden
gecompenseerd?
Op artikel 6 en 7 is de gehele loonbijstelling uitgekeerd.
49
Hoeveel minder fulltime eenheden aan personeel kunnen scholen naar verwachting inzetten
op basisvaardigheden in 2027, 2028 en 2029 als het bedrag gelijk blijft en de loonkosten
stijgen?
Zie het antwoord op vraag 15; per saldo is slechts sprake van een bezuiniging van
€ 0,7 miljoen.
50
In hoeverre worden scholen met een relatief grote opgave op het gebied van basisvaardigheden
(bijvoorbeeld door onderwijsachterstanden) harder geraakt door het uitblijven van
indexatie?
Zie het antwoord op vraag 15.
51
Zijn er signalen dat scholen met een relatief grote opgave op het gebied van basisvaardigheden
het uitblijven van indexatie als een belemmering ervaren voor het duurzaam verbeteren
van basisvaardigheden?
Deze signalen zijn er niet. Zie ook het antwoord op vraag 15.
52
Welke afwegingen heeft u gemaakt om scholen met hogere personeelskosten per leerling
(zoals bijvoorbeeld in dunbevolkte gebieden of scholen in het (v)so24 te compenseren of juist niet?
Scholen ontvangen reguliere bekostiging, waarbij duurdere vormen van onderwijs (zoals
onder andere (v)so-scholen en bovenbouw vmbo) een hoger bedrag aan bekostiging ontvangen.
Voor zowel scholen in het po als in het vo, worden die bekostigingsbedragen verhoogd
als compensatie voor de loon- en prijsontwikkeling. Daarnaast wordt er momenteel gewerkt
aan de ombouw van de kleine scholentoeslag naar een dunbevolktheidstoeslag, waar betreffende
scholen extra bekostiging voor ontvangen.
Binnen de gerichte bekostiging basisvaardigheden is besloten een gelijk bedrag per
leerling te hanteren. Zoals beantwoord op vraag 15 betreft het, door het toevoegen
van loon- en prijsbijstelling 2024, loonbijstelling 2025 en middelen voor leesbevordering,
structureel een bezuiniging van per saldo € 0,7 miljoen. Hiervoor wordt niet gecompenseerd.
53
Hoe verhoudt de bevriezing van het bedrag voor basisvaardigheden zich tot de ambities
van het kabinet in het Hoofdlijnenakkoord/Regeerprogramma en het Masterplan Basisvaardigheden?
Zoals beantwoord op vraag 15 betreft het geen bevriezing van het bedrag voor basisvaardigheden,
maar het eenmalig niet doorverdelen van loon- en prijsbijstelling.
De ambities blijven daarmee nog steeds overeind. Zo is het Masterplan Basisvaardigheden
vol op stoom, waarmee zo’n 2,3 miljoen leerlingen in het po, vo en (v)so geholpen
worden. Bovendien is het extra geld voor verbetering van de basisvaardigheden een
belangrijke, maar niet de enige maatregel om de onderwijskwaliteit en de basisvaardigheden
te verbeteren. Zo wordt ook gewerkt aan een vernieuwd curriculum met duidelijke kerndoelen,
aan voldoende en goede leraren en worden scholen ondersteund om hun onderwijs evidence-informed
in te richten. De komende jaren houden wij zicht op de verbetering van de basisvaardigheden
en of de doelen worden behaald middels het monitoringsprogramma van het Masterplan
basisvaardigheden. Aan de hand van onderzoek van het CPB naar de effecten van de subsidie
kunnen we dit najaar zeggen in hoeverre de kwantitatieve data laten zien of het eerste
tussendoel – een trendbreuk in de prestaties op subsidiescholen – is behaald.
54
Op welke manieren borgt u dat scholen voldoende middelen behouden om de ambities op
het gebied van basisvaardigheden waar te maken?
Zie het antwoord op vraag 53.
55
Overweegt u om het bedrag voor basisvaardigheden te herzien of opnieuw vast te stellen
op basis van inflatie of cao-stijgingen na 2027?
Zoals ook toegelicht bij vraag 15 kan niet vooruitgelopen worden op toekomstige indexatie
het budget. Dit volgt bij Voorjaarsnota 2026 en verder.
56
Hoe laat u de effectiviteit van het niet-indexeren van het bedrag voor basisvaardigheden
monitoren en evalueren?
De effectiviteit van de middelen voor de gerichte bekostiging basisvaardigheden worden
in het funderend onderwijs gemonitord binnen de bestaande monitoring basisvaardigheden.
Op deze manier is de ontwikkeling van de verbetering van leerlingen in basisvaardigheden
zichtbaar. Het effect van het niet indexeren in 2025 is niet te monitoren omdat het
gaat over de nieuwe gerichte bekostiging die per 2027 ingaat. Er is dus geen «oude»
situatie om mee te vergelijken. Scholen konden uitgaan van € 182 per leerling en dat
is nog steeds zo.
57
Wordt er tussentijdse evaluatie voorzien van de financiële knelpunten die scholen
mogelijk ondervinden bij de bevriezing van de middelen voor basisvaardigheden op het
prijspeil van 2024?
Zie het antwoord op vraag 56.
58
Wat zijn de scenario’s als blijkt dat scholen hun inzet op basisvaardigheden moeten
terugschroeven vanwege ontoereikend budget?
Zie het antwoord op vraag 53.
59
Kunt u aangeven waarom de bezuiniging op de prijscompensatie geconcentreerd op een
beperkt aantal OCW-begrotingsposten zijn geboekt (w.o. lumpsum vervolgonderwijs) en
welke directe gevolgen dat heeft voor de financiële ruimte van onderwijsstellingen?
Zie het antwoord op vraag 32. Het is niet bekend wat de directe gevolgen zijn voor
de financiële ruimte van onderwijsinstellingen. Dit zal per instelling verschillen
en is ook afhankelijk van andere factoren.
60
Hoeveel scholen ontvingen in 2024 middelen uit de onderwijskansenregeling in het voortgezet
onderwijs?
In 2024 ontvingen 477 scholen voor in totaal 893 vestigingen middelen uit de regeling
onderwijskansen. Voor het aantal in 2025 zie vraag 67.
61
Wat zijn de structurele meerkosten van het verlagen van de maximale klassengrootte
naar 21 leerlingen in het basisonderwijs?
De gemiddelde klassengrootte in 2020 was 22,9 leerlingen. Om naar een klassengrootte
van maximaal 21 leerlingen te gaan, zal er bekostigd moet worden op basis van een
gemiddelde klassengrootte van 16,8 leerlingen. Op basis van de huidige leerlingenaantallen
en het huidige prijspeil, bedragen de kosten structureel € 3,9 miljard. Dit is exclusief
kosten voor extra huisvesting, terwijl in het IBO onderwijshuisvesting van 2021 wordt
becijferd dat er jaarlijks een tekort is van € 730 miljoen (prijspeil 2019) om de
verouderde schoolgebouwen aan te pakken.
62
Kunt u in meerjarenperspectief kwantificeren wat de korting van € 90,0 miljoen in
2027 en vanaf 2028 structureel € 177,0 miljoen op de Onderwijskansenregeling voortgezet
onderwijs concreet gaat betekenen voor de leerlingen voor wie deze regeling was bedoeld
en hun toekomstkansen?
In 2025 ontvangen 470 scholen voor voortgezet onderwijs voor één of meer vestigingen
in totaal € 177 miljoen aanvullende bekostiging vanuit de regeling onderwijskansen.
Gemiddeld per school komt dit neer op circa € 380.000 per school. De bezuiniging bedraagt
vanaf 2028 gemiddeld 2,1% van de bekostiging van deze scholen en in 2027 ongeveer
1,1%. Dit percentage verschilt per school en is afhankelijk van de populatie van de
school.
Een ingreep als deze is uiteraard niet zonder consequenties. De onderwijskansenregeling
is structurele bekostiging voor scholen met leerlingen met risico op leerachterstanden.
Scholen geven jaarlijks aan hoe zij de middelen inzetten en hoe zij zicht houden op
de effecten. Zij kiezen zelf de wijze van inzet. Uit onderzoek blijkt dat scholen
dit met name inzetten voor extra onderwijspersoneel voor ondersteuning, voor extra
onderwijstijd, of voor het verkleinen van klassen. Dit zijn bewezen effectieve interventies.
Bijna driekwart van de scholen voor voortgezet onderwijs ontvangt middelen uit de
onderwijskansenregeling, voor ruim de helft van de vestigingen. Het merendeel van
de leerlingen die van de regeling profiteren zijn leerlingen op vmbo en pro-niveau.
Op basis van de achterstandsscore van het CBS25 wordt deze structurele aanvullende bekostiging toegekend voor passende ondersteuning
voor leerlingen die vanwege omgevingsfactoren hun leerpotentie niet optimaal kunnen
benutten.
63
Hoe groot was tot nog toe de doelgroep leerlingen die werd bereikt met de onderwijskansenregeling
voortgezet onderwijs door middel van onderwijsassistenten of coaches, extra onderwijstijd,
huiswerkbegeleiding, en door ouderbetrokkenheid te stimuleren, en betekent de opheffing
van de onderwijskansenregeling dat er in 2028 nog van die groep nul leerlingen resteert?
De verdeling van de middelen vindt plaats op basis van onderwijskansenscores, niet
op leerlingenaantallen. Niet alle leerlingen op deze vestigingen lopen dus een groter
risico op een onderwijsachterstand. Het totaal aantal leerlingen op de vestigingen
die in 2025 middelen uit de regeling onderwijskansen ontvangen, is circa 453.000 op
basis van de definitieve bekostigingstelling op 1 oktober 2023.In de toekomst zullen
scholen geen middelen meer ontvangen ten behoeve van dit specifieke doel.
64
Kunt u een uitsplitsing geven van de loon- en prijsbijstelling per sector voor komende
jaren?
Hieronder treft u een uitsplitsing van de loon- en prijsbijstelling naar onderwijssector:
(bedragen x € 1.000)
2025
2026
2027
2028
2029
2030
po
Loonbijstelling
761.773
719.702
728.346
715.529
731.935
712.102
Prijsbijstelling
46.091
45.909
45.952
45.965
45.774
45.522
vo
Loonbijstelling
513.231
472.008
478.332
472.589
482.263
469.680
Prijsbijstelling
44.755
44.765
44.763
44.764
44.762
44.761
mbo
Loonbijstelling
244.900
236.510
237.846
239.259
230.767
229.019
Prijsbijstelling
2.473
5.561
5.450
5.377
5.495
5.405
hbo
Loonbijstelling
169.888
169.834
154.758
145.339
151.146
150.317
Prijsbijstelling
181
4.579
9.220
9.708
10.039
10.075
wo
Loonbijstelling
259.793
258.371
251.288
248.750
247.379
248.169
Prijsbijstelling
2.402
8.083
12.295
13.183
12.926
13.185
65
Is de reden dat het bedrag voor de loonbijstelling een dalende trend laat zien dat
het kabinet uitgaat van minder leraren in de toekomst, of is er een andere reden?
De dalende trend in de loonbijstelling wordt vooral verklaard door de dalende trend
in de totale OCW-begroting. Deze trend wordt voornamelijk verklaard door structureel
dalende leerling- en studentenaantallen («krimp») en bezuinigingen uit het hoofdlijnenakkoord.
66
Waar is de onderwijskansenregeling voortgezet onderwijs afgelopen jaren voor ingezet?
Uit onderzoek blijkt dat scholen dit met name inzetten voor extra onderwijspersoneel
voor ondersteuning, voor extra onderwijstijd, of voor het verkleinen van klassen.
Deze regeling is de opvolger van het zgn. leerplusarrangement (TK-brief nieuwe Onderwijskansenregeling
vo, d.d. 21 juni 2023). Belangrijke wijziging ten opzichte van die regeling is een
aangepaste manier van verdeling op basis van de onderwijskansenscore (CBS-berekening)
en een vergroting van het budget.
67
Hoeveel scholen maken gebruik van de onderwijskansenregeling?
In 2025 komen 470 scholen met in totaal 894 vestigingen in aanmerking voor middelen
uit de regeling onderwijskansen. Voor het aantal in 2024 zie vraag 60.
68
Hoeveel kinderen maken gebruik van de onderwijskansenregeling?
Zie het antwoord op vraag 63.
69
Waar bevinden zich de scholen die gebruik maken van de onderwijskansenregeling?
Zie de tabel hieronder (dit gaat over 2025):
Provincie
Aantal vestigingen totaal
Aantal vestigingen dat middelen ontvangt vanuit de regeling onderwijskansen
Percentage vestigingen dat middelen ontvangt vanuit de regeling onderwijskansen
Overijssel
111
69
62%
Zeeland
30
21
70%
Zuid-Holland
340
227
67%
Gelderland
170
98
58%
Utrecht
103
55
53%
Noord-Brabant
168
101
60%
Groningen
66
44
67%
Drenthe
41
23
56%
Noord-Holland
243
141
58%
Flevoland
42
34
81%
Friesland
79
38
48%
Limburg
70
43
61%
Totaal
1463
894
61%
70
Hoeveel leraren (in fulltime eenheden en in personen) worden op dit moment bekostigd
vanuit de onderwijskansenregeling?
We weten niet hoeveel personeelsleden uit de middelen van de onderwijskansregeling
worden betaald. Scholen geven de middelen van de onderwijskansregeling niet alleen
aan leraren en onderwijsondersteuners uit, maar ook aan materiële onderwijsmiddelen
(zoals laptops). In 2025 ontvangen 470 scholen voor voortgezet onderwijs voor één
of meer vestigingen in totaal € 177 miljoen aanvullende bekostiging vanuit de regeling
onderwijskansen.
71
Hoeveel onderwijsondersteuners (in fulltime eenheden en in personen) worden op dit
moment bekostigd vanuit de onderwijskansenregeling?
Zie het antwoord op vraag 70.
72
Is er een evaluatie van de onderwijskansenregeling voortgezet onderwijs geweest?
Er is nog geen evaluatie van de onderwijskansenregeling geweest. De regeling in de
huidige vorm is immers pas in 2024 in werking getreden. Een evaluatie van de regeling
was voorzien na een aantal jaar. In voorbereiding daarop wordt via het XBRL-beleidsportaal
aanvullende informatie verzameld over waar scholen het geld voor inzetten.
73
Hoeveel scholen ontvingen in 2024 middelen uit de onderwijskansenregeling op basis
van de CBS26-achterstandsindicator en hoeveel leerlingen waren daarbij betrokken?
In 2024 ontvingen 477 scholen voor in totaal 893 vestigingen middelen uit de regeling
onderwijskansen (zie ook het antwoord op vraag 60). Het totaal aantal leerlingen op
de vestigingen waarover de middelen uit de regeling onderwijskansen in 2024 zijn verdeeld,
was circa 452.000 op basis van de definitieve bekostigingstelling op 1 oktober 2023.
74
Heeft u een analyse laten maken van de gevolgen van het beëindigen van de onderwijskansenregeling
voor scholen met een hoge achterstandsscore en kunt u die delen?
Er is geen analyse gemaakt.
75
Wat zijn de kosten van het invoeren van een maximum reistijd van 45 minuten voor leerlingenvervoer
in het speciaal onderwijs?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van het leerlingenvervoer. Zij
maken afspraken met de vervoerder over (maximale) reistijden. Het kabinet vindt het
belangrijk dat leerlingen niet te lang in een busje zitten. De Vereniging van Nederlandse
Gemeenten heeft daarom een richtlijn opgesteld voor gemeenten van een reistijd van
maximaal 60 minuten. Het is bij het Ministerie van OCW niet bekend wat het zou kosten
om de maximum reistijd te begrenzen naar 45 minuten. Los van de kosten moet het ook
mogelijk zijn om voldoende chauffeurs aan te stellen. Er is nu een tekort aan chauffeurs.
76
Wat is het structurele bedrag dat nodig is om de vrijwillige ouderbijdrage volledig
af te schaffen in het primair en voortgezet onderwijs?
Zoals aangegeven in het Schriftelijk Overleg van 19 december 2024 over de ouderbijdrage,
gaat dit om een bedrag van zo’n € 240 miljoen.27 Dit is als volgt opgebouwd: het meest recent gemeten gemiddelde van de gevraagde
vrijwillige ouderbijdrage in het po is € 49 per leerling en in het vo € 183 per leerling.28 Afgezet tegen het aantal leerlingen komt dit uit op € 70 miljoen voor het po en € 170
miljoen voor het vo.
77
Wat zijn de precieze gevolgen van het opheffen van de onderwijskansenregeling?
Zie het antwoord op vraag 62.
78
Kunt u per regio aangeven welke scholen gebruik maken van de onderwijskansenregeling?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 69.
79
Is er met de sector gesproken voordat werd besloten om de onderwijskansenregeling
te schrappen?
Nee.
80
Wat is de totale omvang van bezuinigingen op primair- en voortgezet onderwijs naar
aanleiding van deze Voorjaarsnota (inclusief niet verdeelde loon-prijsbijstellingen)
en hoe verhoudt zich dat tot het «terugdraaien» van bezuinigingen door onder andere
het amendement van het lid Bontenbal c.s.29?
In de eerste tabel staan de middelen ontvangen n.a.v. het amendement Bontenbal c.s.
en in de tweede tabel staan de bezuinigingen van de Voorjaarsnota. Bij de invulling
van de aanvullende bezuinigingen zijn de intensiveringen uit amendement Bontenbal
zoveel mogelijk ontzien. Zie ook vraag 5.
Amendement Bontenbal (bedragen x € 1.000)
2025
2026
2027
2028
2029
2030
Struc
Terugdraaien compensatie btw verhoging op schoolboeken art 1 en art 3
0
– 58.500
– 58.500
– 58.500
– 58.500
– 58.500
– 58.500
Intensivering programma School en Omgeving art 1 en art 3
0
40.000
40.000
40.000
40.000
40.000
40.000
Terugdraaien bezuiniging GVO/HVO
0
500
18.549
18.549
18.549
18.549
18.549
Terugdraaien bezuiniging Functiemix Randstadregio’s
0
75.000
75.000
75.000
75.000
75.000
75.000
Terugdraaien bezuiniging Maatschappelijke Diensttijd
78.000
78.000
117.000
130.000
130.000
130.000
130.000
Terugdraaien bezuiniging subsidie techniekhavo
3.000
3.000
3.000
3.000
3.000
3.000
3.000
Totaal
81.000
138.000
195.049
208.049
208.049
208.049
208.049
Bezuinigingen primair en voortgezet onderwijs VJN 2025 (bedragen x € 1.000)
2025
2026
2027
2028
2029
2030
Struc
Korting loon- en prijsbijstelling voor OCW-brede problematiek o.a. dekken tekort referentieraming
0
– 70.251
– 62.938
– 51.848
– 17.415
– 46.804
– 38.204
Handhaven budget basisvaardigheden minimaal € 182 per leerling
0
0
– 9.225
– 21.483
– 48.102
– 48.102
– 48.102
Regeling aanvullende bekostiging strategisch personeelsbeleid, begeleiding en verzuim
vo
0
– 11.060
0
0
0
0
0
Korting overige subsidies en opdrachten art. 1 (po) en art. 3 (vo)
0
0
– 6.858
0
0
0
0
Niet toekennen loonbijstelling subsidieregelingen (m.n. onderwijsregio’s)
0
– 13.851
– 14.607
– 14.616
– 14.693
– 14.674
– 14.674
Gedeeltelijk niet uitgekeerde loonbijstelling GOAB
0
– 390
– 8.216
– 12.186
– 5.809
– 11.725
– 11.413
Korting arbeidsmartkttoelage VO
0
– 10.000
– 10.000
– 10.000
– 10.000
– 10.000
– 10.000
Restant OCW-budget NPLV (VVE)
0
– 4.400
– 4.400
– 4.400
– 4.400
– 4.400
– 4.400
Onderwijskansenregeling VO
0
0
– 90.000
– 177.000
– 177.000
– 177.000
– 177.000
Totaal
0
– 109.952
– 206.244
– 291.533
– 277.419
– 312.705
– 303.793
81
Heeft u naast overleg met de instellingen over de taakstelling internationale studenten
ook overleg met de vakbonden?
De Minister van OCW heeft met veel verschillende belanghebbenden gesproken. Op 5 februari
heeft de Minister van OCW gesproken met de FNV, CNV, AOb en FvOv over de bezuinigingen.
Op 28 mei heeft nog een gesprek plaatsgevonden met de AOb. Hierbij is mede gesproken
over de taakstelling internationale studenten.
82
Welke indicatoren bevat de CBS-achterstandsindicator precies bij de bepaling van achterstandsscores
voor het voortgezet onderwijs?
Het CBS berekent de achterstandsscore door per leerling te kijken naar de volgende
achtergrondkenmerken:
– Opleidingsniveau van de vader
– Opleidingsniveau van de moeder
– Land van herkomst van de ouders
– Verblijfsduur van de moeder in Nederland
– Of ouders in de schuldsanering zitten
Deze factoren tezamen hebben voorspellende waarde voor een risico op onderwijsachterstanden.
83
Kunt u per regeling een overzicht geven van de subsidieregelingen in het funderend
onderwijs waarbij de CBS-achterstandsindicator momenteel wordt gebruikt als verdeelsleutel?
In de tabel is weergegeven welke bekostigings- en subsidieregelingen gebruik maken
van de CBS-achterstandsindicator. De indicator wordt wel per regeling op verschillende
wijze toegepast waardoor er verschillende doelgroepen worden bereikt. Daarnaast goed
om te realiseren: subsidieregelingen zijn tijdelijk (ook als middelen structureel
op de begroting staan). Bekostiging is structureel. Duurzame investeringen in kleinere
klassen of meer onderwijstijd zijn alleen mogelijk met structurele middelen.
Bij subsidieregelingen is er vaak sprake van het rangschikken op de relatieve CBS-achterstandsscore
bij overvraging. Zo kwamen bij de subsidieregeling basisvaardigheden de vestigingen
met de hoogste relatieve CBS-achterstandsscore het eerste in aanmerking. Voor de gerichte
bekostiging basisvaardigheden per 2027 wordt de indicator niet gebruikt. Inmiddels
is met de subsidie Masterplan Basisvaardigheden circa 95% van de scholen bereikt.
Verder is besloten om een deel van de middelen voor leerwegondersteunend onderwijs
te gaan verdelen op basis van deze regeling.30
Regeling
Ontvanger
Doelgroep
Overige opmerkingen
Bekostiging
Onderwijsachterstanden beleid (OAB)
Basisonderwijs
Vestigingen met een positieve achterstandsscore.
Schoolmaatschappelijk werk
Samenwerkingsverbanden
Samenwerkingsverband PO waarvan de som van de achterstandsscores van de vestigingen
binnen het samenwerkingsverband 1 of meer is.
Arbeidsmarkttoelage voor leraren
Primair- en voortgezet onderwijs
Vestigingen die behoren tot de 15% met de hoogste relatieve achterstandsscore per
sector
Regeling onderwijskansen voortgezet onderwijs (ROK)
Voortgezet onderwijs
Vestigingen met een positieve achterstandsscore.
Subsidies
Vrijroosteren leraren (tot en met 2025)
Primair- en voortgezet onderwijs
Leraren op scholen met een hoog aantal achterstandsleerlingen.
CBS-indicator alleen voor primair onderwijs bij verdeling gebruikt.
School & Omgeving
Primair- en voortgezet onderwijs
Scholen met de 5% hoogste achterstandsscores zijn als eerste in aanmerking gekomen.
Basisvaardigheden (tot 2026, per 2027 via gerichte bekostiging)
Primair- en voortgezet onderwijs
Alle scholen, met de hoogste achterstandsscores zijn als eerste in aanmerking zijn
gekomen. Ondertussen wordt 95% van alle scholen bereikt.
Brugfunctionaris
Primair- en voortgezet onderwijs
Alle scholen konden een aanvraag indienen, rangschikking naar hoogste achterstands-score,
op basis van de CBS-indicator.
Verbinding po-vo
Primair- en voortgezet onderwijs
Leerlingen uit de laatste fase van het primair onderwijs en de eerste fase van het
voortgezet onderwijs, rangschikking op achterstandsscores
Specifieke Uitkering (aan gemeenten)
Gemeentelijke onderwijsachterstanden beleid (GOAB)
Gemeenten
Hierbij wordt ook gebruik gemaakt van de achterstandsscore van alle kinderen in de
leeftijd 2,5 tot 4 jaar en alle leerlingen van de basisscholen. Dit is een bredere
doelgroep.
84
Wordt de CBS-achterstandsindicator afgeschaft, herzien of blijft ze behouden na de
beëindiging van de onderwijskansenregeling?
De CBS-achterstandsindicator staat los van de onderwijskansenregeling. De indicator
zal behouden blijven na het beëindigen van de onderwijskansenregeling.
85
Wat zijn de (financiële) consequenties voor andere regelingen als de CBS-achterstandsindicator
komt te vervallen of gewijzigd wordt?
De CBS-achterstandsindicator staat los van de onderwijskansenregeling. Zoals in het
antwoord op vraag 84 aangegeven, zal het CBS de indicator blijven opleveren, zodat
die voor andere vormen van bekostiging en subsidies gebruikt kan blijven worden.
86
Overweegt u om bij toekomstige subsidieregelingen in het funderend onderwijs andere
indicatoren dan de CBS-achterstandsindicator voor toekenning van middelen te hanteren?
Zo ja, welke?
Of deze indicator passend is, hangt af van het doel van de regeling. Als het doel
is om leerlingen te bereiken met een risico op onderwijsachterstanden dan is en blijft
de CBS-indicator passend. Wanneer echter een ander doel wordt nagestreefd dan kan
het passend zijn om een andere verdeling te hanteren.
87
Welke scholen zullen naar verwachting het meeste de consequenties ondervinden van
het uitfaseren van de onderwijskansenregeling, vmbo31-, havo- of vwo-scholen?
Het is niet mogelijk om exact aan te geven hoe de middelen uit de Regeling onderwijskansen
zijn verdeeld naar vmbo-scholen, havo-scholen of vwo-scholen, omdat de bekostiging
wordt bepaald per vestiging en vestigingen vaak meerdere schoolsoorten omvatten. Wel
kan worden vastgesteld dat het merendeel van de leerlingen die van de regeling profiteren
onderwijs op vmbo-niveau volgt. Zo ontvangt circa 90% van de vestigingen die uitsluitend
vmbo-onderwijs verzorgt, middelen op basis van de regeling onderwijskansen. Daarnaast
geldt dat 9% van het totale budget bestemd is voor praktijkonderwijs, waarmee alle
leerlingen die praktijkonderwijs volgen, kunnen worden bereikt.
88
Welke maatregelen gaan voorkomen dat het vmbo, ten opzichte van de havo en het vwo,
onevenredig hard wordt geraakt door het uitfaseren van de onderwijskansenregeling?
Er zijn geen financiële middelen voorzien om de betreffende scholen hiervoor te compenseren.
89
Wat zijn de meerkosten van bol32-studenten ten opzichte van bbl33-studenten in verband met het hogere aantal contacturen dat zij krijgen?
Bol-studenten financieren we via mbo-instellingen, bbl-studenten financieren we via
mbo-instellingen en via bedrijven middels de regeling praktijkleren.
Voor een bbl-student ontvangt een mbo-instelling gemiddeld circa de helft van de bekostiging
ten opzichte van een bol-student. Daarnaast ontvangen bedrijven tot € 2.700 per leerwerkplek
voor de bbl-student vanuit de subsidieregeling praktijkleren.
Wanneer er een verschuiving van bbl-studenten naar bol-studenten plaatsvindt is er
meer budget nodig voor bekostiging voor mbo-instellingen in relatie tot bol-studenten en minder budget nodig voor bedrijven in relatie
tot praktijkleren voor bbl-studenten.
90
Wat zou het loslaten of versoepelen van de lesurennorm, die wordt opgelegd door de
Wet Educatie en Beroepsonderwijs, voor gevolgen hebben voor de bekostiging van het
mbo?
De bekostiging aan mbo-instellingen is momenteel niet gekoppeld aan de lesurennorm.
Het loslaten of versoepelen van de lesurennorm heeft daarom geen gevolgen voor de
bekostiging van het mbo. Wel wordt er in de bekostiging onderscheid gemaakt tussen
bbl- en bol-opleidingen.
91
Is het waarschijnlijk dat het loslaten of versoepelen van de lesurennorm, die wordt
opgelegd door de Wet Educatie en Beroepsonderwijs, tot gevolg heeft dat het benodigde
budget voor de bekostiging van het mbo lager uitvalt?
Zie de beantwoording van vraag 90.
92
Kunt u uiteenzetten welke implicaties de korting op de onderwijskansenregeling zal
hebben op het vervolgonderwijs? Zijn er positieve ontwikkelingen verbonden aan de
regeling met betrekking tot meer gelijkheid, beter wetenschappelijk onderzoek of meer
onderzoekers die nu weg zullen vallen?
De onderwijskansenregeling wordt met name ingezet voor extra ondersteuning, extra
onderwijstijd en kleinere klassen. Dit zijn bewezen effectieve interventies. Het is
onduidelijk wat de exacte gevolgen zijn van het schrappen van de regeling voor het
vervolgonderwijs, maar er is een aannemelijk risico dat dit negatieve gevolgen zal
hebben voor de prestaties van leerlingen die meer risico lopen op onderwijsachterstanden.
Sinds 2022 zijn er nieuwe subsidies geïntroduceerd, waaronder de subsidieregeling
Basisvaardigheden, School en Omgeving, de Brugfunctionaris en het programma Schoolmaaltijden.
Deze subsidiegelden zijn geoormerkt voor specifieke doelen die anders zijn dan de
doelen van de onderwijskansenregeling maar wel gedeeltelijk bij de scholen terechtkomen
die nu de Onderwijskansenregeling ontvangen. Dit kabinet blijft via deze subsidies
dus in die leerlingen investeren. Daarnaast worden er ook andere instrumenten ingezet
om de kansengelijkheid te bevorderen. Zo blijkt uit de eerste cijfers van de nieuwe
doorstroomtoetsen dat leerlingen met een lage sociaaleconomische status, leerlingen
op het platteland, leerlingen met een niet-westerse migratieachtergrond en meisjes,
vaker een bijgesteld schooladvies krijgen.
93
Wat zijn de meerkosten van het structureel invoeren van gratis schoolmaaltijden op
alle basisscholen met een hoge concentratie achterstandsleerlingen?
Op basis van eerdere analyses rondom de doelgroep van het programma, is het aannemelijk
dat het grootste deel van de basisscholen met een hoge concentratie achterstandsleerlingen
al in de doelgroep valt van het programma Schoolmaaltijden. Er is jaarlijks structureel
€ 135 miljoen beschikbaar. Dit is bedoeld voor scholen waarvan minimaal 30 procent
van de leerlingen uit een gezin met een laag inkomen komt. Op dit moment doen ruim
2.400 scholen in het primair en voortgezet onderwijs mee.
94
Wat zijn de jaarlijkse kosten om schoolzwemmen verplicht en gratis aan te bieden in
groep 3 en 4 van het primair onderwijs?
Het onderzoek Schoolslag in perspectief
34 geeft inzicht in een aanzienlijk deel van de jaarlijkse kosten voor de Rijksoverheid
om leerlingen minimaal zwemdiploma A te laten halen via schoolzwemmen.35
Als schoolzwemmen verplicht wordt ingevoerd in groep 2 of 5 komen de zwemleskosten
neer op ongeveer € 104 miljoen per jaar, uitgaande van 51 uur zwemles voor diploma
A. Daar komen aanvullend kosten voor busvervoer bij van ongeveer € 40 miljoen per
jaar (deze inschatting bevat een grote mate van onzekerheid). Andere kosten zoals
de organisatie van zwemles en overige kosten zijn niet doorberekend bij deze bedragen.
In uren wordt geschat dat ongeveer 94 tot 111 uur onderwijstijd (per klas en per jaar)
verloren gaat bij schoolzwemmen voor diploma A. Als we er vanuit gaan dat de wens
is om een zwemdiploma te halen in twee jaar (in groep 3 en 4), dan zullen de kosten
voor het invoeren van verplicht schoolzwemmen in groep 3 en 4 vergelijkbaar zijn.
De gemiste onderwijsuren worden per jaar gehalveerd.
In de recente Kamerbrief36 over dit onderwerp werd toegelicht dat een grote meerderheid van schoolleiders tegen
herinvoering van schoolzwemmen is, het een forse extra belasting is voor het onderwijs
(zeker gegeven de prioriteiten uit het hoofdlijnenakkoord en regeerprogramma) en er
ook geen dekking is voor deze maatregel.
95
Hoeveel minder studenten zijn er gaan studeren op het wo dan verwacht? Hoeveel meer
zijn er gaan studeren op het hbo?
In het wo zijn 2.800 studenten minder gaan studeren dan verwacht. In het hbo zijn
5.000 studenten meer gaan studeren dan verwacht. Deze cijfers zijn terug te vinden
in het rapport van de Referentieraming 2025, hoofdstukken 4.5 en 4.6, tabellen 4.25
en 4.30.
96
Waar komen de hogere studentenaantallen in het hbo vandaan?
Het aantal hbo-studenten is in deze raming hoger dan in de vorige raming. Dit komt
doordat er in 2024 minder hbo-studenten uitstroomden dan verwacht. Het aantal studenten
dat zonder diploma uitstroomde was lager dan verwacht, het aantal studenten dat mét
diploma uitstroomde iets hoger.
97
Heeft de aankondiging van de langstudeermaatregel effect gehad op de lagere studentenaantallen
in het wo?
Hier is geen causaal verband vast te stellen. Wel haalden in 2024 iets meer wo-studenten
hun diploma dan verwacht.
98
Waarom hebben er minder internationale studenten gekozen om in Nederland te studeren?
Het feit dat minder internationale studenten hebben gekozen om in Nederland te studeren
dan eerder verwacht, heeft naar verwachting verschillende oorzaken. Vermoedelijk speelt
onder meer de gerichte wervingsstrategie van de instellingen een rol, waarbij alleen
nog actief wordt geworven voor opleidingen die opleiden tot beroepen met tekorten
op de (regionale) arbeidsmarkt. Daarnaast hebben instellingen ook ingezet op duidelijke
informatievoorziening over het huisvestingsprobleem. Daarnaast is in het buitenland
bekend dat er in Nederland een gesprek plaatsvindt over de beperking van internationale
studentenstromen. Dit kan ook voor terughoudendheid zorgen om naar Nederland te komen.
Het is niet mogelijk om met zekerheid te zeggen welke factoren precies voor hoeveel
hieraan bijgedragen hebben.
99
Hoeveel minder internationale studenten moeten komend jaar gaan studeren om de taakstelling
op internationale studenten te bereiken?
Het budget voor het hbo en wo is in de begroting vanaf 2026 al verlaagd ten behoeve
van de bezuiniging uit het hoofdlijnenakkoord (verminderd met het amendement Bontenbal
c.s). ter vermindering van het aantal internationale studenten. In financiële zin
is deze bezuiniging dus al doorgevoerd in het beschikbare macrobudget van de instellingen.
Er is een benadering te maken van het aantal studenten dat correspondeert met de resterende
bezuiniging. Hierbij uitgaande van de gemiddelde onderwijsuitgaven per student (voltijd)
van € 9.750 (€ 10.500 voor het hbo en € 9.000 voor het wo), zal het aantal internationale
EER studenten in kalenderjaar 2026 met circa 3.755 studenten moeten dalen om de resterende
opgave ook in studentenaantallen in 2027 te realiseren. Een daling van 3.755 studenten
komt overeen met de resterende bezuinigingsopgave van € 36,6 miljoen en voorkomt dat
de onderwijsuitgaven per student daalt. Deze daling zal gerealiseerd moeten worden
ten opzichte van de studentenaantallen uit de Referentieraming 2025. Instellingen
hebben via hun zelfregieplannen al laten zien bereid te zijn moeilijke keuzes te maken
over bijvoorbeeld opleidingstaal en de inzet van numeri fixi. We zullen uw Kamer voor
de zomer nader informeren over de gesprekken die we voeren met de instellingen en
de uitvoering van de door uw Kamer aangenomen moties Krul c.s.37 en Soepboer/Krul.38
100
Kunt u een overzicht delen van de jaarlijkse prijsbijstelling op de cultuurbegroting
vanaf 2016 tot en met 2025? Kunt u eveneens een overzicht delen van de loonbijstelling
vanaf 2016 tot en met 2025 op de cultuurbegroting? Kunt u een overzicht delen van
de reële inflatie op loon en prijs vanaf 2016 tot en met 2025 op de cultuurbegroting?
In de twee onderstaande tabellen is weergegeven hoeveel loon- en prijsbijstelling
per begrotingsjaar is toegevoegd aan de cultuurbegroting van 2016 tot en met 2025,
jaarlijks bij de Eerste Suppletoire Begroting van OCW. De loon- en prijsbijstelling
die in beginsel jaarlijks aan een begrotingsartikel wordt toegevoegd, is gebaseerd
op ramingen van het Centraal Planbureau. De loon- en prijsbijstelling wordt niet altijd
(volledig) uitgekeerd. In 2025 is daarom een groot deel van de prijsbijstelling over
het begrotingsartikel cultuur niet uitgekeerd, zie hiervoor het antwoord op vraag
201. Er is geen informatie beschikbaar over de reële inflatie specifiek op de cultuurbegroting.
Loonbijstelling (bedragen x € 1 miljoen)
’16
’17
’18
’19
’20
’21
’22
’23
’24
’25
’26
’27
’28
’29
’30
tranche 2016
5,9
6,0
6,0
6,0
6,0
6,0
6,0
6,0
6,0
6,0
6,0
6,0
6,0
6,0
6,0
tranche 2017
8,0
8,1
7,6
7,6
7,6
7,6
7,6
7,6
7,6
7,6
7,6
7,6
7,6
7,6
tranche 2018
10,5
10,8
10,7
10,7
10,7
10,7
10,7
10,7
10,7
10,7
10,7
10,7
10,7
tranche 2019
14,8
14,8
14,9
14,7
14,7
14,7
14,7
14,7
14,7
14,7
14,7
14,7
tranche 2020
14,1
14,6
14,9
15,4
15,4
15,4
15,4
15,4
15,4
15,4
15,4
tranche 2021
10,5
10,7
11,0
11,0
10,9
10,9
10,9
10,9
10,9
10,9
tranche 2022
17,4
17,4
17,7
17,6
17,6
17,6
17,6
17,6
17,6
tranche 2023
37,8
38,3
40,0
38,5
38,5
38,4
38,4
38,4
tranche 2024
39,5
42,5
41,0
40,9
40,7
40,6
40,6
tranche 2025
39,0
37,9
39,0
38,5
38,1
37,6
Prijsbijstelling (bedragen x € 1 miljoen)
’16
’17
’18
’19
’20
’21
’22
’23
’24
’25
’26
’27
’28
’29
’30
tranche 2016
2,6
2,6
2,5
2,5
2,5
2,5
2,5
2,5
2,5
2,5
2,5
2,5
2,5
2,5
2,5
tranche 2017
7,2
7,0
6,6
6,6
6,6
6,6
6,6
6,6
6,6
6,6
6,6
6,6
6,6
6,6
tranche 2018
6,1
7,6
7,6
7,6
7,6
7,6
7,6
7,6
7,6
7,6
7,6
7,6
7,6
tranche 2019
10,9
10,7
10,1
9,4
9,3
9,2
9,2
9,2
9,2
9,2
9,2
9,2
tranche 2020
10,8
10,4
9,7
9,5
9,5
9,5
9,5
9,5
9,5
9,5
9,5
tranche 2021
12,2
11,2
11,1
11,1
11,0
11,1
11,1
11,1
11,1
11,1
tranche 2022
24,2
23,8
23,6
23,4
23,5
23,7
23,7
23,7
23,7
tranche 2023
34,5
35,3
36,0
35,1
35,1
35,0
35,0
35,0
tranche 2024
16,6
16,9
16,5
16,5
16,5
16,4
16,4
tranche 2025
11,9
3,3
0,9
1,7
1,5
0,8
De horizontale as geeft weer hoeveel loon- en prijsbijstelling per begrotingsjaar
is toegevoegd aan de cultuurbegroting.
De verticale as geeft aan in welk begrotingsjaar (tranche) de loon- en prijsbijstelling
is toegevoegd (dit gebeurt bij de Eerste Suppletoire Begroting van OCW).
101
Kunt u toezeggen dat onderbouwing conform de werkwijze Beleidskeuzes uitgelegd (CW3.1)
voor 2025 voor de basisvaardigheden in het mbo nog tijdens de behandeling van deze
suppletoire begroting naar de Kamer wordt gestuurd, zodat de Kamer haar budgetrecht
goed geïnformeerd kan uitoefenen?
Ja, deze onderbouwing is reeds verstuurd als bijlage bij de tweede voortgangsbrief
aanpak basisvaardigheden mbo.39
102
Wat is het verwachte effect van het opheffen van de onderwijskansenregeling in het
vo (korting oplopend tot € 177 miljoen structureel vanaf 2028) op scholen in regio’s
met hoge achterstandsscores buiten de Randstad?
Zie het antwoord op vraag 62. Deze geldt zowel voor scholen binnen als buiten de Randstad.
Het antwoord op vraag 69 gaat in op de regionale verdeling van het aantal vestigingen
van scholen die aanvullende bekostiging onderwijskansen ontvangen.
103
Wat is de onderbouwing voor de resterende taakstelling op internationalisering in
het hoger onderwijs en wat is de verdeling van deze taakstelling over instellingen
(en regio’s)?
Door de bezuiniging uit het hoofdlijnenakkoord is het totaal beschikbare budget voor
het hoger onderwijs al meerjarig verlaagd. Aangezien de bezuiniging start vanaf 2026,
is in de huidige begroting (2025) alleen nog een pro forma verdeling van de bezuiniging
over het hbo en het wo opgenomen. In de referentieraming 2025 is het aantal niet-Nederlandse
EER-studenten lager dan in de referentieraming 2024. Dit is mede het gevolg van de
zelfregie van de instellingen, bijvoorbeeld in hun wervingsbeleid en de informatievoorziening
richting internationale studenten. Deze daling is budgettair verrekend, op basis van
de rijksbijdrage per student, met de reeds bij het hoofdlijnenakkoord ingeboekte bezuiniging.
In de ontwerpbegroting 2026 vindt de definitieve verdeling van de bezuiniging die
resteert na verrekening van de daling van studenten uit de Referentieraming 2025,
over het hbo en wo plaats. Voor de verdeling van het ho-budget over de instellingen
wordt het reguliere verdeelmodel gebruikt. Deze maakt geen onderscheid naar regio’s.
104
In hoeverre is het nog steeds noodzakelijk de toets anderstalig onderwijs in te voeren,
nu het aantal niet-Nederlandse EER40-studenten fors lager is in de referentieramingen en de instellingen al aan de taakstelling
voldoen?
Allereerst is het relevant te benadrukken, dat de toets anderstalig onderwijs is ontworpen
met als doel het Nederlands te versterken als onderwijs- en wetenschapstaal. Het doel
is nooit geweest om de instroom van internationale studenten omlaag te brengen. Er
is dan ook geen direct verband tussen de lagere instroomcijfers en het laten vervallen
van de toets anderstalig onderwijs. Wel hebben de universiteiten en hogescholen laten
zien dat zij met hun zelfregieplannen zelf moeilijke keuzes willen maken. Zoals meermaals
is aangegeven, is het van belang daar oog voor te hebben. Uw Kamer heeft ook de wens
uitgesproken, uitgedrukt in de motie Krul c.s. (Kamerstukken II, 2024–2025, 31 288, nr. 1190), dat de toets anderstalig onderwijs voor het bestaand aanbod, geschrapt wordt uit
het wetsvoorstel Wet internationalisering in balans. Aangezien deze motie is ontraden
tegen de achtergrond van de opgave uit het hoofdlijnenakkoord, zal uw Kamer voor de
zomer geïnformeerd worden over de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan deze motie.
105
Wat zijn de landelijke kwaliteitsmiddelen voor hbo en wo?
Door de invoering van het studievoorschotstelsel (hierna: leenstelsel) in 2015 is
geleidelijk per jaar extra geld beschikbaar gekomen voor het hoger onderwijs. De overheid,
onderwijsinstellingen en studentenorganisaties spraken gezamenlijk af dat dit geld
ten goede zou komen aan de kwaliteit van het onderwijs met de Kwaliteitsafspraken.
Deze afspraken golden voor de periode 2019 tot en met 2024. In het coalitieakkoord
2021–2025 «Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst» is opgenomen dat het
kabinet de investeringen vanuit het studievoorschot ongemoeid laat. Eind 2024 liepen
de huidige Kwaliteitsafspraken af. Het vorige kabinet heeft besloten dat de investeringen
vanuit het studievoorschot gecontinueerd worden en structureel aan de instellingen
worden toegekend via de vaste voet binnen de lumpsumbekostiging, teneinde het huidige
kwaliteitsniveau voort te zetten. Op het moment dat dit bedrag in 2024 aan de vaste
voet werd toegevoegd, betrof het een bedrag van € 694 miljoen structureel per jaar.
106
Wat zijn de gevolgen voor het afschaffen van de landelijke kwaliteitsmiddelen voor
hbo en wo?
Er is geen sprake van afschaffen van deze middelen. De middelen worden vanaf 1 januari
jl. niet meer toegekend op basis van Kwaliteitsafspraken met de instellingen, maar
structureel aan de instellingen toegekend via de vaste voet van de lumpsumbekostiging.
107
Wat zijn naar verwachting de totale kosten die gemoeid zijn met de financiering van
niet-Nederlandse EER-studenten met het oog op de rijksbijdrage per student en de sociaal-financiële
voorzieningen vanuit DUO41 waarop deze studenten aanspraak kunnen maken?
In studiejaar 2024 staan bijna 100.000 niet-Nederlandse EER-studenten ingeschreven
(voltijd en deeltijd). Op basis van de onderwijsuitgaven per student zijn de kosten
ca. € 940 miljoen.
De uitgaven aan studiefinanciering voor niet-Nederlandse EER-studenten worden op dit
moment nader in beeld gebracht. Naar verwachting ontvangt uw Kamer rond de zomer van
2025 de monitor over het aantal EER-studenten dat in Nederland is komen studeren na
de herinvoering van de basisbeurs. Deze monitor is mede ingesteld naar aanleiding
van de motie van de toenmalige leden EI Yassini en Peters.
108
Hoeveel bedraagt de korting op de loonbijstelling voor externe inhuur in 2025 en op
welk begrotingsartikel is deze geboekt?
Deze bedraagt € 4,6 miljoen in 2025, deze is nu geboekt op artikel 91 («Nog onverdeeld»),
over de invulling moet nog besluitvorming plaatsvinden. In de ontwerpbegroting 2026
zal deze naar het goede artikel worden geboekt
109
Waarom wordt de aanvullende bekostiging voor po-instellingen en de aanpak lerarentekort
G5 verlaagd?
De verlaging van het budget op het financiële instrument «aanvullende bekostiging»
voor po-instellingen wordt voornamelijk veroorzaakt door een overboeking van de professionalisering
en begeleidingsmiddelen voor starters van het financiële instrument «aanvullende bekostiging»
naar het financiële instrument «bekostiging po-instellingen» en door een overboeking
van het leesbevorderingsbudget naar het budget voor basisvaardigheden po en vo.
De verlaging van het budget op het financiële instrument «aanpak lerarentekort G5»
betreft een overboeking naar het hoofdbudget Tekorten regio’s op artikel 9. De reden
hiervoor is dat vanaf 2026 de convenantsaanpak G5 geïntegreerd wordt in de Onderwijsregio’s.
Door deze samenvoeging worden twee regelingen met een vergelijkbaar doel gebundeld.
110
Wat is de reden dat er minder subsidieaanvragen zijn gedaan voor de subsidieregeling
School en omgeving?
In 2023 en 2024 konden scholen subsidie aanvragen voor de regeling School en Omgeving
2023–2025. Scholen hebben destijds terughoudend aangevraagd, onder andere omdat de
regeling nog complex was, er een hoge verantwoordingslast bij de scholen lag, omdat
de doelgroep die kon aanvragen en de aanvraagperiode beperkt was en omdat het nog
onzeker was of scholen structureel gebruik konden maken van de regeling. In de nieuwe
regeling, School en Omgeving 2025–2028, zijn deze drempels zo veel mogelijk weggenomen.
Voor de nieuwe regeling 2025–2028 wordt geen onderuitputting verwacht. Zoals toegezegd
ontvangt uw Kamer voor de zomer een brief over hoeveel kinderen gebruik gaan maken
van de regeling School en Omgeving 2025–2028 en hoeveel hiervoor worden afgewezen.
111
Is het afschaffen van de ov-vergoeding voor studenten die in het buitenland studeren
wel of niet in strijd met het EU-recht?
Er bestaat een aanmerkelijk risico dat het afschaffen van de RBS (Reisvoorziening
Buitenland Studerenden) voor studenten die in een land binnen de EU studeren in strijd
is met het EU-recht, in het bijzonder met het vrij verkeer van personen. Dit blijkt
uit een juridische analyse van het ministerie, die is bevestigd door de landsadvocaat.
Het EU-recht verzet zich niet tegen het afschaffen van de RBS voor studenten die in
een land buiten de EU studeren. Het gaat dan om een aanzienlijk kleinere groep studenten.
Het afschaffen van RBS voor deze groep zou leiden tot een ongelijke situatie tussen
studenten die binnen en buiten de EU studeren. Het introduceren van een nieuw onderscheid
zou het studiefinancieringsstelsel ook ingewikkelder maken. Het kabinet heeft daarom
besloten om de RBS in zijn geheel niet af te schaffen.
112
Wat is er nodig om vast te kunnen stellen of het afschaffen van de ov-vergoeding voor
studenten die in het buitenland studeren in lijn is met het EU-recht?
Het kabinet is na de totstandkoming van het hoofdlijnenakkoord gestart met de uitwerking
van deze maatregel. Omdat het gaat om het afschaffen van een bestaande wettelijke
aanspraak van studenten, is in kaart gebracht hoe het voornemen zich verhoudt tot
het (inter)nationaal recht. Na een interne analyse is ook advies aan de landsadvocaat
gevraagd. Dit advies laat zien dat er een aanmerkelijk risico bestaat dat het afschaffen
van de RBS voor studenten die (tijdelijk of voor een gehele studie) in een land binnen
de EU studeren in strijd is met het EU-recht. Het kabinet ziet dan ook een aanmerkelijke
kans dat de maatregel, indien ingevoerd, zou moeten worden teruggedraaid als gevolg
van juridische procedures. Zekerheid hierover zou kunnen worden verkregen als RBS
zou worden afgeschaft en dat door de rechter zou worden getoetst. Het risico op strijdigheid
met het EU-recht is echter dusdanig dat het kabinet dat onverstandig vindt.
Het EU-recht verzet zich niet tegen het afschaffen van de RBS voor studenten die in
een land buiten de EU studeren. In het antwoord op vraag 111 heeft het kabinet toegelicht
waarom het kabinet ervoor gekozen heeft RBS in zijn geheel niet af te schaffen.
113
In hoeverre betekent de ontwikkeling dat middelen voor basisvaardigheden door de loon-
en prijsbijstelling op het originele bedrag niet worden uitgekeerd en de facto worden
bevroren op het prijspeil van 2024, wat vanaf 2030 oploopt tot een structurele bezuiniging
van € 48,1 miljoen, dat basisvaardigheden niet langer «absolute prioriteit» hebben,
zoals nog viel te lezen in een passage in het Hoofdlijnenakkoord Hoop, lef en trots42?
Zie het antwoord op vraag 53.
114
Betekent het gelijk houden van het «in 2024 gecommuniceerde nominale bedrag van minimaal
€ 182 per leerling» dat het kabinet voornemens is deze bekostiging ook in de komende
jaren (na formele invoering van de gerichte bekostiging) niet meer te indexeren?
Zie het antwoord op vraag 15.
115
Kunt u de bedragen voor de extensiveringen op cultuur en media in tabel 5 nader toelichten?
De verlaging van het uitgavenkader voor cultuur en media komt met name door de extensivering
op het budget voor onderzoeksjournalistiek ter dekking van de problematiek op de OCW-begroting.
Daarnaast zorgt de overheveling van budget naar IUC-Noord en het Financieel dienstencentrum
(FDC) ten behoeve van uitvoeringskosten voor een verlaging van het uitgavenplafond.
116
Welke aannames liggen ten grondslag aan het besluit om structureel € 48,1 miljoen
aan loon- en prijsbijstelling niet uit te keren op de gerichte bekostiging basisvaardigheden
in po en vo vanaf 2030, terwijl het nominale bedrag per leerling (€ 182) gelijk blijft?
Zie het antwoord op vraag 15.
117
Hoe wordt de impact op scholen in krimpregio’s of gebieden met een lage sociaaleconomische
status beoordeeld nu zij met een bevroren nominale bekostiging stijgende personeelskosten
zelf moeten opvangen?
Zie het antwoord op vraag 15 en 52.
118
Op welke wijze sluit de intensivering op basisvaardigheden in het mbo (€ 47,2 miljoen
in 2025/2026–2026/2027) aan bij de ombuigingen op andere mbo-onderdelen?
Naast het herstelplan basisvaardigheden funderend onderwijs komt er ook een extra
intensivering van in totaal € 47,2 miljoen voor basisvaardigheden in het middelbaar
beroepsonderwijs (mbo) in de studiejaren 2025/2026 en 2026/2027. Deze intensivering
wordt gedekt via een extensivering op het regionaal investeringsfonds van € 6,0 miljoen
per jaar in de jaren 2025 tot en met 2027 (in totaal € 18,0 miljoen), een extensivering
op de regeling doorstroom beroepskolom in de jaren 2026 tot en met 2029 (in totaal
€ 19,8 miljoen) en het aanwenden van vrij inzetbare prijsbijstelling op studiefinanciering
van in totaal € 9,4 miljoen. Ten slotte wordt de financiële dekking van deze intensivering
over de jaren heen via budget neutrale kasschuif sluitend gemaakt.
119
Kunt u aangeven hoeveel aanvragen voor een tegemoetkoming voor de gemiste basisbeurs
zijn afgewezen vanwege het (nog) niet behalen van een wo-masterdiploma? Is geanalyseerd
in hoeverre het gemaakte onderscheid rechtvaardig is om bij een afgeronde hbo-bachelor
wél compensatie toe te kennen? Zo ja, wat was hiervan de uitkomst? Zo nee, waarom
niet?
Voor de tegemoetkoming gemiste basisbeurs, in de Wet herinvoering basisbeurs aangemerkt
als tegemoetkoming leenstelsel, geldt dat studenten met alleen een wo-bachelor diploma
ook in aanmerking komen voor deze tegemoetkoming. Er is dus geen sprake van een onderscheid
met hbo-bachelor studenten.
Voor de volledigheid wordt vermeld dat de afbakening van de doelgroep voor de tegemoetkoming
studievoucher anders is vormgegeven. Daarvoor geldt, al sinds de invoering van het
leenstelsel (2015) toen de studievoorschotvoucher werd geïntroduceerd, dat een student
in aanmerking komt met een afgeronde hbo-bachelor of een combinatie van een wo-bachelor
en wo-master. Hiervoor is destijds (in 2015) gekozen en dit besluit is bij de herinvoering
van de basisbeurs (2023) opnieuw gewogen en goed bevonden door het parlement.
120
Wat zijn de gevolgen voor het niet uitkeren van de loon- en prijsbijstelling van de
basisvaardigheden funderend onderwijs?
Zie het antwoord op vraag 15.
121
Leidt het niet uitkeren van de loon- en prijsbijstelling bij de basisvaardigheden
tot verlies van banen?
Zie het antwoord op vraag 15 en 49.
122
Hoe worden de lage aanvragen op de subsidieregeling School en Omgeving verklaard?
Zie het antwoord op vraag 110.
123
Hoeveel studenten schakelen er jaarlijks van een hbo-bachelor naar een wo-master?
Welke mogelijke gevolgen zijn verbonden aan de rechterlijke uitspraak dat u beter
moet uitleggen waarom hbo-studenten geen prestatiebeurzen krijgen voor een universitaire
master43?
Gemiddeld stromen er jaarlijks bij benadering circa 8.500 studenten met een hbo-bachelordiploma
door naar een wo-master. Dit betreft zowel de directe als indirecte instroom. Dit
aantal is op de volgende wijze berekend. Uit de Monitor beleidsmaatregelen hoger onderwijs
2022–2023 volgt dat circa 12% van een hbo-diplomacohort doorstroomt naar een wo-master.
Dit percentage is vervolgens vermenigvuldigd met de gemiddelde omvang van een hbo-diplomacohort
in de studiefinancieringsgerechtigde leeftijd (18–30 jaar) uit de referentieraming
2025.
Op dit moment liggen er rondom het toekennen van extra studiefinancieringsrechten
voor doorstromers van de hbo-bachelor naar de wo-master twee tegenstrijdige uitspraken
van twee verschillende rechtbanken. De rechtbank Midden-Nederland geeft aan dat in
het geval dat voorligt sprake is van ongelijke behandeling, maar de rechtbank Zeeland-West-Brabant
geeft in een vergelijkbaar geval aan dat dat niet het geval is. Op dit moment loopt
een hoger beroep. Tot die tijd is niet duidelijk wat de gevolgen zouden zijn. Zoals
toegezegd wordt uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van dat hoger beroep.
124
Hoeveel studenten schakelen er jaarlijks van een hbo-bachelor naar een wo-master?
Hoeveel kost het om deze groep studenten een extra jaar prestatiebeurs toe te kennen?
Gemiddeld stromen er jaarlijks bij benadering circa 8.500 studenten met een hbo-bachelordiploma
door naar een wo-master. Dit betreft zowel de directe, als indirecte instroom. Dit
aantal is op de volgende wijze berekend. Uit de Monitor beleidsmaatregelen hoger onderwijs
2022–2023 volgt dat circa 12% van een hbo-diplomacohort doorstroomt naar een wo-master.
Dit percentage is vervolgens vermenigvuldigd met de gemiddelde omvang van een hbo-diplomacohort
in de studiefinancieringsgerechtigde leeftijd (18–30 jaar) uit de referentieraming
2025.
Op basis van deze aantallen kost het verstrekken van een extra jaar prestatiebeurs
(basisbeurs, reisproduct en aanvullende beurs) naar schatting € 47 miljoen aan extra
structurele uitgaven (prijspeil 2025). Hierbij dient opgemerkt te worden dat het uitbreiden
van de prestatiebeurs voor deze doelgroep kan leiden tot een toename van het gebruik.
Dit gedragseffect is niet meegenomen in voorgaande berekening. Ook kan de indirecte
instroom hoger zijn, omdat studenten die meerdere tussenjaren nemen tussen de hbo-bachelor
en wo-master niet goed in de doorstroomcijfers zijn opgenomen. De werkelijke uitgaven
kunnen dus hoger uitvallen.
125
Zal er, gezien de doelgroepen, bij het bepalen van subsidies speciale aandacht komen
voor aanvragen vanuit focusgebieden van het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid
(de NPLV-focusgebieden)?
Vanuit de programma’s School en Omgeving en het Jonge Kind wordt extra aandacht besteed
aan de NPLV-focusgebieden. Beide programma’s maken namelijk deel uit van de NPLV-specifieke
uitkering «Kansrijke Wijk». Voor School en Omgeving is via die uitkering voor de jaren
2026 tot en met 2028 in totaal € 234,1 miljoen beschikbaar gesteld, voor het Jonge
Kind in totaal € 93,0 miljoen.
126
Wat zijn de structurele kosten om voor alle thuiszittende leerlingen maatwerkonderwijs
met begeleiding te organiseren?
Het kabinet zet zich in om schooluitval te voorkomen. In de eerste plaats voor het
kind, want ook kortdurend verzuim kan al heel heftig zijn. In de tweede plaats weten
we dat de maatschappelijke kosten van schooluitval groot kunnen zijn. Daarom investeert
het Ministerie van OCW structureel in een extra aanbod voor leerlingen die al zijn
uitgevallen of dreigen uit te vallen van school, bijvoorbeeld met digitaal afstandsonderwijs
(€ 7,8 miljoen per jaar) en voor (hoog)begaafde leerlingen (€ 23,3 miljoen per jaar).
Ook heeft het kabinet recent een subsidieregeling geopend voor initiatieven voor thuiszittende
jeugdigen, waarmee het € 8 miljoen per jaar beschikbaar stelt tot 2028. Voor thuiszittende
leerlingen die wel ingeschreven staan op een school ontvangen scholen en samenwerkingsverbanden
bovendien reguliere bekostiging.
Behalve deze investeringen legt dit kabinet een aantal zaken in de wet vast die nodig
zijn om schooluitval terug te dringen. Zo is er een wetsvoorstel in voorbereiding
waarmee het kabinet meer ruimte maakt voor het bieden van maatwerkmogelijkheden. Het
streven is dat dit voorstel eind 2025 in internetconsultatie gaat. Ook heeft het kabinet
een wetsvoorstel aan uw Kamer verstuurd voor het terugdringen van schoolverzuim. Dit
wetsvoorstel scherpt onder andere het verzuimbeleid van scholen aan en verbetert de
procedure van de aanvraag van een vrijstelling op grond van psychische of lichamelijke
klachten.
127
Hoe verhouden de uitspraken op pagina 8 over dalende aantal nieuwkomers zich tot de
uitspraken op pagina 26, waar er wordt gesproken over een hogere instroom?
In het voortgezet onderwijs wordt op de korte termijn een hogere instroom van nieuwkomers
verwacht dan eerder was ingeschat. In 2025 bedraagt de tegenvaller € 30,5 miljoen.
Per saldo wordt er in het primair- en voorgezet onderwijs op de lange termijn vanaf
2030 een licht lager aantal nieuwkomers verwacht dan eerder was ingeschat. Hierdoor
is er een kleine structurele meevaller vanaf 2030 van € 2,3 miljoen.
128
Hoe is de structurele korting van € 20 miljoen op de Regeling praktijkleren vanaf
2030 onderbouwd en welk aandeel hiervan betrof bbl-trajecten in tekortsectoren zoals
zorg, techniek en landbouw?
Het budget voor de subsidieregeling praktijkleren is vanaf 2030 met € 20 miljoen naar
beneden bijgesteld op basis van de nieuwe referentieraming van april 2025. Er worden
meer bol-studenten en minder bbl-studenten geraamd. Voor bekostigde mbo-instellingen
neemt het budget vanaf 2030 structureel toe met € 85 miljoen. Het Centraal Planbureau
(CPB) verwacht dat in de komende jaren de werkloosheid licht zal toenemen. Een hogere
werkloosheid is gerelateerd aan een groter aandeel bol-studenten en een lager aantal
bbl-studenten in het mbo. Door het lagere aantal bbl-studenten blijft het budget van
praktijkleren naar verwachting toereikend om de maximale vergoeding van € 2.700 per
leerwerkplek toe te kennen aan bedrijven. De structurele korting raakt daarmee naar
verwachting ook geen bbl-trajecten in tekortsectoren. Voor de nieuwe referentieraming
is de laatste realisatie van het aantal bbl-studenten het startpunt.
Tegelijkertijd blijft het kabinet, los van de raming, met het bbl-offensief gericht
inzetten op het stimuleren van de instroom in de bbl, met name voor die studenten
waarvoor dit een passende opleidingsvorm is. Daarmee wordt gestuurd op een structureel
grotere deelname aan bbl-trajecten. Deze ontwikkeling wordt actief gemonitord. Over
de voortgang van het bbl-offensief volgt voor de zomer een brief aan uw Kamer.
129
Wat is de regionale verdeling van de verschuiving van bbl- naar bol-studenten in de
referentieraming? Zijn landelijke regio’s (zoals Noordoost-Nederland) zwaarder getroffen?
Door verandering van de demografische samenstelling van de bevolking daalt het aantal
studenten binnen het mbo sinds een aantal jaren en uit de nieuwe referentieraming
blijkt dat deze daling op de langere termijn ook zal doorzetten. Daarnaast verwacht
het Centraal Planbureau (CPB) ook dat in de komende jaren de werkloosheid licht zal
toenemen. Een hogere werkloosheid is gerelateerd aan een groter aandeel bol-studenten
en een lager aantal bbl-studenten in het mbo. Onderstaand figuur geeft de regionale
verschillen per provincies weer in de verdeling bol-bbl.
Betreft het percentage bbl-studenten over de jaren 2020 t/m 2030
130
Hoe is rekening gehouden met regionale verschillen in kostenontwikkeling (bijvoorbeeld
energie, reiskosten, personeelsmarkt) bij het besluit om 50 procent van de prijsbijstelling
2025 niet uit te keren?
Bij het kabinetsbrede besluit om de prijsbijstelling tranche 2025 voor 50% te korten
is geen rekening gehouden met regionale verschillen. Zie het antwoord op vraag 3 en
de toelichting in de Eerste Suppletoire Begroting OCW voor de taakstelling op de prijsbijstelling
en hoe deze is verwerkt op de OCW-begroting.
131
Hoeveel studenten worden er bereikt met het geld voor de basisvaardigheden in het
mbo, gezien de looptijd van twee jaar?
De komende twee studiejaren stromen er jaarlijks 150.000 mbo-studenten het mbo in.
Instellingen kunnen het geld gericht inzetten op de mbo-studenten van deze instroom
met een taal en/of rekenniveau lager dan het vereiste instroomniveau 2F.
132
Wat betekenen de bezuinigingen op het apparaat van OCW in de praktijk?
De bezuinigingen maken scherpe keuzes nodig. Dat doen we door bepaalde taken achterwege
te laten en zuiniger en efficiënter te werken, waarmee ook het aantal ambtenaren vermindert.
We beperken onze rol waar mogelijk tot de kern, dat betekent bijvoorbeeld minder ruimte
hebben om thema’s aan te jagen of te stimuleren. Het zal slechts in beperkte mate
mogelijk zijn om nieuwe wensen op te pakken, tenzij er iets anders wordt stopgezet.
We blijven ons nadrukkelijk inzetten op opgavegericht werken met betrokken partners
uit het veld.
133
Hoe wordt de € 47,2 miljoen voor basisvaardigheden mbo ingezet om intensiever onderwijs
en meer begeleiding te bewerkstelligen?
De middelen zijn beschikbaar voor de mbo-instellingen om extra tijdelijk (onderwijsondersteunend)
personeel aan te nemen of om zittend onderwijspersoneel langer te behouden voor het
mbo in het geval van de mbo-instellingen in de krimpregio’s.44
134
Hoe wordt de € 47,2 miljoen voor basisvaardigheden mbo ingezet om intensiever onderwijs
en meer begeleiding te bewerkstelligen in het specifieke geval dat de lesurennorm
uit de WEB45 zou worden versoepeld?
De in het wetsvoorstel Verbetering Aansluiting Beroepsonderwijs Arbeidsmarkt (VABA)
voorgenomen herziening van de lesurennorm leidt tot meer flexibiliteit voor mbo-instellingen
om hun lesprogramma in te richten, maar het totaal aantal verplichte onderwijsuren
verandert niet. Onderwijsteams hebben hierdoor onder andere de mogelijkheid om extra
lesuren en intensievere begeleiding voor de basisvaardigheden in de huidige onderwijsprogrammering
in te passen.
135
Op welke budgetten of schotten wordt de structurele korting van € 21 miljoen op de
bekostiging van het mbo toegepast?
De structurele korting wordt ingeboekt op het macrokader voor de bekostiging van het
mbo. De bekostiging wordt verdeeld met een verdeelmodel op basis van studenten aantallen,
diploma’s, leerwegen en prijsfactoren. De bezuiniging wordt evenredig over het budget
verdeeld en niet toegedeeld op een specifiek budget.
136
Wat is de oorzaak van de gestegen kosten op het apparaat waarvoor DUO een structurele
compensatie benodigt van € 1,4 miljoen?
Deze kosten vloeien voort uit exogene ontwikkelingen. Het gaat onder meer om de inrichting
van een CDO-office, uitbreiding van het EU-team en investeringen in non-discriminatoire
werkprocessen (mede naar aanleiding van de ervaringen bij het dossier controle uitwonendenbeurs).
Deze structurele kosten zijn niet binnen de reguliere apparaatskosten te dekken.
137
Wat is de verwachte omvang van de referentieraming voor het aantal studenten in het
hbo en wo in 2025 en hoe verhoudt zich dat tot de voorgaande raming?
In 2025 worden 438.500 hbo-studenten verwacht, 6.700 meer studenten dan in de voorgaande
raming. In voorgaande raming werden er voor 2025 431.800 hbo-studenten verwacht. In
het wo is de raming juist naar beneden bijgesteld. In 2025 worden 336.300 wo-studenten
verwacht, 6.400 minder dan in voorgaande raming. In voorgaande raming werden er voor
2025 342.700 wo-studenten verwacht. Deze cijfers zijn terug te vinden in het rapport
van de Referentieraming 2025, hoofdstukken 4.5 en 4.6, tabellen 4.25 en 4.30.46
138
Wat is het verschil in kosten tussen een student in de bol en de bbl in het mbo?
Zie het antwoord op vraag 89.
139
Waar worden de kwaliteitsmiddelen, die zijn opgenomen in de lumpsum, momenteel voor
ingezet door instellingen?
Instellingen formuleerden voornemens en doelen in een plan tot en met 2024 waar zij
met de inzet van de studievoorschotmiddelen naar streefden op de navolgende thema’s:
• Intensiever en kleinschalig onderwijs (onderwijsintensiteit)
• Onderwijsdifferentiatie, waaronder talentontwikkeling binnen en buiten de studie
• Verdere professionalisering van docenten (docentkwaliteit)
• Passende en goede onderwijsfaciliteiten
• Meer en betere begeleiding van studenten
• Studiesucces inclusief doorstroom, en
• Toegankelijkheid en gelijke kansen
Studenten merken dit in de praktijk door bijvoorbeeld extra docenten en ondersteunend
personeel, waarmee kleinschaliger onderwijs is ingericht, meer en betere begeleiding
van studenten, ook bij stages, hogere docentkwaliteit en ontwikkeling en vernieuwing
van curricula in samenwerking met het werkveld.
De plannen en de realisatie van de plannen worden op verschillende momenten onafhankelijk
getoetst door de NVAO. Dit leidde tot een advies aan de Minister van OCW over het
plan (in 2018) en de tussentijdse realisatie van het plan (in 2022), en zal tevens
leiden tot een advies over de realisatie (eind) 2025 op basis van vooraf opgestelde
criteria. Deze criteria zijn met de betrokken partijen afgestemd.
140
Welke effecten gaat het verlagen van de kwaliteitsmiddelen hebben op de kwaliteit
van het onderwijs?
Er is geen sprake van verlaging van deze middelen. Alleen de wijze van toekenning
van de middelen verandert: de middelen worden vanaf 1 januari jl. niet meer toegekend
op basis van Kwaliteitsafspraken met de instellingen, maar structureel aan de instellingen
toegekend via de vaste voet van de lumpsumbekostiging. Op het moment dat dit bedrag
in 2024 aan de vaste voet werd toegevoegd, betrof het een bedrag van € 694 miljoen
structureel per jaar. De doelen die met de kwaliteitsmiddelen werden nagestreefd,
worden op die manier duurzaam geborgd. Bewezen professionaliteit van de instellingen
maakt dat de regering erop vertrouwt dat de instellingen zich, ook na afloop van de
huidige Kwaliteitsafspraken (vanaf 1 januari 2025), zullen blijven inzetten voor de
verbetering van de kwaliteit van het onderwijs. De investeringen die de instellingen
op basis van hun planvorming ter bevordering van de onderwijskwaliteit hebben gedaan,
betreffen tenslotte ook deels doorlopende investeringen.
141
Wat zijn de verwachte gevolgen van het niet uitkeren van een deel van de gerichte
bekostiging voor de basisvaardigheden op het gemiddelde landelijke lees-, schrijf-
en rekenniveau van scholieren?
Zie het antwoord op vraag 53.
142
Wat kost het de samenleving wanneer als gevolg van het uitfaseren van de onderwijskansenregeling
en het niet uitkeren van een deel van de gerichte bekostiging voor de basisvaardigheden
straks een groter deel van scholieren onvoldoende kan meedoen in onze maatschappij?
Wat is de hoogte van de rekening die daarmee wordt doorgeschoven?
De onderwijskansenregeling wordt onder andere ingezet voor extra onderwijstijd en
kleinere klassen. Daarvan weten we dat dit effectieve interventies zijn.47
In algemene zin hebben publieke uitgaven aan onderwijs en innovatie een positief effect
op het verdienvermogen maar dit effect hangt sterk af van de specifieke maatregel.
Precieze langetermijneffecten van uitgaven aan onderwijs laten zich lastig kwantificeren.
Zo geeft het CPB aan dat het op dit moment (nog) niet mogelijk is om de effecten van
intensiveringen of bezuinigingen in onderwijs en innovatie op economische groei of
het bbp betrouwbaar te ramen.
Sinds 2022 zijn er nieuwe subsidies geïntroduceerd, waaronder de subsidieregeling
Basisvaardigheden, School en Omgeving, de Brugfunctionaris en het programma Schoolmaaltijden.
Deze subsidiegelden zijn geoormerkt voor specifieke doelen die anders zijn dan de
doelen van de onderwijskansenregeling maar wel gedeeltelijk bij de scholen terechtkomen
die nu de Onderwijskansenregeling ontvangen. Dit kabinet blijft via deze subsidies
dus in die leerlingen investeren. Daarnaast worden er ook andere instrumenten ingezet
om de kansengelijkheid te bevorderen. Zo blijkt uit de eerste cijfers van de nieuwe
doorstroomtoetsen dat leerlingen met een lage sociaaleconomische status, leerlingen
op het platteland, leerlingen met een niet-westerse migratieachtergrond en meisjes,
vaker een bijgesteld schooladvies krijgen.
143
Wat is het bedrag dat nodig zou zijn om alle studenten in het mbo, hbo en wo structureel
recht te geven op een basisbeurs die het sociaal minimum dekt?
Uitgaande van invoering in 2027 zou er circa € 10 miljard extra structureel nodig
zijn om studenten via de basisbeurs te voorzien van een sociaal minimum.
Omdat het gevraagde bedrag op meerdere wijzen te berekenen is, zijn de volgende aannames
gedaan:
• Er is gebruik gemaakt van het sociaal minimum volgens het UVW voor een alleenstaande
19-jarige. Dit betreft € 893,93 per maand.
• Verder worden alle huidig rechthebbenden van de basisbeurs als doelgroep gezien. Minderjarige
mbo-studenten en studenten die reeds hun prestatiebeursrechten hebben verbruikt zijn
dus buitenbeschouwing gelaten.
• Omdat alle studenten met een basisbeurs het sociaal minimum ontvangen, wordt in deze
berekening geen onderscheid meer gemaakt tussen een uit- en thuiswonende beurs.
• Daarnaast wordt in de berekening niet langer uitgegaan van een aanvullende beurs omdat
deze bijdrage nu wordt meegenomen in het sociaal minimum. Dit zorgt voor een extensivering
van structureel € 1,03 miljard.
• De reisvoorziening blijft in deze berekening ongewijzigd.
144
Wat zijn de kosten van het structureel bekostigen van een verlaging van het collegegeld
tot € 1.000 per jaar voor voltijdstudenten?
Per 1 oktober 2024 staan circa 676.000 voltijd EER studenten ingeschreven bij hogescholen
en universiteiten. Voor het collegejaar 2025/2026 bedraagt het collegegeld € 2.601.
Het verlagen van het wettelijk collegegeld van deze studenten tot € 1.000, ofwel met
€ 1.600, komt neer op een jaarlijks bedrag van € 1,1 miljard.
145
Het collegegeld zal in studiejaar 2025–2026 € 2.601 bedragen, tien jaar geleden in
het studiejaar 2015–2026 bedroeg het nog € 1.951; hoeveel geld zou het structureel
kosten om het collegegeld te bevriezen zodra het meer dan € 3.000 bedraagt?
Per 1 oktober 2024 staan circa 751.000 voltijd, deeltijd en duale EER studenten ingeschreven
bij hogescholen en universiteiten. Voor het bevriezen van het collegegeld op € 3.000
is geen structureel bedrag te noemen, omdat de maatregel over tijd per definitie alleen
maar duurder wordt: de kosten lopen door inflatie steeds op, maar het verschil moet
steeds door de overheid worden bijgepast. Als gerekend wordt met een gemiddelde indexatievoet
van 3% kost het niet indexeren circa € 67 miljoen voor het eerste jaar, € 134 miljoen
voor het tweede jaar, enzovoort. Over 10 jaar is dit opgelopen tot € 670 miljoen.
146
Hoe groot is de financiële tegenvaller als hbo-studenten die een wo-master gaan doen
na het bepalen van hun hbo-diploma toch recht krijgen op een verlenging van hun basisbeurs?
Uitgaande van een gemiddelde instroom in de wo-master van 8.500 hbo-bachelor gediplomeerden,
kost het verstrekken van een extra jaar prestatiebeurs (basisbeurs, reisproduct en
aanvullende beurs) naar schatting € 47 miljoen aan extra structurele uitgaven (prijspeil
2025). Hierbij dient opgemerkt te worden dat het uitbreiden van de prestatiebeurs
voor deze doelgroep een toename in het gebruik kan veroorzaken. Dit gedragseffect
is niet meegenomen in voorgaande berekening. Ook kan de indirecte instroom hoger zijn
omdat studenten die meerdere tussenjaren nemen tussen de hbo-bachelor en wo-master
niet goed in de doorstroomcijfers zijn opgenomen. De werkelijke uitgaven kunnen dus
hoger uitvallen.
147
Hoeveel geld zou het kosten om de indexatie van de basisbeurs niet te koppelen aan
het CPI48, maar aan de koopkracht van studenten?
Deze vraag is niet te beantwoorden. Er is namelijk niet zoiets als één koopkrachtcijfer
dat representatief is voor alle studenten. Studenten zijn een diverse groep. Zo bestaan
er grote verschillen tussen studenten die uit- of thuiswonend zijn, studenten die
wel of niet werken, en studenten die in meer of mindere mate ondersteund worden door
hun ouders. Daarnaast betalen studenten aan hbo- en wo-instellingen meer collegegeld
dan mbo-studenten les- of cursusgeld betalen, en verschillen ook de studiefinancieringsbedragen.
Dat de consumentenprijsindex (cpi) gebruikt wordt voor het indexeren van dit soort
regelingen is binnen de rijksoverheid een gebruikelijke praktijk.
148
Is de huidige basisbeurs dekkend voor uitwonende studenten om hun studie te kunnen
volgen zonder te hoeven lenen en een bijdrage van hun ouders te ontvangen?
Nee. Het Nibud heeft in 2024 voorbeeldbegrotingen49 van studentenhuishoudens gepubliceerd. Daaruit blijkt dat uitwonende hbo- en wo-studenten
die niet lenen en geen bijdrage van de ouders of aanvullende beurs ontvangen gemiddeld
€ 532 per maand tekortkomen om de minimale kosten voor studie en levensonderhoud te
kunnen betalen. Voor uitwonende mbo-bol studenten is dit tekort € 691 per maand.
Deze berekening is gebaseerd op de volgende aannames:
• Dat er geen aanvullende beurs meer beschikbaar wordt gesteld, omdat die het equivalent
van de ouderbijdrage is.
• Dat de studenten wel inkomen hebben uit een bijbaan. Hierbij gaat het Nibud uit van
een gemiddeld inkomen van € 597 per maand voor hbo- en wo-studenten en € 506 per maand
voor mbo-studenten.
• Het Nibud gaat hier uit van de studiefinancieringsbedragen zoals die in het voorjaar
van 2024 golden. Deze bedragen zijn inmiddels geïndexeerd.
Volledigheidshalve wil het kabinet aangeven dat het studiefinancieringsstelsel is
gebaseerd op het idee dat het dragen van de kosten van studie en levensonderhoud een
gezamenlijke verantwoordelijkheid is van de student, ouders en de overheid. Studenten
met ouders met een beperkt inkomen hebben recht op een aanvullende beurs, als equivalent
van de ouderbijdrage.
149
Hoe hoog zou een toereikende basisbeurs moeten bedragen voor uitwonende studenten
zonder te hoeven lenen en een bijdrage van hun ouders te ontvangen?
Om deze vraag te beantwoorden maken we een benadering op grond van cijfers uit het
Nibud Studentenonderzoek en een aantal aannames. De cijfers hieronder dienen dus vooral
als indicatie.
Als uitwonende hbo- en wo-studenten de minimale kosten voor studie en levensonderhoud
willen kunnen betalen, zonder te hoeven lenen of een bijdrage van de ouders te ontvangen,
zouden ze een basisbeurs ter hoogte van € 834 per maand nodig hebben. Voor uitwonende
mbo-bol studenten is dit € 1.017 per maand. Dit verschil wordt verklaard doordat uitwonende
mbo-bol studenten, die niet lenen en geen bijdrage van de ouders ontvangen, volgens
het Nibud meer geld tekort komen dan uitwonende hbo- en wo-studenten die niet lenen
en geen bijdrage van de ouders ontvangen.
Deze berekening is gebaseerd op de volgende aannames:
• Het Nibud heeft in 2024 voorbeeldbegrotingen50 van studentenhuishoudens gepubliceerd. Daaruit blijkt dat uitwonende hbo- en wo-studenten
die niet lenen en geen bijdrage van de ouders of aanvullende beurs ontvangen € 532
per maand tekortkomen om de minimale kosten voor studie en levensonderhoud te kunnen
betalen. Voor uitwonende mbo-bol studenten is dit tekort € 691 per maand.
• De bovenstaande bedragen van € 532 en € 691 zijn vervolgens opgehoogd met de beschikbare
uitwonende basisbeurs in 2024. Voor het hbo en wo was dit € 302,38 per maand en voor
het mbo € 326,16.
• Er wordt aanvullend op de € 834 en € 1.017 per maand geen aanvullende beurs meer beschikbaar
gesteld omdat die het equivalent van de ouderbijdrage is.
• Dat de studenten wel inkomen hebben uit een bijbaan. Hierbij gaat het Nibud uit van
een gemiddeld inkomen van € 597 per maand voor hbo- en wo-studenten en € 506 per maand
voor mbo-studenten.
150
Wat zijn de geschatte jaarlijkse kosten van het verstrekken van een gratis sportpas
aan alle leerlingen in het primair- en voortgezet onderwijs en aan studenten in het
mbo, hbo en wo?
Er volgt een onderzoek waarin de kosten voor het invoeren van een gratis landelijke
sportpas voor sporten (inclusief zwemlessen) voor jongeren in kaart wordt gebracht.
Het onderzoek vindt plaats aan de hand van een aantal scenario’s met differentiatie
in doelgroepen. Een indeling op basis van de verschillende onderwijsgroepen kan hierin
in worden meegenomen. Het onderzoek wordt verricht in opdracht van VWS en zal naar
verwachting medio 2026 worden gedeeld met uw Kamer.
151
Welke subsidies worden als gevolg van de keuze om geen loon- en prijsbijstelling door
te verdelen naar andere instrumenten binnen artikel 1 niet geïndexeerd? Worden de
budgetten voor bijvoorbeeld de Brugfunctionaris po en die van schoolmaaltijden hierdoor
geraakt?
Scholen doen voor meerdere jaren mee aan de subsidieregeling brugfunctionaris. In
meerjarige subsidieregelingen wordt de beschikking doorgaans niet geïndexeerd. Over
alle budgetten onder het instrument subsidies op artikel 1 is geen loon- en prijsbijstelling
uitgekeerd. Dit betreft dus ook de budgetten voor brugfunctionaris en schoolmaaltijden.
Momenteel vragen scholen een lager bedrag aan per leerling dan het maximaal beschikbare
bedrag per leerling.
152
Hoeveel scholen in het primair onderwijs ontvangen middelen voor de Brugfunctionaris
po en hoe vertaalt zich dat naar fte’s in de sector? Vallen deze functionarissen onder
de reguliere CAO van het primair onderwijs en in hoeverre is er ruimte om deze groep
werknemers ook een loonsverhoging te geven die past bij de prijsstijgingen in de winkel?
Er zijn 1092 aanvragen toegekend, waarvan 910 in het basisonderwijs, 40 in het speciaal
basisonderwijs, 86 in het (voortgezet) speciaal onderwijs en 96 in het voortgezet
onderwijs. De middelen worden verstrekt om personele uren in te zetten voor het aanbieden
van een brugfunctie. Vanuit de subsidie bestaat er geen verplichting om een minimaal
aantal uren in te zetten. Het is daarom niet exact te zeggen hoeveel personele uren
er per sector worden ingezet. Op basis van de verschillende bedragen voor po en vo
die worden uitgekeerd in de subsidieregeling, is de schatting dat het gaat om ongeveer
500 fte in totaal.
Of een brugfunctionaris onder de reguliere cao van het primair onderwijs valt, is
afhankelijk van wie de formele werkgever is. Als de werkgever een schoolbestuur is
dat is aangesloten bij de PO-Raad, valt de brugfunctionaris onder de cao voor het
primair onderwijs. Als de brugfunctionaris in dienst is bij een andere organisatie,
zal deze mogelijk onder een andere cao vallen.
Bij de subsidieaanvraag was duidelijk welk bedrag aanvragers gedurende de gehele looptijd
zouden ontvangen. In meerjarige subsidieregelingen wordt de beschikking doorgaans
niet geïndexeerd.
153
Hoeveel scholen in het primair onderwijs ontvangen middelen voor schoolmaaltijden
en hoeveel leerlingen worden met deze regeling bereikt? Kunt u op basis van de gegevens
van de uitvoerder van deze regeling (het Jeugdeducatiefonds) aangeven in hoeverre
de prijzen voor schoolmaaltijden (per maaltijd) zijn gestegen, hoe dit in verhouding
staat met de toegekende prijsbijstelling en hoe u denkt dat dit verschil kan worden
opgevangen?
Op dit moment ontvangen 1509 scholen in het primair onderwijs (inclusief het (voortgezet)
speciaal onderwijs en speciaal basisonderwijs) middelen voor schoolmaaltijden. In
totaal ontvangen meer dan 385.000 leerlingen een schoolmaaltijd via het programma,
waarvan 245.000 in het primair onderwijs. Voor de maaltijden op school, uitgevoerd
door het Jeugdeducatiefonds, is € 9 per week per leerling beschikbaar voor scholen.
De praktijk leert dat scholen hun leerlingen gemiddeld voor een lager bedrag per week
van een dagelijkse schoolmaaltijd voorzien. In 2023 deden ze dit gemiddeld voor minder
dan € 4, in 2024 gemiddeld voor € 4,50 en in 2025 tot nu toe gemiddeld voor bijna
€ 5. Het beschikbare budget is dus voldoende toereikend voor de organisatie van schoolmaaltijden.
154
Betekent het niet toekennen van de loon- en prijsbijstelling op humanistisch vormend
onderwijs en godsdienstonderwijs dat de lonen en prijzen niet gecompenseerd worden
voor inflatie en er dus wordt bezuinigd op het humanistisch vormend onderwijs en godsdienstonderwijs?
Nee, het beschikbare budget maakt het mogelijk om de middelen voor het humanistisch
vormend onderwijs en godsdienstonderwijs te indexeren.
155
Hoeveel kost het om bij het humanistisch vormend onderwijs en godsdienstonderwijs
wel de loon-prijsstelling door te voeren?
De subsidie wordt geïndexeerd met € 0,8 miljoen in 2025. Dat kan binnen het huidige
budget dat nu op de begroting staat. Het is dus niet nodig om het budget in de begroting
hiervoor te verhogen.
156
Kunt u aangegeven wat het effect is op de bezuiniging van de onderwijsvoorziening
jonggehandicapten? Hoeveel kinderen worden hierdoor getroffen?
Het effect op de bezuiniging van de onderwijsvoorziening jonggehandicapten is dat
in 2025 volgens de prognose van het UWV het budget toereikend is en er geen kinderen
hierdoor getroffen worden.
157
Wat betekent het uitstel van de curriculumherziening precies, voor de ontvanger(s)
van de overige subsidie als eventueel voor scholen, als gevolg van het amendement
Eerdmans c.s.51 waarbij dekking wordt gezocht in de overige subsidies op artikel 3?
Eind vorig jaar is op verzoek van de motie Soepboer [Kamerstukken 2024–25, 31 293, nr. 766] een spoedopdracht gegeven aan de Stichting Leerplan Ontwikkeling (SLO) om het aantal
kerndoelen terug te brengen en meer focus aan te brengen op lezen, schrijven en rekenen.
SLO heeft met prioriteit gewerkt aan de kerndoelen Nederlands en rekenen en wiskunde.
Deze kerndoelen zijn in het voorjaar van 2025 opgeleverd en met uw Kamer gedeeld en
treden naar verwachting 1 augustus 2026 in werking [Kamerstukken 2024–25, 31 332, nr. 109]. Voor de overige leergebieden worden definitieve kerndoelen dit najaar opgeleverd.
Om in te spelen op het uitstel van de herziening is bij de Eerste Suppletoire Begroting
een kasschuif van € 14 miljoen toegepast op het budget voor de implementatie, waarbij
de middelen die door het uitstel in 2025 niet konden worden besteed, zijn doorgeschoven
naar 2026 en 2028. De financiële gevolgen van het uitstel zijn daarmee ondervangen.
Ondanks de verlaging van het budget voor overige subsidies op artikel 3 is het gelukt
om het voorgenomen budget voor de implementatie, uitgespreid over de periode van nu
t/m 2031, op de eerder beoogde € 50 miljoen te houden.
158
Wat behelst de bezuiniging «Aanvullende regeling strategisch personeelsbeleid, begeleiding
starters en thuiszitters» en wat zijn de gevolgen van deze bezuiniging?
Dit is geen bezuiniging, maar een overboeking van het budget voor de regeling «aanvullende
bekostiging strategisch personeelsbeleid, begeleiding en verzuim vo» naar het budget
Bekostiging vo-instellingen.
159
Wat is het effect van het niet toekennen van de loon- en prijsbijstelling op onderdelen
van artikel 3?
Op de subsidieregelingen en bijdragen aan ZBO’s/RWT’s van artikel 3 wordt voor het
grootste deel geen loon- en prijsbijstelling uitgekeerd. Dit heeft als effect dat
de subsidieregelingen niet geïndexeerd kunnen worden en dat de bijdrage van OCW aan
het College voor Toetsen en Examens, Stichting Cito en Stichting Leerplanontwikkeling
niet stijgt.
160
Kunt u de extra intensivering op de basisvaardigheden mbo boven op het Herstelplan
nader toelichten?
Het Herstelplan richt zich op een goede aansluiting op het vervolgonderwijs. In de
hoofdlijnenbrief over het Herstelplan52 is daarover aangegeven dat, zolang het niveau van lezen, schrijven en rekenen van
middelbare scholieren die gaan studeren nog niet op orde is, het vervolgonderwijs
de uitdaging heeft om deze vaardigheden op niveau te brengen. De intensivering op
de basisvaardigheden mbo geeft invulling aan deze tijdelijke opgave.
161
Kunt u de budgettair neutrale kasschuif op de bekostiging van mbo-instellingen, ter
dekking van het amendement van het lid Eerdmans c.s.53, nader toelichten?
De financiële dekking van de verschillende maatregelen van dit amendement was per
jaar niet sluitend maar wel cumulatief sluitend. Hierdoor was het noodzakelijk om
deze geringe budgetneutrale kasschuif door te voeren op mbo-bekostiging om het geheel
per jaar weer sluitend te krijgen.
162
Welke consequenties heeft de extensivering op het Regionale Investeringsfonds van
€ 18 miljoen (2025–2027) op de aanvragers van dat fonds?
De extensivering heeft tot gevolg dat er minder budget beschikbaar is voor de aanvragers
binnen het Regionaal Investeringsfonds (RIF). Het RIF werkt met een ranking systematiek.
Dit betekent dat projecten met de hoogste ranking als eerste toegekend worden, tot
het budget uitgeput is. Afhankelijk van het aantal aanvragen, de bedragen die worden
aangevraagd en het maximaal beschikbare bedrag kan het zijn dat niet aan alle aanvragen
subsidie kan worden toegekend. De afgelopen aanvraagperiodes is dit niet aan de orde
geweest, omdat er minder is aangevraagd dan dat er budget beschikbaar was. Doordat
er minder budget beschikbaar is, kan deze situatie nu eerder bereikt worden.
163
Wat is het effect van de bezuiniging op schoolmaaltijden? Hoeveel kinderen krijgen
hierdoor geen maaltijd meer? Hoeveel scholen worden hierdoor geraakt?
Er wordt niet bezuinigd op het programma Schoolmaaltijden. Er wordt juist structureel
geïnvesteerd.
164
Welke activiteiten gaan er allemaal precies worden afgeblazen ten gevolge van de extensivering
op het Regionaal Investeringsfonds van € 6,0 miljoen per jaar in de jaren 2025 tot en met 2027 (in totaal € 18,0 miljoen), de extensivering
op de regeling doorstroom beroepskolom in de jaren 2026 tot en met 2029 (in totaal
€ 19,8 miljoen) en het aanwenden van vrij inzetbare prijsbijstelling op studiefinanciering
van in totaal € 9,4 miljoen, waarmee een extra intensivering van in totaal € 47,2
miljoen voor basisvaardigheden in het mbo in de studiejaren 2025/2026 en 2026/2027
wordt gedekt?
De extensiveringen op het Regionaal Investeringsfonds en de regeling doorstroom beroepskolom
hebben geen gevolgen voor lopende projecten. Alle projecten die een toekenning hebben
gekregen, kunnen de projectperiode afmaken. Er hoeven geen projecten gestopt te worden.
165
Wordt het mbo gecompenseerd voor de stijgende prijzen (prijsbijstelling)?
Van de prijsbijstelling tranche 2025 wordt 50 procent niet uitgekeerd vanwege de dekking
van rijksbrede problematiek. Van de resterende prijsbijstelling is op diverse artikelen
een deel ingehouden ter dekking van problematiek op de OCW-begroting en voor uitkeren
van prijsbijstelling in de sectoren waar het uitkeren van prijsbijstelling verplicht
is.
Het mbo wordt dus gedeeltelijk gecompenseerd voor de stijgende prijzen. Er is structureel
circa € 5 miljoen prijsbijstelling tranche 2025 aan de mbo-bekostiging toegevoegd.
166
Klopt het dat de eerdere bezuiniging op praktijkleren uit de begroting-OCW is teruggedraaid door het amendement van het lid Bontenbal c.s.54 en wat is het verschil tussen deze bezuiniging op praktijkleren en de eerder teruggedraaide
bezuiniging in de begroting-OCW?
Met het amendement van het lid Bontenbal c.s. op de Ontwerpbegroting 2025 van december
2024 is structureel vanaf 2030 € 12 miljoen toegevoegd aan het budget voor de Regeling
praktijkleren, waarmee een deel van de OCW-brede subsidietaakstelling is teruggedraaid.
Gezien de nieuwe Referentieraming 2025 is het nu mogelijk om het budget van de regeling
Praktijkleren vanaf 2030 met structureel € 20 miljoen neerwaarts bij te stellen. Hiermee
wordt ook rekening gehouden met de verwachte toenemende werkloosheid en de demografische
ontwikkeling in studentenaantallen binnen de bbl-leerweg, waardoor de subsidie per
leerwerkplek voor bedrijven in deze begroting constant wordt gehouden.
167
Hoe kan, ondanks een bezuiniging, de maximale vergoeding van € 2.700 per leerwerkplek
in stand blijven en wat zijn de gevolgen van de bezuiniging op praktijkleren?
Het gaat hier om een neerwaartse bijstelling van structureel € 20 miljoen vanaf 2030.
Naar aanleiding van de nieuwe referentieraming, waarin een afname van het aantal bbl-studenten
is geraamd, is er minder budget nodig. Naar verwachting blijft het budget toereikend
om het maximale subsidiebedrag van € 2.700 toe te kennen aan bedrijven, omdat er volgens
de ramingen voor minder studenten een subsidie zal worden aangevraagd. Er zijn daarmee
naar verwachting geen gevolgen door de bijstelling naar beneden. Voor bekostigde mbo-instellingen
neemt het budget vanaf 2030 structureel toe met € 85 miljoen doordat er naar verwachting
meer bol-studenten zijn.
168
Op welk bekostigingsinstrument wordt de € 25,0 miljoen voor het Fonds Onderzoek en
Wetenschap, dat met de rijksbijdrage 2025 aan instellingen wordt toegekend, precies
geboekt? En kunt u daarnaast een uiteenzetting van de kosten verschaffen?
De € 25 miljoen uit de motie Eerdmans c.s. voor het Fonds Onderzoek en Wetenschap
is geboekt op het budget Fonds onderzoek en wetenschap op Artikel 7 (Wetenschappelijk
onderwijs) onder het instrument bekostiging. De dekking van dit bedrag staat beschreven
in het amendement Eerdmans c.s.:
Art.
2025
2026
2027
2028
2029
HLA 69. Fonds Onderzoek Wetenschap
7
25,0
25,0
25,0
25,0
Uitstel implementatie curriculum
3
– 14,9
– 14,9
– 15,1
– 15,1
RMC’s (uitstel wetsvoorstel van school naar duurzaam werk)
4
– 5,5
–
–
–
Bindend studieadvies hbo
6
– 6,6
–
–
–
Bindend studieadvies wo
7
– 4,6
–
–
–
Macrodoelmatigheid hbo
6
– 2,2
–
–
–
Nog niet toegekende middelen uit 10% studievoorschot hbo
6
–
– 2,6
– 2,4
– 2,3
Nog niet toegekende middelen uit 10% studievoorschot wo
7
–
4,7
– 4,5
– 4,5
Kasschuif lumpsum mbo (budgettair neutraal)
4
8,8
– 2,8
– 3,0
– 3,0
169
Waarover vindt wel prijsbijstelling plaats op artikel 6 (hoger onderwijs)?
Op de Agentschapsbijdrage aan DUO wordt de prijsbijstelling volledig uitgekeerd.
Van de resterende toegekende prijsbijstelling wordt op de bekostiging hbo (onderwijsdeel)
uiteindelijk structureel € 8 miljoen toegedeeld.
170
Hoeveel kost het om de bekostiging onderwijsdeel wel te compenseren voor gestegen
prijzen (prijsbijstelling)?
Om de prijsbijstelling bekostiging onderwijsdeel hbo volledig uit te keren zou in
totaal € 22 miljoen structureel benodigd zijn.
171
Wat zijn de gevolgen van de aanvullende bezuinigingen op de RIF-gelden op de stimulans
voor werkgevers en mbo-instellingen in de regio om met behulp van innovatie en onderzoek
vakmensen toekomstbestendig te kunnen opleiden?
In het mbo werken onderwijsinstellingen voortdurend samen met het (regionale) bedrijfsleven
om vakmensen toekomstbestendig op te kunnen leiden. Met de aanvullende bezuiniging
op het RIF zijn er minder middelen beschikbaar om nieuwe regionale samenwerkingsverbanden
op te zetten. Practoraten kunnen ook een stimulans zijn voor onderzoek en innovatie
door onderwijs en bedrijfsleven samen. Met de werkagenda mbo 2024–2027 wordt er jaarlijks
een impuls gegeven van € 25 miljoen om nieuwe practoraten op te zetten en om bestaande
practoraten uit te breiden of te versterken.
172
Wat zijn de gevolgen van de bezuinigingen op de regeling doorstroom beroepskolom op
de efficiënte doorstroom tussen de verschillende onderwijssectoren?
De bezuiniging op de regeling doorstroom beroepskolom heeft naar verwachting geen
effect op de doorstroom tussen de verschillende onderwijssectoren. Bestaande doorstroommogelijkheden
worden niet geraakt. De regeling geeft scholen en instellingen drie jaar de tijd om
binnen een opleidingsroute die opleidt voor een tekortsector de overgangen vo-mbo
en mbo-hbo te verbeteren. De resultaten van deze inspanningen worden vanaf drie jaar
na de eerste aanvragen zichtbaar, dus vanaf 2026. Toegekende aanvragen worden niet
geraakt door de bezuiniging. De regeling heeft van 2025 tot en met 2029 ruimte voor
31 opleidingen per jaar, om aan te sluiten bij het aantal aanvragen dat in de eerste
jaren is gedaan. Er is uiteindelijk gekozen voor een geleidelijke groei van het aantal
opleidingen naar 2025. Het aantal opleidingen wordt in de periode 2025 tot en met
2029 constant gehouden. Hierdoor wordt beter aangesloten bij het absorptievermogen
van de onderwijssectoren. Dit levert een incidentele extensivering van € 19,8 miljoen
op voor de intensivering op basisvaardigheden voor het mbo. Vanaf 2030 is er structureel
voor de regeling Doorstroom Beroepskolom € 42,2 miljoen (33 opleidingen) beschikbaar.
173
Is al bekend hoe de alternatieve dekking van € 38,2 miljoen op de apparaatsuitgaven
via niet uitgekeerde loon- en prijsbijstelling of korting op de lumpsum van de onderwijssectoren
precies wordt ingevuld?
Zie het antwoord op vraag 13.
174
Wat is het effect van het niet doorverdelen van de loon-prijsbijstelling naar artikel
9 voor de onderwijsregio’s en wat betekent dit voor de middelen die beschikbaar zijn
voor scholen in het kader van de PBSS55-regeling?
Er is geen loon- en prijsbijstelling uitgekeerd op het budget voor de onderwijsregio’s.
De middelen hiervoor worden verstrekt via een subsidieregeling en er is op alle subsidies
op artikel 9 geen loon- en prijsbijstelling uitgekeerd. Er wordt geen effect verwacht
voor de onderwijsregio’s omdat het subsidieplafond van de regeling voor de komende
jaren gelijk is aan de huidige middelen op de begroting. Er vindt voor deze specifieke
regeling geen tussentijdse ophoging plaats met loon- en prijsbijstelling.
De middelen voor de PBSS-regeling worden verstrekt via een bekostigingsregeling, hierop
is wel loon- en prijsbijstelling uitgekeerd.
175
In hoeverre heeft het niet doorverdelen van de loon- en prijsbijstelling naar artikel
9 gevolgen voor de instrumenten gericht op het terugdringen van personeelstekorten
in het onderwijs en het stimuleren van het opleiden van nieuw personeel?
Artikel 9 bestaat enkel uit subsidieregelingen en het is het niet gebruikelijk om
de subsidiebedragen jaarlijks te indexeren. Daarom wordt er geen effect verwacht.
176
Heeft u overwogen om de middelen die nu beschikbaar komen door de afbouw van het RIF
in te zetten om te voorzien in concrete vraagstukken rondom publiek-private samenwerking,
zoals het intensiveren van de samenwerking van mbo-instellingen met werkgevers in
de regio, zoals u zelf als oplossing heeft geopperd in uw brief van 28 maart 202556?
Tijdens de integrale besluitvorming over de voorjaarsnota worden verschillende voorstellen
gewogen. Er is gekozen voor een ombuiging op de regeling RIF om te kunnen intensiveren
in de basisvaardigheden in het mbo in de studiejaren 2025/2026 en 2026/2027, hierover
is op 19 mei 2025 naar uw kamer een brief57 gestuurd. De middelen die door de afbouw van de regeling RIF beschikbaar komen worden
in de jaren 2025 t/m 2027 beschikbaar gesteld aan de mbo-instellingen via de bekostiging
voor basisvaardigheden.
Instellingen kunnen onder voorwaarden reguliere bekostiging in zetten voor samenwerking
met het bedrijfsleven. Daarnaast lopen er de komende jaren er nog verschillende programma’s
om extra te blijven investeren in regionale samenwerking. Bijvoorbeeld vanuit diverse
Nationaal Groeifondsprogramma’s, zoals de LLO-katalysator en opschalen publiek-private
samenwerking.
177
Wat zijn de gevolgen in de praktijk van de extensivering van het Regionaal Investeringsfonds
en de regeling doorstroom beroepskolom?
De extensivering van het Regionaal Investeringsfonds heeft tot gevolg dat er minder
budget beschikbaar is om nieuwe aanvragen toe te kennen. Mocht het totaal aangevraagde
bedrag het plafond overschrijden dan kunnen alleen de projecten met de hoogste ranking
toegekend worden.
Door de bezuiniging op de regeling doorstroom beroepskolom (VABOK) kunnen vanaf 2025
jaarlijks 31 aanvragen worden toegekend. Oorspronkelijk konden er jaarlijks 40 aanvragen
worden gedaan, na de verwerking van het amendement Bontenbal 35 aanvragen. Het huidige
aantal van 31 aanvragen is in lijn met het aantal aanvragen dat tot nu toe jaarlijks
is gedaan. Vanaf 2030 is er structureel voor de regeling doorstroom Beroepskolom € 42,2 miljoen
(33 opleidingen) beschikbaar.
Toegekende aanvragen worden in beide regelingen niet geraakt door de bezuinigingen.
178
Welke taken zullen mbo-instellingen minder moeten doen om de bezuiniging van € 20
miljoen op de bekostiging op te vangen?
De mbo-bezuinigingen in de Eerste Suppletoire Begroting 2025 zijn zo verantwoord mogelijk
en met zo min mogelijk impact voor het primaire proces ingevuld.
Deze bezuiniging op de mbo-bekostiging van structureel € 20 miljoen betreft een verlaging
van de bekostiging van circa 0,5 procent. De verwachting is dat onderwijsinstellingen
deze verlaging van de bekostiging kunnen dragen. Vervolgens is het aan de instellingen
zelf om een keuze te maken waar de bezuiniging neerslaat.
179
Klopt het dat er door OCW bewust een bezuiniging is ingeboekt op praktijkleren vanwege
de concernbrede problematiek en niet vanwege dalende studentenaantallen en verschuiving
van bbl naar bol?
De budgettaire effecten van de nieuwe referentieraming zijn onderdeel van de concernbrede
problematiek binnen OCW. Conform de begrotingsregels moeten tegenvallers op de referentieraming
worden gedekt met extensiveringen op de OCW-begroting. Indien er meevallers zijn op
de referentieraming, worden deze ingezet voor tegenvallers. Indien deze er niet zijn,
komen deze meevallers ten goede van de schatkist. In de nieuwe referentieraming worden
door het CPB door de verwachte toenemende werkloosheid meer bol-studenten en minder
bbl-studenten in het mbo verwacht. Het kabinet heeft gekozen om het budget voor de
subsidieregeling praktijkleren vanaf 2030 met € 20 miljoen naar beneden bij te stellen
naar aanleiding van verschuiving van bbl naar bol. Voor bekostigde mbo-instellingen
neemt het budget vanaf 2030 structureel toe met € 85 miljoen.
180
Wat is de reden van het uitstel van het wetsvoorstel Wet van school naar duurzaam
werk?
In het hoofdlijnenakkoord dat in het voorjaar van 2024 gesloten is, stond dat specifieke
uitkeringen overgeheveld zouden worden naar het gemeentefonds. In het wetsvoorstel
van school naar duurzaam werk zit een specifieke uitkering aan de contactgemeente.
Het wetsvoorstel kon niet naar uw Kamer worden gestuurd als niet duidelijk was hoe
om te gaan met deze specifieke uitkering. Deze specifieke uitkering is getoetst aan
de hand van een afwegingskader en de ministerraad heeft besloten om deze specifieke
uitkering te behouden. Aangezien het wetsvoorstel pas na het besluit van de ministerraad
aan uw Kamer kon worden aangeboden, was de inwerkingtreding van 1 augustus 2025 niet
meer haalbaar en moest opgeschoven worden naar 1 januari 2026. De behandeling in uw
Kamer van het wetsvoorstel staat nu gepland op dinsdag 24 juni. Om verder uitstel
van de inwerkingtreding te voorkomen, is tijdige behandeling in beide Kamers nodig.
Verder uitstel is om diverse redenen zeer onwenselijk.
181
Kunt u een uiteenzetting geven van de implicaties van de korting op startersbeurzen?
Worden deze kortingen op het toekomstig verdienvermogen elders op de begroting opgevangen?
De startersbeurzen hadden als doel de werk- en aanvraagdruk te verlagen en ongebonden
onderzoek te stimuleren. Door de korting op startersbeurzen kan de aanvraagdruk en
daarmee de werkdruk toenemen. De bezuiniging op de startersbeurzen heeft een negatieve
impact op het behalen van de beleidsdoelen van het wetenschapsbeleid. Met deze korting
is er € 178 miljoen per jaar minder beschikbaar voor ongebonden onderzoek. In 2023
bijvoorbeeld konden van dit geld 734 wetenschappers een beurs krijgen. Dit heeft negatieve
impact op de doelstelling om het fundament van wetenschap te versterken. Een hogere
werkdruk heeft negatieve impact op het ruimte bieden aan divers talent. Daarnaast
is er potentieel een negatieve impact op het concurrentievermogen. De Rijksbegroting
bevat de begrote uitgaven. Eventuele macro-economische effecten worden geraamd door
het CPB.
Door het amendement Bontenbal c.s. wordt jaarlijks nog € 41,5 miljoen ingezet voor
het doel van de startersbeurzen. Door het amendement Eerdmans c.s. is jaarlijks € 25,9
miljoen voor het Fonds Onderzoek en Wetenschap voor 2025–2028 vrijgemaakt. Deze middelen
worden, conform het amendement, toegevoegd aan artikel 7, waarmee het samen met het
restant van de stimuleringsbeurzen ingezet wordt voor werkdrukverlaging. Het restant
van de stimuleringsbeurzen voor werkdruk was € 78 miljoen tot en met 2031 (nu € 80,5
miljoen vanwege loonbijstelling). In totaal is het geld voor werkdruk dus nu € 106,4
miljoen in 2025–2028, en € 80,5 miljoen in 2029–2031. Deze middelen kunnen universiteiten
naar eigen inzicht inzetten, bijvoorbeeld voor onderzoeksbeurzen.
182
Welke effecten gaat de korting op de bekostiging van het ho58 hebben op het onderwijs?
Door de korting van € 59 miljoen is er bij elke instelling minder bekostiging beschikbaar
per student. Ten opzichte van het totale budget voor bekostiging betreft dit een korting
van 0,5%. Dit is exclusief de verlaagde compensatie voor prijsontwikkelingen.
Welke effecten dit heeft op het onderwijs zal per instelling verschillen. De instellingen
hebben bestedingsvrijheid en maken zelf keuzes op basis van de beschikbare middelen.
183
Zullen de klappen door de korting op de bekostiging van het ho, het hbo net zo hard
treffen als het wo?
Bij de verdeling van de korting is rekening gehouden met de begrotingsomvang en de
aard van de kosten. De korting van € 59 miljoen is op basis van begrotingsomvang verdeeld,
op de volgende uitzonderingen na. De dekkingsopgave voor het niet afschaffen van de
vergoeding voor het reisproduct voor studenten die in het buitenland gaan studeren
(€ 18 miljoen) is op basis van het aantal studenten verdeeld over de onderwijssectoren.
Deze wordt gedekt vanuit de 10% middelen voor landelijke prioriteiten van de studievoorschotmiddelen
voor het hbo en het wo. De intensivering NIS2 (€ 4 miljoen in 2030) is verdeeld op
basis van het aantal instellingen. De hogere kosten in verband met het wetsvoorstel
screening kennisveiligheid (€ 4 miljoen) worden gedekt uit het onderzoeksdeel van
de bekostiging van het wo.
184
Op welke onderdelen heeft het wettelijk verplichte deel van de prijsbijstelling voor
artikel 15 Media betrekking en op welke onderdelen komt er geen prijsbijstelling beschikbaar?
In de Mediawet is vastgelegd dat de rijksmediabijdrage jaarlijks wordt geïndexeerd
met de consumentenprijsindex. De rijksmediabijdrage is bestemd voor de organisaties
en doelen die op basis van de Mediawet worden bekostigd. Die uitgaven worden daarom
geïndexeerd, dat betreft met name de uitgaven onder het instrument bekostiging en
de uitgaven aan het Commissariaat voor de Media. Dat betekent dat de budgetten voor
subsidies en opdrachten niet worden geïndexeerd.
185
Waarover vindt wel prijsbijstelling plaats op artikel 7 (wetenschappelijke onderwijs)?
Van de resterende toegekende prijsbijstelling wordt op de bekostiging (onderwijsdeel)
uiteindelijk structureel € 8 miljoen toegedeeld.
186
Hoeveel kost het om de bekostiging onderwijsdeel wel te compenseren voor gestegen
prijzen (prijsbijstelling)?
Om de prijsbijstelling bekostiging onderwijsdeel wo volledig te compenseren zou in
totaal € 25 miljoen structureel benodigd zijn.
187
Klopt het dat lonen en prijzen bij de subsidies lerarenbeurs en zij-instroom niet
worden gecompenseerd?
Ja, dit klopt. De subsidiebedragen per aanvrager van beide regelingen werden de afgelopen
jaren ook niet geïndexeerd voor loon- en prijsstijgingen. Het al dan niet indexeren
van deze bedragen wordt jaarlijks bij de Voorjaarsnotabesluitvorming bezien.
188
Wat zijn de effecten van het niet-compenseren van de subsidies lerarenbeurs en zij-instroom?
Er wordt geen loon- en prijsbijstelling uitgekeerd op deze subsidieregelingen, waardoor
de subsidiebudgetten niet stijgen ten opzichte van eerdere jaren. De afgelopen jaren
zijn de aan te vragen bedragen per leraar/zij-instromer in deze regelingen ook gelijk
gebleven, net als komend jaar.
189
Worden door het niet-compenseren van de subsidies lerarenbeurs en zij-instroom minder
leraren opgeleid?
Nee, het bedrag per aanvrager blijft gelijk.
190
Kunt u aangeven wat het effect is van de bezuiniging op de lerarenbeurs? Hoeveel leraren
worden hierdoor getroffen? Op hoeveel scholen heeft dit effect?
Er vindt geen bezuiniging plaats op de lerarenbeurs.
191
Welke bezuiniging vindt plaats op de zij-instroom, waarom gebeurt dit en wat zijn
de effecten hiervan op toekomstige leraren en scholen met lerarentekorten?
Er is geen sprake van een bezuiniging, maar een overboeking naar het budget Tekorten
Regio’s. Het gaat om middelen voor de subsidieregelingen «instroom schoolleiders po
van buiten» en «statushouders en Oekraïense ontheemden en de stap naar de klas». Deze
regelingen worden vanaf 2026 gebundeld in de Onderwijsregio’s. Dit is in lijn met
de ambitie van het Kabinet om het aantal losse subsidies te verminderen.
192
Laat het amendement van het lid Bontenbal c.s.59 de mogelijkheid open om niet meer ruimte te geven aan de NPO60 om meer (online) reclame-inkomsten te genereren en wel de rijksmediabijdrage te verminderen?
Er is een impactanalyse aangekondigd om inzicht te krijgen in de gevolgen van het
vergroten van de reclameruimte bij de landelijke publieke omroep voor private mediapartijen.
Mede op basis van de uitkomsten van deze impactanalyse wordt een besluit genomen over
de toekomstige rol van reclame bij het financieren van de landelijke publieke omroep.
Uw Kamer wordt hierover voor de zomer van 2025 geïnformeerd.
193
Hoe draagt het voor 18,5 procent naar onderwijssectoren afschuiven van de bezuiniging
op het eigen kerndepartement bij aan de doelstelling van het kabinet om binnen het
eigen apparaat met minder ambtenaren en inhuur te gaan werken?
De taakstelling op de apparaatskosten is voor zover verantwoord werd geacht ingevuld
op het kerndepartement van OCW (17,5%). De uitvoering (agentschappen en zbo’s; maar
ook inspecties en de RCE, die formeel onderdeel zijn van het kerndepartement en onder
de grondslag van de hla-taakstelling vielen) zijn in lijn met het hoofdlijnenakkoord
zoveel mogelijk ontzien en hebben alleen een efficiencytaakstelling gekregen. Zie
daarvoor ook het antwoord op vraag 17 en 19. Vervolgens is de resterende taakstelling
verdeeld over de departementale begroting, dus niet alleen op de onderwijsartikelen.
194
Hoe wordt de prijsbijstelling op artikel 95 doorverdeeld?
De prijsbijstelling wordt doorverdeeld conform de reguliere systematiek. Alle budgetten
zijn ofwel loon- ofwel prijsgevoelig gecodeerd. De prijsgevoelige budgetten worden
verhoogd met de prijsbijstelling.
195
Kunt u aangeven hoeveel studenten geneeskunde in de zomerperiode coschappen lopen
en niet in aanmerking komen voor een studentenreisproduct? Wordt voor deze studenten
voorzien in een tegemoetkoming op de OV-kosten? Zo ja, hoe hoog is deze tegemoetkoming?
Zo nee, waarom niet? Wat is het benodigde budget om studenten geneeskunde die tijdens
de zomerperiode coschappen lopen een studentenreisproduct toe te kennen?
Het kabinet weet niet hoeveel studenten geneeskunde in de zomerperiode coschappen
lopen en niet in aanmerking komen voor het studentenreisproduct.
Er zijn onderwijsinstellingen die studenten die coschappen lopen in de zomer voorzien
van een tegemoetkoming voor OV-kosten die deze studenten moeten maken in deze periode.
De hoogte van de vergoeding verschilt per instelling. Het is daarnaast relevant om
te benoemen dat studenten met een weekabonnement binnen het studentenreisproduct doordeweeks
onder voorwaarden wel met korting kunnen reizen in de zomerperiode.
Het is niet bekend wat het benodigde budget is om studenten ook in de zomerperiode
recht te geven op het studentenreisproduct. Het benodigde budget daarvoor is niet
op voorhand te bepalen omdat dit vraagt om een onderhandeling over de vergoeding daarvan
tussen OCW en de OV-bedrijven.
Het is tot slot ook goed om op te merken dat het studentenreisproduct een generiek
product is. Wanneer de wens bestaat studenten ook in de zomerperiode recht te geven
indien zij coschappen lopen, of een andere opleidingsgerelateerde reden hebben om
te reizen, ligt het uitvoeringstechnisch en naar de aard van het product in de rede
om de zomerperiode voor alle studenten met een studentenreisproduct af te schaffen.
196
Welk percentage van de groep die geen studiefinanciering heeft aangevraagd, is mbo-student?
Er zijn momenteel geen actuele cijfers beschikbaar betreft het algehele niet-gebruik
van mbo, hbo en wo studenten. Daarmee is het ook niet mogelijk om een indicatie te
geven over het relatief aantal niet-gebruikers in het mbo ten opzichte van de totale
doelgroep. Een eerder onderzoek van het CPB naar specifiek de aanvullende beurs laat
zien dat 53% van de mbo-studenten in 2019 recht had op een aanvullende beurs en dat
26,5% hiervan geen gebruik van maakte.
In 2026 gaat het CPB een kwantitatief onderzoek uitvoeren naar het niet-gebruik van
studiefinanciering in het mbo, hbo en wo. Ook wordt op dit moment door DUO een kwalitatief
onderzoek uitgevoerd naar de achterliggende redenen van het niet-gebruik van de basisbeurs
in mbo 1 en 2.
197
Kunt u, indien van toepassing, per kostenpost aangeven welk deel van het bedrag betrekking
heeft op loonbijstelling en welk deel op eventuele prijsbijstelling?
Zie het antwoord op de vragen 31 en 46.
198
Kunt u toelichten waar de resterende € 3,6 miljoen van de budgetverhoging van € 11,2
miljoen voor het agentschap Nationaal Archief voor is bestemd, naast de € 5,1 miljoen
voor de tijdelijke voorziening ten behoeve van het digitaal beschikbaar maken van
het CABR61 en de € 2,5 miljoen voor loon- en prijsbijstelling?
Het grootste deel van het resterende deel van de budgetverhoging van € 11,2 miljoen
voor het agentschap Nationaal Archief is bestemd voor de implementatie van de Nieuwe
Archiefwet (€ 3,4 miljoen). Verder betreft het een bijdrage aan het NA voor de ondersteuning
van de versterking van archieven in de BES-eilanden (€ 150.000) en een compensatie
voor de inzet van OR-medewerkers in 2025 (€ 120.000).
199
Kunt u specificeren waaruit de bezuiniging (extensivering) op het onderdeel «Creatieve
industrie» bestaat?
De afname van in totaal € 514.000 werd veroorzaakt door de volgende externe overboekingen:
1. een overboeking naar het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening van
in totaal € 291.000, ten behoeve de ondersteuning van het Bureau Rijksbouwmeester
en de financiële bijdrage Rijksprijs voor Inspirerend Opdrachtgeverschap «de Gouden
Piramide»;
2. een overboeking naar het Ministerie van Economische Zaken van € 200.000 ten behoeve
van de financiële ondersteuning van de TKI ClickNL;
3. een bijdrage aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken van € 23.000 voor de dienstverleningsafspraken
(DVA) met betrekking tot het Doesburghuis te Meudon (Frankrijk).
Het budget Creatieve Industrie werd opgehoogd met in totaal € 230.000 als gevolg van
de volgende overboekingen:
4. een interne overboeking binnen de cultuurkolom van € 121.000 als medebijdrage voor
de ondersteuning van het Bureau Rijksbouwmeester;
5. de doorverdeling van de loonbijstelling tranche 2025 van € 109.000.
200
Wat is de verklaring voor de daling van € 4.365.000 bij de post opdrachten van de
Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed?
Dit bedrag is een saldo van een aantal mutaties, waardoor er op het instrument opdrachten
uiteindelijk minder wordt gerealiseerd dan begroot. De grootste mutatie betreft een
overboeking van circa € 6,5 miljoen naar de apparaatsuitgaven (artikel 95). Hier staat tegenover dat het instrument
opdrachten met circa € 2 miljoen is verhoogd voor onderhoud en vervanging van ICT-systemen.
201
Kunt u toelichten waarom bij het onderdeel cultuur geen prijsbijstelling is toegepast,
met uitzondering van het Nationaal Archief en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed?
In de Voorjaarsnota heeft het kabinet besloten om 50% van de prijsbijstelling tranche
2025 over de Rijksbegroting niet uit te keren als dekking voor de rijksbrede problematiek.
Het grootste deel van de resterende prijsbijstelling is door OCW besteed aan wettelijk
verankerde prijsbijstelling op de bekostiging van het primair onderwijs, de studiefinanciering
en de mediabekostiging. Na uitkering van het wettelijk verplichte deel van de prijsbijstelling
resteert er een beperkt bedrag voor de rest van de begroting. Van de middelen die
resteerden voor de cultuurbegroting is een groot deel ingezet ter dekking van de problematiek
op de OCW-begroting. Als gevolg hiervan is er nagenoeg geen structurele prijsbijstelling
toegevoegd aan de cultuurbegroting. Het Nationaal Archief en de Rijksdienst voor het
Cultureel Erfgoed hebben wel prijsbijstelling ontvangen omdat er in het hoofdlijnenakkoord
is afgesproken om de uitvoering te ontzien.
202
Behoort het verminderen van risico’s voor de nationale veiligheid tot de wettelijke
taak van hoger onderwijsinstellingen?
Het beschermen van de nationale veiligheid is een kerntaak van de Rijksoverheid. Om
de nationale veiligheid adequaat te beschermen hanteert het kabinet een overheidsbrede
en maatschappijbrede aanpak. Er ligt een maatschappelijke opgave om weerbaarder te
worden. Hieraan dragen naast de Rijksoverheid, ook andere publieke alsmede private
partners, maatschappelijke organisaties en burgers bij. Dit geldt ook voor de kennissector.
Hoewel dit geen wettelijke taak voor hoger onderwijsinstellingen is, werken zij wel
nauw samen met de Rijksoverheid en andere kennisinstellingen aan de aanpak kennisveiligheid.
Deze aanpak is gericht op bewustwording en zelfregulering van de sector met ondersteuning
vanuit de Rijksoverheid. Kennisinstellingen hebben risico’s in kaart gebracht en beleid
gevorm om deze risico’s te beheersen. De Rijksoverheid ondersteunt vanuit het Loket
Kennisveiligheid met informatie en advies. Daar waar de risico’s voor de nationale
veiligheid het grootst zijn, volstaan bewustwording en zelfregulering niet en is het
kabinet voornemens een persoonsgerichte screening in te voeren. Het wetsvoorstel screening
kennisveiligheid is momenteel in internetconsultatie. Bij inwerkingtreding van dit
wetsvoorstel ontstaan nieuwe wettelijke plichten voor hoger onderwijsinstellingen.
203
Kunt u toelichten hoe de extra subsidie van € 1 miljoen in het kader van de herpositionering
en duurzame borging van de archief- en bibliotheekfunctie met betrekking tot gendergelijkheid
wordt besteed?
In 2024 is samen met Atria en andere stakeholders een traject ingezet waarmee in de
toekomst sprake is van een duurzamere borging van de archief- en bibliotheekfunctie
op het gebied van gendergelijkheid. Met de najaarsnota van 2024 is reeds gemeld dat
het grootste gedeelte van de middelen pas in 2025 besteed zal worden. OCW heeft ter
ondersteuning van dit traject € 1 miljoen beschikbaar gesteld. De periode 2024 tot
begin 2025 heeft in het teken gestaan van verkennende gesprekken tussen Atria en verschillende
stakeholders over organisatie-inrichting, samenwerkingsstructuur en huisvesting. Naar
verwachting zal de besluitvorming bij Atria na de zomer een stap verder zijn.
204
Welke bestuursorganen en agentschappen van OCW worden bedoeld in verband met de efficiency
taakstelling?
Hier worden beide agentschappen van OCW bedoeld (het Nationaal Archief (NA) en de
Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO)) en de onder OCW vallende zelfstandige bestuursorganen.
Dat gaat dan om:
• Stichting Participatiefonds (PF)
• Stichting Vervangingsfonds (VF)
• College voor Toetsen en Examens
• Stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB)
• Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie
• Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek
• Nationaal Agentschap Erasmus +
• Stichting Nederlands Fonds voor Podiumkunsten+
• Stichting Fonds voor Cultuurparticipatie
• Stichting Nederlands Fonds voor de Film
• Stichting Stimuleringsfonds Creatieve Industrie
• Stichting Mondriaan Fonds
• Stichting Nederlands Letterenfonds
• Bureau Architectenregister
• Commissariaat voor de Media
• Stimuleringsfonds voor de Journalistiek
• Nederlandse Publieke Omroep
• Regionale Publieke Omroep
• Koninklijke Bibliotheek
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
L. Bromet, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
C.H. Bosnjakovic , adjunct-griffier
Bijlagen
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen | Vergissing |
---|---|---|---|
PVV | 37 | Voor | |
GroenLinks-PvdA | 25 | Voor | Vergissing |
VVD | 24 | Voor | |
NSC | 20 | Voor | |
D66 | 9 | Tegen | |
BBB | 7 | Voor | |
CDA | 5 | Tegen | |
SP | 5 | Tegen | |
ChristenUnie | 3 | Tegen | |
DENK | 3 | Tegen | |
FVD | 3 | Tegen | |
PvdD | 3 | Tegen | |
SGP | 3 | Tegen | |
Volt | 2 | Tegen | |
JA21 | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.