Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden : Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden
36 725 J Wijziging van de begrotingsstaat van het Deltafonds voor het jaar 2025 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota)
Nr. 3
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 4 juni 2025
De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat, belast met het voorbereidend
onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm
van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 22 mei 2025 voorgelegd aan de Minister en Staatssecretaris van Infrastructuur
en Waterstaat. Bij brief van 3 juni 2025 zijn ze door de Minister en Staatssecretaris
van Infrastructuur en Waterstaat beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van
het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, P. de Groot
De griffier van de commissie, Schukkink
1
Vraag:
Is er sprake van vertraging bij projecten nu er kasschuiven plaatsvinden en zo ja,
welke projecten zijn dit en wat zijn de redenen van deze vertragingen?
Antwoord:
Het kabinet heeft besloten om de overprogrammering te verhogen om de kans op onderuitputting
te verkleinen, in lijn met het rapport van de Expertgroep Realistisch Ramen (Kamerstukken
31 865, nr. 275). Tegelijkertijd is besloten om de programmering niet te remmen om vertragingen te
voorkomen. Vooralsnog zijn er geen signalen dat de kasschuiven of de overprogrammering
leiden tot vertragingen bij projecten of programma’s.
2
Vraag:
In welke mate is het bedrag van € 231 miljoen overprogrammering een realistisch bedrag
en voor welke projecten is er nu het gevaar voor vertraging door een tekort aan budget?
Antwoord:
Het kabinet heeft besloten om de overprogrammering te verhogen om de kans op onderuitputting
te verkleinen, in lijn met het rapport van de Expertgroep Realistisch Ramen (Kamerstukken
31 865, nr. 275). Tegelijkertijd is besloten om de programmering niet te remmen om vertragingen te
voorkomen. Vooralsnog zijn er geen signalen dat de kasschuiven of de overprogrammering
leiden tot vertragingen bij projecten of programma’s.
3
Vraag:
Waarom is de vergunning bij het Deltaplan Zoetwater ongeldig verklaard waardoor er
sprake was van een schadeclaim en kosten voor een heraanbesteding?
Antwoord:
Eén van de inschrijvende partijen was uitgesloten van de beoordeling omdat Rijkswaterstaat
van mening was dat de offerte niet voldeed aan de eisen in de aanbestedingsdocumenten.
De rechter stelde echter vast dat deze uitsluiting onterecht was: de betreffende partij
had de opdracht anders geïnterpreteerd dan Rijkswaterstaat had bedoeld, maar die interpretatie
was, gezien de formulering van de documenten, verdedigbaar. De rechter concludeerde
dat de eisen in de aanbestedingsstukken onvoldoende duidelijk waren en voor meerdere
uitleg vatbaar. Hierdoor moet het aanbestedingsproces opnieuw worden doorlopen, en
is de oorspronkelijke gunningsbeslissing ongeldig verklaard.
4
Vraag:
Hoe wordt ervoor gezorgd dat huidige en toekomstige projecten bij het sluisgemaalcomplex
IJmuiden weer via een regulier uitvoeringsproject kunnen lopen en vertraging en/of
oplopende kosten door de vele losse contracten voorkomen wordt?
Antwoord:
Om vertraging en oplopende kosten zoveel mogelijk te voorkomen, wordt er integraal
over de verschillende projecten besloten en een en ander in samenhang beoordeeld.
Specifiek wordt toegezien op kostenbeheersing. Er wordt momenteel een aanbestedingsstrategie
opgesteld voor de vernieuwing van het Spui- en Gemaalcomplex IJmuiden. Uit deze strategie
vloeit het advies voort op welke wijze de markt kan worden betrokken bij de realisatie
van dit project.
5
Vraag:
Wat is de reden dat van de reservering voor onderzoek niet of nauwelijks gebruik wordt
gemaakt?
Antwoord:
In 2019 is in het Deltafonds een onderzoeksreservering getroffen ten behoeve van de
brede wateropgave. Beoogd was dat uit deze reservering kon worden geput voor onderzoek
naar waterveiligheid, rivieren en verbetering van de waterkwaliteit en waterkwantiteit
(zoetwatervoorziening). In de praktijk is gebleken dat het benodigde onderzoek uit
andere bronnen werd bekostigd, zoals lopende programma’s op het Deltafonds, de investeringsruimte
van het Deltafonds, of vanuit de beleidsbegroting (H.XII) en dat aparte budgettering
van onderzoeksgelden daarmee geen toegevoegde waarde had.
6
Vraag:
Hoeveel onderzoeken hebben er de afgelopen jaren plaats gevonden met betrekking op
de Deltawerken en waarover gingen deze onderzoeken?
Antwoord:
In de afgelopen jaren zijn diverse onderzoeken uitgevoerd die raken aan de Deltawerken
en de systeemfuncties die deze vervullen, zoals waterveiligheid en zoetwateropvang.
De uitvoering van deze onderzoeken vond plaats in het kader van regionale deltaprogramma’s
als Zuidwestelijke Delta, Rijnmond-Drechtsteden, Zoetwater en ook in het kader van
het kennisprogramma zeespiegelstijging. Hierover is en wordt separaat gerapporteerd
aan de Tweede Kamer. Voorbeelden hiervan zijn de Kamerbrief van mei 2024 over de Deltascenario’s
(Kamerstukken 27 625, nr. 667) en de Kamerbrief van november 2023 met de tussenbalans van het Kennisprogramma Zeespiegelstijging
(Kamerstukken 36 410-J, nr. 5).
7
Vraag:
Wordt de dekking van het terugdraaien van onderwijsbezuinigingen conform het amendement-Bontenbal
eenmalig uit de prijsbijstelling 2025 gedekt, of is dit een structurele dekking voor
meerdere jaren?
Antwoord:
De dekking uit de prijsbijstelling voor het terugdraaien van de onderwijsbezuinigingen
(amendement-Bontenbal) is structureel.
8
Vraag:
Wanneer verwacht u het Programma Integraal Riviermanagement in de begrotingen van
het Deltafonds en het Mobiliteitsfonds te verwerken?
Antwoord:
Het programma Ruimte voor de Rivier 2.0 (RvdR 2.0) is het vervolg op het Programma
Integraal Riviermanagement. Met dit programma wil het kabinet de rivierbodemdaling
aanpakken en daarmee de zoetwatervoorziening voor grote delen van Nederland en de
bevaarbaarheid verbeteren. Daarnaast wordt voor de Rijn en de Maas in beeld gebracht
waar de rivier meer ruimte moet krijgen. Voor RvdR2.0 heeft het kabinet op het Deltafonds
nu € 685 mln gereserveerd en op het Mobiliteitsfonds € 100 mln. Met dit bedrag kan
een betekenisvolle eerste stap worden gezet. Het beleid voor het rivierengebied wordt
nu verder uitgewerkt. Daarmee wordt ook duidelijk hoe de uitvoering eruit gaat zien
en wordt nader onderbouwd welk bedrag uiteindelijk nodig zal zijn. Met het nu beschikbare
budget is er voor de komende jaren voldoende financiële ruimte om het programma te
starten. Ook werken we door aan eerste projecten en pilots.
9
Vraag:
In hoeverre is het mogelijk om middelen die zijn bestemd voor klimaatmitigatie in
te zetten voor klimaatadaptatie, en welke voorwaarden of beperkingen gelden daarbij?
Antwoord:
De middelen die beschikbaar zijn voor mitigatie worden ingezet om klimaatverandering
te verminderen zodat we in de toekomst minder klimaateffecten ervaren. Hierdoor zal
het minder nodig zijn om adaptatiemaatregelen te nemen, en leveren deze middelen indirect
een bijdrage aan adaptatie. De vraag of de huidige mitigatiemiddelen ingezet kunnen
worden voor adaptatiemaatregelen vraagt politieke besluitvorming.
10
Vraag:
Bent u op de hoogte van de grote zorgen die de binnenvaartbunkersector heeft over
de zeer waarschijnlijke niet-gelijktijdige invoering van de Renewable Energy Directive
(RED III) voor de binnenvaart in relatie tot de buurlanden?
Antwoord:
Ja, deze zorgen zijn bekend. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de beantwoording
van de overige vragen over RED III hieronder.
11
Vraag:
In welke mate is de Nederlandse overheid op de hoogte van de tijdsvoering wanneer
en de wijze waarop de buurlanden RED III gaan invoeren voor de binnenvaart, en of
deze daadwerkelijk wordt ingevoerd?
Antwoord:
Er is afstemming met andere lidstaten over de RED III-implementatie. Op basis van
het in 2024 gesloten MoU met België is er met de Belgische federale overheidsdienst
Economie, die verantwoordelijk is voor de invoering van de RED III, regelmatig contact.
12
Vraag:
Hoe staat het met de invulling van de Memorandum of Understanding die met België is
overeengekomen over de invoering van REDIII en Emissions Trading System 2 (ETS2) voor
de binnenvaart?
Antwoord:
Het MoU is overeengekomen voor uitsluitend de invoering van RED III, niet voor ETS2.
De afspraken binnen dit MoU zijn meegenomen in de voorgestelde wets- en besluitswijzigingen
binnen de Nederlandse implementatie. Dit MoU wordt ook gebruikt als uitgangspositie
in de Belgische implementatie. Hoe dit in de definitieve wetgeving wordt vormgegeven
is afhankelijk van het politieke en wetgevingstraject in België.
13
Vraag:
Wat is uw materiële inschatting (in liters en euro’s) inzake het mogelijke bunkertoerisme
dat gaat ontstaan bij een niet-gelijktijdige invoering van RED III voor binnenvaart?
Antwoord:
Zowel in Nederland als in België wordt uitgegaan van invoering van de RED III in 2026.
Er is momenteel geen gedetailleerde inschatting van het mogelijke bunkertoerisme bij
een niet-gelijktijdige invoering van RED III.
14
Vraag:
Erkent u dat door een ongelijk speelveld grote economische schade wordt toegebracht
aan de Nederlandse infrastructuur van brandstofvoorziening voor binnenvaartschepen,
deze blijvend zal zijn en een toekomstige distributie van biobrandstoffen zeer ernstig
zal bemoeilijken?
Antwoord:
Een ongelijk speelveld kan leiden tot het bunkeren door binnenvaartschepen in andere
landen. Het is echter niet mogelijk om het effect hiervan te isoleren van andere,
gelijktijdig spelende ontwikkelingen die dezelfde markt kunnen beïnvloeden. De bij
de andere antwoorden genoemde afstemming met andere lidstaten is er desondanks op
gericht een zo gelijk mogelijke implementatie te bewerkstelligen.
15
Vraag:
Is er ruimte in de begroting van Infrastructuur en Waterstaat opgenomen voor compensatie
van economische schade voor de bunkerbedrijven in Nederland als inderdaad blijkt dat
een groot deel van het tankvolume verdwijnt naar de buurlanden?
Antwoord:
Er is geen compensatie voorzien voor eventuele economische effecten van de invoering
van deze regelgeving. Momenteel wordt ingezet op zo gelijk mogelijke implementatie
van de regelgeving om dergelijke negatieve effecten te voorkomen.
16
Vraag:
In hoeverre bent u op de hoogte van het feit dat bij uitstel er voldoende tijd is
om een gelijk speelveld met de buurlanden te creëren ten aanzien van RED III?
Antwoord:
De RED III heeft een verplichte implementatietermijn die op 21 mei 2025 is verstreken.
Nederland loopt dus achter met deze implementatietermijn en is daarom gehouden om
alsnog zo spoedig mogelijk de noodzakelijke implementatieregelgeving vast te stellen
en in werking te laten treden. Er is intensief contact met de buurlanden om een gelijk
speelveld te creëren, rekening houdend met deze deadline, resulterend in het MoU dat
met België overeengekomen is.
17
Vraag:
Kunt u aangegeven in welke mate de invoering van ETS2 voor de binnenvaart het speelveld
voor de binnenvaartbunkersector nog verder zal kunnen verstoren nu België kenbaar
heeft gemaakt ETS2 niet in te voeren voor binnenvaart?
Antwoord:
Lidstaten hebben nog tijd om te beslissen of zij gebruik maken van de opt-in vanaf
de start van ETS2 in 2027. Ook na 2027 kunnen lidstaten nog tot invoering beslissen.
België heeft nog geen beslissing genomen over de opt-in. Het effect van de maatregel
op de binnenvaartsector is in beeld gebracht met een impactanalyse door het Expertise-
en Innovatiecentrum Binnenvaart (EICB), welke op 17 juni 2024 met de Tweede Kamer
is gedeeld (Kamerstukken 31 305, nr. 468). Uit deze impactanalyse blijkt dat de binnenvaart goede perspectieven heeft om te
verduurzamen en dat de maatregel opt-in ETS2 voor de binnenvaart bijdraagt aan de
businesscase om te verduurzamen doordat varen op fossiele brandstoffen stapsgewijs
duurder wordt. De onderzoekers wijzen op risico op weglek van bunkeractiviteit als
buurlanden niet zouden overgaan tot een opt-in voor deze sector. Het kabinet zet zich
in om Duitsland en België aan te sporen de binnenvaart onder ETS2 te brengen en zal
de grenseffecten in het oog houden. Bovendien zet het kabinet zich er bij toekomstige
herzieningen van de Europese regelgeving voor in om het ETS2 te verbreden op EU-niveau.
18
Vraag:
Is de kasschuif van € 255 miljoen van 2026 naar latere jaren het gevolg van een meer
realistische raming of van de wens om te bezuinigen (aangezien op p. 9 gesproken wordt
van een «kasschuif ten gunstige van het Rijksbrede financiële beeld»)? Indien het
laatste het geval is, welke projecten worden dan uitgesteld en hoe verhoudt de kasschuif
zich tot de noodzaak van versnelling om het doel voor 2050 te halen?
Antwoord:
De kasschuif vanuit 2026 naar latere jaren is het gevolg van een meer realistische
raming.
Het kabinet heeft besloten om de overprogrammering te verhogen naar 22% in de jaren
2026 en 2027 om te onderzoeken of dit tot een realistischer begroting leidt. Het percentage
is hiermee net zo hoog als in 2025. Vanaf 2028 wordt de overprogrammering weer afgebouwd.
De kasschuif van 255 miljoen euro heeft alleen betrekking op het beschikbare kasbudget.
Hierdoor wordt de overprogrammering hoger in 2026. Er wordt niet met programma’s geschoven.
Er zijn ook geen projecten uitgesteld.
19
Vraag:
Kunt u de herschikking van landelijke taken concreet toelichten? Wat is de reden dat
middelen van artikel 5.02 (overige uitgaven) worden verschoven naar artikel 3.2 (onderhoud
en vernieuwing), gezien het geheel verschillende karakter van beide artikelen?
Antwoord:
Door de Landelijke Taken te herschikken en onder te brengen bij artikel 3.2, onderhoud
en vernieuwing, kan RWS als assetmanager een meer integrale afweging maken tussen
de uitvoering van Landelijke Taken en onderhoudswerkzaamheden. Het gaat hier bijvoorbeeld
om basistaken rondom informatievoorziening die een sterke koppeling hebben met het
areaal. Ook betreft het modellen, data en applicaties die ondersteunend zijn aan de
uitvoering van instandhoudingstaken, zoals verkeers- en watermanagement en de voorbereiding
en uitvoering van projecten.
20
Vraag:
Hoe past de reservering van € 1 miljard voor het Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP)
vanaf 2031 in de herijking van het HWBP, waarover eind 2025 bestuurlijke afspraken
worden gemaakt? Betekent deze reservering dat het niet gelukt is om het aanbod van
de waterschappen van € 1,25 miljard te matchen met een even grote rijksbijdrage?
Gaat u op zoek naar aanvullende middelen om dit alsnog te kunnen doen?
Antwoord:
Het Ministerie van IenW staat voor haar verantwoordelijkheid om Nederland waterveilig
te houden. Daarom is besloten prioriteit aan het HWBP te geven. Omdat de vrije investeringsruimte
op het Deltafonds beperkt is en er naast het HWBP andere belangrijke opgaven zijn,
is nu € 1 miljard extra budget gereserveerd voor het HWBP voor de periode tot 2036.
Met de € 1 miljard kunnen alle lopende projecten en de projecten die in 2026 en 2027
starten tot en met de realisatie worden gefinancierd. Voorwaarde bij deze extra rijksinleg
is dat de doelmatigheid wordt vergroot en de programmasturing in de herijking van
het HWBP wordt versterkt en er een realistische en uitvoerbare planning komt.
Daarmee vormt deze extra inleg samen met de invulling van de gestelde voorwaarden
de herijking van het HWBP. Hierover maakt het Ministerie van IenW eind 2025 afspraken
met de waterschappen. Conform de Waterwet zal het Ministerie van IenW 50/50 bijdragen
aan het Hoogwaterbeschermingsprogramma. Het besluit over de benodigde inleg volgt
jaarlijks in een integrale afweging binnen het Deltafonds.
21
Vraag:
Wat zijn de gevolgen voor het Deltafonds van het afromen van het voordelig saldo ten
behoeve van de Hersteloperatie Toeslagen?
Antwoord:
De afroming van het voordelig saldo ten behoeve van de Hersteloperatie Toeslagen (17
miljoen euro) is deels ten laste gebracht van de investeringsruimte en deels ten laste
van de beleidsreserveringen voor Ruimte voor de Rivier 2.0, het Deltaprogramma Zoetwater
en de Programmatische Aanpak Grote Wateren. Het dekken van de hersteloperatie Toeslagen
is een van de keuzes in de voorjaarsbesluitvorming die het kabinet heeft gemaakt.
Samen met verwerking van het amendement Bontenbal en het gedeeltelijk uitkeren van
de prijsbijstelling, leidt dit in totaal tot een korting van 387 miljoen euro op het
hele Deltafonds (2025–2038) bij Voorjaarsnota 2025. Directe gevolgen van deze afroming
voor deze programma’s zijn nu nog niet bekend, maar op termijn kan dit leiden tot
het later behalen van doelen of moet worden geherprioriteerd binnen programma’s of
projecten.
22
Vraag:
Waarop heeft de kasschuif van € 255 miljoen in 2026 voor het Deltafonds betrekking?
Antwoord:
De kasschuif vanuit 2026 naar latere jaren is het gevolg van een meer realistische
raming. Het kabinet heeft besloten om de overprogrammering te verhogen naar 22% in
de jaren 2026 en 2027 om te onderzoeken of dit tot een realistischere begroting leidt.
Het percentage is hiermee net zo hoog als in 2025. Vanaf 2028 wordt de overprogrammering
weer afgebouwd.
De kasschuif van 255 miljoen euro heeft alleen betrekking op het beschikbare kasbudget.
Hierdoor wordt de overprogrammering hoger in 2026. Er wordt niet met programma’s geschoven.
Er zijn ook geen projecten uitgesteld.
23
Vraag:
Heeft de kasschuif van € 255 miljoen in 2026 met betrekking tot het Deltafonds invloed
op het halen van de doelen van de Kaderrichtlijn Water?
Antwoord:
Nee, deze kasschuif heeft geen invloed op het halen van de doelen van de Kaderrichtlijn
Water.
24
Vraag:
Wat zijn de redenen dat waterschappen projecten doorschuiven naar latere jaren?
Antwoord:
Projecten worden naar volgende jaren doorgeschoven door uiteenlopende oorzaken. Dit
wordt bijvoorbeeld veroorzaakt doordat omgevingsprocessen en vergunningverlening (stikstof)
meer tijd kosten. Ook zorgt capaciteitsgebrek bij waterschappen en te optimistisch
plannen dat projecten later dan gepland van start gaan. In het kader van de herijking
van het HWBP wordt momenteel een verkenning uitgevoerd met als doel om de doorlooptijd
van waterveiligheidsprojecten te verkorten. Deze verkenning kan ertoe bijdragen dat
doorschuiven van projecten in de toekomst vermindert. Aan het eind van het jaar wordt
de Kamer zoals toegezegd als reactie op de motie van het lid Grinwis over deze uitkomsten
geïnformeerd (Kamerstukken 27 625, nr. 711).
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P.C. (Peter) de Groot, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat -
Mede ondertekenaar
M. Schukkink, griffier