Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
36 416 Voorstel van wet van de leden Paternotte en Bevers tot wijziging van de Embryowet in verband met de afschaffing van het tijdelijk verbod op het doen ontstaan van embryo’s voor wetenschappelijk onderzoek
Nr. 9 VERSLAG
Vastgesteld 27 mei 2025
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, belast met het voorbereidend
onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen
van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de in het verslag opgenomen vragen en opmerkingen afdoende
door de initiatiefnemers worden beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling
van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave
blz.
I.
ALGEMEEN
2
1.
Inleiding
4
2.
Geschiedenis van de Embryowet
6
2.1
Geschiedenis van de Embryowet
6
2.2 Het begrip embryo
6
2.2.1.
De evaluaties van de embryowet over het begrip «embryo»
6
2.2.2.
Begripsvorming en onderhavig wetsvoorstel
8
2.3 Artikel 24, onderdeel a
8
3.
Verhouding tot advies Raad van State 2018
9
4.
Kansen en risico’s met betrekking tot het mogelijk wetenschappelijk onderzoek met
embryo’s of embryo-like structures (ELS)
9
4.1
Huidige mogelijkheden
9
4.2
Het belang van breder wetenschappelijk onderzoek met embryo’s die daarvoor zijn ontstaan
11
4.3
De balans tussen de beschermwaardigheid en het belang van onderzoek
13
4.4
Conceptwetsvoorstel regering tot wijziging Embryowet
15
5.
Uitvoeringsaspecten
15
6.
Internationale vergelijking
16
7.
Draagvlak
18
8.
Consultatie
21
9.
Verhouding tot grond- en mensenrechten
21
II.
ARTIKELSGEWIJS
22
ARTIKEL II
22
I. ALGEMEEN
De leden van de PVV-fractie hebben de gewijzigde memorie van toelichting met belangstelling gelezen en hebben
hier nog enkele vragen- en opmerkingen over.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel en hebben hierbij nog enkele
vragen en opmerkingen.
De leden van de NSC-fractie hebben met bezorgdheid kennisgenomen van de aanpassing van de Embryowet. De leden
van de NSC-fractie zien het belang in van de aanpassing van de Embryowet in het algemeen
vanwege de wetenschappelijke ontwikkelingen die plaatsvinden. Zij zijn echter kritisch
op het wetsvoorstel omdat het naar onze mening niet binnen de ethische grenzen blijft.
Deze leden zijn van mening dat niet alles wat medisch-technisch mogelijk is óók ethisch
verantwoord is. Daarnaast worden volgens de leden in lijn met het oorspronkelijke
advies van de Raad van State onvoldoende naar alternatieven gekeken. Daarom hebben
deze leden hierover verdere vragen.
Met interesse hebben de leden van de D66-fractie kennisgenomen van het voorstel van wet van de leden Paternotte en Bevers houdende
wijziging van de Embryowet in verband met de afschaffing van het tijdelijk verbod
op het doen ontstaan van embryo’s voor wetenschappelijk onderzoek. De voorgestelde
wijziging biedt naar het oordeel van de leden van de D66-fractie een belangrijke impuls
voor medisch-wetenschappelijk onderzoek dat gericht is op het verbeteren van de zorg
voor (toekomstige) patiënten, met name wensouders die niet vanzelf kinderen kunnen
krijgen. Naar aanleiding van het voorstel voor deze wetswijziging hebben de leden
van de D66-fractie verdere vragen.
Momenteel mag er volgens de wet uitsluitend onderzoek worden verricht met embryo's
die overblijven na IVF-behandelingen.1 De initiatiefnemers willen daar met dit voorstel van wetswijziging verandering in
brengen, door het tijdelijk bedoelde verbod op het doen ontstaan van embryo's voor
onderzoek op te heffen. De leden van de D66-fractie vragen of de initiatiefnemers
kunnen toelichten hoe de tijdelijkheid van dit verbod in de Embryowet was vormgegeven.
De leden van de BBB-fractie nemen kennis van het voorstel van wet van de leden Paternotte en Bevers tot wijziging
van de Embryowet in verband met de afschaffing van het tijdelijk verbod op het doen
ontstaan van embryo’s voor wetenschappelijk onderzoek. De leden staan kritisch tegenover
het initiatiefwetsvoorstel en pleiten voor een zorgvuldige afweging waarbij de ethische
implicaties van het kweken van embryo’s voor onderzoek serieus worden genomen.
De grootste twijfel hebben deze leden erbij dat de wijziging tot gevolg heeft dat
embryo’s gecreëerd mogen worden voor wetenschappelijk onderzoek. De leden vrezen dat
de intrinsieke waarde van een embryo hierbij ondergeschikt gemaakt wordt aan het algemeen
nut. Dit opent in de ogen van de leden van de BBB-fractie de deur voor een louter
instrumentale benadering van menselijk leven. De leden willen echter betuigen dat
een embryo een stadium van menselijk leven is dat een intrinsieke waarde heeft, los
van het nut dat het voor wetenschappelijk onderzoek kan dienen. Hierop vragen zij
een reactie van de initiatiefnemers.
Ook zetten deze leden vraagtekens bij de praktische uitvoerbaarheid van het voorstel.
De leden denken dat het moeilijk is om objectieve criteria te stellen voor wanneer
onderzoek niet op een andere manier kan worden verricht dan met embryo’s, en dat toezicht
en handhaving in dat geval problematisch zullen zijn.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel van de leden Paternotte en Bevers
tot wijziging van de Embryowet in verband met de afschaffing van het tijdelijk verbod
op het doen ontstaan van embryo’s voor wetenschappelijk onderzoek. Deze leden hebben
hier enkele vragen en opmerkingen bij.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben hier nog enkele vragen en opmerkingen
over.
De leden van de SGP-fractie hebben met bezorgdheid kennisgenomen van het initiatiefvoorstel om het verbod op
het kweken van embryo’s voor wetenschappelijk onderzoek af te schaffen. Genoemde leden
wijzen erop dat de ontwikkeling van een embryo vanaf de conceptie tot de geboorte
en verder in biologisch opzicht een continue ontwikkeling is waarin niet een bepaald
moment is aan te wijzen waarop iets fundamenteel nieuws optreedt. De leden van de
SGP-fractie hebben zich daarom altijd met volle overtuiging op het standpunt gesteld
dat het menselijk leven vanaf het allerprilste begin absolute beschermwaardigheid
verdient. Dit maakt dat zij zowel wetenschappelijk onderzoek met embryo’s als het
creëren van embryo’s ten behoeve daarvan altijd hebben afgewezen.
De leden van de SGP-fractie constateren evenwel dat er verschillende visies bestaan
ten aanzien van op welke wijze de beschermwaardigheid van het embryo dient te worden
gewogen. Zij lezen dat de initiatiefnemers zelf spreken van een fundamentele beschermwaardigheid
van embryo’s, waarbij sprake kan zijn van een weging van het chronologische aspect
(toenemende beschermwaardigheid) en andere waarden ten opzichte van de beschermwaardigheid
van het embryo. De leden van de SGP-fractie menen evenwel dat óók vanuit een dergelijke
visie op embryo’s kritische vragen kunnen worden gesteld bij het initiatiefvoorstel.
Aangezien de regering immers vanuit eenzelfde visie op embryo’s als de initiatiefnemers
en op diverse momenten in de tijd heeft besloten géén ruimte te laten voor embryokweek
ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek, zullen de initiatiefnemers met een goede
onderbouwing moeten komen waarom dit nu wél noodzakelijk zou zijn. Ook de Afdeling
Advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling) wijst op het belang van een
toelichting die blijk geeft van een evenwichtige afweging van waarden, grondrechten,
belangen en argumenten. Volgens de Afdeling is hiervan geen sprake. Tegen die achtergrond
maken de leden van de SGP-fractie graag van de gelegenheid gebruik om een aantal vragen
te stellen over het wetsvoorstel.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met grote zorg kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel tot wijziging
van de Embryowet in verband met de afschaffing van het tijdelijk verbod op het doen
ontstaan van embryo’s voor wetenschappelijk onderzoek. Deze leden hebben daarom vragen
en opmerkingen voor de initiatiefnemers.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben zorgen om dit wetsvoorstel, omdat het
voorstel gaat over het creëren van menselijk leven met als enige doel het doen van
onderzoek. Deze leden schrijven het menselijk leven, ook vanaf het prilste begin,
inherente waarde toe als schepping van de Schepper die aan het begin staat van alle
leven. Het doen ontstaan van nieuw menselijk leven om het vervolgens te onderzoeken
en daarna/daarmee te vernietigen doet naar de overtuiging van deze leden geen recht
aan de waarde van het leven. De overheid heeft als taak om het leven te beschermen
en daar hoort wat deze leden betreft ook het leven vanaf het prilste begin bij. De
leden van de ChristenUnie-fractie menen dat de intrinsieke waarde van het menselijk
leven maakt dat het doen ontstaan van embryo’s voor onderzoek niet af te wegen is
met de op zichzelf legitieme wensen van de initiatiefnemers, namelijk om voortplantingstechnieken
te verbeteren.
De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat de initiatiefnemers voor het overgrote
deel van hun memorie van toelichting teruggrijpen op de bevindingen uit de drie evaluaties
van de Embryowet, die ook nog eens voor het grootste deel door dezelfde onderzoeksafdelingen
van universiteiten zijn uitgevoerd. Kunnen de initiatiefnemers aangeven of de weergave
in de memorie van toelichting over de wenselijkheid van het opheffen van het verbod
op embryokweek een representatie is van de opvattingen van de gehele medische en wetenschappelijke
wereld in Nederland? Hebben de initiatiefnemers ook kennisgenomen van wetenschappelijke
inzichten die niet pleiten voor het opheffen van het verbod? Welke bronnen zijn daarbij
geraadpleegd? Hoe wegen de initiatiefnemers deze inzichten?
1. Inleiding
De leden van de PVV-fractie vragen in hoeverre er overtuigend aangetoond wordt dat het opheffen van het verbod
op het doen ontstaan van embryo’s voor onderzoek noodzakelijk is, gezien steeds meer
andere landen behoudender zijn met betrekking tot embryonaal onderzoek.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat het besluit tot opheffing van het verbod op de totstandbrenging van embryo’s
voor wetenschappelijk onderzoek ten hoogste vijf jaar na inwerkingtreding van de Embryowet
genomen zou worden. Zij constateren echter ook, evenals de initiatiefnemers, dat dit
niet is gebeurd. Zouden de initiatiefnemers kunnen reflecteren op mogelijke redenen
waarom dit besluit nog niet genomen is, ondanks de bedoeling van de wetgever dat het
verbod slechts tijdelijk zou zijn? Zouden de initiatiefnemers kunnen aangeven hoe
het onderhavige voorstel zich verhoudt tot het gewijzigd amendement van de leden Ploumen
en Ellemeet2 over het kweken van embryo’s voor wetenschappelijk onderzoek?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie constateren overigens dat er nog een taboe
heerst rondom fertiliteit en fertiliteitsproblemen. Zij hechten veel waarde aan goede
fertiliteitszorg. Hoe draagt het onderhavige voorstel bij aan het doorbreken van het
taboe rondom fertiliteit en fertiliteitszorg? Welke andere mogelijkheden zien de initiatiefnemers
voor het vergroten van de slagingskans van ivf-trajecten, naast het inzetten op verbeteringen
in het kweekmedium? Hoe kijken de initiatiefnemers naar de effectiviteit van andere
mogelijkheden om de slagingskans van ivf te vergroten in relatie tot het onderhavige
voorstel? Hoe zouden de initiatiefnemers goede communicatie richting gametendonoren
borgen? Geven gametendonoren toestemming voor één specifiek onderzoek en gaat het
verlenen van toestemming via de CCMO? Liggen de kosten van het organiseren en toestemming
vragen bij de indieners van het onderzoek? Zo nee, wie draagt de verantwoordelijkheid
voor de kosten en organisatie voor het onderzoek indien het onderhavige voorstel wordt
aangenomen? Zou dit voor extra belasting op het zorgpersoneel kunnen zorgen? Zo ja,
op welke manier en zijn de zorgverleners meegenomen bij het opstellen van het voorstel?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben tevens nog enkele vragen over de randvoorwaarden
en de uitvoering. Welke randvoorwaarden zitten er aan het onderhavige voorstel? Hoe
wordt geborgd dat er geen perverse financiële prikkels ontstaan vanuit de commerciële
sector? Op welke wijze wordt erop toegezien dat er geen illegale handel of andere
wanpraktijken ontstaan met betrekking tot eicellen?
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorstel van wet van de leden Paternotte
en Bevers tot wijziging van de Embryowet in verband met de afschaffing van het tijdelijk
verbod op het doen ontstaan van embryo’s voor wetenschappelijk onderzoek. Allereerst
willen zij de initiatiefnemers Paternotte en Bevers (en hun voorgangers) hartelijk
danken voor het voorbereiden van dit weloverwogen en zorgvuldig tot stand gekomen
initiatiefwetsvoorstel.
De leden van de NSC-fractie lezen dat met deze wet ook artikel 9 en 11 in werking treden. Kunnen initiatiefnemers
de exacte wettekst voor ons weergeven en een toelichting daarop?
De initiatiefnemers willen met dit wetsvoorstel het verbod op het doen ontstaan van
embryo’s voor onderzoek opheffen. Momenteel mag er volgens de wet uitsluitend nog
onderzoek worden verricht met embryo’s die overblijven na ivf-behandelingen. De leden
van de CDA-fractie vragen de initiatiefnemers in te gaan op de vraag of hierbij volgens hen sprake kan
zijn van (het gevaar van) een glijdende schaal. Hoe zeker is het dat het opheffen
van het verbod op het speciaal kweken van embryo’s voor onderzoek niet een verdere
opstap is naar ander instrumenteel gebruik van embryo’s?
Ook lezen de leden van de CDA-fractie dat de initiatiefnemers stellen dat het kweken
van embryo’s noodzakelijk is omdat fundamenteel onderzoek met embryo’s in de vroegste
stadia van hun ontwikkeling niet mogelijk is met embryo’s die overblijven na ivf-behandelingen
(restembryo’s), omdat deze embryo’s de vroegste ontwikkelingsstadia van nul tot drie
dagen al voorbij zijn. Ook onderzoek met bijvoorbeeld embryo like structures (ELS)
is volgens de initiatiefnemers geen alternatief voor onderzoek met speciaal gekweekte
embryo’s. De leden van de CDA-fractie vragen de initiatiefnemers te reflecteren op
de vraag wat er zou moeten gebeuren als er in de (nabije) toekomst wel een alternatief
gevonden wordt voor onderzoek met speciaal gekweekte embryo’s.
Delen de initiatiefnemers de mening van de leden van de CDA-fractie dat ongeacht of
het verbod op het doen ontstaan van embryo’s wordt opgeheven of niet, onderzoek naar
mogelijke alternatieven onverminderd zal moeten worden doorgezet? En delen de initiatiefnemers
de constatering van het Rathenau Instituut dat het opheffen van het verbod kan leiden
tot een verminderde inzet op het vinden van alternatieven? Op welke wijze zou volgens
de initiatiefnemers gegarandeerd kunnen worden dat onderzoek naar mogelijke alternatieven
onverminderd zal worden doorgezet? Zijn de initiatiefnemers bereid het onverminderd
voortzetten van onderzoek naar alternatieven randvoorwaardelijk te maken voor het
toestaan van het speciaal kweken van embryo’s voor wetenschappelijk onderzoek?
De leden van de CDA-fractie vragen daarnaast of de initiatiefnemers de opvatting delen
dat als het verbod op het doen ontstaan van embryo’s zou zijn opgeheven, maar dat
er later een alternatief voor onderzoek met speciaal gekweekte embryo’s wordt gevonden,
het wettelijke verbod op het doen ontstaan van embryo’s voor wetenschappelijk onderzoek
direct weer ingevoerd zou moeten worden? Zo niet, hoe verhoudt zich dat dan tot het
feit dat de initiatiefnemers aangeven dat zij het idee aanhangen dat er bij embryo’s
sprake is van een fundamentele beschermwaardigheid?
Zijn de initiatiefnemers bereid het toestaan van het doen ontstaan van embryo’s voor
wetenschappelijk onderzoek in de wet tijdelijk te maken, zodat bijvoorbeeld iedere
keer aan de hand van de vijfjaarlijkse wetsevaluatie bepaald kan worden of het toestaan
van het kweken van embryo’s voor wetenschappelijk onderzoek al dan niet verlengd zou
moeten worden?
2. Geschiedenis van de Embryowet
2.1 Geschiedenis van de Embryowet
De leden van de PVV-fractie vragen: wordt in de historische context voldoende onderbouwd waarom het oorspronkelijke
tijdelijke karakter van het verbod is genegeerd door de wetgever?
2.2 Het begrip embryo
De leden van de CDA-fractie constateren dat na indiening van het onderhavige initiatiefwetsvoorstel de regering
een wetsvoorstel heeft ingediend waarmee onder andere de definitie van embryo wordt
aangepast.3 Deze leden vragen de initiatiefnemers of deze voorgestelde wijziging naar hun mening
nog invloed heeft op dit initiatiefwetsvoorstel.
2.2.1. De evaluaties van de embryowet over het begrip «embryo»
De leden van de PVV-fractie vragen of de initiatiefnemers kunnen uitleggen hoe betrouwbaar en toekomstbestendig
de voorgestelde herdefinitie van het begrip «embryo» is. Dit in verband met de snel
veranderende biotechnologie.
Zowel experts als de initiatiefnemers wijzen op de positie van Nederland als voortrekker
omdat Nederland geen commerciële voortplantingsgeneeskunde kent. De leden van de VVD-fractie zijn positief over de vermelding van de initiatiefnemers dat Nederland het voortouw
kan nemen in het wetenschappelijk onderbouwen van nieuwe technieken op het gebied
van de voortplantingsgeneeskunde. Op welke manier zien de initiatiefnemers dat het
wetsvoorstel daadwerkelijk een voortrekkersrol faciliteert in het ontwikkelen van
evidence-based voortplantingstechnieken? Zijn er aanvullende voorwaarden die zij noodzakelijk
achten om deze voortrekkersrol te waarborgen?
Daarnaast zijn deze leden benieuwd op welke manier de voorgestelde wijzigingen geëvalueerd
worden, met name de effecten op de medische wetenschap.
De leden van de NSC-fractie zijn kritisch over de wijziging van de definitie van een embryo in de nieuwe Embryowet
zoals de regering voorstelt. Van welke definitie maakt het voorliggende voorstel gebruik,
de nieuw voorgestelde definitie van de wijziging van de Embryowet of de oorspronkelijke
definitie? Welke embryo’s vallen precies onder de wet? En is het niet belangrijk dat
de uitbreiding van de definitie eerst afgerond wordt, zodat bekend is wat wettelijk
precies valt onder de definitie van embryo, voordat er vastgesteld kan worden of deze
embryo’s tot stand zouden moeten kunnen worden gebracht voor onderzoek?
De leden van de SP-fractie zijn positief over de grote waardering die de initiatiefnemers uitspreken over het
niet-commerciële karakter van de Nederlandse voortplantingsgeneeskunde. Wel vragen
zij de initiatiefnemers of dit niet-commerciële karakter voldoende gewaarborgd is,
ook als de mogelijkheden voor onderzoek uitgebreid worden. Welke mogelijkheden hebben
commerciële partijen nu en straks om zich in dit onderzoek te mengen? Is dit nu uitgesloten,
of zijn hier eventueel aanvullende maatregelen voor nodig?
De leden van de SGP-fractie maken uit de toelichting op dat de initiatiefnemers oog hebben voor de beschermwaardigheid
van de mens. Volgens de initiatiefnemers kunnen er echter belangen en waarden zijn
die zwaarder wegen dan de beschermwaardigheid van het embryo. De leden van de SGP-fractie
vragen de initiatiefnemers of zij er zich bewust van zijn dat de beschermwaardigheid
van de mens betekent dat de mens beschermd moet worden vanwege zijn waarde en dat
het woord «bescherming» betrekking heeft op de houding die de mens dient aan te nemen
ten opzichte van die menselijke waarde. Erkennen de initiatiefnemers dat de uitwerking
van de menselijke waardigheid impliceert dat legitieme doelen zoals als wetenschappelijk
onderzoek niet ten koste van menselijk leven mag gaan, in het bijzonder niet door
die levens doelbewust te creëren om het daarna vervolgens weer te beëindigen?
Erkennen de initiatiefnemers dat de menselijke waardigheid inherent is aan het mens-zijn
en daarmee diepgaande meningsverschillen over wat menselijk leven is overstijgt?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de initiatiefnemers nader toe te lichten hoe de definitiekwestie van een embryo
samenhangt met het verbod op het doen ontstaan van embryo’s voor wetenschappelijk
onderzoek. De initiatiefnemers gaan uitgebreid in op de adviezen uit de evaluaties
rondom de definitie van het begrip embryo. De leden van de ChristenUnie-fractie kunnen
dit plaatsen in zoverre het betrekking heeft op ELS die onder de definitie van een
embryo komen te vallen als het concept wetsvoorstel op basis van de derde evaluatie
(Kamerstuk 36 677) aangenomen wordt, omdat in dat voorstel ELS wel als embryo worden betiteld maar
niet onder het onderzoeksmoratorium vallen. In feite zou daarmee al het verbod op
embryokweek voor onderzoek opgeheven worden. Maar aangezien initiatiefnemers in het
nader rapport aangeven dat ELS geen toereikend alternatief zijn voor onderzoek gericht
op beter begrip van de bevruchting of van de embryonale ontwikkeling in de eerste
dagen, omdat die de genoemde ontwikkelingsstadia al voorbij zijn, is voor de leden
van de ChristenUnie-fractie het verband tussen de definitiekwestie en embryokweek
niet volledig helder en vragen zij nadere toelichting hierop. Bovendien vragen de
leden van de ChristenUnie-fractie om een specifieke toelichting op het geschrevene
in paragraaf 4.2 in de memorie van toelichting waarin staat dat de inzet van ELS voor
bepaalde onderzoeksvragen niet mogelijk is. Om welke onderzoeksvragen gaat het precies?
En welke onderzoeksvragen kunnen wel beantwoord worden met inzet van ELS? Daarnaast
vragen deze leden wat de wetenschappelijke inzichten zijn over de potentie van ELS.
Kunnen ELS in de toekomst wel ontwikkeld worden zodat ze wel als alternatief kunnen
dienen voor onderzoek waar dat nu nog niet mogelijk is?
2.2.2. Begripsvorming en onderhavig wetsvoorstel
De leden van de SGP-fractie lezen dat volgens de initiatiefnemers de definitievorming van het begrip «embryo»
de kern omvat van de balans die in de Embryowet wordt beoogd tussen de beschermwaardigheid
van het ongeboren leven enerzijds en het belang van wetenschappelijk onderzoek anderzijds.
De initiatiefnemers constateren dat de regering voornemens is om het begrip embryo
te wijzigen.4 De leden van de SGP-fractie vragen de initiatiefnemers om nader toe te lichten hoe
een eventuele wijziging van het begrip embryo wordt meegenomen in het initiatiefvoorstel.
Kunnen zij schetsen welke precieze consequenties een eventuele wijziging heeft voor
hun voorstel?
De leden van de SGP-fractie lezen dat de initiatiefnemers van mening zijn dat Nederland
de morele verantwoordelijkheid moet nemen om op gedegen wijze nieuwe technieken te
ontwikkelen. Zij vragen zich af of dit argument bij eerdere besluitvormingsmomenten
over het al dan niet toestaan van embryokweek voor wetenschappelijk onderzoek ook
een rol heeft gespeeld, bijvoorbeeld in 2002 bij de inwerkingtreding van de Embryowet.
Waarom zou uit het feit dat Nederland geen commerciële voortplantingsgeneeskunde heeft
moeten worden afgeleid dat Nederland een «morele verantwoordelijkheid» heeft om een
voortrekkersrol te gaan vervullen? Zijn er volgens de initiatiefnemers ook argumenten
waarom Nederland géén voortrekkersrol zou moeten pakken?
De initiatiefnemers spitsen hun wetsvoorstel vooral toe op het verbeteren van technieken
in de voortplantingsgeneeskunde. Klopt het dat hun voorstel niet beperkt is tot specifiek
wetenschappelijk onderzoek dienaangaande, maar hun wetsvoorstel ruimte biedt voor
embryokweek voor in principe elk wetenschappelijk onderzoek? Klopt het dat pas sprake
zal zijn van toetsing nádat de embryo’s al zijn gecreëerd? Hebben de initiatiefnemers
overwogen hun wetsvoorstel (op wetsniveau) in te perken tot specifieke vormen van
wetenschappelijk onderzoek?
De leden van de SGP-fractie vragen zich naar aanleiding van de toelichting af of hoe
groot het probleem nu precies is dat de initiatiefnemers met het onderhavig wetsvoorstel
proberen op te lossen. Hoeveel wensouders zouden er bijvoorbeeld mee geholpen zijn?
Welke onderzoeken zouden gedaan kunnen worden die nu geen doorgang kunnen vinden?
2.3 Artikel 24, onderdeel a
De leden van de PVV-fractie vragen de initiatiefnemers waarom er geen bredere politieke overeenkomst of breed
maatschappelijk debat gezocht is vóór het indienen van een initiatiefwet over een
gevoelig onderwerp als dit.
De leden van de BBB-fractie lezen dat de initiatiefnemers refereren naar de voorgenomen tijdelijkheid van het
moratorium dat het creëren van embryo’s voor wetenschappelijk onderzoek op dit moment
onmogelijk maakt. Hierbij stellen zij dat, gezien het huidige kabinet een initiatiefwetsvoorstel
niet zal ontraden, de tijd rijp is voor het voorliggende wetsvoorstel. Dit verbaast
de leden van de BBB-fractie. Uit onderzoek van het Rathenau Instituut blijkt dat veel
burgers dit een controversieel thema vinden en strikte voorwaarden stellen aan dit
type onderzoek. Ook benadrukken zij dat de zorgen van burgers serieus genomen moeten
worden voordat het kweken van embryo’s voor onderzoek wordt toegestaan. De leden horen
graag van de initiatiefnemers hoe zijn vinden dat hieraan is voldaan.
3. Verhouding tot advies Raad van State 2018
Zijn de nieuwe inzichten sinds 2018 voldoende om het eerdere negatieve advies van
de Raad van State overtuigend te weerleggen, zo vragen de leden van de PVV-fractie de initiatiefnemers. Kunnen zij deze dan onderbouwd toelichten?
De leden van de NSC-fractie lezen in het advies van de Raad van State dat «een meer omvattend beeld nodig is
van de mate van beschermwaardigheid van het embryo». Zij vragen daarom de initiatiefnemers
hoe zij juridisch en ethisch de beschermwaardigheid van embryo’s en het recht op leven
zien in het licht van deze wet die de creatie en vernietiging van – eventueel grote
aantallen – embryo’s toe gaat staan.
De initiatiefnemers reageren in hoofdstuk 3 van de toelichting op de punten van de
Raad van State met betrekking tot het recht op leven en de beschermwaardigheid van
het embryo. Toch lijken de leden van de BBB-fractie hier te lezen dat de initiatiefnemers met name de bijdrage aan wetenschappelijk onderzoek
zwaar te laten wegen. Deze leden vragen daarom aan de initiatiefnemers: hoe wordt
het recht op leven gewaarborgd, als embryo’s gecreëerd worden zonder enige kans op
uitgroeien tot menselijk leven?
Het is de leden van de SGP-fractie op basis van de toelichting niet helemaal duidelijk op welke punten het huidige initiatiefvoorstel
overeenkomt dan wel afwijkt van het wetsvoorstel uit 2018. Kunnen de initiatiefnemers
dit toelichten?
Wat zegt het de initiatiefnemers, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie, dat de evaluaties van de Embryowet sinds de eerste evaluatie in 2006 adviseren het
verbod op het speciaal kweken van embryo’s op te heffen, terwijl de Afdeling zelfs
in 2018 onvoldoende feitelijke aanleiding zag om het verbod op te heffen? Hoe duiden
de initiatiefnemers dat beide adviezen zo ver uit elkaar liggen? De leden van de ChristenUnie-fractie
vragen de initiatiefnemers rekenschap te geven van de uiteenlopende adviezen van beide
gezaghebbende bronnen.
4. Kansen en risico’s met betrekking tot het mogelijk wetenschappelijk onderzoek met
embryo’s of embryo-like structures (ELS)
4.1 Huidige mogelijkheden
Klopt het wel dat «huidige beperkingen in de wetgeving» fundamenteel wetenschappelijk
onderzoek ernstig belemmeren, zo vragen de leden van de PVV-fractie. Is het wel reëel om dat zo te stellen?
De leden van de NSC-fractie lezen in artikel 18 van het Verdrag inzake de rechten van de mens en de biogeneeskunde
dat het creëren van menselijke embryo’s voor onderzoeksdoeleinden is verboden. Wat
is de reden dat de initiatiefnemers toch deze wet indienen waarbij het creëren van
menselijke embryo’s voor specifieke onderzoeksdoeleinden wel mogelijk wordt gemaakt?
Welke juridische consequenties heeft de voorgestelde wet van de indieners die tegen
het bovengenoemde verdrag ingaat?
De leden van de NSC-fractie hebben gezien dat dankzij robotisering en andere vormen
van high-throughput technologie in een lab duizenden embryo’s tot stand kunnen worden
gebracht. De leden lezen in het voorstel echter niet dat de CCMO toetst op de omvang
van een experiment. De leden van de NSC-fractie vinden het belangrijk dat de omvang
wél wordt meegenomen als toetsingscriterium van de CCMO. Bij dierproeven wordt dit
ook gedaan. Kunnen de initiatiefnemers uitleggen waarom de omvang van een experiment
niet tot de toetsingscriteria behoort en welke bezwaren er zijn om dit toetsingscriterium
toch in de wet op te nemen?
De leden van de NSC-fractie lezen in onderzoek dat embryo’s ook tot stand worden gebracht
met als doel te onderzoeken of genetische aanpassingen veilig gemaakt kunnen worden5, ondanks het feit dat het genetisch aanpassen van de kiembaan ook in deze landen
niet toegestaan is. Zijn de initiatiefnemers het met deze leden eens dat onderzoek
naar de veiligheid van kiembaanmodificatie een belangrijke doelstelling is van het
tot stand brengen van embryo’s voor onderzoek, dat met dit wetsvoorstel kiembaanmodificatie
een stap dichterbij komt en dat dit niet duidelijk in de memorie van toelichting wordt
genoemd of in het publieke debat naar voren komt? Zo niet, kunnen initiatiefnemers
aangeven waar dit tot nu toe duidelijk naar voren is gekomen?
De leden van de NSC-fractie zijn bezorgd over een mogelijke glijdende schaal op ethisch
vlak, mocht het voorstel worden aangenomen. Hoe wordt voorkomen dat het opheffen van
dit verbod de poort opent naar meer vergaande toepassingen, zoals kiembaangenmodificatie
of designerbaby's? Zouden de initiatiefnemers bovengenoemde ontwikkelingen als wenselijk
beschouwen? Waarom worden bij deze wetswijziging abstracte toetsingscriteria gehanteerd
in plaats van een heldere afbakening waarbij duidelijk wordt gemaakt wat precies wel
en niet onderzocht kan worden?
De leden van de SGP-fractie vragen de initiatiefnemers te verduidelijken wat het voorgestelde artikel 10, tweede
lid toevoegt boven het reeds bepaalde in het huidige artikel 10. Concreet vragen zij
te verduidelijken wat de toevoeging betekent ten opzichte van onderdeel a en b waarin
staat dat alleen toestemming wordt verleend als «redelijkerwijs aannemelijk is dat
het onderzoek zal leiden tot de vaststelling van nieuwe inzichten op het terrein van
de medische wetenschap» en het «redelijkerwijs aannemelijk is dat de vaststelling,
bedoeld onder a, niet door andere vormen of methoden van wetenschappelijk onderzoek
kan plaatsvinden dan onderzoek met de desbetreffende embryo's of door onderzoek van
minder ingrijpende aard». Indien aan deze voorwaarde wordt voldaan, ligt het dan niet
voor de hand dat óók zal worden voldaan aan het nieuwe artikel 10, tweede lid? Wat
voegt het nieuwe artikel dan nog precies toe?
4.2 Het belang van breder wetenschappelijk onderzoek met embryo’s die daarvoor zijn
ontstaan
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de initiatiefnemers onder andere mitochondriale vervangingstherapie (MRT)
noemen als een voorbeeld van een nieuwe techniek die nu of binnen afzienbare tijd
op de drempel staat van mogelijke introductie in de klinische praktijk. Zouden de
initiatiefnemers kunnen reflecteren op de wijze waarop MRT zich verhoudt tot het VN-verdrag
met betrekking tot de rechten van mensen met een handicap en het beeld wat de samenleving
van mensen met een beperking heeft en eventueel hieruit voortvloeiende schadelijke
gevolgen voor mensen met een beperking?
De leden van de VVD-fractie lezen dat onderzoek met alternatief materiaal, zoals diermodellen of ELS, niet los
te zien is van het voornemen van het kabinet om te komen tot een nieuwe definitie
van het begrip «embryo». De leden zijn positief dat de initiatiefnemers het belang
van ELS voor wetenschappelijk onderzoek benadrukken, maar vragen hoe wordt voorkomen
dat door een nieuwe definitie onduidelijkheid ontstaat over wat wel en níet onder
deze bescherming valt, zoals ELS. En op welke manier kan geborgd worden dat «in een
wijziging van de definitie van het begrip embryo, het onderhavig wetsvoorstel mee
wordt genomen»?
De leden van de NSC-fractie willen weten of het onderzoek naar de veiligheid van kiembaanmodificatie een legitiem
onderzoeksdoel is volgens de initiatiefnemers, waarvoor we embryo’s zouden moeten
doen ontstaan. Zo ja, waarom is dit een legitiem onderzoeksdoel als de techniek die
onderzocht moet worden niet mag worden ingezet en dus redelijkerwijs geen voordeel
biedt voor genoemde toepassingsgebieden? Vinden de initiatiefnemers dat onderzoek
met humane embryo’s moet worden beperkt tot technieken die daadwerkelijk wettelijk
toegestaan zijn en dus ook kunnen worden ingezet in de medische praktijk?
In de memorie van toelichting bespreken de initiatiefnemers het belang van nieuw onderzoek
dat gedaan zou kunnen worden als deze wetswijziging plaatsvindt. Daartoe vragen de
leden van de D66-fractie of er een concreet voorbeeld gegeven kan worden van onderzoek dat nu niet kan worden
uitgevoerd onder de huidige wetgeving, dat wel mogelijk zal zijn als deze wetswijziging
doorgevoerd wordt. Daarnaast vragen de leden van de D66-fractie waarom restembryo's
of ELS geen alternatief bieden voor dit onderzoek.
De leden van de CDA-fractie merken op dat met de door de regering voorgestelde Wijziging van de Embryowet naar
aanleiding van de derde wetsevaluatie, ELS worden uitgezonderd van het kweekverbod.6 Deze leden vragen de initiatiefnemers in te gaan op de vraag of hiermee het opheffen
van het kweekverbod zoals in onderhavig initiatiefwetsvoorstel voorgesteld, nog nodig
is.
De leden van de CDA-fractie vragen daarnaast of het klopt dat het probleem van werken
met ELS vooral is dat we niet weten of embryomodellen een écht embryo nabootsen, als
er geen onderzoek wordt gedaan naar hoe een embryo zich ontwikkelt. Zo ja, betekent
dat dan in potentie ook, dat als dergelijk onderzoek wel gedaan is en daaruit blijkt
dat een bepaald embryomodel een écht embryo weet na te bootsen, dat er in dat geval
dan geen reden meer is om het kweken van echte embryo’s daarna toe te staan?
De leden van de SGP-fractie lezen dat de initiatiefnemers erop wijzen dat onderzoek naar specifieke toepassingen
niet betekent dat deze ook automatisch toegepast zullen worden. Vinden de initiatiefnemers
echter niet dat het mogelijk kunnen toepassen van vergaande technieken meegewogen
moet worden bij het toestaan van onderzoek daarnaar? Blijkt ook uit publieksonderzoek
van het Rathenau Instituut dat burgers belang hechten om te weten welk doel het wetenschappelijk
onderzoek precies dient?
De leden van de SGP-fractie menen dat het opheffen van het verbod op embryokweek de
deur opent naar allerlei (controversiële) onderzoeken. Dat het voorstel niet strikt
is afgebakend, blijkt ook uit de formuleringen in het conceptwetsvoorstel die voor
diverse interpretatie vatbaar zijn. Kunnen de initiatiefnemers aangeven of er specifieke
onderzoeken zijn die zij zouden willen uitzonderen of dat zij ruimte willen bieden
voor elk denkbaar onderzoek, mits binnen de gestelde criteria van de Embryowet?
Uit de toelichting kan worden opgemaakt dat het verbeteren van vruchtbaarheidsbehandelingen
een belangrijk doel voor de initiatiefnemers lijkt te zijn om embryokweek mogelijk
te maken. Ten aanzien van fertiliteitsproblemen vragen de leden van de SGP-fractie
of de initiatiefnemers meer kunnen toelichten over factoren en oorzaken die hieraan
ten grondslag liggen. Vanuit principes van proportionaliteit en subsidiariteit, welke
alternatieven voor embryokweek ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek zien zij
om vruchtbaarheidsproblemen tegen te gaan?
De leden van de ChristenUnie-fractie zien met de initiatiefnemers dat wetenschappelijke vooruitgang een grote vooruitgang
kan betekenen voor gezondheid en welzijn. Zeker als het gaat om een kinderwens kunnen
betere technieken hoop bieden en bijdragen aan de vervulling van deze wens. Kunnen
de initiatiefnemers precies aangeven welke vormen van onderzoek door middel van dit
wetsvoorstel worden toegestaan, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie. De
leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat het zowel gaat om fundamenteel onderzoek
naar bevruchting, vroege ontwikkeling als specifieke erfelijke ziektes. Hoe fundamenteler
het onderzoek, hoe breder de toepassing van de opgedane kennis, zo menen de leden
van de ChristenUnie-fractie. Wordt er in de wet gewaarborgd dat de opgedane kennis
alleen wordt toegepast op het verbeteren van voortplantingstechnieken? Zo ja, waar
is dat vastgelegd? Zo nee, op welke manier willen de initiatiefnemers deze afbakening
vastleggen?
Hebben de initiatiefnemers overwogen om het doen ontstaan van embryo’s alleen toe
te staan voor onderzoek naar voorkomen van het doorgeven van ernstige erfelijke aandoeningen,
met gedoneerde cellen van de man en vrouw die deze ernstige erfelijke aandoeningen
op hun potentiële kind zouden overdragen? Wat vinden de initiatiefnemers van deze
afbakening?
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de initiatiefnemers menen dat Nederland
momenteel is «overgeleverd» aan technieken die niet preklinisch zijn getoetst omdat
dit in Nederland niet is toegestaan. Deze leden vinden de term «overgeleverd» niet
passen in deze context omdat er ook de keuze bestaat om de nieuwe technieken waarvan
de veiligheid en effectiviteit niet voldoende bewezen is niet toe te passen. Waarom
lijkt dit geen optie te zijn voor de initiatiefnemers?
4.3 De balans tussen de beschermwaardigheid en het belang van onderzoek
De leden van de NSC-fractie merken op dat de wetenschap steeds verder gaat en er grote ethische vragen opkomen.
Vooral IVG-embryo’s, ook al zijn deze nu technisch nog niet realiseerbaar, zouden
een scala aan onverwachte, wellicht onwenselijke, reproductieve mogelijkheden bieden.
Het kan voorkomen dat in de toekomst twee mensen van hetzelfde geslacht met nieuwe
technologie een biologisch eigen embryo kunnen maken of dat er massaproductie van
embryo’s plaatsvindt. In de internetconsultatie wordt erop aangedrongen om deze IVG-embryo’s
voor onderzoek toe te staan en experts houden er wel degelijk rekening mee dat IVG-embryo’s
binnen afzienbare tijd technisch realiseerbaar zijn. Op welke manier gaan de initiatiefnemers
met bovenstaande ontwikkelingen om en welke ethische grenzen zien de initiatiefnemers
bij bovenstaande ontwikkelingen?
Op welke manier wordt bij experimenten met embryo’s rekening gehouden met het «te
dienen belang» van het onderzoek en het belang bij de totstandbrenging van embryomodellen?
De wet vereist wél dat het onderzoek van medische aard is. Wat valt hieronder? Valt
bijvoorbeeld toxicologie hieronder?
De leden van de NSC-fractie willen graag weten of de initiatiefnemers het ethisch
aanvaardbaar vinden om de veiligheid van kiembaanmodificatie te onderzoeken als duidelijk
is dat deze techniek elders in de wereld met behulp van deze veiligheidsstudies zal
worden ingezet voor het verbeteren van esthetische, cognitieve of sportieve kenmerken
van mensen, net zoals embryoselectie ook voor genderselectie wordt ingezet.
De toestemmingsverlening is voor de leden van de NSC-fractie onduidelijk. In artikel 12
wordt geregeld dat de donateur toestemming moet geven voor het ter beschikking stellen
van zijn of haar geslachtscellen of embryo’s. Geldt deze toestemming ook voor het
gebruik van geslachtscellen die zijn omgezet in iPs-cellen, of voor het gebruik van
embryomodellen die uit deze cellen zijn afgeleid? Zo ja, op welke manier wordt deze
toestemming geregeld?
De leden van de NSC-fractie lezen in de gewijzigde memorie van toelichting dat onderzoek
met gebruik van embryo’s nog steeds mogelijk is, mits het doel en de wijze van onderzoek
in redelijke verhouding staan tot de bezwaren en de CCMO het onderzoek beoordeelt
volgens artikel 10 en 11. Welk onderzoek kan volgens de initiatiefnemers dan wel gedaan
worden wat nu nog niet kan? Waarom hebben de initiatiefnemers geen expliciete additionele
toetsing ingebouwd als zij erkennen dat het maatschappelijk debat gevoelig is, maar
het wetsvoorstel juist zien als versterking van de Embryowet?
De leden van de BBB-fractie lezen dat de initiatiefnemers hier stellen: «immers gaan er embryo’s verloren wanneer
deze embryo’s ontstaan ten behoeve van onderzoek». Deze formulering doet volgens de
leden geen recht aan de voorgenomen wijziging van de wet. Immers, «verloren gaan»
suggereert een passieve gebeurtenis, terwijl de wetswijziging voorstelt het mogelijk
te maken dat er embryo’s gecreëerd worden waarbij vanaf het begin af aan het doel
is dat zij verloren gaan zonder mogelijkheid om tot een mens uit te groeien. Deze
leden vragen hierop een reflectie van de initiatiefnemers.
Ook stellen de initiatiefnemers «[...]dat vroege vormen van menselijk leven weliswaar
beschermwaardig zijn, maar niet absoluut beschermwaardig. Er kunnen belangen en waarden
zijn die zwaarder wegen dan de beschermwaardigheid. Hierdoor moet per situatie en
soms per casus worden bepaald of ingrijpen gerechtvaardigd». De leden van de BBB-fractie
vrezen hier voor een glijdende schaal. Daarnaast zal het in de praktijk erg lastig
werkbaar zijn om per situatie of zelfs per casus te bepalen wanneer de beschermwaardigheid
sterker weegt en wanneer niet. Ook hierop vragen zij een reflectie van de initiatiefnemers.
Hierboven hebben de leden van de SGP-fractie reeds enkele opmerkingen gemaakt over hoe zij de beschermwaardigheid van embryo’s
zien. Zij zijn het met de initiatiefnemers eens dat de wetgever een afweging dient
te maken tussen de beschermwaardigheid van het ongeboren menselijk leven en andere
belangen.
In haar position paper ter voorbereiding op het rondetafelgesprek van 9 april 2025
stelde professor Beers het volgende: «De creatie van onderzoeksembryo’s maakt een
grotere inbreuk op de beschermwaardigheid van embryo’s dan wetenschappelijk gebruik
van restembryo’s.» De leden van de SGP-fractie vragen de initiatiefnemers hierop te
reageren. Zien zij een doorslaggevend ethisch verschil tussen het gebruik van restembryo’s
in wetenschappelijk onderzoek en het doen ontstaan van embryo’s speciaal voor onderzoek?
De CCMO toetst onderzoeksvoorstellen slechts op kwaliteit, nut, noodzaak, proportionaliteit,
maar niet op bredere maatschappelijke impact of wenselijkheid. Wie zou dat volgens
de initiatiefnemers moeten toetsen of wegen? Zou dit niet onderdeel moeten vormen
van het wettelijke kader, zo vragen de leden van de SGP-fractie.
De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het verstandig van de initiatiefnemers om, op advies van de Afdeling, een
paragraaf toe te voegen over de beschermwaardigheid van het embryo. Kunnen de initiatiefnemers
aangeven hoe de Nederlandse bevolking verdeeld is over het spectrum dat geschetst
wordt tussen de uitersten van absolute beschermwaardigheid vanaf de bevruchting en
de instrumentele kijk op een embryo? Deze leden vragen tevens op welke manier de eigen
positie van de initiatiefnemers, namelijk die van enige beschermwaardigheid van de
vroege vormen van menselijk leven, tot uiting komt in dit wetsvoorstel. Welke waarde
kennen zij toe aan het embryo en welke bescherming verbinden zij daaraan? Op welk
moment wegen andere belangen zwaarder? Hoe rijmen de initiatiefnemers deze weging
van belangen met het feit dat een embryo waarde heeft? Maakt niet de intrinsieke waarde
van een embryo als menselijk leven dat bepaalde doelen, die in zichzelf legitiem kunnen
zijn, niet ten koste van mensenlevens mogen gaan, zeker niet als het gaat om het opzettelijk
creëren en beëindigen van menselijk leven?
De initiatiefnemers schrijven bovendien een toenemende beschermwaardigheid aan het
embryo toe. Hoe komen zij tot dit standpunt? Wat maakt dat een embryo naarmate het
zich ontwikkelt meer bescherming waard is, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.
Deze leden zijn de overtuiging aangedaan dat een embryo zich ontwikkelt áls mens,
niet tót mens, en dus al vanaf het prilste begin alles in zich heeft om zich als mens
te ontwikkelen. Omdat er zoveel onbekend is over dit prilste begin vinden deze leden
het gepast om uiterst voorzichtig te zijn en daarom ook dit prilste begin volledige
bescherming toe te kennen. Kunnen de initiatiefnemers ingaan op deze overtuiging?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de initiatiefnemers te reflecteren op
hun ethische uitgangspunten. Deze leden menen te lezen in de memorie van toelichting
dat zij redeneren vanuit de gevolgethiek: de «winst» die er te behalen valt door het
onderzoek dat mogelijk moet worden met deze wetswijziging, weegt op tegen de inbreuk
op de bescherming van het embryo. Herkennen de initiatiefnemers zich hierin? De leden
van de ChristenUnie-fractie vragen vervolgens hoe groot de initiatiefnemers de «winst»
inschatten, die het rechtvaardigt om een inbreuk te maken op de bescherming van het
embryo. In welke mate zal de slagingskans van vruchtbaarheidsbehandelingen toenemen,
zo vragen deze leden. Als dat niet bekend is, vragen de leden van de ChristenUnie-fractie
de initiatiefnemers of zij omwille van een potentiële verbetering in vruchtbaarheidsbehandelingen
een inbreuk op de bescherming van een embryo gerechtvaardigd zien.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de mogelijkheden die kunstmatige intelligentie
biedt om de relatie tussen succesvolle ivf-behandelingen en kenmerken van gebruikte
embryo's te analyseren en te voorspellen zijn ingezet. Is er oog voor deze mogelijkheid
in het veld en staan de initiatiefnemers ervoor open om aan deze veel minder ingrijpende
manier van onderzoeken bij voldoende potentie de voorkeur te geven dan aan embryo-onderzoek?
4.4 Conceptwetsvoorstel regering tot wijziging Embryowet
De leden van de PVV-fractie vragen: zijn er risico’s wanneer twee wetsvoorstellen met overlappende definities
tot juridische conflicten gaan leiden?
De leden van de SP-fractie vinden het een goede zaak dat de initiatiefnemers in de memorie van toelichting uitgebreid
ingaan op de verhouding van dit wetsvoorstel ten opzichte van het wetsvoorstel Wijziging
van de Embryowet naar aanleiding van de derde wetsevaluatie. Daarbij merken zij wel
op dat er in de toelichting begrijpelijkerwijs wordt verwezen naar de conceptversie
van dat wetsvoorstel, terwijl de regering inmiddels het voorstel daadwerkelijk naar
de Kamer heeft gestuurd. Zijn de initiatiefnemers nog steeds van mening dat beide
wetsvoorstellen goed op elkaar aansluiten?
Volgens de initiatiefnemers kan het wetsvoorstel van de regering om de Embryowet te
wijzigen7 parallel worden doorgevoerd naast hun initiatiefvoorstel. De leden van de SGP-fractie zien het regeringsvoorstel echter als een alternatief voor het volledig toestaan
van het kweken van embryo’s ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek, ongeacht of
er sprake is van een «klassiek embryo» of ELS, zoals de initiatiefnemers willen. Het
regeringsvoorstel maakt nadrukkelijk een onderscheid tussen kweek van ELS voor wetenschappelijk
onderzoek en kweek van «klassieke embryo’s» voor wetenschappelijk onderzoek. In die
zin sluiten de voorstellen elkaar niet uit, maar gaat het initiatiefvoorstel wel nadrukkelijk
een stap verder. Zien de initiatiefnemers dit ook zo?
5. Uitvoeringsaspecten
De leden van de PVV-fractie vragen: is de Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek (CCMO) als onafhankelijk
orgaan voldoende toegerust om de verhoogde ethische en juridische complexiteit van
dit type onderzoek te beoordelen? Zo ja, hoe is dat dan geregeld?
De leden van de NSC-fractie lezen in artikel 2 lid 3 van het voorstel dat de CCMO aan een aantal regels toetst.
Zijn de initiatiefnemers het eens dat de toetsingscriteria uitgebreid zou moeten worden
dat altijd het laagste aantal kweekdagen en/of dat er een afweging wordt gemaakt of
de inzet van embryo’s het belang van het onderzoeksresultaat rechtvaardigt? Kunnen
initiatiefnemers hierop reflecteren? Bij de Wet op de dierproeven zijn er wel toetsingscriteria
geformuleerd waarbij gestreefd wordt naar vermindering, vervanging en verfijning.
Waarom gebeurt dit niet bij onderzoek met humane embryo’s?
De leden van de NSC-fractie merken dat de wetenschappelijke ontwikkelingen op het
gebied van IVG snel gaan. Klopt het dat met artikel 24e er een verbod komt op het gebruik van samengebrachte pluripotente stamcellen die
zich vormen als eicel en zaadcel voor onderzoeksdoeleinden? Kunnen de initiatiefnemers
hier een toelichting op geven? Klopt het dat samengebrachte pluripotente stamcellen
die zich hebben ontwikkeld tot een eicel en zaadcel bij elkaar gebracht mogen worden
tot een embryo voor onderzoeksdoeleinden en voor zwangerschap? Klopt het dat er met
deze wet geen verbod komt op het inbrengen van een IVG-embryo bij een vrouw? Kunnen
initiatiefnemers hier een toelichting op geven?
De initiatiefnemers geven aan dat specifiek wordt afgebakend ten behoeve van welke
terreinen van de medische wetenschap embryo’s tot stand mogen worden gebracht, namelijk
fertiliteitsonderzoek, kunstmatige voortplantingstechnieken of erfelijke c.q. aangeboren
aandoeningen. De leden van de CDA-fractie vragen of het klopt dat transplantatietechnieken ook thuis zouden moeten horen in
deze opsomming, of dat deze met opzet zijn weggelaten.
De initiatiefnemers geven aan dat de toetsing door de CCMO mogelijk zwaarder zal worden.
De leden van de CDA-fractie vragen of de initiatiefnemers hierover met de CCMO hebben
overlegd. Is de CCMO voldoende geëquipeerd om deze zwaardere taak op zich te nemen?
De leden van de SP-fractie merken op dat de memorie van toelichting weinig praktische informatie geeft over
hoe het proces om embryo’s die puur voor onderzoeksdoeleinden tot stand worden gebracht
er in de praktijk uit zou moeten zien. Er wordt wel verwezen naar donoren van zaad-
en eicellen, maar hoe dit proces in praktijk zou moeten werken en welke waarborgen
daarbij zouden worden getroffen, wordt niet besproken. Zouden de initiatiefnemers
daar wat uitgebreider op in kunnen gaan? Zouden de initiatiefnemers daarbij ook in
kunnen gaan op de psychosociale aspecten van eiceldonatie waar de Raad van State in
zijn advies naar verwees?
De leden van de SGP-fractie vragen de initiatiefnemers te concretiseren hoe de CCMO invulling gaat geven aan
het voorgestelde artikel 10, tweede lid. Hoe wordt bijvoorbeeld een term als «de bezwaren»
gematerialiseerd? Hoe wordt invulling gegeven aan een term als «redelijkerwijs»?
6. Internationale vergelijking
De leden van de PVV-fractie vragen of het wel wenselijk is om het Nederlandse beleid samen te voegen met landen
als het Verenigd Koninkrijk en België, ondanks de culturele en ethische verschillen.
Leidt dit niet tot information bias en daarmee tot mogelijke onjuiste keuzen?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat wetgeving in Zweden, België en het Verenigd Koninkrijk het toestaan om
embryo’s voor wetenschappelijk onderzoek te doen ontstaan. Hoeveel onderzoeken zijn
er in deze landen inmiddels geweest waarbij er gebruik is gemaakt van embryo’s die
speciaal voor wetenschappelijk onderzoek zijn ontstaan? Om hoeveel gemaakte embryo’s
gaat het gemiddeld per onderzoek en wat is de variatierange hierin? Welke procedures
volgen zij om de benodigde eicellen te verkrijgen? Bestaat er in deze landen nog extra
wetgeving om commerciële eiceldonatie (voor wetenschappelijke doeleinden) tegen te
gaan? Staan deze landen toe om eicellen in te vriezen op sociale indicatie? Verkrijgen
de wetenschappers de eicellen via privéklinieken of via instellingen die door de overheid
worden gefinancierd?
De leden van de VVD-fractie lezen dat in de meeste EU-landen regulering bestaat op het gebied van de voorwaarden
bij het tot stand brengen van embryo’s, maar dat er onderling sterke verschillen zijn.
Nederland onderscheidt zich onder andere doordat het geen commerciële voortplantingsgeneeskunde
kent. Wat betekent dit onderscheid volgens de initiatiefnemers in de praktijk in vergelijking
met landen als het Verenigd Koninkrijk, waar het hier voorgestelde al is toegestaan?
De leden van de NSC-fractie lezen dat in andere landen waar speciale kweek van embryo’s voor onderzoek is toegestaan,
zoals China, Zweden, België of Engeland, dit wordt ingezet om bijvoorbeeld het volledige
transcriptoom of proteoom in kaart te brengen.8 Ook worden embryo’s gemaakt om transcriptiefactoren te bestuderen zoals TEAD49 en OCT410, mede door deze genen te veranderen met CRISPR-Cas. Kunnen de initiatiefnemers van
elk van deze studies aangeven of deze vallen onder de noemer «wetenschappelijk onderzoek
waarvan redelijkerwijs aannemelijk is dat het zal leiden tot de vaststelling van nieuwe
inzichten op het terrein van onvruchtbaarheid, het terrein van kunstmatige voortplantingstechnieken,
het terrein van aangeboren aandoeningen of het terrein van de transplantatiegeneeskunde
en dat niet dan met gebruikmaking van in de eerste volzin bedoelde embryo’s kan worden
verricht» en waarom? Kunnen zij een voorbeeld van onderzoek met humane embryo’s dat
niet aan bovenstaande voorwaarden voldoet? Als deze studies al eens in het buitenland
zijn uitgevoerd is het dan nog nodig om in Nederland het onderzoek te herhalen en
hiervoor weer embryo’s tot stand te brengen?
De leden van de NSC-fractie lezen dat in bovengenoemde studies regelmatig gebruik
wordt gemaakt van genetische aanpassingen in het embryo om de functie en de rol van
een gen in embryonale processen te begrijpen. Dat is niet te realiseren bij restembryo’s
uit ivf. Daarvoor moeten embryo’s vanaf de bevruchting aangepast worden. Zijn de initiatiefnemers
het met deze leden eens dat genetisch editen een belangrijke doelstelling is van het
tot stand brengen van embryo’s voor onderzoek, dat dit een belangrijk gevolg is van
het wetsvoorstel en dat dit niet duidelijk in de memorie van toelichting wordt genoemd
of in het publieke debat naar voren komt? Zo niet, kunnen initiatiefnemers aangeven
waar dit tot nu toe duidelijk naar voren is gekomen?
De leden van de D66-fractie lezen in de memorie van toelichting dat er in veel landen buiten Nederland een vrijwel
exclusief commerciële setting van de voortplantingsgeneeskunde is. Hierbij worden
nieuwe technieken en methoden vaak snel geïntroduceerd in de klinische praktijk, zonder
gedegen evaluatie en soms met schadelijke gevolgen. De leden van de D66-fractie benadrukken
het belang van zorgvuldig en onafhankelijk onderzoek binnen een gecontroleerde setting
om de veiligheid en effectiviteit van nieuwe behandelmethoden te garanderen. Daartoe
vragen de leden van de D66-fractie waarom Nederland wel een geschikte plek is om dergelijk
onderzoek uit te voeren. Daarnaast vragen de leden van de D66-fractie of de initiatiefnemers
het met hen eens zijn dat het ontbreken van een wettelijke mogelijkheid tot het doen
ontstaan van embryo's voor onderzoek in Nederland de publieke (voortplantings)zorg
belemmert en innovatie overlaat aan buitenlandse commerciële partijen.
Het verbaast de leden van de BBB-fractie dat de initiatiefnemers juist de drie landen die verdergaande wetgeving hebben uitgebreid
aanhalen, maar alle (nabij gelegen) landen met strengere wetgeving niet. De Raad van
State wees ook op het internationale perspectief en de vele landen met strengere wetgeving.
De leden vragen de initiatiefnemers om hierop te reageren.
De leden van de SP-fractie lezen dat onderzoek met puur daarvoor tot stand gebrachte embryo’s momenteel al mogelijk
is in België, Zweden en het Verenigd Koninkrijk. Hoe verschillen de onderzoekspraktijk
en de potentiële waarde van het Nederlandse onderzoek van de situatie in die landen?
In hoeverre is er in die landen wel sprake van een commerciëler ingestelde onderzoekspraktijk?
Welke toegevoegde waarde zou het Nederlandse onderzoek hebben ten opzichte van het
onderzoek dat nu al daar plaatsvindt?
De initiatiefnemers voeren de internationale vergelijking als een belangrijk argument
op om embryokweek ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek toe te staan. Zij wijzen
daarbij expliciet op de mogelijkheden in buurlanden België en het Verenigd Koninkrijk.
De leden van de SGP-fractie vinden dit geen sterk argument aangezien ons grootste buurland Duitsland zelfs een
expliciet verbod op het creëren van embryo’s voor onderzoeksdoeleinden kent. De Afdeling
wijst erop dat embryokweek voor wetenschappelijke doeleinden in een groot aantal Europese
landen niet is toegestaan. Laat dit niet zien, zo vragen de leden van de SGP-fractie,
dat elk land een eigen, inhoudelijke afweging dient te maken over de wenselijkheid
van het al dan niet toestaan van embryokweek? Kunnen de initiatiefnemers het politieke
debat schetsen in landen waar embryokweek voor wetenschappelijk onderzoek nu niet
is toegestaan of verboden? Zijn ook in die landen voorstellen voor verruiming van
de wetgeving?
De leden van de ChristenUnie-fractie maken uit de vergelijking met andere landen op dat Nederland een voortrekkersrol
zou vervullen als dit wetsvoorstel wordt ingevoerd, omdat slechts drie landen in Europa
embryokweek toestaan. Hiermee is wat deze leden betreft niet aan de voorwaarde voldaan
die gesteld werd bij de inwerkingtreding van de wet en het geformuleerde moratorium,
namelijk dat er een verschuiving zou moeten zijn in opvattingen in omringende landen
hierover. Waarom wegen de initiatiefnemers dit anders?
7. Draagvlak
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de initiatiefnemers stil hebben gestaan bij mogelijke verdergaande stappen
op het gebied van onderzoek en ontwikkelingen met embryo’s, waaronder kiembaanmodificatie.
Hoewel het onderhavige voorstel niet gaat over het al dan wel of niet toestaan van
kiembaanmodificatie, wekt het wel dergelijke discussies op.11 Hoe reflecteren de initiatiefnemers op het feit dat een deel van het werkveld het
onderhavige wetsvoorstel ziet als een eerste stap in het mogelijk maken van het opheffen
van het kiembaanmodificatieverbod?
De leden van de NSC-fractie lezen dat uit het onderzoek «gewicht in de schaal» van het Rathenau Instituut blijkt
dat er zeer gering draagvlak is in de samenleving voor dit voorstel: «met het gebruik
van restembryo’s voor onderzoek kan 39% van de Nederlanders instemmen onder de voorwaarden
die daarvoor gelden in de Embryowet, en 26% neigt naar instemmen. Voor het speciaal
voor onderzoek tot stand brengen van embryo’s is minder steun: 23% stemt daarmee in
en 26% neigt naar instemmen. Van de Nederlanders wijst 18% dit af, 18% neigt daarnaar
en 15% weet het niet.» Wat is de reden dat dit wetsvoorstel toch wordt ingediend terwijl
het draagvlak ter discussie staat?
De leden van de D66-fractie delen het uitgangspunt dat de bescherming van embryo's een serieuze ethische kwestie
is. De leden van de D66-fractie hebben er het volste vertrouwen in dat in dit voorstel
zorgvuldig wordt omgegaan met de beschermwaardigheid. Het creëren van embryo’s voor
onderzoek wordt enkel toegestaan onder strikte voorwaarden en met een specifiek wetenschappelijk
doel. Kunnen de initiatiefnemers toelichten op welke wijze patiënten en wensouders
beschermd zullen worden, zodat het moreel verantwoord blijft?
Voor maatschappelijk draagvlak is het van belang dat de samenleving zo goed mogelijk
mee wordt genomen in de keuzes die gemaakt worden. Het Rathenau Instituut adviseert
daarom helder te communiceren waarom bepaald onderzoek wel toegestaan wordt, wat de
meerwaarde daarvan is en waarom dat niet op een andere wijze onderzocht kan worden.
De leden van de CDA-fractie vragen op welke wijze de initiatiefnemers tegemoet willen komen aan dit advies. Deze
leden vragen of de initiatiefnemers bereid zijn verplicht te stellen dat de CCMO bij
iedere goedkeuring van een bepaald onderzoek hierover open en transparant moet communiceren,
waarbij specifieke informatie gegeven moet worden over nut en noodzaak van het betreffende
onderzoek met gekweekte embryo’s ten opzichte van bestaande medische oplossingen.
De initiatiefnemers staan stil bij mogelijke verdergaande stappen op het gebied van
onderzoek en ontwikkelingen met embryo’s, en zorgen die daarover zouden kunnen bestaan.
De Raad van State geeft in het advies aan dat er bezorgdheid kan bestaan over mogelijke
verdergaande stappen, zoals het inzetten van controversiële technieken als kiembaanmodificatie
of in-vitro gametogenese (IVG). Ondanks dat dit nog steeds niet toegestaan is na het
opheffen van het kweekverbod, wordt het verbod op kweken door sommigen wel gezien
als een extra slot op de deur. De leden van de CDA-fractie vragen de initiatiefnemers
hoe zij aan deze zorgen tegemoet denken te kunnen komen. Zijn de initiatiefnemers
bijvoorbeeld bereid om een hoger strafmaximum in de wet op te nemen voor overtreding
van de verboden die nog wel blijven bestaan?
Uit de publieksdialogen die in de periode 2019–2020 hebben plaatsgevonden bleek dat
voorstanders van het toestaan van speciaal kweken hier wel voorwaarden aan stelden.
Het gaat dan bijvoorbeeld om voorwaarden zoals de bescherming van eiceldonoren en
de verplichting om onderzoek te blijven doen naar alternatieven voor speciaal kweken,
zo schrijft ook de Raad van State in zijn advies. De leden van de CDA-fractie vragen
of de initiatiefnemers overwogen hebben de (psychosociale) bescherming van eiceldonoren
als voorwaarde voor onderzoek met gekweekte embryo’s op te nemen. Zo nee, waarom niet?
De leden van de SGP-fractie lezen dat de initiatiefnemers het onderzoeksrapport van het Rathenau Instituut «Gewicht
in de schaal» (2019) als steunbetuiging zien voor hun wetsvoorstel. Zij vragen zich
af of dit terecht is en of het Rathenau Instituut zelf dit ook zo ziet. Het Rathenau
Instituut wijst er in reactie op het initiatiefvoorstel op dat veel burgers het een
controversieel thema vinden. De onderzoekers concluderen immers dat de mening van
mensen afhangt van een grote verscheidenheid aan argumenten. Het Rathenau Instituut
stelt dat veel mensen nog aarzelen of ze instemmen met het tot stand brengen van embryo’s
voor onderzoek of dit nog niet helemaal weten. Uit onderzoek dat het Rathenau Instituut
uitvoerde in 2019 en 2020 blijkt dat bijna 70% van de Nederlanders niet overtuigd
is van het opheffen van het verbod op embryokweek. De initiatiefnemers stellen dat
als burgers goed op de hoogte zijn van de doelstellingen van het onderzoek en de voorwaarden
waaronder dit mag plaatsvinden zij overwegend positief staan tegenover onderzoek.
Kunnen de initiatiefnemers toelichten hoe zij de zorgen van burgers hebben verdisconteerd
in hun voorstel? Uit de toelichting kan worden opgemaakt dat het verbeteren van vruchtbaarheidsbehandelingen
een belangrijk doel voor de initiatiefnemers lijkt te zijn om embryokweek mogelijk
te maken. De leden van de SGP-fractie vragen of de initiatiefnemers weten of burgers
hier inderdaad positief over denken. Zij wijzen erop dat het ongeclausuleerd schrappen
van de verbodsbepaling óók embryokweek voor andersoortig wetenschappelijk onderzoek
mogelijk maakt waar burgers mogelijk meer of minder negatief over denken. Hoe hebben
de initiatiefnemers dit betrokken bij hun voorstel? Hebben zij overwogen om hun voorstel
in te perken tot embryokweek voor specifieke vormen van wetenschappelijk onderzoek?
Is het verstandig om onderzoek te gaan doen als je nog geen debat hebt gevoerd of
je de mogelijke toepassing überhaupt wel wilt gaan gebruiken?
In het position paper ter voorbereiding op het rondetafelgesprek van 9 april 2025
stelde het Rathenau Instiuut het volgende: «Een belangrijke voorwaarde is voor veel
burgers dat goed is nagedacht over hoe eicellen die nodig zijn voor het tot stand
brengen van embryo’s, verkregen worden. Dit vereist een intensief medisch traject,
vergelijkbaar met ivf. Eicellen moeten op een ethische manier worden verkregen en
van (indirecte) dwang of financiële prikkels mag geen sprake zijn.» De leden van de
SGP-fractie vragen de initiatiefnemers hierop te reageren. Zijn zij van mening dat
aan deze voorwaarde voldaan is?
De leden van de ChristenUnie-fractie missen in de samenvatting die de initiatiefnemers van het onderzoek «Gewicht in de
schaal» van Rathenau Instituut geven in de memorie van toelichting dat mensen in hun
opvatting de beschermwaardigheid van het embryo meewegen, net als het doel van het
tot stand brengen van embryo’s, de gevolgen voor vrouwen die eicellen moeten doneren
en de mogelijkheid van alternatieven. Zijn de initiatiefnemers op de hoogte van het
nieuwe publieksonderzoek van het Rathenau Instituut over dit onderwerp? Kunnen zij
uiteenzetten hoe de resultaten van dit onderzoek zich verhouden tot het wetsvoorstel,
zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.
De leden van de ChristenUnie-fractie wijzen de initiatiefnemers op de aanbevelingen
uit de eindrapportage van de maatschappelijke dialoog van Schuttelaar en Partners12 en van het onderzoek «Gewicht in de schaal» van het Rathenau Instituut13 dat de bredere maatschappelijke gevolgen van embryokweek eerst moeten worden besproken
in een maatschappelijke dialoog voordat er tot een wijziging van de Embryowet overgegaan
kan worden. Deze leden menen dat dit nog niet voldoende gebeurd is en menen dat de
initiatiefnemers in de toelichting op het wetsvoorstel de gevolgen van embryokweek
voor aanpalende onderwerpen nog niet voldoende hebben doordenkt, omdat dit wat de
initiatiefnemers betreft buiten de reikwijdte van het wetsvoorstel ligt. De leden
van de ChristenUnie-fractie denken aan de onderwerpen kiembaancelmodificatie, de gevolgen
voor de inzet op onderzoek naar alternatieven waar geen embryo’s bij gebruikt hoeven
te worden en de mogelijkheden die daarmee geopend worden om experimentele (vruchtbaarheids)technieken
toe te passen. Erkennen de initiatiefnemers dat er gevolgen zijn voor deze genoemde
onderwerpen, ook als deze niet binnen de strikte reikwijdte van de wet vallen? Kunnen
de initiatiefnemers ingaan op deze gevolgen en aangeven in hoeverre deze gevolgen
al maatschappelijk zijn gewogen?
Het valt de leden van de ChristenUnie-fractie op dat één van de bevindingen van het
Rathenau Instituut14 is dat Nederlanders weinig belang hechten aan ethics dumping en moral freeriding,
terwijl de initiatiefnemers hier uitgebreid op ingaan in hun memorie van toelichting
en dit als kernargument lijken te bestempelen om embryokweek toe te staan in Nederland.
Sluit de argumentatie in de memorie van toelichting in dat licht voldoende aan op
de beleving van de Nederlanders en kunnen initiatiefnemers voldoende zeker zijn van
het draagvlak waar hun wetsvoorstel op kan rekenen, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.
8. Consultatie
Geen opmerkingen of vragen van de fracties.
9. Verhouding tot grond- en mensenrechten
De leden van de BBB-fractie zien dat de initiatiefnemers hier simpelweg stellen dat een embryo geen aanspraak
kan maken op bescherming van artikel 2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van
de Mens (EVRM). De leden missen hier nogmaals, zoals ook bij paragraaf 4.3, een inhoudelijke,
afgewogen, ethische reflectie op de balans tussen recht op leven, beschermwaardigheid
van de embryo en de voordelen van het creëren van embryo’s voor wetenschappelijk onderzoek.
De leden willen de initiatiefnemers vragen deze reflectie alsnog te leveren.
De leden van de SGP-fractie zijn verbaasd hoe summier in de toelichting ingegaan wordt op de verhouding tot grond-
en mensenrechten. Zij lezen dat de initiatiefnemers de discussie over «welk onderzoek
wél en welk onderzoek niet toestaan» (zij vermoeden dat de initiatiefnemers hiermee
doelen op wetenschappelijk onderzoek met embryo’s) niet als een primair juridische
discussie zien. De leden van de SGP-fractie vinden dit opmerkelijk aangezien het initiatiefvoorstel
toch echt een wetswijziging betreft waarbij ook grondrechten en internationaal verankerde
mensenrechten een rol spelen.
Volgens de initiatiefnemers is het internationaal beschermde recht op leven zoals
te vinden in artikel 2 EVRM niet zomaar toepasbaar op het (beginnend) menselijk leven
waar de Embryowet op van toepassing is. Kortheidshalve komt de jurisprudentie van
het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) over artikel 2 EVRM erop neer
dat het aan de lidstaten is om de beschermwaardigheid van beginnend menselijk leven
in nationale wetgeving uit te werken. Dit maakt dat de leden van de SGP-fractie veel
belang hechten aan wat de initiatiefnemers hierover zeggen.
Volgens de initiatiefnemers is er geen sprake van een inbreuk op artikel 2 EVRM. Zij
stellen: «Embryo’s die onderwerp zijn van wetenschappelijk onderzoek zullen immers
niet gebruikt worden om menselijk leven tot stand te brengen». De leden van de SGP-fractie
vinden dit een opmerkelijke stelling omdat ook beargumenteerd kan worden dat een embryo
reeds menselijk leven is. De leden van de SGP-fractie vragen de initiatiefnemers hierop
te reflecteren. Ook vragen zij de initiatiefnemers toe te lichten hoe artikel 2 EVRM
functioneert in landen waar embryokweek voor wetenschappelijke doeleinden verboden
is. Weegt voor deze landen artikel 2 EVRM mee in de afwijzing van embryokweek? De
leden van de SGP-fractie vragen de initiatiefnemers jurisprudentie vanuit niet-EU-landen
hierbij te betrekken.
De leden van de SGP-fractie vragen de initiatiefnemers naar het Internationaal Verdrag
inzake burgerrechten en politieke rechten (1966). In dit verdrag wordt in artikel 6,
lid 1 het volgende gesteld: «Every human being has the inherent right to life. This
right shall be protected by law. No one shall be arbitrarily deprived of his life.»
Kunnen de initiatiefnemers vanuit de totstandkoming van dit verdrag toelichten hoe
dit verdrag zich verhoudt tot hun initiatiefvoorstel? Hoe moet «human being» worden
gedefinieerd?
De leden van de SGP-fractie wijzen voorts op het Verdrag inzake de rechten van de
mens en de biogeneeskunde (1997). Dit Verdrag van Oviedo zegt in artikel 18, lid 2:
«The creation of human embryos for research purposes is prohibited.» Hoe verhoudt
het initiatiefvoorstel zich hiertoe, zo vragen de leden van de SGP-fractie. Voor zover
bij de leden van de SGP-fractie bekend, heeft Nederland dit verdrag immers officieel
goedgekeurd.
Vervolgens vragen de leden van de SGP-fractie de initiatiefnemers of er vanuit grond-
en mensenrechtenperspectief een verschil kan of mag worden aangebracht in de mate
van bescherming van embryo’s op grond van het doel waarvoor zij tot stand zijn gebracht.
II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
ARTIKEL II
Wetenschappelijk onderzoek met speciaal tot stand gebrachte embryo’s blijft verboden
indien niet aan de genoemde voorwaarden wordt voldaan, zo lezen de leden van de VVD-fractie. Het is alleen toegestaan als redelijkerwijs aannemelijk is dat het onderzoek zal
leiden tot nieuwe inzichten. Hoe vindt toezicht hierop plaats? En volgens welke (wetenschappelijke)
criteria wordt de aannemelijkheid van nieuwe inzichten getoetst?
De voorzitter van de commissie, Mohandis
Adjunct-griffier van de commissie, Meijerink
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. Mohandis, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
J.J. Meijerink, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.