Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad 26 mei 2025 (Kamerstuk 21501-32-1704)
21 501-32 Landbouw- en Visserijraad
Nr. 1705
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 21 mei 2025
De vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur heeft een aantal
vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister en de Staatssecretaris van Landbouw,
Visserij, Voedselzekerheid en Natuur over de brief van 13 mei 2025 over Geannoteerde
agenda Landbouw- en Visserijraad van 26 mei 2025 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1704), over de brief van 7 april 2025 over Verslag van de Landbouw en Visserijraad 24 maart
2025 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1703, over de brief van 28 maart 2025 over het Fiche: Mededeling: Visie voor Landbouw
en Voedsel (Kamerstuk 22 112, nr. 4016), over de brief van 11 april 2025 over het Fiche: Voorstel Verlaging Beschermde Status
Wolf Habitatrichtlijn (Kamerstuk 22 112, nr. 4024), over de brief van 11 april over het Akkoord algemene oriëntatie NGT-dossier in
de Raad (Kamerstuk 27 428, nr. 409), over de brief van 22 april 2025 over de Kwartaalrapportage lopende EU-wetgevingshandelingen
eerste kwartaal 2025 (Kamerstuk 22 112, nr. 4033) en over de brief van 9 mei 2025 over het Fiche: Herziening verordeningen Gemeenschappelijke
Marktordening Wijn (Kamerstuk 22 112, nr. 4051).
De vragen en opmerkingen zijn op 19 mei 2025 aan de Minister en de Staatssecretaris
van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur voorgelegd. Bij brief van 21 mei
2025 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Aardema
De griffier van de commissie, Jansma
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersonen
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie en reactie van de bewindspersonen
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de brieven en overige documentatie
ten behoeve van de Landbouw- en Visserijraad (LVR) mei 2025. De volgende opmerkingen
en vragen willen deze leden aan de Minister voorleggen.
Woord versus werkelijkheid: verdienvermogen boer in gevaar
De leden van de PVV-fractie hebben gelezen dat de Europese Commissie (EC) spreekt
van versterking van het verdienvermogen en het belang van voedselzekerheid, maar in
werkelijkheid wordt de Europese boer al jarenlang geconfronteerd met extra lasten,
krimpende marges, en onhaalbare vergroeningseisen.
De leden van de PVV-fractie vragen de Minister om uitleg over hoe de belofte van de
EC zich verhoudt tot het verdienvermogen in de praktijk van steeds strengere regels,
afbouw van middelen en kostprijsverhogende maatregelen, zoals de Green Deal en de
Kaderrichtlijn Water (KRW)-normen.
Antwoord
De focus van de huidige Europese Commissie (hierna: Commissie) ligt veelal op voedselzekerheid
en het verdienvermogen van boeren. Daarbij kijkt de Commissie naar implementatie en
vereenvoudiging van wetgeving. De Commissie houdt daarbij oog voor de landbouw en
de boeren. Zo zijn er inmiddels diverse maatregelen genomen om administratieve lasten
in de landbouw te verminderen. Om boeren nu en in de toekomst een goed verdienvermogen
te kunnen bieden, zet de Commissie in op toekomstbestendige en concurrerende landbouw-
en voedselproductie. Daarbij stelt de Commissie dat voor een goed verdienvermogen
voor boeren alle soorten inkomstenbronnen moeten worden ingezet: marktinkomsten, overheidssteun
en gediversifieerde en nieuwe aanvullende inkomstenbronnen. De Commissie doet daarnaast
voorstellen om de positie van de boer in de keten te versterken voor een eerlijke
en billijke voedselketen. Dat sluit aan bij het belang dat de Minister van Landbouw,
Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (hierna: Minister) hecht aan het versterken van
de positie van boeren in de keten en van het verdienvermogen, nu en in de toekomst.
Oneerlijke handelspraktijken en concurrentievervalsing
De leden van de PVV-fractie steunen de inzet tegen oneerlijke handelspraktijken, maar
benadrukken dat het probleem ligt bij de instroom van goedkope producten van buiten
de Europe Unie (EU) die zijn geproduceerd onder veel lagere normen voor dierenwelzijn,
milieu en arbeidsvoorwaarden.
De leden van de PVV-fractie vragen de Minister of zij bereid is zich in te zetten
tegen producten die niet voldoen aan EU-normen, in plaats van enkel te streven naar
afstemming «in overeenstemming met internationale regels».
Antwoord
Het is bekend dat marktpartijen concurrentie kunnen ervaren bij invoer uit derde landen.
De concurrentiepositie van ondernemers wordt door veel verschillende aspecten bepaald,
productiestandaarden zijn er daar één van. Waar alle naar de EU geëxporteerde producten
moeten voldoen aan Europese standaarden op het gebied van voedselveiligheid, etikettering
en consumentenbescherming, zogeheten productstandaarden, is het stellen van eisen
aan de wijze van productie, zijnde productiestandaarden, lastiger onder internationale
regels. Nederland heeft veel baat bij een open en op regels gebaseerd handelssysteem.
Ruim een derde van ons BBP wordt immers via handel verdiend. De internationale kaders
voor handel zijn en blijven hiervoor belangrijk. Ik zie dat handel in sommige gevallen
kan leiden tot een vorm van concurrentie met onze agrarische sector die als oneerlijk
wordt ervaren. Daarom zet ik mij in om productiestandaarden op internationaal vlak
zo veel mogelijk te harmoniseren. Het kabinet weegt dit mee bij besluitvorming over
internationale (handels)vraagstukken. De Commissie heeft in haar Visie voor Landbouw
en Voedsel (hierna: Visie) van 19 februari jl. over productiestandaarden aangegeven
te komen met voorstellen op het gebied van gewasbescherming en dierenwelzijn. Het
kabinet ziet uit naar de verdere uitwerking van deze voorstellen.
Geen nieuw toezicht, wel eenvoud
De leden van de PVV-fractie waarschuwen voor extra bureaucratie onder het mom van
«benchmarking» en «observatoria». De sector snakt naar eenvoud en rechtszekerheid,
niet naar weer nieuwe overheidslagen en overlegstructuren.
De leden van de PVV-fractie vragen de Minister of zij kan garanderen dat voorstellen
zoals het landbouwgrondobservatorium en het benchmarkingsysteem niet leiden tot verplichte
meetsystemen, extra administratie of sanctiemechanismen.
Antwoord
De Minister benadrukt het belang van het terugdringen van administratieve lasten en
vereenvoudiging van wetgeving, waar ook de Commissie naar streeft. De Minister blijft
zich inzetten voor vermindering van administratieve lastendruk en het behoud van ondernemerschap
bij voorstellen van de Commissie, waaronder voor benchmarking en observatoria.
Kritiek op innovatie in naam, beperking in praktijk
De leden van de PVV-fractie hebben het vermoeden dat veel innovaties structureel worden
tegengehouden door ideologisch gekleurde toetsingskaders, dit hoewel de EC spreekt
over innovatie en technieken zoals nieuwe genomische technieken (NGT’s) en RENURE.
De leden van de PVV-fractie vragen de Minister of zij erkent dat het huidige toelatingsregime
voor bijvoorbeeld nieuwe gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen innovatie eerder
frustreert dan stimuleert en verzoekt dit antwoord ook te onderbouwen.
Antwoord
Het toelatingsregime voor het gebruik van meststoffen is een nationale aangelegenheid.
In EU-verband bestaat alleen voor de handel binnen de interne markt een toelatingsregime,
in de vorm van de Fertilising Products Regulation. Deze verordening heeft juist als doel de markt voor en daarmee ontwikkeling van
meststoffen te verbeteren. Ook dit stelsel werkt niet onnodig beperkend in de ontwikkeling
van nieuwe meststoffen. Voor wat betreft het toelatingsregime voor gewasbeschermingsmiddelen
geeft de Europese Commissie in de Visie voor landbouw en voedsel aan eind 2025 met
voorstellen te komen om de beschikbaarheid van biologische («groene») werkzame stoffen
en middelen te vergroten. Dat juichen wij toe en Nederland zal hier een actieve bijdrage
aan leveren (Kamerstuk 27 858, nr. 711).
De rol van de veehouderij moet erkend blijven
De leden van de PVV-fractie keren zich tegen het frame waarin de veehouderij vooral
wordt gepresenteerd als een probleem binnen het klimaat- en natuurbeleid. De sector
verdient juist erkenning voor zijn bijdrage aan kringlopen, voedselproductie en het
platteland.
De leden van de PVV-fractie vragen de Minister welke garanties zij kan geven dat de
aangekondigde «visie op veehouderij» niet opnieuw leidt tot politiek gemotiveerde
krimpdoelen zoals we eerder zagen bij stikstof en Natura 2000.
Antwoord
Wij zijn het met de leden van de PVV-fractie eens dat de veehouderij soms onterecht
als probleem wordt gezien in het licht van het klimaat- en natuurbeleid. Wij zijn
ervan overtuigd dat de veehouderij een constructieve rol zal blijven spelen bij het
oplossen van uitdagingen. Veel boeren hebben al stappen gezet in bijvoorbeeld het
sluiten van kringlopen en het reduceren van emissies. Uit praktijkervaringen blijkt
dat aanzienlijke reductie van emissie haalbaar is. Het kabinet zet daarom in op de
omslag naar doelsturing, zodat agrarische ondernemers zelf kunnen bepalen hoe zij
bijdragen aan de verschillende opgaven. Daarnaast heeft de Minister in haar Kamerbrief
van 25 april jl. over «Startpakket Nederland van het slot» (Kamerstuk 35 334, nr. 362) de eerste uitwerking gepresenteerd van de nieuwe aanpak (waaronder doelsturing),
de richtinggevende keuzes die zijn gemaakt en de oplossingen die als basis dienen
voor verdere uitwerking voor de stikstofaanpak.
De veehouderij levert een waardevolle bijdrage aan onze voedselproductie. Zij produceert
op een efficiënte en technologisch geavanceerde wijze hoogwaardig voedsel en draagt
zo bij aan een stabiele voedselvoorziening en betaalbaar voedsel. Dit vormt voor de
Minister een uitgangspunt in de nationale voedselstrategie die zij op dit moment uitwerkt.
Tevens is de veehouderij een belangrijke economische en sociale drager van het platteland.
De sector creëert werkgelegenheid, boerderijen en agrarische familiebedrijven vormen
het sociale hart van plattelandsgemeenschappen en veel veehouders beheren het landschap
bijvoorbeeld door weilanden en houtwallen te onderhouden.
Geen mondiale beloftes zonder nationale regie
De leden van de PVV-fractie maken bezwaar tegen het feit dat Nederland zich in EU-verband
telkens vastlegt op ambities zonder harde garanties voor een gelijk speelveld, uitvoerbaarheid
en subsidiariteit. Nationale voedselsoevereiniteit moet het uitgangspunt zijn.
De leden van de PVV-fractie vragen de Minister of zij kan garanderen dat Nederland
niet opnieuw Europese afspraken onderschrijft zonder nationale impactanalyse en uitvoerbaarheidscheck
voor de Nederlandse landbouwsector.
Antwoord
Het kabinet hecht groot belang aan een gelijk speelveld, aan de uitvoerbaarheid van
beleid en aan het beginsel van subsidiariteit. Wetgevende voorstellen van de Commissie
worden door het kabinet in BNC-fiches zorgvuldig geanalyseerd en beoordeeld, ook ten
aanzien van de genoemde aspecten. BNC-fiches worden aan de Kamer gestuurd, waarna
deze zijn visie kan geven op de voorgestelde inzet van het kabinet.
De inzet in een BNC-fiche is leidend voor de inzet van Nederland tijdens de onderhandelingen
in de EU over voorstellen. Daarbij blijft het kabinet voortdurend oog houden voor
de subsidiariteit, de uitvoerbaarheid en het behoud van een gelijk speelveld.
Bij de klimaat- en biodiversiteitsplannen zal het kabinet, in lijn met de motie-Van
der Plas (Kamerstuk 30 252, nr. 194), ook een voedseltoets toepassen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie en reactie van de
bewindspersonen
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda
en aanhangige stukken. Hierover hebben deze leden vragen en opmerkingen.
Geannoteerde agenda
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de nieuwe «Visie
voor Landbouw en Voedsel». Deze leden vragen de Minister om in duidelijke termen uit
te leggen hoe de situatie voor boeren en de natuur gaat veranderen zodra de visie
is uitgewerkt en geïmplementeerd.
Antwoord
De Visie bevat zelf geen concrete wetsvoorstellen, maar kondigt toekomstige voorstellen
en strategieën aan. De ambitie van de Commissie is dat deze voorstellen de positie
en het verdienvermogen van de boeren en tuinders vergroten, een concurrerende en weerbare
sector creëren, de sector verbinden met natuur en milieu, en de leefbaarheid van het
plattelandsgebied versterken. De exacte gevolgen voor de situatie van boeren en de
natuur zijn pas in kaart te brengen als de aangekondigde voorstellen zijn gepubliceerd,
uitgewerkt en geïmplementeerd. De Minister zal zich in Brussel blijven inzetten om
de Nederlandse prioriteiten mee te nemen bij de uitwerking van de voorstellen.
Hoe draagt de visie bij aan het realiseren van gezonde natuur? Op welke termijn verwacht
de Minister dat deze resultaten worden geboekt?
Antwoord
De Visie bevat zelf geen nieuwe wetgeving, maar kondigt verschillende (wetgevende)
voorstellen aan die de komende jaren worden verwacht. De verwachting is dat verschillende
van deze voorstellen een directe dan wel indirecte positieve uitwerking hebben op
de natuur. Het kabinet denkt dan met name aan aangekondigde (vereenvoudigings)voorstellen
rondom biologische landbouw, de voorstellen gericht op het versterken van de bioeconomie,
het ontwerpen van een benchmarkingsysteem voor duurzaamheidsbeoordelingen op het boerenbedrijf,
en de inzet op beloningen voor duurzame praktijken, onder andere vanuit de private
sector.
Tegelijkertijd onderstreept de Commissie in de Visie dat de doelen op het gebied van
klimaat, milieu- en natuur worden gehandhaafd. Het kabinet deelt deze ambitie, maar
vindt het belangrijk dat de Commissie onderbouwt welke impact de voorstellen zullen
hebben op het bereiken van de klimaat-, milieu en natuurdoelen. Het kabinet verwacht
daarom dat de Commissie bij de voorstellen voor het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid
(GLB) na 2027 een onderbouwing voor de impact op het bereiken van deze doelen geeft.
Het is namelijk belangrijk dat boeren duidelijkheid hebben voor de toekomst en het
behalen van deze doelstellingen vraagt ook om een bijdrage van de landbouwsector.
De Commissie zal in dit verband routes verkennen voor hoe de landbouwsector aan deze
doelstellingen kan bijdragen, met name als het gaat om het klimaatdoel van 2040.
Ook vragen deze leden om nader in te gaan op de positie van biologische boeren. Bevat
de visie een stimulans voor boeren om hun bedrijf te verduurzamen en om biologische
bedrijfsvoering te belonen? Zo niet, is de Minister bereid om dit in te brengen in
het vervolg op de Visie? Volgens deze leden moet de visie bijdragen aan een duurzame
toekomst voor de landbouwsector en de natuur wezenlijk verbeteren. Als deze punten
ontbreken, is de visie wat deze leden betreft kortzichtig.
Antwoord
De Visie erkent het belang van biologische landbouw en de bijdrage aan de ecosysteemdiensten
milieu, water, bodem en luchtkwaliteit. In de Visie wordt biologische landbouw genoemd
als een aantrekkelijke optie voor jonge boeren die economie, milieu en sociale verantwoordelijkheid
verbindt. De Visie kondigt een aantal vereenvoudigingsvoorstellen aan om lasten voor
biologische landbouwers te verlichten. Of dit voldoende stimulans biedt om bedrijven
te verduurzamen of de biologische bedrijfsvoering te belonen, zal moeten blijken in
de verdere uitwerking van de desbetreffende regelgeving. De Minister zal bij toekomstige
voorstellen van de Commissie het belang van biologische landbouw wegen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen eveneens om nader in te gaan op de
voorgestelde beloningen voor ecosysteemdiensten. Welke soort aanvullende ondersteuning
kunnen boeren verwachten als zij ecosysteemdiensten verrichten? Is het aan lidstaten
om deze financiering uit te keren?
Antwoord
Ten algemene streeft het kabinet ernaar om ook via het toekomstige GLB boeren beter
te belonen voor de publieke (ecosysteem)diensten die zij leveren. Op dit moment pleit
de Minister voor voldoende ruimte in Europese regelgeving en kaders om dat te kunnen
doen. Voor het toekomstige GLB is het nog te vroeg om deze inzet op interventieniveau
te bepalen. In de Contourenbrief Agrarisch Natuurbeheer van 29 november 2024 (Kamerstuk
33 576, nr. 402) heeft de Minister gedeeld dat zij vergoedingen voor Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer
(ANLb) concurrerend wil maken. Zoals toegezegd aan de Kamer zal de Minister een uitwerking
van deze Contourenbrief voor het zomerreces met de Kamer delen.
Ook zijn deze leden benieuwd naar het nieuwe benchmarkingsysteem. Zij vragen de Minister
om uit te leggen hoe het benchmarkingsysteem zal werken en hoe zij het gebruik hiervan
gaat stimuleren. Volgens deze leden moet het gebruik van benchmarking boeren en tuinders
helpen om hun bedrijf verder te verduurzamen. Deze leden benadrukken dat een dergelijk
systeem ook moet doorverwijzen naar beschikbare regelingen en informatievoorziening,
zodat boeren met een hulpvraag ook gewezen worden op mogelijke maatregelen voor verduurzaming.
Antwoord
Een benchmarkingsysteem is gebaseerd op prestaties in plaats van op het voorschrijven
van hoe duurzaamheidsdoelen bereikt moeten worden. Een systeem waar de Minister al
lang voor pleit, omdat het boeren duidelijkheid geeft over wat we van hen verwachten,
terwijl het tegelijkertijd hun ondernemersvaardigheden en professionaliteit respecteert.
Een benchmarkingsysteem zorgt voor het tussen boeren vergelijkbaar maken van prestaties.
Benchmarking helpt bij het identificeren van degenen die achterop raken bij de prestaties
van andere boeren en met dat inzicht kunnen we gerichte ondersteuning bieden, zodat
niemand achterblijft en het algehele niveau van duurzaamheid in de sector wordt verhoogd.
Juist het vergelijkbaar maken van prestaties geeft aan hoe de kloof gedicht kan worden
en er kan worden beloond naar de prestatie.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vinden het van groot belang dat de EC maatregelen
voorbereidt voor het geval de Verenigde Staten (VS) de Europese belangen schaadt in
haar tariefbeleid. Deze leden vragen de Minister om duidelijk te schetsen wat de gevolgen
voor de Europese landbouwsector zouden kunnen zijn, in het geval de handelspolitieke
spanningen toenemen of de VS besluit tot importheffingen.
Antwoord
In algemene zin geldt dat heffingen leiden tot hogere prijzen, zowel op directe als
indirecte manier. Specifiek voor de landbouwsector zijn de gevolgen nog niet duidelijk,
onder meer vanwege onzekerheden omtrent het Amerikaanse beleid en vanwege de daarmee
gepaard gaande verstoringen van wereldhandel. Op 1 mei jl. heeft het Centraal Planbureau
een studie gepubliceerd over de mogelijke effecten van importheffingen op de Nederlandse
economie.1 Hierin is de landbouw niet separaat opgenomen, maar de studie laat in zijn algemeenheid
zien wat de mogelijke effecten van de Amerikaanse invoerheffingen zijn.
Welke maatregelen stelt zij voor om handelsstromen te diversifiëren? Deze leden vragen
de Minister om bij deze nieuwe handelsstromen altijd in acht te nemen dat de verduurzaming
van de landbouw onvermijdelijk is en vragen om erop toe te zien dat dit doel gediend
wordt, ook in een snel veranderende wereldsituatie.
Antwoord
Het kabinet steunt het EU-beleid voor diversificatie van handelsstromen. Het aangaan
van handelsverdragen met derde landen is hier een essentieel onderdeel van. Om wereldwijd
bij te dragen aan verduurzaming van landbouwketens, is de inzet van het kabinet om
in handelsverdragen een stevig hoofdstuk op te nemen over handel en duurzame ontwikkeling.
Zo wordt ingezet op afspraken over verschillende internationale milieuakkoorden. De
Commissie heeft in haar Visie voor Landbouw en Voedsel van 19 februari jl. aangegeven
een uitgebreid plan te ontwikkelen om het probleem van de afhankelijkheid van invoer
door de EU voor haar eiwitvoorziening aan te pakken. Het kabinet wacht dit plan af.
De wolf
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie betreuren het voorstel om de wolf in Europa
minder goed te beschermen. Deze leden zien geweld richting dieren niet als een juiste
oplossing voor het omgaan met het veranderende levensgebieden. Ook benadrukken zij
ten zeerste dat er nog altijd een verplichting geldt om de wolf goed te beschermen
en om de populatie gezond te houden. Daarom vragen zij om helder uit te leggen welke
beheersingsmaatregelen de Staatssecretaris van plan is in te zetten. Wat gaat hij
hierover in de algemene maatregel van bestuur (AMvB) op de habitatrichtlijn opnemen?
Welke bewezen effectieve methoden bestaan er die de gunstige staat van instandhouding
(SvI) niet belemmeren?
Antwoord
De bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning om in te grijpen bij
incidenten met wolven ligt bij de provincies. Gedeputeerde staten kunnen besluiten
om maatregelen te treffen die nodig zijn in geval van bijvoorbeeld een probleemwolf.
In de ontwerpAMvB die sinds 9 mei jl. voor internetconsultatie openbaar is gemaakt,
zijn geen nieuwe beheersmaatregelen opgenomen. Het ontwerp van deze AMvB zal nog bij
de Kamer worden voorgehangen. De wolf wordt gebracht onder de reikwijdte van de vergunningplicht
voor flora- en fauna-activiteiten, geregeld in artikel 11.54 van het Besluit activiteiten
leefomgeving. Daarmee blijft het opzettelijk doden en opzettelijk vangen vergunningplichtig.
Tegelijk worden in hoofdstuk 8 van het Besluit kwaliteit leefomgeving specifieke regels
gesteld. Daardoor hoeft bij probleemwolven en probleemsituaties met wolven als gedefinieerd
in die regels, in afwijking van het reguliere afwegingskader, niet meer te worden
gemotiveerd dat er geen andere bevredigende oplossing bestaat voor het ingrijpen en
dat er sprake is van een rechtvaardiging voor dat ingrijpen vanuit het belang van
volksgezondheid en openbare veiligheid. Provincies gaan in de vergunningverlening
uit van effectieve methoden en het behouden van de gunstige staat van instandhouding
van wolven in Nederland.
Verder vragen deze leden de Staatssecretaris om het voorzorgsbeginsel rondom het omgaan
met de «probleemwolf» beter te duiden. Wanneer zijn volgens hem alle andere mogelijke
oplossingen dusdanig uitgeput, dat mag worden overgegaan tot het vangen of doodschieten
van de wolf? Wanneer zijn preventieve maatregelen volgens hem niet meer voldoende?
Deze leden vragen om duidelijk te onderbouwen hoe aan deze twee criteria wordt voldaan
als er een «probleemwolf» wordt afgeschoten.
Antwoord
In de voorgestelde definitie van «probleemwolf» zijn de situaties beschreven waarin
het doden van wolven wordt toegestaan. Deze regels vinden hun rechtvaardiging in het
bijzondere karakter van wolven, die – als zij gewend zijn geraakt aan mensen en deze
niet langer ontwijken en zich agressief gedragen – ook een gevaar kunnen vormen voor
de mens en door de mens gehouden dieren. Bij incidenten met een dergelijke «probleemwolf»
moet snel en adequaat kunnen worden opgetreden en moet afschot kunnen plaatsvinden
voordat er (verdere) slachtoffers vallen. De zorgvuldigheid bij de vergunningverlening
wordt geborgd doordat de vergunning uitsluitend kan worden verleend aan personen met
voldoende deskundigheid ten aanzien van (het ingrijpen in situaties met) wolven. Deze
personen worden door de provincie aangewezen. Voor het daadwerkelijke gebruik van
de vergunning in geval van een probleemwolf of een probleemsituatie met een wolf dient
te allen tijde eerst een wolvendeskundige te worden geraadpleegd die vaststelt of
er in geval van dit incident daadwerkelijk sprake was van een probleemsituatie of
probleemwolf, alvorens over kan worden gegaan tot het vangen of afschieten van de
wolf.
De concept-AMvB stelt vast dat in het geval er sprake is van een situatie waar afschot
van een probleemwolf aan de orde is, twee van de drie voorwaarden voor vergunningverlening
automatisch zijn vervuld, namelijk het ontbreken van een andere bevredigende oplossing
en het bestaan van een rechtvaardigingsgrond (voorgesteld artikel 8.74la, eerste lid).
Als na consultatie van een wolvendeskundige blijkt dat er sprake is van een probleemwolf,
kan uitgesloten worden dat er minder ingrijpende alternatieve maatregelen dan afschot
beschikbaar zijn. In de definitie van probleemwolf ligt namelijk besloten dat er reeds
is gepoogd om met minder ingrijpende maatregelen het beoogde doel te bereiken, maar
dat dat doel daarmee niet kon worden bereikt: zo heeft aversieve conditionering van
de wolf na het zich voordoen van een probleemsituatie geen resultaat gehad of was
dit in de praktijk niet uitvoerbaar, reageert de wolf ook zonder aanleiding agressief
op mensen en valt daarbij ook mensen aan, of was sprake van voldoende veebescherming
of was verdergaande veebescherming praktisch niet uitvoerbaar. Verondersteld kan bovendien
worden, gelet op de problematische aard van de probleemwolf, dat het opzettelijk doden
van een probleemwolf noodzakelijk is in het belang van de volksgezondheid of openbare
veiligheid.
Verder is het voor deze leden volstrekt onduidelijk hoe het afschieten van wolven
in lijn is met het behouden of bereiken van een gunstige staat van instandhouding.
Ook op dit punt vragen zij om een technische onderbouwing.
Antwoord
Er is sprake van groei en verspreiding van de wolvenpopulatie. Slechts een gering
aantal wolven valt naar verwachting onder de definitie van «probleemwolf». Daarmee
is het niet aannemelijk dat, wanneer er bij een probleemwolf wordt ingegrepen, dit
afbreuk doet aan de staat van instandhouding. Daarbij zal dit naar verwachting ook
geen obstakel zijn bij de motivering van de vergunningverlening. Daar komt bij dat
provincies bij de langer lopende vergunning de mogelijkheid op kunnen nemen om gebruik
van de vergunning op te schorten als blijkt dat dit noodzakelijk is in het licht van
de staat van instandhouding.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie en reactie van de bewindspersonen
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de stukken met betrekking tot
de LVR van mei 2025. Deze leden hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.
Fiche: Mededeling: Visie voor Landbouw en Voedsel
De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat de generieke EU-brede mestnorm aan
vernieuwing toe is. Immers is de nutriëntenbehoefte en het risico op uitspoeling naar
het grondwater per gewas en per bodemsoort verschillend. Kan het kabinet het tijdspad
schetsen van de aangekondigde evaluatie van de Nitraatrichtlijn?
Antwoord
De Minister deelt de mening van de leden van de VVD-fractie en zet zich in om deze
norm te vernieuwen. Naar verwachting zal de Commissie aan het eind van dit jaar het
evaluatieverslag van de Nitraatrichtlijn presenteren. Dit is ook aangekondigd in de
Visie voor Landbouw en Voedsel.
Fiche: Voorstel Verlaging Beschermde Status Wolf Habitatrichtlijn
De leden van de VVD-fractie zien het als een positieve ontwikkeling dat er met het
verlagen van de beschermingsstatus van de wolf meer ruimte komt voor beheermaatregelen.
Deze leden hebben enige vragen over het tijdspad rondom de concept-AMvB over de wolf
die recent in internetconsultatie is gegaan. Is het correct dat er duidelijkheid moet
bestaan over de gunstige SvI voordat een bevoegd gezag kan overgaan tot het vangen
of doden van de wolf, en dat bij gebrek aan duidelijkheid het voorzorgsbeginsel geldt?
Antwoord
De vraag of het ingrijpen afbreuk doet aan het streven de wolf in zijn natuurlijke
verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan,
is ook bij een verlaagde beschermingsstatus een vereiste dat bij vergunningverlening
nader gemotiveerd dient te worden. Zoals de Staatssecretaris eerder heeft aangegeven
in de beantwoording van een vraag van de leden van de fractie van GroenLinks-PvdA,
lijkt het niet aannemelijk dat dit vereiste een obstakel zal zijn bij de motivering
van de vergunningverlening bij probleemwolven, omdat slechts een gering aantal wolven
naar verwachting valt onder de definitie van «probleemwolf».
Is het onderzoek naar de vraag wat een gunstige SvI van de wolf vereist reeds afgerond
en zo ja heeft dat geleid tot de gewenste duidelijkheid?
Antwoord
Het onderzoek naar de gunstige referentiewaarde van wolven in Nederland wordt op korte
termijn afgerond. Ik kan nog niet vooruitlopen op de inhoud van dit rapport.
Kan de Staatssecretaris het tijdspad schetsen van de implementatie van de richtlijn
en het omzetten naar beleidsopties voor provincies, en kan hij daarbij specifiek ingaan
op de vraag of het verkrijgen van duidelijkheid over de gunstige SvI van invloed is
op dit tijdspad?
Antwoord
De Staatssecretaris werkt met grote urgentie aan de AMvB waarin de verlaagde beschermde
status van wolven onder de Habitatrichtlijn in Nederlandse wetgeving wordt doorgevoerd.
Deze zal naar verwachting later dit jaar in werking treden. Provincies kunnen hun
beleid nader vormgeven aan de hand van de AMvB. Het in een gunstige staat van instandhouding
te laten voortbestaan is een vereiste voor de vergunningverlening, maar heeft geen
invloed op het totstandkomingsproces van de AMvB. De AMvB is thans in internetconsultatie.
In aansluiting daarop zal deze worden voorgehangen bij de Kamer, na afloop waarvan
spoedadvies aan de Raad van State wordt gevraagd. De internetconsultatie loopt tot
6 juni 2025.
Omdat vanuit (openbaar) veiligheidsperspectief bezien vergunningverlening te lang
kan duren, zouden noodbevoegdheden moeten bestaan waarmee een burgemeester kan optreden
in geval van een calamiteit. Vanuit de Landelijke Aanpak Wolven zou in het eerste
kwartaal van 2025 uitsluitsel komen van een onderzoek naar de mogelijkheden om deze
noodbevoegdheden een plek te geven. Is dit onderzoek afgerond? Wanneer kan de Kamer
dit ontvangen en welk vervolg wil de Staatssecretaris hieraan geven?
Antwoord
Sinds een aantal maanden lopen er op verschillende ambtelijke niveaus gesprekken tussen
de Ministeries van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, Justitie en Veiligheid
en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het Nederlands Genootschap van Burgemeesters
(NGB) heeft laten weten dat burgemeesters van mening zijn dat zij met hun bestaande
bevoegdheden (noodbevel, noodverordening) over voldoende handelingsperspectief beschikken.
De Staatssecretaris zal zich blijven inzetten om verder te komen op dit onderwerp.
Als de concept-AMvB die nu voorligt ter internetconsultatie in werking treedt, zal
het mogelijk zijn om langer lopende vergunningen af te geven op basis waarvan gedurende
de looptijd van de vergunning meerdere incidenten kunnen worden aangepakt. Het is
dan niet langer nodig om per incident een individuele vergunningsprocedure te doorlopen.
Dit zal de vergunningverleningsprocedure aanzienlijk versnellen.
Akkoord algemene oriëntatie NGT dossier in de Raad
De leden van de VVD-fractie zijn verheugd dat er een gekwalificeerde meerderheid is
ontstaan over de Raadspositie ten aanzien van het wetsvoorstel van de EC voor het
gebruik van NGT’s. Deze leden kijken met veel optimisme naar innovatieve ontwikkelingen
zoals NGT’s om onze voedselproductie duurzamer en efficiënter te maken. Zij hebben
het kabinet daarom ook meermaals om een actieve inzet in Brussel gevraagd en het is
goed om te lezen dat er nu progressie is geboekt. Zij willen het kabinet hiervoor
danken en aanmoedigen om hiermee door te gaan op vergelijkbare dossiers, zoals de
obstakels omtrent de «Novel foods-procedure».
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie en reactie van de bewindspersonen
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van de stukken en hebben hier enkele
vragen over.
De leden van de NSC-fractie lezen in de brief van Eurocommissaris Roswall, betreffende
de derogatie op de Nitraatrichtlijn van 15 april 2025, dat de EC aandringt op verscherpte
maatregelen en een gecoördineerde inspanning om de waterkwaliteit te verbeteren, terwijl
de derogatie stapsgewijs wordt afgebouwd richting de doelstellingen voor 2030. Welke
conclusies trekt de Minister uit de brief van Eurocommissaris Roswall en leidt dit
tot nieuwe inzichten en andere beleidskeuzes?
Antwoord
Zoals de Minister eerder heeft aangegeven, is een nieuwe derogatie nog geen gelopen
race, en zullen er ook concrete stappen moeten worden gezet op het gebied van waterkwaliteit
en stikstofemissies. Deze stappen zullen genomen worden in het achtste actieprogramma
voor de Nitraatrichtlijn, waarover de Kamer in de brief van 11 april jl. (Kamerstuk
33 037, nr. 597) is geïnformeerd, alsmede door de Ministeriële Commissie Economie en Natuurherstel,
waarvan het startpakket op 25 april jl. aan de Kamer is gezonden (Kamerstuk 35 334, nr. 362).
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie en reactie van de bewindspersonen
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde
agenda voor de LVR van 26 mei 2025. Zij hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen,
te beginnen met de Visie voor Landbouw en Voedsel. Deze leden zijn positief over de
inzet op innovatie, verduurzaming en versterking van het verdienvermogen van de boer,
maar vragen aandacht voor de balans tussen economische ondersteuning en ecologische
doelstellingen. Hoe waarborgt het kabinet dat het versterken van het verdienvermogen
hand in hand gaat met het behalen van klimaat-, water- en biodiversiteitsdoelen?
Antwoord
Het kabinet gelooft dat het versterken van het verdienvermogen van boeren en tuinders
hand in hand kan gaan met het behalen van klimaat-, water- en biodiversiteitsdoelen.
Nederland toont dit op dit moment aan met een ambitieuze nationale invulling van het
GLB in de periode 2023–2027, via een integrale, doelgerichte ecoregeling en een uitbreiding
van de collectieve aanpak in het Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer. Daarmee draagt
het huidige GLB in belangrijke mate bij aan het verdienvermogen voor boeren en tuinders
en een toekomstbestendige landbouw, en dat zal na 2027 niet anders zijn.
In aanvulling daarop komt de Commissie in de Visie met het voornemen om nieuwe bedrijfsmodellen
te verkennen die een positieve uitwerking hebben op de natuur en waarbij boeren en
tuinders, al dan niet vanuit de private sector, beloond kunnen worden voor duurzame
praktijken, zoals via carbon farming en nature credits. Via een mix van instrumenten wil het kabinet dat het voor boeren en tuinders mogelijk
wordt om optimaal bij te dragen aan het versterken van de natuur, het milieu, de bodem
en het cultuurlandschap en aan een schone en gezonde leefomgeving, zonder dat dit
ten koste gaat van hun verdienvermogen.
Op welke wijze wordt duurzame grondgebonden landbouw in deze Europese visie expliciet
ondersteund?
Antwoord
In de Visie wordt duurzame grondgebonden landbouw in verschillende facetten ondersteund.
Zo worden landbouwers die bijdragen aan het opwekken van duurzame energie via zonnepanelen,
windmolens en biogasverwerking aangemoedigd en ondersteund. Ook wil de Minister verwijzen
naar de in de Visie aangekondigde Workstream on Livestock, die erop gericht is om de wereldwijde handel in duurzame producten te ondersteunen.
Hierbij kunnen duurzame veehouders beter beloond worden voor hun inspanningen en kunnen
duurzame productiesystemen beter worden ondersteund.
Hoe voorkomt het kabinet dat, in het kader van doelsturing, de uitvoering van het
Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) vervalt in vrijblijvende benchmarking zonder
bindende sturingsmechanismen?
Antwoord
Wij ondersteunen de gedachte achter doelsturing, namelijk beter aansluiten bij het
vakmanschap van de boer en een meer resultaatgericht GLB, van harte, ook voor het
toekomstige GLB. In het GLB streven we naar toepassing van doelsturing met bewezen
methoden en technieken, zodat een goede aansluiting gevonden kan worden bij de Europese
eisen voor de uitvoering en financiële verantwoording. Het GLB werkt met een prestatiemodel
waarbij betalingen gekoppeld zijn aan te behalen doelen. Het is de verwachting dat
dit ook in de nieuwe GLB-periode van toepassing zal zijn. Er is daarom geen zorg dat
door doelsturing een vrijblijvend systeem ontstaat.
De leden van de D66-fractie hebben enkele vragen over de voorstellen om de Europese
wijnsector te ondersteunen, met name op het vlak van gezondheid. De voorgestelde maatregelen
bieden kansen, met name voor alcoholvrije en -arme producten. Deze leden onderstrepen
het belang van het stimuleren van alcoholvrije en -arme producten om meer keuzevrijheid
te creëren, met daarin meer gezonde alternatieven. Tegelijkertijd verscheen recent
in het nieuws dat in sommige Europese wijnen hoge concentraties PFAS zijn aangetroffen.
Is de Minister bekend met dit bericht? Wat zijn de implicaties van deze bevindingen
voor de steunmaatregelen vanuit de EU? Hoe wordt in het EU-pakket geborgd dat volksgezondheid
en voedselveiligheid – waaronder blootstelling aan schadelijke stoffen als PFAS –
centraal staan in de hervorming van de wijnsector? Zal de Minister, samen met de Staatssecretaris
van Infrastructuur en Waterstaat, zich, inzetten om ook op dit dossier te pleiten
voor een ambitieus en versneld PFAS verbod om zo blootstelling te verminderen?
Antwoord
Het recent gepubliceerde voorstel gaat over een herziening van de marktregels en sectorale
steunmaatregelen voor de wijnsector in het kader van het GLB. Het doel van het voorstel
is om het concurrentievermogen en de veerkracht van de wijnsector te versterken, onder
meer door een aanpassing van de regels voor alcoholvrije en -arme producten.
Ik ben bekend met het recente nieuwsbericht over PFAS in wijn en ik vind het uiteraard
onwenselijk dat wijn PFAS bevat. Ik zie hierin geen directe raakvlakken met het GLB-Commissievoorstel
ten aanzien van marktregels en -ondersteuning. Het kabinet zet zich sowieso in op
een breed verbod van PFAS in Europa om daarmee de blootstelling aan deze stoffen structureel
te verlagen. Ik vind het niet nodig om daarvoor in dit dossier apart beleid te ontwikkelen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie en reactie van de bewindspersonen
De leden van de BBB-fractie hebben de stukken voor de LVR van mei, waaronder de geannoteerde
agenda, bestudeerd en hebben daarover een aantal opmerkingen en vragen aan de betreffende
bewindspersonen.
De leden van de BBB-fractie willen allereerst de Staatssecretaris bedanken voor zijn
inzet om het Europees Fonds voor Maritieme Zaken, Visserij en Aquacultuur (EMFAF)
flexibeler te maken. Hierdoor kunnen visserijschepen makkelijker gebruikmaken van
subsidies, waardoor zij beter, efficiënter en duurzamer kunnen varen en vissen. Deze
leden willen de Staatssecretaris graag nogmaals wijzen op de problematiek rond Europese
subsidies voor Europese vlagkotters. Deze leden willen benadrukken dat het belangrijk
is dat alle vissers binnen de EU toegang hebben tot dit fonds en niemand tussen wal
en schip valt.
Antwoord
De Staatssecretaris vindt het belangrijk om onze vissers zoveel mogelijk te ondersteunen
en zet zich hier zowel nationaal als Europees voor in. Ten aanzien van uw vraag en
eerder ingediende schriftelijke vragen van de leden van de fractie van de BBB omtrent
de situatie van de vaartuigen die niet-Nederlands gevlagd zijn en niet in aanmerking
komen voor verduurzamingssubsidies vanuit het Nederlandse Europees Fonds voor Maritieme
Zaken, Visserij en Aquacultuur (EMFAF), zal ik op korte termijn de Kamer een beantwoording
doen toekomen.
De leden van de BBB-fractie stellen dat hoewel er de afgelopen tijd positieve resultaten
zijn geboekt binnen het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB), met name op het gebied
van visstandsbeheer, de Staatssecretaris eerder terecht heeft aangegeven dat er nog
altijd belemmeringen in de regelgeving zijn. Deze obstakels staan de beleidsdoelen
op het gebied van energietransitie, vlootmodernisering, stabiliteit en economisch
perspectief in de weg. Dit geldt ook voor de onwerkbare aanlandplicht, die moet worden
herzien. Deze leden vragen de Staatssecretaris zich hiervoor te blijven inzetten.
Antwoord
Het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB) kent inderdaad nog de nodige belemmeringen
in de regelgeving, waaronder de niet werkbare aanlandplicht. De Commissie is een evaluatie
van het GVB gestart, waaronder ook de aanlandplicht. De Kamer is eerder geïnformeerd
over de Nederlandse inzet ten aanzien hiervan (Kamerstuk 33 201, nr. 117). Ook was de evaluatie van het GVB het onderwerp van een informele ministeriële lunch
tijdens de Landbouw- en Visserijraad van 24 maart jl. (Kamerstuk 21 501-32, nrs. 1701 en 1703). Op 9 april jl. heeft de Eurocommissaris voor Oceanen en Visserij (Kadis) een werkbezoek
aan Nederland gebracht. Tijdens dit bezoek heeft de Staatssecretaris de Nederlandse
prioriteiten en knelpunten benoemd. De Staatssecretaris blijft zich hiervoor inzetten
in Europees verband en zal dit onder de aandacht van de Commissie en lidstaten blijven
brengen.
Daarnaast willen zij vragen of de Staatssecretaris bereid is om visserij-innovatietrajecten,
zoals de KiwiKuil en Puls 2.0, actief te bespreken met zijn Europese collega’s. Deze
innovatieve visserijtechnieken verdienen een plek binnen het GVB.
Antwoord
Visserij-innovatie is een onderwerp dat de Staatssecretaris erg belangrijk vindt ten
behoeve van perspectief voor vissers. In de afgelopen jaren is onderzoek uitgevoerd
naar de Kiwikuil, beter bekend als de FloMo. De Staatssecretaris verwacht de Kamer
op korte termijn te informeren over een onderzoek dat naar de FloMo is uitgevoerd
door Wageningen Marine Research in samenwerking met de vissers. Pulsvisserij ligt
nog steeds erg gevoelig in Europa. Op dit moment heeft de Staatssecretaris dit onderwerp
reeds in verschillende gesprekken besproken met collega-bewindspersonen van andere
lidstaten. Ook tijdens het recente werkbezoek van Eurocommissaris Kadis aan Nederland
is aandacht besteed aan innovaties voor de Nederlandse vloot, waaronder de FloMo en
puls. De Staatssecretaris blijft zich hiervoor inzetten.
De leden van de BBB-fractie vragen verder aandacht voor de Real Time Closed Areas
(RTC’s), de triloogverordening, en de visserijpraktijken van derde landen die niet
duurzaam zijn. Het gaat dan bijvoorbeeld om de recente zorgen rondom de makreelvisserij.
Hoewel er momenteel nog geen acuut gevaar is voor de visstand, dreigt dat gevaar wel
als er geen nieuwe afspraken worden gemaakt. Hoe staat het met de gesprekken hierover,
en welke mogelijkheden ziet de Staatssecretaris voor het opleggen van sancties?
Antwoord
De Staatssecretaris deelt de genoemde zorgen, bijvoorbeeld rondom de makreelvisserij,
en heeft hier blijvend aandacht voor. Op dit moment loopt de triloogprocedure tussen
de Raad, het Europees Parlement en de Commissie over de aanscherping van Verordening
1026/2012 over maatregelen tegen landen die niet-duurzame visserijen toestaan. De
Staatssecretaris heeft de Kamer over deze Verordening geïnformeerd in het Verslag
van de Landbouw- en Visserijraad van 21-22 oktober 2024 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1679). Met deze verordening beschikt de EU over een verbeterd instrumentarium om maatregelen
te kunnen nemen als derde landen niet-duurzame visserij toestaan op met de EU gedeelde
visbestanden.
De leden van de BBB-fractie wijzen in dit verband ook op de controleproblemen die
zich voordoen sinds de Brexit. Zowel bij de RTC’s als bij recente incidenten, zoals
het voorval met Belgische kotters in Britse wateren, en de langdurige spanningen tussen
Britse en Franse vissers rond de Sint-Jacobschelpvisserij, ontstaat het risico dat
vissers slachtoffer worden van buitensporige controlemaatregelen. Zulke maatregelen
lijken soms te worden ingezet als politiek drukmiddel, in plaats van proportionele
handhaving. Deze leden vragen de Staatssecretaris hoe dit kan worden voorkomen en
of hij hierover in gesprek kan gaan.
Antwoord
De Staatssecretaris is zich bewust van de knelpunten die de Real Time Closures (RTC’s)
opleveren en de impact die zij hebben op de praktijk van de vissers. Het betreft hier
Europese regelgeving waarvoor de Commissie het initiatief moet nemen om deze aan te
passen. De Staatssecretaris is met de sector in gesprek over de knelpunten en betrekt
hierbij ook de NVWA en Wageningen Marine Research. Uiteindelijk wil de Staatssecretaris
deze knelpunten en mogelijke aanpassingen onder de aandacht brengen van de Commissie.
Ten algemene wordt bij de implementatie en uitvoering van Europese controlemaatregelen
gestreefd naar harmonisering tussen de lidstaten waarbij proportionaliteit en een
risico-gebaseerde aanpak centraal staan. Ten aanzien van controlemaatregelen van derde
landen, waaronder het Verenigd Koninkrijk, blijft de Staatssecretaris er bij de Commissie
op aandringen om in de verschillende gesprekken aandacht te blijven houden voor het
gelijke speelveld op de Noordzee.
De leden van de BBB-fractie vragen de Staatssecretaris daarnaast om de huidige stand
van zaken rond de nieuwe Wet Natuurbescherming (Wnb)-vergunning voor de garnalenvisserij
te bespreken met zijn Belgische collega. Ook willen deze leden de Staatssecretaris
vragen in gesprek te gaan met zijn Duitse en Deense ambtsgenoten over toegang tot
hun wateren, nu daar mogelijk beperkingen van de garnalenvangst dreigen.
Antwoord
De Staatssecretaris zal de stand van zaken rond de Wnb-vergunning voor de garnalenvisserij
met zijn Belgische collega bespreken. Duitsland is vanwege de slechte toestand van
het garnalenbestand in de Duitse wateren voornemens om gedurende drie maanden de toegang
tot zijn wateren voor garnalenvisserij te beperken. De Duitse bewindspersoon heeft
de Staatssecretaris en zijn Deense collega onlangs hierover geïnformeerd en gevraagd
om een reactie. De Staatssecretaris zal zijn Duitse collega hierop een reactie doen
toekomen.
De leden van de BBB-fractie willen tevens aandacht vragen voor de situatie in het
Kanaal, waar de flyshootvisserij voor toenemende spanningen tussen vissers uit verschillende
landen zorgt. Dit wordt een steeds groter probleem. Voorkomen is beter dan genezen.
Het zou goed zijn als over deze problematiek in een vroeg stadium wordt gesproken,
om toekomstige incidenten te kunnen vermijden.
Antwoord
De situatie in het Kanaal is al jaren een gevoelig onderwerp. De Staatssecretaris
is dan ook verheugd dat de Nederlandse vissers eind vorig jaar samen met de Franse
en Belgische vissers een Gentleman’s Agreement hebben gesloten waarin vrijwillige
afspraken zijn gemaakt over de flyshootvisserij in het Kanaal. De Staatssecretaris
hecht er waarde aan dat de vissers hierover onderling afspraken hebben gemaakt omdat
dit voor meer draagvlak en begrip tussen de vissers onderling zorgt. De Staatssecretaris
vindt het wenselijk dat de dialoog tussen de vissers gaande blijft.
De leden van de BBB-fractie willen graag nog enkele punten aanstippen met betrekking
tot de evaluatie van het Europese aalbeheerplan. Deze leden vragen de Staatssecretaris
om bij de International Council for the Exploration of the Sea (ICES) aan te kaarten
of de mogelijke risico’s van elektromagnetische straling afkomstig van kabels van
windmolenparken kunnen worden meegenomen in deze evaluatie.
Antwoord
Er is nog weinig bekend over de invloed van elektromagnetische straling en andere
factoren als klimaatverandering op het aquatisch ecosysteem. De Staatssecretaris zal
Wageningen Marine Reseach (WMR) vragen om vanuit zijn betrokkenheid bij ICES dit onderwerp
onder de aandacht te brengen.
Ook ontvangen zij graag een toelichting op het referentiejaar binnen het aalbeheerplan:
hoe is dit referentiejaar bepaald en op basis waarvan?
Antwoord
In de Europese Aalverordening (Verordening (EG) Nr. 1100/2007) is het doel van de
aalbeheerplannen opgenomen waarbij is aangegeven dat ten minste 40 procent van de
biomassa van schieraal moet kunnen ontsnappen gerelateerd aan de beste raming betreffende
de ontsnapping die plaats zou hebben gevonden indien de mens geen invloed had uitgeoefend
op het bestand (pristine biomassa). Het Nederlandse aalbeheerplan is opgesteld met
het oog op het bereiken van die doelstelling op lange termijn. Voor een inschatting
van de pristine biomassa is in 2008 door WMR en andere experts een analyse gedaan.
Hiertoe is onder andere gebruik gemaakt is van historische vangstdata en het productiegebied
van aal. In 2009 heeft een onafhankelijke commissie (Eijsackers et al.) zich gebogen
over de hiervoor genoemde analyse en een streefbeeld aal gepubliceerd. De inschatting
van de totale hoeveelheid schieraal die zonder menselijke ingrijpen zou kunnen ontsnappen
is hierna vervolgens op advies van ICES gesteld op 13.000 ton schieraal.
Ten slotte herhalen zij hun oproep om binnen Europa werk te maken van het visvriendelijk
maken van barrières, zoals sluizen en dammen, om migratie van paling en andere trekvissen
mogelijk te maken.
Antwoord
In Nederland worden al veel stappen gezet in het beter passeerbaar maken van barrières,
zoals sluizen en dammen. Vanuit de Kaderrichtlijn Water-doelstellingen wordt aanzienlijk
geïnvesteerd in vispassages en andersoortige ingrepen ter bevordering van vismigratie.
Ook het Kierbesluit en de aanleg van de Vismigratie Rivier in de Afsluitdijk zijn
belangrijke voorbeelden waarbij sprake is van grootschalige investeringen om vrije
migratie van vissoorten, waaronder de aal, te bevorderen. Recent is de Europese aal
besproken tijdens een informele bijeenkomst van Directeuren-Generaal in Polen. De
meeste lidstaten benoemen migratiebarrières als belangrijke factor om te adresseren,
maar benoemen ook de complexiteit daarbij. De Staatssecretaris blijft waar mogelijk
aandacht vragen voor het visvriendelijk maken van migratiebarrières.
De leden van de BBB-fractie willen als het gaat om de EU-aquacultuurcampagne benadrukken
dat aquacultuur een grote rol kan spelen in de voedselvoorziening van Nederland en
Europa. Deze leden willen de Staatssecretaris dan ook vragen of hij met de sector
in gesprek kan gaan over eventuele belemmeringen die zij ondervinden voor het uitbreiden
en verbeteren van de sector. Onder andere zou hij kunnen kijken naar aquacultuur van
nieuwe vissoorten die in andere Europese landen al wel voor de voedselproductie gebruikt
mogen worden. Zo wordt in Duitsland de arapaima al gekweekt voor voedsel, maar loopt
die productie in Nederland tegen belemmeringen aan.
Antwoord
De Staatssecretaris onderschrijft dat aquacultuur een belangrijke rol kan spelen in
voedselvoorziening en bij kan dragen aan voedselzekerheid. De Staatssecretaris heeft
dan ook op 30 april jl. een innovatieregeling voor de aquacultuursector opengesteld.
De Staatssecretaris is voortdurend in gesprek met de sector over verbeteringen en
innovaties binnen de sector. Het kweken van nieuwe vissoorten maakt daar onderdeel
van uit en is op dit moment al mogelijk. De aanvraag voor de vissoort Arapaima gigas
is op dit moment in behandeling, waarbij een passende beoordeling wordt gemaakt. Hierbij
wordt gekeken of de soort zonder bezwaren gehouden kan worden waarna ontheffing kan
worden verleend. De Staatssecretaris verwacht dat dit voor deze soort op korte termijn
kan worden afgerond.
De leden van de BBB-fractie willen voor wat betreft de gesprekken over het GLB graag
nogmaals benadrukken dat Nederlandse boeren opvallend zelfredzaam zijn en maar een
zeer klein deel van hun inkomsten uit GLB gelden of andere subsidies halen. Het is
daarom belangrijk dat wordt gekeken of in landen waar het tegenovergestelde speelt,
aandacht geschonken kan worden aan het meer zelfstandig maken van boeren die voor
een (veel te) groot deel van hun inkomen afhankelijk zijn van subsidies voor hun voortbestaan.
Zo wordt voorkomen dat die boeren niet langer producenten zijn, maar veranderen in
veredelde terreinbeherende organisaties. Ook dat zien deze leden als «aandacht voor
de verschillen in uitdagingen in de verschillende lidstaten en regio's voor specifieke
nationale opgaven».
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie en reactie van de bewindspersonen
De leden van de PvdD-fractie hebben kennisgenomen van de stukken en hebben hier enkele
vragen en opmerkingen over.
Fiche «Mededeling: Visie voor Landbouw en Voedsel»
De leden van de PvdD-fractie vinden het goed dat de EC aandacht vraagt voor de toekomstbestendigheid
van landbouw en voedsel, maar maken zich ernstige zorgen over het gebrek aan een fundamentele
systeemanalyse. De voorgestelde visie blijft te veel binnen de lijnen van symptoombestrijding,
terwijl het huidige landbouwsysteem juist de oorzaak is van de problemen die we willen
oplossen. De inzet op verdienvermogen, concurrentiekracht en bioeconomie blijft in
de praktijk te vaak een dekmantel voor het in stand houden van het destructieve agro-industriële
model.
Deze leden constateren dat de EC stelt dat voedselzekerheid een kernprioriteit is.
Dat is terecht, maar voedselzekerheid wordt ondermijnd door het huidige landbouwsysteem,
waarin Nederland enorme hoeveelheden plantaardige gewassen importeert – zoals soja
– om dieren te voeden, terwijl we zelf nauwelijks bijdragen aan mondiale voedselzekerheid.
In 2020 becijferde het Ministerie van LNV zelf dat 198 procent van het Nederlandse
akkerbouwareaal nodig zou zijn om in onze huidige sojabehoefte te voorzien (Bijlage
bij Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 70). Dat is niet houdbaar. Is het kabinet bereid te erkennen dat voedselzekerheid niet
gediend is met een agro-industrie die afhankelijk is van massale veevoerimport en
de export van dierlijke producten? Hoe beoordeelt de Minister van LVVN de analyse
van Meino Smit (Smit, 2024, «De Nederlandse landbouw in 2040», (
https://www.landschap.nl/wp-content/uploads/2020_4_Smit206-214.pdf
), waaruit blijkt dat het output/input-rendement van de Nederlandse landbouw daalde
van 1,04 (1950) naar 0,16 (2015) en dat pas bij een plantaardig systeem weer energiepositieve
landbouw mogelijk is (1,92 in 2040)? Met welke bronnen onderbouwt de Minister die
beoordeling?
Antwoord
De Commissie heeft in haar Visie aangegeven een uitgebreid plan te zullen ontwikkelen
om het probleem aan te pakken van de afhankelijkheid van invoer van de EU voor haar
eiwitvoorziening. De Minister wacht dit plan af en zal dit op zijn merites beoordelen.
Deze leden constateren dat de EC een aparte «Visie op de veehouderij» belooft, maar
in het geheel niet rept over de noodzaak tot krimp van de veestapel, terwijl daarover
een overweldigend wetenschappelijk en maatschappelijk draagvlak bestaat. De urgentie
is groot: de veehouderij veroorzaakt disproportioneel veel schade aan klimaat, natuur,
waterkwaliteit, biodiversiteit en de volksgezondheid. Uit onderzoek van Max van der
Sleen blijkt dat de maatschappelijke schade van de veehouderij jaarlijks 9 miljard
euro bedraagt (Het Financieele Dagblad, 23 juli 2023, «Veehouderij veroorzaakt € 9
mrd schade per jaar», (https://fd.nl/economie/1482851/veehouderij-veroorzaakt-9-mrd-schade-per…)). Deelt de Minister dat het niet volstaat om de huidige veehouderij «weerbaarder»
te maken, maar dat een stapsgewijze afbouw van de veestapel noodzakelijk is voor het
behalen van klimaat- en natuurdoelen? Zo ja, op welke manier gaat de Minister bij
de verdere invulling van de EU-visie aandringen op concrete reductiedoelstellingen
voor de veestapel? Zo nee, op welke wetenschappelijke onderbouwingen baseert de Minister
zich?
Antwoord
De Minister is op de hoogte van verschillende wetenschappelijke onderzoeken over de
toekomst van de veehouderij. Een van de opties die wordt genoemd is het verminderen
van emissies via innovatie. Het kabinet wil daarop inzetten. Het zorgen voor toekomstperspectief
voor de Nederlandse veehouderij staat voorop. Verder verwacht het kabinet veel van
de inzet op doelsturing, waarbij er in verband met onder meer klimaat- en natuurdoelen
realistische en haalbare doelen op bedrijfsniveau voor boeren en tuinders geïntroduceerd
worden, en zij daarmee de ruimte krijgen om zelf invulling te geven aan hoe zij de
gestelde doelen halen. Het kabinet geeft actief input voor de visie op veehouderij
van de Commissie.
De leden van de PvdD-fractie stellen vast dat de aangekondigde Eiwitstrategie van
de EC kansen biedt. Zij vinden het echter onbegrijpelijk dat een volledige eiwittransitie
richting plantaardige productie niet wordt overwogen als hoofdroute. Uit onder meer
het plan Nederland Veganland (www.nederlandveganland.nl) blijkt dat binnen de Nederlandse landsgrenzen op natuurinclusieve wijze een gezond,
volledig plantaardig dieet kan worden geproduceerd voor 20 miljoen mensen. Gaat de
Minister zich inzetten voor een Europese voedselstrategie waarin plantaardige eiwitproductie
leidend wordt en dierlijke productie alleen als aanvulling wordt gezien, in plaats
van andersom? Zo nee, op welke wetenschappelijke adviezen baseert zij zich dan?
Antwoord
Een impactvolle Europese voedselstrategie vereist een evenwichtige balans tussen plantaardige
en dierlijke productie. In Nederland blijft de dierlijke productie bijvoorbeeld essentieel,
onder meer vanwege de benutting van graslanden en de rol in de kringlooplandbouw.
De Minister volgt onder andere adviezen uit de Schijf van Vijf van het Voedingscentrum,
die zijn gebaseerd op de adviezen (richtlijnen goede voeding) van de Gezondheidsraad.
Hoe beoordeelt de Minister het plantaardige scenario van Urgenda (www.urgenda.nl/visie/landinzicht) waarin 650.000 hectare wordt vrijgespeeld, de uitstoot met 87 procent daalt en voedselzekerheid
voor alle Nederlanders wordt gewaarborgd? Op welke wetenschappelijke bronnen baseert
ze die beoordeling?
Antwoord
De Minister waardeert de inzet van maatschappelijke organisaties die meedenken over
de toekomst van het landelijk gebied. Het kabinet zet in op een gebiedsgerichte aanpak
waarbij we streven naar een balans tussen landbouw, natuur en leefbaarheid. Binnen
die aanpak is zowel ruimte voor plantaardige als dierlijke productie. Echter, zoals
eerder aangegeven bepaalt de overheid niet wat agrariërs op hun land verbouwen. De
keuze voor gewassen is aan de ondernemers zelf binnen de geldende wet en regelgeving.
Deze leden constateren dat de EC en het kabinet zwaar inzetten op technologische innovatie,
inclusief precisielandbouw, NGT’) en digitalisering. Daarmee wordt wederom geprobeerd
om structurele ecologische grenzen te omzeilen met technologie. Deze leden zijn van
mening dat het vervangen van vakmanschap door sensoren, camera’s en schermen niet
leidt tot een gezonder voedselsysteem, maar tot vervreemding, hogere energiebehoefte
en verlies van biodiversiteit. Deelt de Minister de analyse dat automatisering en
technologische fixatie geen oplossingen zijn voor de structurele problemen in de landbouw?
Antwoord
Nee, deze analyse deel ik niet. Slimme technologie zoals digitalisering, precisielandbouw
en genetische technieken kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan verduurzaming
van de landbouw. Zo kan met digitale technologie als kunstmatige intelligentie en
precisielandbouw een grote reductie van inputs van bijvoorbeeld meststoffen en bestrijdingsmiddelen
worden gerealiseerd. Hierdoor wordt de belasting van landbouwactiviteiten op milieu
en natuur sterk verlaagd. Met genetische technieken kunnen teelten weerbaarder worden
gemaakt tegen bijvoorbeeld ziekten en plagen of ongunstige teeltomstandigheden als
verdroging en verzilting. Dit draagt bij aan de productiviteit van agrarische bedrijven
en voedselzekerheid. Robotisering biedt ook perspectief voor knelpunten als verminderde
beschikbaarheid van arbeidskrachten en oplopende loonkosten. Robots kunnen fysiek
belastend, saai of gevaarlijk werk overnemen en arbeidsplezier en -kwaliteit verhogen.
Lichte robots die gebruik maken van groene energie verminderen bodembelasing en het
gebruik van fossiele energie. Ten slotte bieden deze slimme innovaties mogelijkheden
voor het ontwerp en management van nieuwe teeltsystemen zoals strokenteelten en pixelteelten
met een hoge gewas- en biodiversiteit. Met de vakkennis van de boer kunnen zo grote
stappen worden gezet in de verduurzaming van de sector.
Is de Minister bereid om kennis en innovatiebudgetten in te zetten voor energie- en
grondstoffenbesparende technieken in plaats van kapitaalintensieve innovaties?
Antwoord
Via diverse beleidsinitiatieven wordt al bijgedragen aan energie- en grondstoffenbesparende
technieken. Denk bijvoorbeeld «Kas als Energiebron», waarin de overheid en het bedrijfsleven
gezamenlijk optreden om energie te besparen in de glastuinbouw, met als doel geen
CO2-uitstoot meer te hebben.
Andere voorbeelden zijn waterbesparende maatregelen en aandacht voor circulariteit
binnen de tuinbouw, grondstoffenbesparing en betere benutting van lokaal aanwezige
grondstoffen. Ik zie derhalve geen aanleiding om de huidige beleidsinzet aan te passen.
Deze leden lezen dat de EC het belang van eerlijke prijzen voor boeren benoemt, maar
deze leden zijn ook van mening dat zolang supermarkten, veevoerbedrijven, banken en
slachterijen recordwinsten maken over de rug van boeren, dieren en natuur, er niets
zal veranderen. Alleen al de Rabobank behaalde in 2024 een recordwinst van 5,16 miljard
euro, terwijl zij medeverantwoordelijk is voor 3,1 miljard euro aan maatschappelijke
schade door het aanjagen van intensieve veehouderij. Wanneer kan de Kamer de resultaten
verwachten van het onderzoek naar een agro-industrieheffing, zoals verzocht in de
motie-Thijssen c.s. (Kamerstuk 33 576, nr. 292)?
Antwoord
Het onderzoek naar een verplichte bijdrage van banken en ketenpartijen waar de motie-Thijssen
c.s. (Kamerstuk 33 576, nr. 292) om vraagt, hangt samen met enkele andere moties die een bijdrage van banken betreffen
(Kamerstuk 36 200, nr. 96, Kamerstuk 30 252, nr. 40.). Het streven is om de Kamer hier voor de zomer over te informeren.
Glyfosaat
De leden van de PvdD-fractie zijn ook benieuwd of de Minister zich in de Raad wil
inzetten voor het zo snel mogelijk van de markt halen van glyfosaat, conform de eerder
aangenomen motie-Kostić c.s. (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1648), en de inzet wil terugkoppelen aan de Kamer. Zo nee, waarom weigert ze de wens van
de Kamer zelfs op deze manier uit te voeren?
Antwoord
De Kamer is op 26 november 2024 (Kamerstuk 27 858, nr. 683) geïnformeerd over deze motie. De Minister acht het van groot belang dat beslissingen
over de goedkeuring van stoffen en toelating van middelen worden gebaseerd op wetenschappelijke
bevindingen van de hiervoor aangewezen autoriteiten, waaronder het College voor de
toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb). De werkzame stof glyfosaat
is in 2023 Europees goedgekeurd na een uitgebreide beoordeling op basis van meer dan
2400 wetenschappelijke studies (Kamerstuk 27 858, nr. 636).
Tevens willen deze leden van de Minister weten of ze bereid is de meest recente keuze
van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb)
om over te gaan op eenzijdige testmethode bij toetsing op kankerrisico's met de Raad
te delen, aangezien het Ctgb de Europese richtlijnen hierover wil aanpassen.
Antwoord
De betreffende aanpassing van de richtlijnen voor toetsing zal door het Ctgb, in samenwerking
met partijen als het RIVM, worden besproken in de hiervoor relevante (internationale)
gremia die testrichtlijnen vaststellen. Denk hierbij aan de overlegstructuren van
de Europese Voedselveiligheidsorganisatie (EFSA), het Europese Chemicaliën Agentschap
(ECHA) en de Organisatie voor Economische samenwerking en ontwikkeling (OESO).
Klopt het dat de Minister niet kan uitsluiten dat bij herbeoordeling van toegelaten
stoffen met toepassing van de eenzijdige testmethode alsnog blijkt dat er te hoge
kankerrisico's zijn? Zo nee, op basis van welk wetenschappelijk onderzoek kan ze dat
100 procent uitsluiten?
Antwoord
Bij de beoordeling van carcinogeniteit wordt gekeken naar alle informatie over een
werkzame stof. Een andere manier van toetsen leidt niet automatisch tot een andere
conclusie, zoals met de Kamer gedeeld in de recente Kamerbrief (Kamerstuk 27 858, nr. 711). Er is momenteel geen wetenschappelijke aanleiding om de eerdere risicobeoordeling
te herzien.
Is de Minister bereid om in ieder geval in de Raad te pleiten voor herbeoordeling
van glyfosaat, gezien de nieuwe situatie en de wenselijkheid van toepassing van de
eenzijdige testmethode om de kankerrisico's te beoordelen, en in het licht van het
feit dat een meerderheid van de Kamer zich tegen glyfosaat verzet?
Antwoord
De werkzame stof glyfosaat is in 2023 Europees goedgekeurd op basis van een zeer uitgebreide
risicobeoordeling. Hierbij zijn geen kritische zorgpunten geïdentificeerd (Kamerstuk
27 858, nr. 636). Er is momenteel geen wetenschappelijke aanleiding om de eerdere risicobeoordeling
te herzien.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie en reactie van de bewindspersonen
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde
agenda en in het bijzonder de Visie voor Landbouw en Voedsel van de EC. Deze leden
hebben nog enkele vragen hierover.
Voor een toekomstbestendige voedselvoorziening is het van belang dat er voldoende
gewasbeschermingsmiddelen blijven en dat de milieubelasting van gewasbescherming wordt
verlaagd via een vorm van doelsturing en benchmarking en precisielandbouw (innovatie).
Verder is het van belang dat, zoals het kabinet ook aangeeft, de Nitraatrichtlijn
wordt aangepast. Welke beweging ziet de Minister in Europa op deze punten? Welke stappen
zet de Minister om ervoor te zorgen dat deze elementen beter worden meegenomen in
de Europese landbouwvisie?
Antwoord
De Minister hecht aan een adequaat middelen- en maatregelenpakket om gewassen te kunnen
beschermen. Daar zet de Minister onder meer op in door in Europa te pleiten voor versnelde
beschikbaarheid van groene gewasbeschermingsmiddelen en stimulering van gebruik ervan,
bijvoorbeeld via het GLB (Kamerstuk 27 858, nr. 711).
Voor wat betreft de uitwerking van bedrijfsgerichte doelsturing zet de Minister in
op – in eerste instantie – prioritaire opgaven rond klimaat, stikstof en waterkwaliteit
(Kamerstuk 30 252, nr. 176). Voor gewasbescherming wil de Minister bedrijfsgerichte doelsturing op termijn mogelijk
maken door het creëren van de juiste randvoorwaarden:
– Vanaf januari 2026 zijn professionele gebruikers van gewasbeschermingsmiddelen, conform
EU-Verordening 2023/564, verplicht om het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen digitaal
te registreren op bedrijfsniveau. Daarnaast juicht de Minister toe dat de sector zelf
initiatief neemt voor de ontwikkeling van een sectoraal monitoring- en benchmarkingssysteem
voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Met dit instrument moet het mogelijk
worden om periodiek geaggregeerde monitoringsdata van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
te verkrijgen;
– Ook ondersteunt de Minister de (door)ontwikkeling van een Milieu Indicator Gewasbeschermingsmiddelen
(MIG) met een subsidie vanuit mijn ministerie. Dit instrument moet telers inzicht
geven in de milieu-impact van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op bedrijfsniveau
en kan, zodra beschikbaar, gebruikt worden als KPI voor doelsturing. De afronding
van de MIG wordt voorzien aan het einde van het eerste kwartaal van 2026.
Deze inzet brengt Nederland ook onder de aandacht van de Commissie en andere lidstaten,
met als doel draagvlak te creëren voor een vorm van doelsturing op dit dossier.
Voor wat betreft de aanpassing van de Nitraatrichtlijn heeft de Commissie aangegeven
naar verwachting aan het eind van dit jaar met een evaluatieverslag te komen. In aanloop
hier naartoe zet de Minister zich in om de meerwaarde van het aanpassen van de gebruiksnorm
voor dierlijke mest onder het voetlicht te brengen, en bondgenoten te zoeken om deze
aanpassing te bewerkstelligen.
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel
van de EC om de beschermingsstatus van de wolf in de Habitatrichtlijn aan te passen.
Zij hebben enkele vragen naar aanleiding van het BNC-fiche. Inmiddels is een voorstel
voor nationale inpassing via het opnemen van de wolf op de lijst van «andere beschermde
soorten» in bijlage IX bij het Besluit activiteiten leefomgeving ter consultatie voorgelegd.
Deze leden horen graag welke ruimte provincies hebben voor beheer van de wolf in de
situatie dat de Habitatrichtlijn is gewijzigd en de ter consultatie voorgelegde wijziging
van de nationale regels (nog) niet is doorgevoerd. In het beleidskompasformulier wordt
aangegeven dat dan alleen de specifieke zorgplicht geldt en dat dan sprake is van
minder aangrijpingspunten voor toetsing en inkadering van gevallen waarin mag worden
ingegrepen. Hieruit maken deze leden op dat in de situatie zonder aanpassing van de
nationale regels meer ruimte is voor beheer van de wolf. Hoe moeten zij dit zien?
Verder horen zij graag wat de stand van zaken is met betrekking tot de vaststelling
van de nationale bijdrage aan de gunstige SvI van de wolvenpopulatie.
Antwoord
De verplaatsing van de wolf van bijlage IV naar bijlage V van de Habitatrichtlijn
betekent dat de wolf niet langer als «strikt beschermd», maar als «beschermd» wordt
beschouwd. Ook soorten die in bijlage V van de Habitatrichtlijn staan, gelden echter
als soorten van communautair belang, waarvoor moet worden gestreefd naar het in een
gunstige staat van instandhouding behouden of herstellen van deze soort. Daarvoor
moeten dus ook de noodzakelijke beschermingsmaatregelen worden getroffen. Door deze
aanpassing van de Habitatrichtlijn vallen wolven straks onder de bescherming van artikel 14
van de richtlijn. Dit artikel verplicht lidstaten om te zorgen voor het behoud van
een gunstige staat van instandhouding. Lidstaten mogen van artikel 14 afwijken mits
zij voldoen aan drie vereisten:
– er bestaat geen andere bevredigende oplossing;
– de afwijking doet geen afbreuk aan het streven naar een gunstige staat van instandhouding;
– er is sprake van een of meer van de genoemde rechtvaardigingsgronden (waaronder het
belang van openbare veiligheid, volksgezondheid of een andere dwingende reden van
groot openbaar belang).
In het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) zijn deze vereisten uit de richtlijn
vastgelegd. De soorten die onder dit regime vallen staan op de bijlage voor «andere
beschermde soorten» (bijlage IX). Door de wolf toe te voegen aan de lijst met «andere
beschermde soorten» wordt voldaan aan bovengenoemde vereisten van de Habitatrichtlijn.
De wolf wordt hiermee weer onder het nationale beschermingsregime van de Omgevingswet
gebracht, wat betekent dat voor het opzettelijk vangen of doden van wolven een omgevingsvergunning
moet worden aangevraagd. Het verjagen van wolven is door het verlaagde beschermingsregime
niet langer vergunningplichtig.
Zonder toevoeging van de wolf aan het bestaande basale nationale regime is het niet
mogelijk te reguleren hoeveel dieren er gedood worden. Het is dan niet mogelijk te
bepalen wat ongereguleerd doden doet met de staat van instandhouding. Daarmee kan
niet worden voldaan aan de eis van artikel 14 van de richtlijn. De regeling is ook
nodig om de taken en bevoegdheden ten aanzien van het ingrijpen bij incidenten met
de wolf op eenduidige wijze bij de provincies te beleggen. Als er geen basaal beschermingsregime
is voor de wolf, kan de definitie van probleemwolf die de Staatssecretaris van LVVN
wil invoeren, nergens in de regelgeving bij aanhaken en is deze definitie betekenisloos.
Tevens is de bescherming van de wolf noodzakelijk om een beroep te kunnen doen op
de in de Omgevingswet voorziene financiële tegemoetkomingen voor wildschade bij door
de wolf aangerichte schade.
Als zich de situatie voordoet dat de gewijzigde Habitatrichtlijn in werking is getreden
en de AMvB nog niet van kracht is, dan valt het handelen jegens de wolf onder de specifieke
zorgplicht, die is geregeld in artikel 11.27 van het Bal. Die zorgplicht houdt – kort
gezegd – in dat van de initiatiefnemer van een activiteit die nadelige gevolgen kan
hebben voor een soort, wordt verwacht dat hij zich inspant om zelf te beoordelen of
zijn handelen daadwerkelijk nadelige gevolgen heeft en ook hoe hij die gevolgen redelijkerwijs
kan voorkomen of beperken. Het uitgangspunt van deze specifieke zorgplicht is dat
handelingen met nadelige gevolgen voor in het wild levende planten en dieren achterwege
worden gelaten. Enkel als het achterwege laten van de handeling redelijkerwijs niet
kan worden gevergd, kan de handeling toch verricht worden. Hierbij dienen dan wel
alle noodzakelijke maatregelen te worden genomen die in redelijkheid kunnen worden
verwacht om nadelige gevolgen te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken. Als
blijkt dat de gevolgen echter onvoldoende kunnen worden beperkt, dient de activiteit
achterwege te worden gelaten voor zover dit redelijkerwijs van de initiatiefnemer
kan worden gevraagd in het licht van de te beschermen natuurbelangen. Deze open norm
biedt echter te weinig zekerheid voor degenen die incidenten bestrijden en biedt onvoldoende
aangrijpingspunten voor gerichte sturing door de overheid. Een mindere bescherming
dan voor andere zoogdieren geldt, is ook in internationaal verband niet goed uitlegbaar
en juridisch kwetsbaar. Dit betekent dat in de genoemde eventuele tussenperiode het
verstoren, vangen of doden van wolven op een zorgvuldige manier moet gebeuren.
Het onderzoek naar de gunstige referentiewaarde van wolven in Nederland wordt op korte
termijn afgerond. De AMvB zal nog worden voorgehangen bij het parlement.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CU-fractie en reactie van de bewindspersonen
De leden van de CU-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda en de overige
brieven op de agenda. Zij hebben daarover enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de CU-fractie zouden de Minister willen vragen in de Raad te pleiten
voor voldoende afstemming tussen de Eurocommissaris voor Landbouw (Hansen) en de Eurocommissaris
voor Milieu, Waterbestendigheid en een Concurrerende Circulaire Economie (Roswall)
bij de uitvoering van de EU-visie op landbouw.
Antwoord
De Visie is opgesteld, goedgekeurd en ondertekend door de gehele Commissie. De verschillende
DG’s van de Commissie, waaronder die van Eurocommissarissen Hansen en Roswall, hebben
input geleverd en zijn akkoord gegaan met de Visie. De uitwerking van de aangekondigde
wetsvoorstellen zal, afhankelijk van het onderwerp, door verschillende DG’s worden
ontwikkeld en wederom worden afgestemd binnen de Commissie.
Deze leden herkennen zich in de positieve houding van het kabinet ten aanzien van
de Europese landbouwvisie. Ook steunen deze leden de wens om te focussen op duurzaam
bodembeheer als deeloplossing voor de uitdagingen. Zij vragen de Minister hierbij
lef te tonen en het model van kringlooplandbouw niet onbenoemd te laten.
Antwoord
De Minister erkent de meerwaarde van duurzaam bodembeheer en het sluiten van kringlopen
als deeloplossing voor de uitdagingen. In die hoedanigheid wordt ook ingezet op RENURE
en het aanpassen van de gebruiksnorm voor dierlijke mest als een manier om nutriënten
uit mest optimaal te kunnen benutten.
Deze leden vragen de Minister helder te definiëren wat er wordt verstaan onder «oneerlijke
handelspraktijken». Deze leden verwelkomen in dat kader een ketengerichte aanpak op
Europees niveau, waarbij boeren de ruimte en middelen krijgen om zorg te dragen voor
milieu en landschap. Deze leden vragen de Minister zich in te zetten voor voldoende
Europese middelen voor ecosysteemdiensten.
Antwoord
De oneerlijke handelspraktijken waar de Richtlijn Oneerlijke Handelspraktijken op
ziet, zijn benoemd in deze Richtlijn (2019/633) in artikel 3. Dit betreffen verboden
zoals het eenzijdig wijzigen van leveringsvoorwaarden, het te laat betalen, weigeren
om de overeenkomst schriftelijk vast te leggen, betalingen verlangen die geen verband
houden met de verkoop van de producten van de producent en (dreigen met) vergeldingsmaatregelen.
De zwarte lijst bevat negen verboden gedragingen, die per definitie onrechtmatig zijn.
Daarnaast is er een grijze lijst die zes gedragingen bevat die verboden zijn, tenzij
de producent en afnemer hier onderling zelf afspraken over maken. De oneerlijke handelspraktijken
betreffen allemaal gedragingen in de verkooprelatie tussen producent en afnemer. Wat
betreft de ecosysteemdiensten streeft de Minister er ten algemene naar om ook via
het volgende GLB boeren beter te belonen voor de ecosysteemdiensten die zij leveren.
Op dit moment pleit de Minister voor voldoende ruimte in Europese regelgeving en kaders
om dat ook te kunnen doen.
Ook vragen zij in lijn met de omslag naar bedrijfsgerichte doelsturing in te zetten
op ruimte binnen de Nitraatrichtlijn om het werken met een stoffenbalans, naar voorbeeld
van het Mineralen Aangifte Systeem (MINAS).
Antwoord
De Minister deelt deze wens van de leden van de ChristenUnie en zet zich in het kader
van de evaluatie van de Nitraatrichtlijn in voor een aanpassing van de gebruiksnorm
dierlijke mest, zodat meer ruimte ontstaat voor een bedrijfsspecifieke nutriëntenbalans.
Op dit moment zie ik binnen het gebruiksnormenstelsel van de Nitraatrichtlijn voor
het 8e Actieprogramma echter geen ruimte om met bedrijfsgerichte doelsturing af te
wijken van de gebruiksnormen.
De leden van de CU-fractie hebben tevens enkele vragen aan de Staatssecretaris over
de verlaagde beschermingsstatus van de wolf. Deze leden vragen de Staatssecretaris
of het hiermee mogelijk wordt middels onderzoek een landelijk maximale populatie vast
te stellen, rekening houdend met een gunstige SvI en maatschappelijke draagkracht.
Antwoord
De beschermingsstatus van wolven heeft geen invloed op het vaststellen van een maximale
populatie. Hiervoor is allereerst een gunstige staat van instandhouding van wolven
in Nederland nodig. Het onderzoek naar de gunstige referentiewaarde van wolven in
Nederland wordt op korte termijn afgerond.
Ook vragen deze leden de Staatssecretaris multilateraal samen te werken om Europese
wolvenroedels effectief te beheren. De wolf is immers niet aan grenzen gebonden.
Antwoord
Nederland heeft reeds het initiatief genomen tot samenwerking met omliggende landen
(België, Denemarken, Duitsland, Frankrijk en Luxemburg). Het doel van deze samenwerking
is enerzijds om gezamenlijk de staat van instandhouding van de gedeelde wolvenpopulatie
te beoordelen, en anderzijds om door middel van uitwisseling van kennis en ervaringen
te leren van elkaar. Deze multilaterale samenwerking is een lopende activiteit in
het kader van de Landelijke Aanpak Wolven. Daarnaast voeren ik en mijn ambtenaren
op verschillende niveaus gesprekken met onze counterparts uit andere lidstaten (o.a.
Polen en Finland) over onze wolvenpopulaties en mogelijke samenwerking.
De leden van de CU-fractie vragen ten slotte de Minister rekening te houden met de
gevolgen voor Oekraïne van beëindiging van de autonome handelsmaatregelen. Deze leden
vragen de Minister om zich in te blijven zetten op gelijke productiestandaarden en
de handelsbeschermingsmaatregelen flexibel te hanteren, overeenkomstig de mate waarin
productiestandaarden overeenkomen. Ook vragen deze leden de Minister hierbij een gedegen
afweging te maken tussen economische en geopolitieke belangen.
Antwoord
Het kabinet vindt het positief dat de Commissie met Oekraïne in gesprek is over verdere
wederzijdse tariefliberalisatie onder het Associatieakkoord. Dit kan zorgen voor een
meer permanente steun aan Oekraïne dan de huidige tijdelijke eenzijdige opschorting
van importtarieven door de EU (de zogenaamde «autonome handelsmaatregelen»), doordat
de wederzijdse verdieping meer toegang biedt tot elkaars markten. Het kabinet blijft
daarbij ook inzetten op het overnemen van Europese regelgeving over EU-productiestandaarden
door Oekraïne op langere termijn. Ook is het van belang voor het kabinet dat er een
soepele overgang is tussen het mogelijk aflopen van de autonome handelsmaatregelen
en de inwerkingtreding van wederzijdse tariefliberalisatie. Hiertoe roept het kabinet
binnen de EU ook op.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. Aardema, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur -
Mede ondertekenaar
R.P. Jansma, griffier