Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Van Eijk en Kisteman over het voorkomen dat financieel gezonde bedrijven onnodig failliet gaan en het bieden van maatwerk voor ondernemers met coronabelastingschulden
Vragen van de leden Van Eijk en Kisteman (beiden VVD) aan de Staatssecretaris van Financiën over het voorkomen dat financieel gezonde bedrijven onnodig failliet gaan en het bieden van maatwerk voor ondernemers met coronabelastingschulden (ingezonden 10 april 2025).
Antwoord van Staatssecretaris Van Oostenbruggen (Financiën) (ontvangen 1 mei 2025).
Vraag 1
Herinnert u zich de kamerbrief van 1 april jl. waarin u de motie Van Eijk/Kisteman
inzake coronabelastingschulden als afgedaan beschouwt?
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Vindt u dat u hiermee de zorgen die door ondernemers en hun adviseurs worden geuit
als het gaat om knelpunten in de uitvoering van het huidige kwijtscheldingsbeleid
voldoende serieus neemt?
Antwoord 2
De zorgen van ondernemers en hun adviseurs neem ik vanzelfsprekend serieus. Ik vind
het belangrijk dat alternatieven voorhanden zijn voor levensvatbare ondernemingen
die niet kunnen voldoen aan de standaard corona betalingsregeling van zestig maanden.
Een van die alternatieven is een saneringsakkoord waarbij een deel van de belastingschuld
wordt kwijtgescholden. Binnen het Ministerie van Financiën en de Belastingdienst is
daarom in een vroeg stadium – reeds voordat hier door uw Kamer vragen over zijn gesteld –
een werkgroep gevormd die op basis van interne en externe signalen nagaat of het daarvoor
geldende beleid aanpassing behoeft. Ik kan uw Kamer inmiddels mededelen dat twee wijzigingen
van de Leidraad invordering 2008 (LI 2008) haalbaar zijn gebleken per 1 juli 2025.
Deze zien op twee onderwerpen waar in de onderhavige set van vragen ook aandacht voor
wordt gevraagd, te weten de termijn waarbinnen het aangeboden akkoordbedrag moet worden
betaald en een verduidelijking van het beleid rondom dwangcrediteuren. Bij de beantwoording
van de vragen 4 en 7 ga ik nader in op deze wijzigingen. Zoals ik heb toegezegd in
het commissiedebat Belastingdienst van 13 maart 2025 blijf ik uw Kamer informeren
via de stand-van-zakenbrieven Belastingdienst.
Vraag 3
Wat is de doeltreffendheid van het huidige kwijtscheldingsbeleid bij grote bedrijven
(bijvoorbeeld meer dan 250 werkzame personen) met grote schulden (bijvoorbeeld meer
dan tien miljoen euro coronaschuld)? Wat is de succesratio? Wat zijn de belangrijkste
knelpunten bij sanering?
Antwoord 3
Er is een beperkt aantal saneringsverzoeken ingediend door ondernemingen die voldoen
aan de genoemde criteria; het merendeel daarvan moest worden afgewezen. Bij een afwijzing
is in alle gevallen sprake van meerdere afwijzingsgronden, die ook in de beschikking
aan de onderneming worden vermeld.
Het grootste knelpunt bij saneringen betreft de concurrente crediteuren. Ondernemers
willen niet dat crediteuren op de hoogte zijn van hun financiële problemen. Hieronder
valt ook het benaderen van dwangcrediteuren voor een afwijzing. Ook vinden ondernemers
het problematisch als crediteuren, niet zijnde dwangcrediteuren, wel gevraagd worden
om mee te werken aan een saneringsakkoord, maar weigeren. Dan lijkt er geen mogelijkheid
meer voor een sanering te zijn.
Vraag 4
Herkent u, gelet op het feit dat volgens de Leidraaad Invordering 2008 een aantal
crediteuren niet hoeft te worden betrokken in het saneringsakkoord, het beeld dat
de ontvanger deze uitzondering in de praktijk interpreteert als dat een crediteur
pas als dwangcrediteur kan worden aangemerkt wanneer deze is aangeschreven en een
akkoord heeft afgewezen?
Antwoord 4
Artikel 26.3.8 LI 2008 biedt aan een ondernemer de ruimte om bepaalde crediteuren
buiten een door hem aan te bieden saneringsakkoord te houden. Dit zijn crediteuren
die vanwege hun onderscheidende positie niet noodzakelijkerwijs tot een saneringsakkoord
hoeven toe te treden om (een deel van) hun vordering betaald te krijgen. Het gaat
hierbij onder meer om de zogenoemde dwangcrediteuren. Onder een dwangcrediteur wordt
verstaan een leverancier die niet bereid is aan een akkoord mee te werken terwijl
de onderneming zonder deze leverancier niet door kan gaan. Uit de desbetreffende bepaling
volgt niet per definitie dat een crediteur alleen als een dwangcrediteur kan worden
aangemerkt als deze crediteur in het kader van het saneringsakkoord is aangeschreven
en heeft aangegeven niet te willen meewerken aan het aangeboden akkoord. De ontvanger
heeft wel de ruimte om dit te verlangen als hij daar aanleiding toe ziet.
In de praktijk kan het voorkomen dat de ontvanger een crediteur pas als dwangcrediteur
aanmerkt, nadat deze crediteur heeft aangegeven niet in te stemmen. Mij is niet bekend
dat dit te allen tijde gebeurt dan wel dat de ontvanger enkel crediteuren als dwangcrediteuren
aanmerkt als deze crediteuren zijn aangeschreven en hebben aangegeven niet te willen
instemmen met het aangeboden akkoord. Ondanks dat ik het geschetste beeld niet herken,
acht ik verduidelijking van de desbetreffende bepaling in de LI 2008 wel wenselijk.
De redactie van het artikel kan namelijk de indruk geven dat een crediteur altijd
eerst moet worden aangeschreven. In artikel 26.3.8 LI 2008 wordt verduidelijkt dat
de ontvanger een crediteur als dwangcrediteur kan aanmerken als het aannemelijk is
dat deze crediteur niet bereid is mee te werken aan een saneringsakkoord, terwijl
zonder de betrokkenheid van deze crediteur voortzetting van de onderneming in gevaar
komt. Het is hierbij aan de belastingschuldige om aannemelijk te maken dat daarvan
sprake is. De belastingschuldige zou het voorgaande aannemelijk kunnen maken door
het overhandigen van een afwijzing van de betreffende crediteur, maar ook op een andere
wijze. Het voornemen is om de verduidelijking van artikel 26.3.8 LI 2008 per 1 juli
2025 door te voeren.
Naast de eerdergenoemde verduidelijking wordt in artikel 26.3.8 LI 2008 de term «leverancier» vervangen door de term «handelscrediteur». Hiermee moet worden voorkomen dat «leverancier» enkel wordt geïnterpreteerd als leverancier van een goed. Ook voor deze verduidelijking
geldt dat het voornemen is om deze per 1 juli 2025 door te voeren.
Vraag 5
Bent u het ermee eens dat dit geen oplossing biedt voor operationele uitdagingen (aanschrijven
van soms een grote hoeveelheid crediteuren) en risico’s voor de liquiditeitspositie
(wanneer crediteuren hun betaalvoorwaarden aanscherpen als zij hoogte krijgen van
de financiële problemen van de debiteur)?
Antwoord 5
De huidige beleidsmatige uitzonderingsmogelijkheid om crediteuren buiten een saneringsakkoord
te laten, biedt inderdaad geen oplossing voor de genoemde operationele uitdagingen.
Bij ondernemers voert de ontvanger in beginsel een stringent uitstel- en kwijtscheldingsbeleid.
Hiermee moet het risico op concurrentieverstoring worden beperkt. Hoe meer crediteuren
niet hoeven worden te betrokken in het saneringsakkoord, hoe groter het risico is
op eenzijdige saneringen en daarmee concurrentieverstoringen.
Op eerdere Kamervragen over het aanschrijven van een grote hoeveelheid crediteuren
heb ik reeds geantwoord te begrijpen dat dit bezwaarlijk kan zijn voor de belastingschuldige
en dat een aantal crediteuren van de belastingschuldige − bijvoorbeeld de dwangcrediteur,
pandhouder of leverancier die de eigendom van de geleverde zaak heeft voorbehouden
(eigendomsvoorbehoud) − vanwege hun onderscheidende positie niet hoeft te worden betrokken
in het saneringsakkoord. Hierbij heb ik ook aangegeven signalen uit de praktijk nauwlettend
te monitoren en eventueel noodzakelijke en wenselijke wijzigingen in het kwijtscheldingsbeleid
door te voeren.
Momenteel wordt dan ook onderzocht of en in hoeverre een uitvoerbare oplossing kan
worden gevonden die tegemoetkomt aan de in de vraagstelling omschreven operationele
uitdagingen van ondernemers maar tegelijkertijd niet een onevenredig risico op concurrentieverstoring
met zich brengt. Conform mijn toezegging houd ik uw Kamer op de hoogte van de voortgang
via de stand-van-zakenbrieven Belastingdienst.
Vraag 6
Ziet u mogelijkheden om het uitzonderingsbeleid voor operationele crediteuren te verruimen
wanneer blijkt dat het beleid ten aanzien van operationele crediteuren saneringen
onevenredig in de weg staat?
Antwoord 6
Zie het antwoord op vraag 5.
Vraag 7
Wat heeft de ontvanger nodig om voldoende comfort te verkrijgen bij een langere terugbetalingstermijn
na sanering?
Antwoord 7
Als eenmaal overeenstemming is bereikt over de voorwaarden van een saneringsakkoord,
moet het akkoordbedrag ook nog betaald worden. De ontvanger hanteert daarbij als uitgangspunt
dat het overeengekomen bedrag ineens betaald moet worden. Het is onder voorwaarden
ook mogelijk om met de ondernemer een betalingsregeling te treffen voor (een deel
van) het overeengekomen bedrag. Daarbij wordt aangesloten bij het uitstelbeleid voor
ondernemers in de LI 2008, waarbij een betalingsregeling in beginsel maximaal twaalf
maanden mag duren.
Door te verlangen dat het aangeboden bedrag binnen twaalf maanden wordt voldaan, wordt
binnen een redelijke termijn duidelijk voor de ondernemer en zijn andere crediteuren
of fiscale kwijtschelding daadwerkelijk plaatsvindt. Daarnaast kan voor een periode
van twaalf maanden een prognose worden gemaakt die voldoende betrouwbaar is, waardoor
de ontvanger enige zekerheid heeft dat het aangeboden bedrag zal worden voldaan en
de ondernemer erop kan vertrouwen dat hij ook daadwerkelijk het bedrag kan voldoen.
De termijn voor voldoening van het aangeboden bedrag verlengen zou derhalve resulteren
in onzekerheden voor alle betrokken partijen. Desalniettemin is het niet per definitie
uitgesloten dat de ontvanger akkoord gaat met een aflossingsperiode langer dan twaalf
maanden.
Hoewel de termijn van twaalf maanden in de praktijk vaak voldoende is en ruimte bestaat
voor maatwerk, is het mij inmiddels duidelijk geworden dat meer flexibiliteit wenselijk
is in de huidige praktijk. Uit de LI 2008 blijkt nu onvoldoende dat de ontvanger kan
instemmen met een akkoord waarbij de aflossingsperiode meer dan twaalf maanden behelst.
Het voornemen is om per 1 juli 2025 een wijziging in het beleid te introduceren die
het expliciet mogelijk maakt om een langere betalingsregeling toe te staan voor de
betaling van een in een saneringsakkoord overeengekomen bedrag. Daarbij geldt als
voorwaarde dat de ondernemer aannemelijk maakt dat hij het bedrag van het saneringsakkoord
niet binnen twaalf maandelijkse termijnen kan voldoen en de nakoming van het akkoord
voldoende is geborgd. Ik heb ervan afgezien om hierbij een nieuwe maximumtermijn te
introduceren. De duur van deze betalingsregeling is maatwerk en afhankelijk van de
individuele situatie van de ondernemer. In zijn algemeenheid geldt wél dat een langere
termijn om een betere onderbouwing vraagt. De ondernemer moet aan de hand van een
verklaring van een derde-deskundige onderbouwen dat de betalingsproblemen met het
saneringsakkoord worden opgelost. Het instrument van de verklaring van de derde-deskundige
is ontleend aan het bestaande beleid voor een langere betalingsregeling dan twaalf
maanden in verband met bijzondere omstandigheden1. Indien de ondernemer in het akkoordtraject wordt bijgestaan door een gemachtigde
met voldoende expertise en ervaring kan deze ook als derde-deskundige fungeren. Bij
een te betalen akkoordbedrag onder de € 20.000 kan volstaan worden met een eigen verklaring
van de ondernemer2.
Vraag 8
Hoe kan het saneringsbeleid meer in lijn worden gebracht met akkoorden die in de praktijk
onder de WHOA wel mogelijk zijn? Waarom kan de ontvanger onder de WHOA ruimere saneringsvoorwaarden
accepteren dan onder het reguliere saneringsbeleid?
Antwoord 8
Sinds 2021 is de Wet homologatie onderhands akkoord (WHOA) van kracht. De wetgever
heeft beoogd een effectieve en breed toegankelijke akkoordregeling tot stand te brengen
die niet alleen bruikbaar is voor grote bedrijven, maar ook voor het MKB. Het gaat
hierbij om ondernemingen die vanwege een (te) zware schuldenlast insolvent dreigen
te geraken, maar wel levensvatbaar zijn. Voor de invoering van de WHOA zou een onderneming
met financiële problemen buiten faillissement of surseance van betaling alleen door
een zogeheten schuldeisersakkoord tot afspraken met crediteuren kunnen komen. Het
voorgaande bleek in de praktijk echter weinig effectief.
Bij de WHOA gelden eigen voorwaarden. Een voorbeeld hiervan is de zogenoemde 20%-regel.3 In dat kader wijs ik u erop dat signalen vanuit de praktijk over eventuele knelpunten
nauwlettend worden gemonitord en dat een werkgroep momenteel onderzoekt of aanpassingen
van het fiscale saneringsbeleid noodzakelijk en wenselijk zijn. Daarbij zal ook aandacht
worden besteed aan eventuele (onwenselijke) verschillen tussen het beleid van de Belastingdienst
inzake de WHOA-akkoorden en het saneringsbeleid van de Belastingdienst bij buitengerechtelijke
saneringsverzoeken. Over de (tussentijdse) uitkomst hiervan zal ik uw Kamer via de
eerstvolgende stand-van-zakenbrieven Belastingdienst informeren.
Vraag 9
In hoeverre zijn eerdergenoemde bezwaren over het reguliere saneringsbeleid meegenomen
in de meest actuele evaluatie en welke aanpassingen zijn er overwogen? Kunnen deze
onderzoeken openbaar worden gemaakt?
Antwoord 9
Eerder dit jaar heb ik uw Kamer medegedeeld dat binnen het Ministerie van Financiën
en de Belastingdienst met enige regelmaat wordt onderzocht of het kwijtscheldingsbeleid
aangepast moet worden. Hierbij worden signalen die vanuit de praktijk zijn ontvangen,
zowel vanuit de Belastingdienst als daarbuiten, actief betrokken. De laatste evaluatie
van het kwijtscheldingsbeleid heeft tot op heden geleid tot de in deze brief aangekondigde
wijzigingen, zoals de verduidelijking van het beleid ten aanzien van dwangcrediteuren
en de termijn waarbinnen het aangeboden bedrag kan worden voldaan. De eerdergenoemde
werkgroep zal de komende maanden verder nagaan of op basis van de ontvangen interne
en externe signalen andere aanpassingen van het beleid noodzakelijk en wenselijk zijn.
Ik zal uw Kamer over de (tussentijdse) uitkomst hiervan informeren via de eerstvolgende
stand-van-zakenbrieven Belastingdienst. Daarbij zal ik ook nader ingaan op eventuele
aanpassingen die de aankomende periode worden onderzocht, maar vervolgens niet als
wenselijk of noodzakelijk zijn bestempeld.
Vraag 10
Hoe kunnen rapporten van onder andere het Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf
(IMK), die beoordelen dde levensvatbaarheid van ondernemingen beoordelen en daarbij
aangeven welke maatregelen eventueel nodig zijn worden benut door de Belastingdienst?
Kan dit worden gebruikt als afwijzingsgrond? Of juist vanuit de mogelijkheid om een
onderneming levensvatbaar voort te zetten?
Antwoord 10
Het uitstel- en kwijtscheldingsbeleid van de Belastingdienst is erop gericht om levensvatbare
ondernemingen de ruimte te bieden om tijdelijke liquiditeitsproblemen te boven komen.
Dit komt bijvoorbeeld terug in het uitstel van betaling voor de coronaschulden. Er
is besloten om te voorzien in een ruimhartige betalingsregeling, waarbij ondernemers
in de gelegenheid worden gesteld de openstaande coronaschulden binnen vijf jaar te
voldoen. Mocht een levensvatbare onderneming niet kunnen voldoen aan deze standaard
corona betalingsregeling, is verlenging van de termijn naar zeven jaar al dan niet
in combinatie met een betaalpauze van maximaal zes maanden mogelijk. Hiermee wordt
nog meer ruimte geboden aan levensvatbare ondernemingen.
Naast de hiervoor genoemde betalingsregeling voor coronaschulden en de bijbehorende
versoepelingen, heeft de ontvanger op grond van het bestaande beleid in de LI 2008
ook de mogelijkheid om een maatwerk betalingsregeling voor een langere periode dan
twaalf maanden te verlenen. De ondernemer moet dan (hoofdzakelijk) door een oorzaak
die buiten zijn invloed ligt in tijdelijke liquiditeitsproblemen zijn gekomen.4
Mocht een onderneming niet in staat zijn om de gehele belastingschuld te betalen binnen
de hiervoor genoemde mogelijkheden, kan ook worden geopteerd voor een saneringstraject.
Ten behoeve van de behandeling van kwijtscheldingsverzoeken van levensvatbare ondernemers
met coronaschulden is verder de zogeheten Tijdelijke instructie saneringen opgesteld.
Deze bevat diverse versoepelingen ten opzichte van het reguliere beleid. Zo schrijft
de instructie voor dat verzoeken van ondernemers met een welwillende blik worden behandeld.
Dat houdt in dat verzoeken bij twijfel worden toegewezen.
Daarnaast is er een landelijke taskforce saneringen in het leven geroepen. Als de
ontvanger meent dat de ondernemer in aanmerking zou moeten komen voor sanering maar
de saneringsvoorwaarden hiervoor onvoldoende ruimte bieden kan hij de kwestie via
de vaktechnische lijn aan deze taskforce voorleggen. De instructie kent ook ruimere
termijnen om onvolledige saneringsverzoeken aan te vullen (negentig dagen met de mogelijkheid
tot verlenging met dertig dagen, in plaats van de twee weken termijn uit de LI 2008).
Door de Belastingdienst werd die negentig + dertig dagen termijn als onnodig knellend
ervaren: aan de ene kant kan het voorkomen dat een ondernemer meer tijd nodig heeft,
aan de andere kant komt een hersteltermijn van negentig dagen voor slechts een klein
vormverzuim de doorlooptijd niet ten goede. De instructie wordt daarom zo aangepast
dat de ontvanger voortaan – in aanvulling op de standaardtermijn van dertig dagen
die gaat gelden − in ieder dossier qua termijnen het maatwerk kan bieden waar dat
dossier om vraagt. Ondernemers die kunnen onderbouwen dat ze de «oude» termijn van
negentig + dertig dagen nodig hebben kunnen die termijn uiteraard ook onder het nieuwe
regime krijgen.
Als een saneringsverzoek niet voldoet aan de daarvoor geldende voorwaarden, wijst
de Belastingdienst het verzoek af. Hiervan zal bijvoorbeeld sprake zijn als de ondernemer
die om sanering heeft verzocht niet levensvatbaar blijkt te zijn.
De levensvatbaarheid van een onderneming is dan ook cruciaal voor het kunnen laten
slagen van een saneringstraject. Daarbij geldt in zijn algemeenheid dat hoe beter
de levensvatbaarheid van een onderneming wordt beargumenteerd, des te bevorderlijker
dat voor het saneringstraject is. Rapporten die zijn opgesteld door ter zake deskundige
partijen zijn in de regel dus helpend, mits ze alle voor de Belastingdienst relevante
informatie bevatten. Het is in zijn algemeenheid niet te zeggen of een afwijzing eerder
leidt tot een faillissement dan dat de Belastingdienst overgaat tot beslag en executieverkoop.
Verder beziet de ontvanger bij de beoordeling van een saneringsverzoek ook of het
aangeboden bedrag ten minste dezelfde omvang heeft als hetgeen kan worden verkregen
door middel van executiemaatregelen. Hierbij wordt niet beoordeeld of de verwachte
executieopbrengst hoog (genoeg) is dan wel in verhouding staat tot de openstaande
belastingschuld.5 Bij de voorwaarde die ziet op de verwachte executieopbrengst moet alleen worden beoordeeld
of het aangeboden bedrag ten minste dezelfde omvang heeft als de ontvanger kan verkrijgen
door middel van executiemaatregelen. Als het aangeboden bedrag lager is dan kan worden
verkregen door middel van executiemaatregelen, vormt dat een belemmering voor de ontvanger
om mee te werken aan het saneringsakkoord. De ondernemer heeft dan de mogelijkheid
om het aanbod aan te passen.
Vraag 11
Op welke manier voorkomt u dat ondernemers die hun reserves hebben aangesproken en
vervolgens een kwijtscheldingsverzoek indienen niet alsnog worden geconfronteerd met
een afwijzing op basis van de verwachte executieopbrengst?
Antwoord 11
Zie het antwoord op vraag 10.
Vraag 12
Klopt het dat een afwijzing eerder tot faillissement leidt dan tot daadwerkelijke
opbrengsten via executieverkoop en dat dit in veel gevallen ertoe leidt dat de curator
de boedel liquideert?
Antwoord 12
Zie het antwoord op vraag 10.
Vraag 13
Wat doet u om te voorkomen dat ondernemers na een afgewezen verzoek alsnog worden
geconfronteerd met onrealistische aflossingseisen die hen richting faillissement duwen?
Antwoord 13
Zie het antwoord op vraag 10.
Vraag 14
Is spreiding van aflossingen of een meer maatwerkgerichte beoordeling mogelijk die
de impact op ondernemers verlicht?
Antwoord 14
Zie het antwoord op vraag 7.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T. van Oostenbruggen, staatssecretaris van Financiën
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.