Stenogram : Wijziging van het Reglement van Orde in verband met het beperken van de mogelijkheid om moties in te dienen
5 Wijziging van het Reglement van Orde in verband met het beperken van de mogelijkheid om moties in te dienen
Vergaderjaar 2024-2025
Vergaderingnummer 48
Te raadplegen sinds
2025-04-28Inhoudsopgave
Gerelateerde informatie
Toon alle stukken over dossier3653736537Toon alle items in vergaderingHandelingen TK 2024-2025, 48
Wijziging van het Reglement van Orde in verband met het beperken van de mogelijkheid om moties in te dienen
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:
-het voorstel tot wijziging voorstel van het lid Bontenbal tot wijziging van het Reglement van Orde in verband met het beperken van de mogelijkheid om moties in te dienen (36537).
(Zie vergadering van 23 januari 2025.)
De voorzitter:
Ik heropen. Aan de orde is het voorstel van het lid Bontenbal tot wijziging van het Reglement van Orde in verband met het beperken van de mogelijkheid om moties in te dienen (36537). Vorige week hebben we geluisterd naar de bijdragen van de diverse fracties. Ik heb zelf ook nog een brief gestuurd om enkele vragen te beantwoorden.
De algemene beraadslaging wordt hervat.
De voorzitter:
Vandaag gaan we luisteren naar de heer Bontenbal, die zijn eigen voorstel gaat verdedigen. Ik geef met bijzonder veel plezier het woord aan hem.
De heer Bontenbal (CDA):
Voorzitter. Met veel waardering en ook genoegen heb ik naar de inbreng van collega's van de verschillende fracties in deze Kamer geluisterd. Ik dank de leden dan ook voor hun respectvolle kritiek op ons voorstel en ook voor de vragen die zij aan ons hebben gesteld. Ik wil vandaag proberen in dezelfde stijl de beantwoording te doen, namelijk respectvol maar ook kritisch. Ik heb in de eerste termijn van de Kamer gemerkt dat we nog niet het aantal benodigde zetels om ons voorstel aan een meerderheid te helpen, hebben kunnen overtuigen. Tegelijkertijd ga ik ervan uit dat een debat tot doel heeft om elkaar te overtuigen en zich te laten overtuigen. Aangezien ik ervan overtuigd ben de betere argumenten aan mijn kant te hebben, ga ik er dus van uit dat de meerderheid van deze Kamer zich alsnog achter mijn voorstel zal scharen. Zonder gekheid: mijn opstelling in dit debat mag helder zijn. Ik ga er met open vizier in vanuit een grote zorg over het functioneren van de Tweede Kamer, ook met de bereidheid mijn voorstel in te ruilen of aan te passen voor een beter voorstel.
Ik wil de beantwoording vandaag in een aantal delen doen. In de eerste plaats wil ik de noodzaak van ons voorstel schetsen: waarom is de motie een bot instrument geworden en waarom zou ons dat zorgen moeten baren? Daarna wil ik beschrijven op welke manier het instrument zoal misbruikt wordt in dit huis. Dit is bedoeld om een wat abstracte discussie wat concreter te maken. Vervolgens zal ik alle gestelde vragen zo goed mogelijk beantwoorden. Waar dat mogelijk is, zal ik dat geclusterd doen.
Voorzitter. Eerst die noodzaak. Een vraag die in het eerste deel van het debat werd opgeworpen, is of het voorstel van het CDA eigenlijk wel nodig is. Een aantal leden van de Kamer deelden de analyse dat het instrument motie bot is geworden, maar een aantal fracties delen die mening niet, zo was mijn indruk. Daarbij werd gesuggereerd dat de conclusie dat de motie een bot instrument is geworden, een door de CDA-fractie getrokken conclusie is. Maar wie zegt dat het CDA hier gelijk in heeft, zo was de suggestie: is de motie wel een bot instrument geworden? Hier wreekt zich het korte geheugen van een deel van ons parlement. De kritiek op de effectiviteit van de motie is er namelijk al veel langer en wordt ook breed gedeeld. Deze kritiek komt namelijk niet alleen van de CDA-fractie, maar van de Tweede Kamer zelf. Daarom neem ik u graag mee in een stukje parlementaire geschiedenis.
De Tweede Kamer aanvaardt op 5 juli 2007 de motie-Schinkelshoek c.s., die het startpunt vormt van de zogenaamde parlementaire zelfreflectie. In de motie wordt gesproken over het publiek debat dat al enige tijd plaatsvindt over de positie, de reputatie en de werkwijze van het parlement. De motie vraagt om een parlementair antwoord daarop, inclusief consequenties voor de werkwijze van de Kamer. In het rapport dat de commissie in 2009 publiceert, lezen we: "Door een overmaat aan moties, VAO's, spoeddebatten en vragen komt om te beginnen de resultaatgerichte effectiviteit in het gedrang. De veelheid van gebruik maakt parlementaire instrumenten bot, gelet op de groeiende arrogantie en soms onbehouwenheid van ministers en staatssecretarissen, die geen reden meer hebben om bang te zijn voor de Kamer. Daardoor lijden de Tweede Kamer en elk van haar fracties ernstig verlies van gezag."
Dit was in 2009. In 2017 schrijven de hoogleraren Bovend'Eert en Kummeling in hun boek Het Nederlandse parlement dat "de regering in de huidige tijd vaak wordt bedolven onder een stortvloed van moties" en dat dit zou leiden "tot devaluatie van dit parlementaire instrument".
De staatscommissie parlementair stelsel onder leiding van Johan Remkes komt in 2018 in het eindrapport "Lage drempels, hoge dijken" tot de volgende conclusie. Ik citeer weer. "De indruk dat Kamerleden vooral bezig zijn met het volgen en bijsturen van de regering wordt bevestigd door de sterke toename van de aantallen ingediende moties. (...) Moties hebben tegenwoordig vaker ook tot doel om te profileren, wat blijkt uit het licht gestegen percentage verworpen moties. In absolute aantallen zijn de aangenomen moties ook toegenomen."
Belangrijk zijn ook de conclusies van de werkgroep versterking functies Tweede Kamer, ook wel de commissie-Van der Staaij genoemd. In het rapport van 16 december 2021 trekt de werkgroep stevige conclusies. Ik geef u een aantal citaten. "Een vloed aan moties maakt het instrument minder krachtig. In de praktijk worden soms zelfs vrijwel dezelfde moties ingediend. Het betreft een moeilijk te keren trend." En: "Daarbij dient ook efficiënter met moties te worden omgegaan." En: "Tegelijkertijd moet de Kamer ook bereid zijn om haar instrumentarium te beschermen tegen uitholling door oneigenlijk of overvloedig gebruik als dat nodig is." Een van de adviezen van de commissie is: hanteer als uitgangspunt dat een of twee moties per fractie voldoende moeten zijn.
In de eindmonitor van 6 juni 2023 — dat is dus twee jaar later, maar nog maar anderhalf jaar geleden — schrijft de werkgroep onder aanbeveling 8 het volgende. Dit is een wat langer citaat: "De werkgroep heeft in haar rapport aanbevolen werk te maken van het terugdringen van het aantal moties, omdat de effectiviteit van het instrument onder druk staat. De werkgroep heeft echter niet de indruk dat kan worden gesproken van meer terughoudendheid bij Kamerleden als het gaat om het aantal moties dat wordt ingediend. In de tussentijdse monitor bracht de werkgroep het gebruik van moties door de fracties al nader in kaart. In 2022 bleek uiteindelijk sprake van een recordaantal moties. In haar rapport had de werkgroep als uitgangspunt genomen dat twee moties per fractie per debat voldoende zou moeten zijn. Ook zou het kabinet evenveel aandacht aan moties als aan toezeggingen moeten besteden. (...) De ingebruikname van het toezeggingenregister is een belangrijke stap, maar of dit tot een substantiële afname van het aantal moties gaat leiden, zal moeten worden afgewacht. De werkgroep ziet op dit moment twee opties voor de Kamer: aanvaarden dat het terugdringen van het aantal moties vooralsnog niet is gelukt, of rigoureuzere maatregelen overwegen zoals het werken met quota. Het is aan de Kamer om hierin richting te bepalen."
Kortom, het is niet alleen de CDA-fractie die tot de conclusie kwam dat de motie een bot instrument is geworden. Het was de Tweede Kamer zelf. Graag merk ik daar ook bij op dat afgevaardigden van de volgende partijen zitting hadden in deze werkgroep: de SGP, de VVD, D66, mijn eigen partij — het CDA — de SP en BBB. De conclusie dat de motie een bot instrument is geworden, is dus door de Tweede Kamer zelf getrokken. En het idee om quota te introduceren is ook door de Tweede Kamer zelf geopperd. Ook het debatquotum van maximaal twee moties per debat komt uit het rapport van de commissie-Van der Staaij. De CDA-fractie geeft dus opvolging aan het advies dat de Tweede Kamer aan zichzelf heeft gegeven, en daarmee neemt ze het werk van de commissie-Van der Staaij serieus.
Het voorgaande zou genoeg moeten zijn om mijn collega's in de Kamer te overtuigen van de noodzaak van ons voorstel. Maar ik ga toch nog even verder. Ook in de rapporten van de verschillende parlementaire onderzoeken en enquêtes die er in de afgelopen jaren zijn geweest, heeft de Kamer zich kritisch uitgelaten over haar eigen functioneren. Neem het rapport "Klem tussen balie en beleid" van de tijdelijke commissie Uitvoeringsorganisaties onder leiding van oud-Kamerlid André Bosman, van begin 2021. Ik citeer een van de constateringen uit het rapport: "De Kamer heeft vaak een 'blinde vlek' voor de uitvoering. Ze laat zich soms onder druk zetten om wetsvoorstellen (te) snel te behandelen. Hierdoor weegt zij uitvoeringsaspecten niet voldoende mee of dient moties en amendementen in zonder zicht op de impact daarvan." Een van de adviezen van de commissie is om eventuele wijzigingen door amendementen of moties te toetsen op uitvoerbaarheid.
Of neem het rapport Blind voor mens en recht van de parlementaire enquêtecommissie Fraudebeleid en Dienstverlening over de toeslagenaffaire. Het klopt dat in dit rapport geen advies staat over het minder indienen van moties, maar de commissie uit wel stevige kritiek op het functioneren van de Tweede Kamer zelf. Ik citeer uit pagina 68 van het rapport: "Dit rapport is gericht aan de Tweede Kamer, maar gaat ook over de Tweede Kamer. De Tweede Kamer kan de situatie voor mensen in het land alleen veranderen als zij ook bereid is om zélf te veranderen. Kamerleden hebben hun wetgevende taak verzaakt, terwijl zij wél veel aandacht besteden aan de aanjagende rol die zij gespeeld hebben. Dat is ernstig. De Tweede Kamer moet haar eigen basistaken serieuzer nemen en de positie van Kamerleden versterken. De volksvertegenwoordigers zullen ervoor moeten zorgen dat de kwaliteit van wetten gewaarborgd is en dat er altijd oog is voor de gevolgen voor mensen van wetten en beleid." Voor mij en mijn fractie ligt er wel degelijk een verband tussen het functioneren van de overheid, het functioneren van de Tweede Kamer en het indienen van te veel moties. De kern van het probleem is dat deze Tweede Kamer te veel bezig is met profilering en te weinig met de controle van de regering en haar beleid. De Tweede Kamer is in de greep geraakt van een doorgeschoten profileringsdrang en van een permanente staat van hijgerigheid. De stortvloed van moties is daar een van de symptomen van.
En nee, dit is niet de enige verklaring van de stijging van het aantal moties. Uiteraard zijn er ook andere factoren, zoals de toegenomen complexiteit van het beleid, de reikwijdte van onderwerpen waarmee de regering zich bezighoudt, het grotere aantal fracties in de Tweede Kamer en ook de soms gebrekkige uitvoering van de wensen van de Kamer. Ons voorstel is echter niet om te stoppen met het instrument van de motie, maar om een beperking op te leggen. Ik kom er straks nog uitgebreider op terug, maar een halvering van het aantal moties ten opzichte van 2022, dat recordjaar, is geen grote beperking. Het voorstel houdt dus ook rekening met al die andere factoren die in de eerste termijn door de Kamer zijn genoemd.
Maar de opgeworpen bezwaren tegen ons voorstel voor een motiequotum laten wel iets anders zien. Ik ga het scherp formuleren. De Tweede Kamer bekritiseert graag de regering en uitvoeringsorganisaties, maar zodra het zoeklicht naar de Tweede Kamer zelf gaat, geven we niet thuis. Ja, we schrijven mooie adviezen aan onszelf, maar als er een concreet voorstel ligt, zoals het voorstel waarover we nu spreken, staan er wetten en praktische bezwaren in de weg, om Elsschot te citeren. Iedereen moet veranderen, behalve wijzelf. Niets menselijks is ons, leden van de Tweede Kamer, blijkbaar vreemd.
Natuurlijk, zo zeg ik tegen een aantal collega's, moeten we ook kijken naar de samenhang met andere instrumenten en naar andere zaken die verbeterd kunnen worden. Daar denk ik ook graag met u over na, maar laat dat vooral geen reden zijn om nu een kleine, concrete stap niet te zetten. Wat het CDA met het voorstel voor het motiequotum heeft gedaan, is een concrete, afgebakende stap zetten. We kunnen heel veel praten, maar laten we eens boter bij de vis doen. En ja, u heeft allemaal gelijk als u zegt dat er nog andere stappen gezet kunnen worden. Tot uw dienst, we doen er graag aan mee en we zullen zelf ook nog met andere voorstellen komen. Maar ik vraag mijn collega's in de Tweede Kamer ook om moedig te zijn en niet weg te duiken nu we een van die stappen eindelijk eens concreet gaan zetten. Te vaak hoor ik in de reacties namelijk ook: ja, we zijn het met uw analyse eens en er moet wat gebeuren aan die lawine aan moties, maar uw voorstel gaat te ver. Mijn wedervraag aan deze Kamer is dan: wat is uw eigen voorstel?
De werkgroep is in zijn eindmonitor heel helder. Dat is die eindmonitor van de Kamer zelf, hè, niet van de CDA-fractie. Het is de Kamer die dit tegen zichzelf zegt: óf we geven de strijd op en accepteren dat het nooit beter wordt, óf we voeren quota in. Het is kiezen of delen. Ons voorstel voor een motiequotum is een stapje in de richting van een politiek voorbij het snelle scoren en de waan van de dag. Mijn collega Inge van Dijk noemde dat slow politics, en dat is wat er nodig is.
Voorzitter. Ik kom nu bij mijn blokje over het misbruik van het motie-instrument.
De voorzitter:
Er zijn wat vragen.
Mevrouw Kamminga (VVD):
Nogmaals dank aan de heer Bontenbal, en vooral voor het feit dat hij uit heel veel rapporten citeert waar ik vrolijk aan deelgenomen heb. Ik wil toch even het idee wegnemen dat de Kamer niks doet. Volgens mij is er momenteel ook weer een werkgroep gaande die juist bezig is op deze thema's en met al die onderzoeken waar u naar refereert. Ik moet dus wel zeggen dat ik het enthousiasme van de heer Bontenbal waardeer. Nogmaals, ik heb al eerder gezegd dat de VVD een deel van zijn analyse wel deelt. Maar ik deel niet de conclusie die hij eraan koppelt dat als we niet in dit voorstel meegaan, we het dan niet serieus nemen en het maar accepteren. Ik zou toch wel aan de heer Bontenbal willen vragen: hoe kijkt hij naar de werkgroep die nu gaande is? Vindt hij dat dan onzin en is dit eigenlijk de enige oplossing? Kan ik me gewoon de moeite besparen en stoppen met die werkgroep? Want dat scheelt mij weer; dan kan ik me weer focussen op andere debatten. Ik vond het vrij stellig om te zeggen dat als we niet meegaan in dit voorstel, er dan geen andere oplossing is en we eigenlijk wel moeten accepteren dat het er dan 4.000, 5.000 of 6.000 worden.
De heer Bontenbal (CDA):
Dank voor deze vraag. Dat geeft mij de gelegenheid om dit te verhelderen, want ik heb wel degelijk veel waardering voor die werkgroep. Ik heb ook waardering voor alle Kamerleden die in die werkgroep vertegenwoordigd zijn en daarin ook heel veel werk verzetten. In de Kamer zien we dit soort debatten en wat er vervolgens in het nieuws terechtkomt, maar vaak gebeurt er heel veel werk van Kamerleden achter de schermen. Dat is vaak niet zichtbaar, maar daar hebben wij als fractie veel waardering voor, omdat we weten, ook uit het verleden, hoeveel werk daarin zit. Ik ben heel positief over de werkgroep en alles wat daaruit komt. Ik zie mijn voorstel ook echt niet als concurrentie daarvan. Ik zie het als aanvulling daarop. Collega's van mij zitten zelf in dit soort werkgroepen en denken mee. Ik ga heel constructief kijken naar alle voorstellen die daaruit komen. Ik was bijvoorbeeld zelf erg blij met het voorstel om de appreciaties scherper te maken. Ik denk dat dat ook echt impact gaat hebben. Ik denk dat we dat over een paar weken of maanden eens even moeten evalueren. Ik denk dat je het in de cijfers kunt gaan zien. Ik zie mijn voorstel dus niet als een alternatief, maar slechts als een aanvulling. Alle andere voorstellen die er komen om de Kamer beter te laten functioneren, ga ik van harte ondersteunen.
De heer Van Nispen (SP):
Ik heb een paar kranten van de leestafel geleend. Die leg ik zo weer terug.
De voorzitter:
Ja, dat is rijkseigendom, hè.
De heer Van Nispen (SP):
Ja, daarom. Ze gaan bijvoorbeeld over de grote problemen in de jeugdzorg of over de mogelijkheid dat de btw voor iedereen omhooggaat en daardoor alles duurder wordt. De klap op de vuurpijl was nog wel het bericht van vandaag in Trouw dat zorgverzekeraars thuis sterven vaak te duur vinden. Het moet toch niet verdrietiger worden? Dit is allemaal regeringsbeleid, dat soms moet worden bijgestuurd met moties, soms met Kamervragen, soms met scherpe amendementen en soms met toezeggingen. Dat is allemaal waar. De heer Bontenbal zou onze bondgenoot moeten zijn in de strijd tegen dit soort slecht kabinetsbeleid, maar wat doet hij? Hij slaat eigenlijk alle Kamerleden — misschien is het voor de oppositiepartijen nog wel erger dan voor coalitiepartijen — het instrument van de motie uit handen. Hij slaat daarmee gewoon een van de parlementaire instrumenten uit handen. Want hoe je het ook wendt of keert, of je nou wel of niet meegaat in een deel van de probleemanalyse, het is gewoon een van de rechten en een van de parlementaire middelen die Kamerleden die tot hun beschikking hebben. Daarover kun je het gesprek voeren: zijn het er te veel of te weinig? Je kunt elkaar erop aanspreken als er een domme motie wordt ingediend. Doe dat vooral. Blijf dat doen. Ik beloof ook daaraan mee te gaan helpen. Maar pak het middel niet af door middel van een bot quotum.
De heer Bontenbal (CDA):
Ik doe precies het tegenovergestelde. Ik zou eigenlijk willen dat collega Van Nispen aan mijn kant gaat staan. We hebben een instrument. Dat is bot geworden. Dat is niet mijn conclusie. Dat is de conclusie van de Kamer, van de werkgroep waar ook de SP in heeft gezeten. Wij vinden met z'n allen dat de motie een bot instrument is geworden. Met dit voorstel zorg ik ervoor dat het instrument weer scherp wordt. Over de problemen die u noemt en die ook in de krant staan, maken wij ons als fractie ook heel erg kwaad. Die willen we aanpakken. Wij zien dat de Kamer zich heel erg bezighoudt met een enorme hijgerigheid, waardoor dit soort grote problemen hier wat ons betreft niet vakkundig genoeg besproken kunnen worden. Het kost ons heel veel tijd om bezig te zijn met die beeldvorming, met die profilering. Ik zou graag willen dat we meer tijd zouden hebben om ons te verdiepen in de grote problemen die u beschrijft. Dan gaat het niet alleen om het oplossen van de symptomen — daar zijn we, denk ik, ook te vaak mee bezig — en de ellende herstellen, maar ook om het goed doordenken met elkaar welke gedachten of ideologieën eronder liggen, dus meer een diepteanalyse van waarom dit soort dingen fout gaan. Ik denk dat het instrument motie op zichzelf al het risico met zich meedraagt dat die hijgerigheid wordt versterkt. De Kamer heeft gelukkig nog heel veel andere instrumenten. Ik ben het echt niet met u eens dat als we het instrument motie een lichte beperking opleggen — zo zie ik het namelijk — we onze instrumenten uit handen zouden laten slaan. Sterker nog, ik denk dat de Kamer zichzelf serieuzer neemt en ook dit soort problemen op een meer adequate manier zou kunnen bespreken.
De heer Van Nispen (SP):
Het is natuurlijk geen lichte maatregel om fracties zo drastisch te beperken in het aantal moties dat ze mogen indienen. Ik zei het al: in oktober zijn je moties op en dan kun je inderdaad het instrument motie niet meer gebruiken. Dat is gewoon heel erg slecht. De heer Bontenbal doet nou net alsof het paardenmiddel van het motiequotum ertoe leidt dat een bot instrument opeens weer scherp gaat worden. Dat is natuurlijk niet zo. Dat gaat natuurlijk niet vanzelf. De kern van het probleem is slecht regeringsbeleid, dat vaak bijgestuurd moet worden op welke wijze dan ook, soms door een motie. De kern van het probleem is dat er hier Kamerleden zijn die de Tweede Kamer als een talkshow gebruiken, vooral om filmpjes op te nemen en dat soort zaken, in of buiten de plenaire zaal. Dat zorgt voor die hijgerigheid. Ik noem ook het elkaar voortdurend de maat nemen. Dat is problematisch. Dat is echt niet alleen maar opgelost door het paardenmiddel van het motiequotum, dat de heer Bontenbal voorstelt.
De heer Bontenbal (CDA):
Ik bestrijd dat het een paardenmiddel is. Het is een voorstel dat de werkgroep zelf heeft gedaan. Ik heb het niet gedaan. De werkgroep heeft dit voorgesteld in de eindmonitor. Ik kan het nog een keer citeren. Dat is een werkgroep waar meerdere fracties in zaten, ook uw fractie en de BBB-fractie. Ik heb geconcretiseerd wat de Kamer zichzelf heeft geadviseerd. Dus als u zegt "het is een paardenmiddel", dan staat er in uw eigen rapport een paardenmiddel. Ik maak het instrument scherper. U zegt: hoe zou dit middel nou kunnen helpen om het instrument scherper te maken? Dat is simpel: door schaarste. Op het moment dat je als fractie minder moties kunt indienen, ga je zorgvuldiger kijken. Nu wordt er soms in twintig seconden een motie opgeschreven, ingediend en lopen we weer weg.
Vervolgens staat er een heel ministerie, tientallen mensen, al die moties in te voeren, te verwerken en weg te schrijven in brieven, ook al zijn het de grootste flauwekulmoties. Dat weten wij allemaal hier. Ik zou zeggen: laten we onszelf serieus nemen. Laten we het instrument scherper maken. Ik denk dat we onszelf daar een grote dienst mee bewijzen als Tweede Kamer.
De heer Van Nispen (SP):
Ik had echt op een intelligentere oplossing gehoopt dan dit botte motiequotum, dat niets meer doet dan een maximum instellen. Dit voorstel van de heer Bontenbal doet niets aan de flauwekulmoties. Had dan een slimmere oplossing bedacht om te kunnen kijken wat nou een flauwekulmotie is en wat niet. Ik ben het voor een deel best met hem eens.
Maar nog een feitelijke correctie: mijn naam en de naam van mijn fractie staan onder allerlei rapporten, omdat we ook bijdragen aan werkgroepen. Hoe komt dat tot stand? Met sommige voorstellen ben je het eens en met sommige niet. Maar er is nergens, nergens gezegd dat een absoluut motiequotum, zoals de heer Bontenbal voorstelt, een goed idee is en dat we daar onze namen aan verbonden hebben. We zijn het wel eens met bepaalde analyses, bijvoorbeeld dat een motie een bot instrument is geworden en dat je zou moeten streven naar beperking. Dat zal allemaal zo zijn. De heer Bontenbal heeft het voor zich liggen, maar onze naam staat in ieder geval niet onder het voorstel van dit middel.
De heer Bontenbal (CDA):
Dat ben ik dus niet met de heer Van Nispen eens. Hij heeft een punt als hij zegt dat je niet een-op-een kan afleiden wat het standpunt van de fractie is uit het gegeven dat zo'n fractie deelneemt aan zo'n werkgroep. Daar ben ik het zeer mee eens. Het kan dus zijn, als je lid bent van zo'n werkgroep, als je een van de zes fracties bent, dat je wel akkoord gaat met het rapport, maar dat je het er bijvoorbeeld als SP-fractie niet mee eens bent. Ik probeer daarom steeds te zeggen: het is de Kamer die zichzelf adviseert. Ik zal dus niet zeggen: het is de SP die de Kamer adviseert. Maar in de eindmonitor staat wel degelijk dat quotum genoemd. Als u zegt dat het een paardenmiddel is en dat het niet intelligent is, dan zou ik zeggen: dat kan, maar blijkbaar heeft die werkgroep, waar allemaal collega's in zaten, geen intelligenter idee kunnen bedenken dan dat. Ik kom verderop in het debat nog met een ander voorstel, waar ook haken en ogen aan zitten. Het kan namelijk ook op een andere manier, al denk ik dat u het daar ook niet mee eens bent.
Maar mijn wedervraag zou de volgende zijn. Als we steeds concluderen dat het een bot instrument is geworden, wat is dan uw voorstel? U heeft al drie interrupties gehad en u krijgt er vast nog een, maar het is wel makkelijk om het voorstel van een fractie die veel moeite doet om iets verder te brengen, vanuit de zorg dat wij onszelf niet serieus nemen met al die moties, af te schieten. Als ik daar had gestaan, had ik dat ook heel makkelijk kunnen doen. Natuurlijk, ik kan honderd bezwaren tegen mijn eigen voorstel bedenken. Sterker nog, alle bezwaren die zijn gekomen, hadden wij van tevoren natuurlijk ook bedacht. Maar mijn wedervraag is dan heel simpel: wat wil u zelf?
Ik zou alle Kamerleden die kritisch zijn, willen vragen om onderscheid te maken tussen het principe en de uitwerking. Mijn eerste vraag aan u zou zijn of u het eens bent met het principe van quotering. Als u dat niet bent, dan hoeven we het ook niet over de uitwerking te hebben. Maar we moeten niet de argumentatie dat u het niet eens bent met de uitwerking, verwarren met het gegeven of u principieel voor of tegen een quotum bent.
De voorzitter:
Het is niet de bedoeling, al geldt dat eigenlijk meer voor bewindspersonen, dat we vanuit vak K vragen gaan stellen, want dan krijg je eeuwigdurende interviews. Maar het gaat vandaag over onszelf, dus als de heer Van Nispen hier antwoord op wil geven, dan mag dat.
De heer Bontenbal (CDA):
Het is wel een fundamenteel debat.
De heer Van Nispen (SP):
Dat wil ik wel, voorzitter. Ik zal me hierna ook matigen, want dit is inderdaad al mijn vierde interruptie. Hier heeft de heer Bontenbal een punt. Het is inderdaad makkelijker om een voorstel af te schieten dan om zelf een intelligenter voorstel te bedenken. Wat dat betreft heeft hij gewoon een punt. Het klopt ook dat je onderscheid moet maken tussen de vraag of je het aantal moties überhaupt een probleem vindt en de vraag wat je er dan aan zou moeten doen. Dat is allemaal waar.
Ik kom zelf niet verder dan elkaar erop aanspreken als er domme of overbodige moties worden ingediend, of moties die enkel voor de bühne zijn. Ik zie dat ook wel degelijk af en toe gebeuren. Dat heeft vaak niet het gewenste effect dat mensen ook hun moties intrekken, maar het aanspreken gebeurt wel. Daar wil ik ook best wel aan bij gaan dragen. Maar laten we vooral ook naar de bewindspersonen kijken, die moties soms niet uitvoeren of bepaalde toezeggingen niet willen doen, terwijl je dan denkt: "Weet je? Beweeg nou een beetje mee. Probeer aan de wens van een Kamerlid tegemoet te komen, de wens van de volksvertegenwoordiging nota bene." Laten we dus met elkaar ook die bewindspersonen scherp houden. Maar als de heer Bontenbal aan mij vraagt of ik wil meedenken over een quotum, dan is mijn antwoord inderdaad: nee. Volgens mij heb ik voldoende gemotiveerd waarom ik het daar niet mee eens ben.
De heer Bontenbal (CDA):
Ja, dat vind ik ook helder. Ik vind het ook goed dat u dat zegt, want dan is dat duidelijk. Maar ik ben het op dat punt dus niet met u eens.
Ik denk dat we elkaar erop aanspreken al lang genoeg hebben geprobeerd. Praktisch kan het vaak ook helemaal niet goed. Als ik dat namelijk in elk debat zou doen, zouden jullie me een ontzettend vervelende zeur gaan vinden. Dat vinden jullie vermoedelijk al door dit voorstel, maar dat zou dan nog erger worden. Maar pak bijvoorbeeld de laatste dag voor het zomerreces. Dan hebben we hier ook een speciaal regime. Hoeveel moties worden er op die dag in sneltreinvaart ingediend? Er is dan een regime waarin de voorzitter ons niet eens in staat stelt om een vraag te stellen. Op die dag kunnen wij elkaar dus helemaal niet aanspreken. Hoeveel moties worden er op die dag ingediend? Hoeveel tweeminutendebatten hebben we? Zijn het er twintig? Doe dat keer tien moties. Dus alleen al op die dag zijn wij zo gek hier om 200 moties erdoorheen te jassen. En we kunnen elkaar daar dan helemaal niet op aanspreken. Dus het idee dat we elkaar erop gaan aanspreken en dit gaan normeren, gaat op die dag helemaal niet op. Ik concludeer het niet zelf, want ik grijp dan wéér terug op het rapport van de werkgroep, maar de werkgroep, dus de Tweede Kamer zelf, heeft in de eindmonitor gezegd: wij kunnen dit blijkbaar niet. Dan zeg ik: oké, als de werkgroep dat zelf concludeert, als de Kámer dat zelf concludeert, dan zet ik één stap verder en concretiseer ik wat de Kamer zichzelf adviseert. Dan gaan we kijken of wij het niet alleen maar bij woorden willen houden in de Tweede Kamer, maar onszelf ook daadwerkelijk willen disciplineren.
Ik zal er straks meer over zeggen, maar ik kan u zeggen: wij als fractie doen het en je wordt er niet slechter van.
De voorzitter:
Wij vinden u geen vervelende zeur, hoor.
De heer Bontenbal (CDA):
Tja, en anders had ik pech gehad.
Mevrouw Lahlah (GroenLinks-PvdA):
Zoals ik in de eerste termijn al heb ingebracht, deel ik best wel de analyse van de heer Bontenbal dat het instrument van de motie bot zou kunnen worden. Ik wil niet zo stellig zijn dat het nu al een bot instrument is geworden, hoe vaak de heer Bontenbal dat ook herhaalt; dat wil ik dus corrigeren. Maar we hadden het over dingen die we zelf kunnen aandragen of doen om dat instrument van de motie te versterken en te verbeteren. We kunnen elkaar onder andere aanspreken op de kwaliteit daarvan. De heer Bontenbal noemde net ook het nieuwe appreciatiekader. Hij wil dat graag geëvalueerd zien worden. Is daarmee zijn voorstel niet ontijdig?
De heer Bontenbal (CDA):
Goeie! Ik denk het niet. Sterker nog, ik denk dat het elkaar helpt. Dus tegen iedereen in deze Kamer die bang is dat het motiequotum te restrictief is, zou ik willen zeggen: we worden al geholpen door die nieuwe regels. We hebben vorig jaar gezien dat het aantal moties al minder dan 4.000 was. Dat heeft deels te maken met dat er een formatie heeft plaatsgevonden, maar goed, die cijfers laten mij zien dat je echt veel minder moties kunt indienen. Ik heb gezegd: een halvering ten opzichte van het jaar 2022, waarin we een record van 5.000 hebben behaald, dus dan zit je ergens rond de 2.500 moties maximaal. Volgens mij is dat nog een kleine stap. Wat we nu doen, helpt daar heel erg bij. Er gaan ook andere voorstellen komen. Kunnen we de bewindspersonen bijvoorbeeld niet strakker houden? Ook daar ben ik het zeer mee eens. Dien een motie in, vraag de regering om dat te doen of ga in gesprek met de Kamervoorzitter. Daar ben ik dus zeer voor. En als dat ook het aantal moties kan reduceren, ben ik daarvoor. Dat zal het alleen maar makkelijker maken om het motiequotum te halen.
Mevrouw Lahlah (GroenLinks-PvdA):
Maar dan nu toch de echte vraag. Ik ben er nog niet echt van overtuigd dat een numerieke beperking van het aantal moties ook daadwerkelijk de kwaliteit van de moties verbetert. Kan de heer Bontenbal dus — hij deed het net al een beetje in het debatje met de heer Van Nispen — toch concrete aanwijzingen geven waarom hij denkt dat die numerieke beperking ook de kwaliteit verbetert? De gejaagdheid en de jachtigheid om te scoren blijven onverminderd bestaan als we elkaar daar niet op aanspreken, dus ik zie gewoon niet dat je die link een-op-een kunt leggen.
De heer Bontenbal (CDA):
Ja, ik kan dat toelichten. Ik zal straks ook een aantal voorbeelden geven van manieren waarop ik denk dat de motie nu misbruikt wordt. Ik zal dat niet met concrete moties doen, want dat vind ik niet netjes. Maar ik zal wel een aantal categorieën schetsen.
Maar voor nu zijn er, denk ik, twee manieren. Zo werkt het in ieder geval bij ons in de fractie. Je krijgt een discussie in de fractie. Wij kijken als fractieleden gewoon scherper naar elkaars moties. De vraag is dan gewoon: oké, jij wil die motie indienen; kan je het niet op een andere manier doen? Of: is het niet slimmer om om een toelichting te vragen? Dat brengt mij bij mijn tweede punt. Wij moeten het instrument "toezeggingen" veel slimmer gaan inzetten. Heel eerlijk: toen ik net Kamerlid was, dacht ik ook nog dat je elke dag een motie moest indienen. Op een gegeven moment dacht ik: waar doe ik aan mee? Het is voor mij veel simpeler om, zoals we dat hier zeggen, iets binnen te halen via een toezegging. Als je met verstand van zaken over je onderwerp praat en je vindt een beetje een bereidwillige minister of staatssecretaris, dan kun je met toezeggingen heel veel voor elkaar krijgen. Daarvan is overigens ook nog eens het voordeel dat er niet meer over gestemd hoeft te worden. De laatste tijd merk ik dat ik in debatten veel effectiever kan zijn door toezeggingen te vragen. Het enige is dat het een minder fijn profileringsinstrument is. Dus nee, ik kan niet op Twitter met mijn motie wapperen: "Jongens, ik heb een motie ingediend. Geweldig, het staat in de krant en de CDA-fractie heeft u weer geholpen." Ik moet dan verwijzen naar een toezegging. Maar goed, zo zit ik erin. Een toezegging is voor mij ook heel wat waard.
Mevrouw Lahlah (GroenLinks-PvdA):
Dan tot slot. Het lijkt nu alsof deze hele Kamer alleen maar moties indient om het nieuws te halen. Zo wil ik toch echt niet denken over mezelf of over de rest van de Kamer. We zijn hier allemaal om de wereld en de samenleving in Nederland een beetje mooier te maken. Dat punt vind ik dus een beetje kort door de bocht. Mijn concrete vraag was hoe een numerieke beperking zorgt voor verbetering van de kwaliteit. Het antwoord dat ik van de heer Bontenbal krijg, gaat over dingen die ik ook kan doen om effectief te zijn. Dat begrijp ik en dat betwist ik ook niet, maar mijn vraag is hoe een numerieke beperking concreet leidt tot een verbetering van de kwaliteit van ons parlementaire werk. Dat zie ik namelijk niet.
De heer Bontenbal (CDA):
Doordat je schaarste creeert, ga je gewoon beter en scherper kijken of je überhaupt een motie moet indienen. Dat is bijvoorbeeld hoe het praktisch bij ons werkt. Je weet dat je niet onbeperkt moties kan indienen, dus je gaat wel scherper naar je motie kijken of die nodig is. Er zijn moties die je op het eerste gezicht vrij makkelijk had ingediend. Omdat je weet dat je er toch een beetje zorgvuldig mee moet omgaan, kijk je er nog eens na met de vraag of het niet op een andere manier kan. Dan kom je regelmatig tot de conclusie dat het best op een andere manier kan. Dus het simpele feit dat je schaarste creëert, zorgt voor scherpere moties. Dat is in ieder geval mijn eigen ervaring. Ik denk dat dat ook uw ervaring gaat zijn, ook als je dat op vrijwillige basis in de fractie zou gaan doen.
Mevrouw Lahlah (GroenLinks-PvdA):
Ik denk dat ik deel dat het goed is om meer moties te bespreken in de fractie en om de kwaliteit ervan te verbeteren. Ik denk echter niet dat we een-op-een kunnen zeggen dat die schaarste direct leidt tot een verbetering van de kwaliteit. Ik ben daar in alle eerlijkheid gewoon nog niet van overtuigd.
De heer Bontenbal (CDA):
Dat kan zo zijn, maar het is wel onze ervaring. Het is mijn ervaring en het is de ervaring van mijn fractie dat het wel echt helpt.
De heer Stoffer (SGP):
Ik heb het in eerste termijn laten blijken, maar ik wil het nogmaals zeggen: waardering voor collega Bontenbal dat hij op deze wijze hier de werkwijze bespreekbaar maakt. Dat is altijd goed. Ik vond hem in zijn beantwoording wel erg scherp, wat polariserend. Als SGP zijn we toch wat van het midden en van de verbinding. Ik dacht dus: laat ik eens op die wijze een interruptie doen. Ik stond vanochtend bij het informatiepunt. Ik weet niet of de Griffier of de Voorzitter erop gestuurd heeft, maar daar stond een overzicht van wat fracties de afgelopen vier of vijf jaar, vanaf 2021 tot nu, aan moties hebben ingediend. Ik keek natuurlijk even naar mijn eigen partij, destijds onder leiding van Kees van der Staaij en nu onder mijn leiding. Het ene jaar zitten we een beetje boven het voorstel dat de heer Bontenbal indient en het andere jaar iets eronder. Gemiddeld genomen klopt het ongeveer. U begrijpt dat wij daarom de geest van het voorstel van de heer Bontenbal heel mooi vinden, maar de praktische uitwerking, namelijk dat je hard quoteert, wat minder. Nu is de vraag aan de heer Bontenbal de volgende. Kijk, alles gehoord hebbende in de eerste termijn lijkt het er niet op dat dit voorstel steun gaat krijgen. Is de heer Bontenbal nu erg teleurgesteld als het effect van dit debat zou zijn dat we met elkaar wat meer in de spiegel kijken en dan misschien niet dat harde quotum neerzetten maar wel met elkaar nog eens heel goed kijken of we niet onszelf persoonlijk moeten normeren en matigen? Als dat de uitwerking is, is de heer Bontenbal dan erg teleurgesteld?
De heer Bontenbal (CDA):
Het gaat mij om het resultaat. Als wij iets zouden kunnen verzinnen, bijvoorbeeld met vrijwillige afspraken fors minder moties indienen, dan zou dit middel niet nodig zijn. Alleen, ik denk dat de commissie-Van der Staaij en de daaropvolgende werkgroep zelf de conclusie hebben getrokken dat dit blijkbaar niet werkt. Het liefst had ik niet gehad. Dus ja, ik zou het ook graag willen.
Tuurlijk vind ik het mooi om dit debat te voeren, omdat het ook gewoon over de werkwijze van de Kamer gaat en wij iets kunnen zeggen over de manier waarop wij zelf naar politiek kijken en over de wat meer slow politics die naar mijn mening nodig is. In die zin vind ik het debat ook mooi, maar het gaat me uiteindelijk wel gewoon om het resultaat. Mensen zeggen: je doet het debat en gaat strijdend ten onder; maar ja, het is toch een leuk debat. Zo zit ik er niet in. Ik wil gewoon de komende jaren zien dat de Kamer zich meer beheerst, zodat wij straks over tien jaar niet weer dikke rapporten schrijven over dingen die heel erg mis zijn gegaan en de Kamer nog steeds zegt: de Tweede Kamer moet erg naar zichzelf kijken, naar de manier waarop ze met haar instrumenten omgaat. We zijn dit jaar na jaar aan het opschrijven. Wat doen we dan? Veel basistaken van de overheid zijn op dit moment niet op orde. In mijn analyse van waarom de overheid haar kerntaken niet op orde heeft en dit ook brandstof is voor populisme, zit het punt dat de Tweede Kamer hier zelf een groot aandeel in heeft. Wij maken er namelijk ook een puinhoop van. Dat weerspiegelt zich in de regering van dit land. Dat leidt tot die grote dingen, tot die grote crisis waar wij nu mee te kampen hebben.
De heer Stoffer (SGP):
Dat is een mooi antwoord. Zo kunnen we elkaar in de geest toch wat raken. Ik heb toch nog een vraag aan de heer Bontenbal. Ik heb vanochtend echt bewust nog eens even gekeken naar de aantallen die we als fractie zelf hebben. We zitten er af en toe iets boven. Af en toe zitten we er ruim onder. Gemiddeld genomen zitten we ongeveer aan dat quotum. U begrijpt dat ik van daaruit denk dat het soms net nodig is. Vooral in de tijd dat het CDA nog in de coalitie zat, was het blijkbaar wat nodig. Nee, dat is niet waar hoor. Ik heb altijd veel waardering gehad voor het CDA, ook in de coalitie. Kan de heer Bontenbal zich voorstellen dat we de geest die dit voorstel ademt, best kunnen steunen, maar die harde quotering niet? Ik durf wel te zeggen dat wij als partij in ieder geval de afgelopen jaren, in de tijd dat ik onder leiding van Kees van der Staaij hier in het parlement mocht participeren, altijd serieus hebben gekeken of we niet te veel moties en dergelijke indienden. Maar soms hebben we blijkbaar toch net iets meer nodig gehad of ook een paar moties ingediend die misschien niet hadden gehoeven. Kan de heer Bontenbal zich voorstellen dat we zeggen: de geest wel, maar die harde grens willen we niet meemaken, omdat we denken dat die ons net iets te tandeloos kan maken? Kan de heer Bontenbal daarin meekomen?
De heer Bontenbal (CDA):
Ik begrijp dat goed. Als u zo'n voorstel had ingediend, had ik natuurlijk ongeveer dezelfde vraag gehad. Ik denk wel dat de CDA-fractie er dan in was meegegaan, omdat de CDA-fractie dit dan een heel goed voorstel had gevonden; begrijpt u? Ik zou wel onderscheid willen maken tussen het principe en de verdeling. Mijn wedervraag zou dus zijn: bent u het niet eens met het principe of vindt u het aantal te krap? Dan gaan we het namelijk over het aantal hebben. Ik kan me voorstellen dat sommige fracties hier zeggen: wij zijn een grote fractie; als we het omrekenen en maar zeven moties per Kamerlid mogen indienen, dan vinden we dat te gortig. Prima. Dan vraag ik: bent u het eens met het principe? Ja. Oké, dan gaan we nog eens kijken naar de verdeling. Maar de vraag of je überhaupt voor het principe bent, ligt ook gewoon voor. Als ik de SGP zo hoor, denk ik dat de SGP ook niet voor het principe is. Dan denk ik toch weer: maar hoe gaan we die gedragsverandering dan voor elkaar krijgen? Dat is in de eerste termijn ook een aantal keer langsgekomen: moeten we niet streven naar een cultuurverandering? Ja, zeer eens. Maar hoe gaan we dat dan voor elkaar krijgen? Als we dat lijntje sinds 2000 steeds maar zien oplopen, dan vraag ik me af hoe we dat met een cultuurverandering gaan doen. Ik zie die cultuur hier namelijk niet zo veranderen. Bent u het niet eens met het principe of vindt u het aantal te krap?
De heer Stoffer (SGP):
Voorzitter, ik ga toch antwoorden op de vraag die de heer Bontenbal stelt. Dat mag natuurlijk eigenlijk niet, maar u gaf enigszins ruimte. Kijk, met de aantallen zijn we het eigenlijk wel eens. Het principe vinden we wat moeizaam. Daar zit bij ons het punt. Ik geef toe dat ik hoop dat de uitkomst zal zijn dat alles wat je aandacht geeft groeit. Ik hoop dat doordat we er hier aandacht aan geven, het aantal moties ook zal krimpen. Dat zou wat ons betreft een mooie uitkomst zijn.
De heer Bontenbal (CDA):
Op het moment dat dit debat resulteert in het verwerpen van dit voorstel, maar het de facto zou leiden tot een flinke daling van het aantal moties, zal ik over een aantal jaar toch tevreden terugkijken op wat er hier is gebeurd.
De voorzitter:
Prima. U continueert.
De heer Bontenbal (CDA):
Dank, voorzitter. Ik kom nu bij mijn blokje over het misbruik van het instrument motie. Dat kan ook de discussie, die nu vrij abstract is, iets concreter maken. Op welke manier wordt er misbruik gemaakt van de motie? Zoals gezegd hadden we ervoor kunnen kiezen om stapels moties mee te nemen naar dit debat. We hadden bijvoorbeeld een top tien kunnen presenteren van de meest vreemde moties — ik zie collega Ergin al lachen — maar dat zou niet fair zijn naar de Kamerleden die deze moties hebben ingediend en die zich in dit debat niet kunnen verdedigen. Daarnaast denk ik dat dit debat er inhoudelijk niet beter op zou worden als we dat zouden doen. Ik heb er daarom voor gekozen om in algemene zin wat dieper in te gaan op de verschillende manieren waarop er misbruik wordt gemaakt van het instrument motie. Ik geef u tien categorieën, maar er zullen er vast meer zijn.
De eerste categorie is de gratis-biermotie. Dit is een motie zonder deugdelijke financiële dekking. Een fractie verzoekt de regering in deze motie om iets te doen wat geld kost, zonder daarbij te vertellen waar dat geld vandaan moet komen. We zouden dit soort moties als Tweede Kamer niet moeten indienen en steunen, maar het gebeurt regelmatig toch. Ik geef u een voorbeeld. Als een partij het kabinet per motie verzoekt om het eigen risico te verlagen, dan lijkt dat sympathiek, maar de kosten daarvan zijn hoog en het geld zal ergens anders gevonden moeten worden. Als een fractie er niet bij vertelt dat dit ten koste gaat van bijvoorbeeld onderwijs, defensie, de zorg of de staatsschuld, dan vind ik dat goedkope politiek en een goede reden voor partijen om tegen deze motie te stemmen.
De heer Van Nispen (SP):
Als chef gratis bier kan ik dit niet over mijn kant laten gaan. Ik geef toe dat ik en mijn fractiegenoten weleens zo'n motie indienen. Maar het is een politieke opvatting van de heer Bontenbal als hij deze moties op een hoop gooit en zegt: die moet je dus niet indienen. Het is prima om daar met deze motivering tegen te stemmen. Dat mag. De regering mag zo'n motie ook ontraden. Maar je kunt ook de politieke opvatting hebben — dat is mijn politieke opvatting — dat je dan als Kamer een uitspraak doet over iets wat je belangrijk vindt en dat je de bal legt bij de regering. Die moet dan met al die duizenden deskundige ambtenaren financiering of dekking zoeken voor de ingewikkelde beleidskeuzes die inderdaad gemaakt moeten worden over iets wat de Kamer zo belangrijk vindt. Nogmaals, daarover zullen we van mening blijven verschillen. Maar je kunt niet zeggen dat al die moties dus niet deugen en niet ingediend zouden moeten worden. Althans, dat is niet mijn opvatting en ik bestrijd dat dus om die reden.
De heer Bontenbal (CDA):
Mijn opvatting is dat fracties, als die hun eigen werk serieus nemen, zeer terughoudend zouden moeten zijn in het indienen en steunen van dit soort moties. Ik vind dat een financieel woordvoerder in elke fractie — ik heb gelukkig een financieel woordvoerder die daar altijd streng op toeziet — naar dit soort moties moet kijken. Want het is wel heel erg goedkoop om te zeggen: lonen omhoog, prijzen omlaag, iedereen gratis bier en wij zijn de leukste partij van Nederland. Als u die moties communiceert, meneer Van Nispen, is het effect namelijk dat mijn mailbox volloopt met vragen over waarom ik daar niet voor ben. Dan moet ik uitleggen dat wij als fractie een andere wijze hanteren, namelijk dat wij alles wat financieel niet klopt, niet zomaar steunen. Met deze motiecultuur veroorzaken we dus ook heel veel gedoe bij andere fracties. Die moeten zich verdedigen, terwijl die soms inderdaad maar vijf Kamerleden hebben. Wij stemmen misschien over 4.000 moties per jaar, maar ik kan niet 4.000 keer uitleggen waarom ik voor of tegen iets stem. Ik vind dat er een eerlijk debat over politieke opvattingen tussen partijen moet plaatsvinden. Die mogen keihard zijn. Het is ook uw handelsmerk om dat te doen. Ik vind het prima als dat ideologisch is, maar ik vind dat wij elkaar niet op een juiste manier benaderen als het op deze manier gaat.
De heer Markuszower (PVV):
Ah, nu komt toch een beetje de ...
De heer Bontenbal (CDA):
Nu komen wel de specifieke partijen naar voren. Ik vind dat toch mooi, meneer Markuszower!
De heer Markuszower (PVV):
Ja, meneer Bontenbal. Nu komt toch een beetje de aap uit de mouw! Ik dacht: de heer Bontenbal staat hier heel fideel om te zorgen dat wij als Kamer wat efficiënter gaan werken en te zeggen dat de motiedruk omlaag moet omdat mensen door de bomen het bos niet meer zien. Maar wat blijkt nu? Ik hoor de heer Bontenbal tegen de heer Van Nispen zeggen dat hij het vervelend vindt om zijn standpunten uit te leggen aan zijn achterban. Hij vindt het vervelend om geconfronteerd te worden met moties waarna de kiezer aan de volksvertegenwoordiger vraagt: "Hé, volksvertegenwoordiger, waarom stemt u nou zoals u gestemd heeft? Waarom bedrijft u politiek nou op de manier waarop u die bedrijft?" Dan vraag ik aan de heer Bontenbal: dat is toch ook een kerntaak van de volksvertegenwoordiger? Waarom zou je daar zo moeilijk over doen? Het is toch leuk om met de achterban, groot of klein, in gesprek te gaan en te blijven?
De heer Bontenbal (CDA):
Zeer zeker. Dat doe ik ook. Ik vind het overigens prachtig dat mijn collega van de PVV nu een pleidooi houdt om de kerntaken als volksvertegenwoordiger serieus te nemen. Het doet mij goed dat een PVV'er dat hier bepleit. Wij leggen het natuurlijk uit. Ik krijg heel veel appjes over allerlei moties en die krijgen allemaal een antwoord. Dat kost mij heel veel tijd en ik doe dat graag. Ik leg wel liever een ideologisch standpunt uit dan dat ik constant moties weg aan het tikken ben. Er is geen onduidelijkheid over wat wij vinden, maar over het stemgedrag. Stel dat dat zo is omdat het in een van de categorieën valt die ik beschrijf, bijvoorbeeld omdat er wordt getreiterd of wat dan ook. Dat is niet de reden waarom ik volksvertegenwoordiger ben geworden. Het misleidt heel veel mensen, omdat ze denken dat het hier zo werkt.
De heer Markuszower (PVV):
In alle serieusheid, want net was ik misschien een beetje gekscherend. Ik kan me toch voorstellen dat uw fractie of onze fractie weinig vragen krijgt over de onzinmoties, om die zo maar te noemen. De vraag van de kiezer gaat, zo is mijn ervaring, over belangwekkende moties, over moties waar mensen zich druk over maken. Ik kan mij niet voorstellen dat de vragen over het stemgedrag, die confronterende vragen, minder gaan worden als we een motiequotum zouden hanteren. Sterker nog, ik denk — dit is een serieuze interruptie — dat als we een motiequotum hanteren, alle fracties zulke geconcentreerde, gefocuste en scherpe moties gaan indienen dat het aantal vragen waar de heer Bontenbal nu te vaak mee geconfronteerd wordt, gaat toenemen en niet gaat afnemen. Dat argument vond ik dus niet zo sterk.
De heer Bontenbal (CDA):
Als het aantal vragen toeneemt omdat moties scherper worden, zonder dat er in die moties allerlei politieke spelletjes versleuteld zitten, zou mij dat een lief ding waard zijn. Dat zou namelijk betekenen dat de kiezer geïnteresseerd is in wat wij hier doen en ideologisch met ons daarover in debat wil. Dat zou ik fantastisch vinden. Dan ga ik er nog meer tijd voor vrijmaken. Alleen, nu ben ik te vaak bezig met dingen wegkoppen die doorgaans gewoon verwarrend zijn. Ik geef nog een aantal categorieën en dan wordt het wel duidelijk.
De voorzitter:
We hebben er nog negen te gaan, geloof ik.
De heer Bontenbal (CDA):
Ja, nog negen en een toegift, voorzitter.
De tweede categorie is de "wappermotie". Die term is bedacht door collega Lisa Westerveld. Die term heeft terecht het woordenboek gehaald. Het zijn moties die niet bedoeld zijn om het regeringsbeleid te veranderen, maar om ophef te genereren. Het zijn moties waar verongelijkt mee kan worden gewapperd. Een fractie suggereert ten onrechte dat de regering of een andere fractie iets van plan is, om dat vervolgens per motie ongedaan te maken. Een voorbeeld hiervan is het ten onrechte suggereren dat de regering en andere partijen een vaccinatieplicht willen invoeren, om vervolgens per motie de regering te verzoeken geen vaccinatieplicht in te voeren. Het doel is overduidelijk: als de motie wordt verworpen omdat deze overbodig is, dan kan de indiener op social media met veel misbaar betogen dat de regering dus blijkbaar toch een vaccinatieplicht wil invoeren.
De derde categorie is de treitermotie. De treitermotie is een vergelijkbare categorie, die vooral als doel heeft andere partijen of collega's politiek te beschadigen. Dit zijn moties die partijen indienen om vervolgens de uitslag op sociale media te delen. Dat zijn de plaatjes met de rode en groene bolletjes. Zij weten dat andere partijen zich dan moeten verdedigen voor hun voor- of tegenstem. De context en de redenen waarom partijen voor of tegen stemmen, worden weggelaten, maar het doel is bereikt, namelijk je politieke tegenstander zwartmaken. Dit type motie heeft helaas vaak effect, omdat partijen door het grote aantal moties vaak geen tijd hebben om uitgebreid hun stemgedrag toe te lichten.
De vierde categorie: de "mooi idee maar niet uitvoerbaar"-motie. Sommige moties verzoeken om een maatregel of oplossing die in zichzelf lovenswaardig is, maar waarvan de uitvoering niet of slecht mogelijk is. Het oordeel van het kabinet kan daarom negatief zijn, omdat de motie in de praktijk niet uitvoerbaar is of tot veel complexiteit in de uitvoering leidt. Het bijzondere is dat de Kamer regelmatig klaagt over problemen in de uitvoering van overheidsbeleid, maar zelf regelmatig moties aanneemt die zorgen voor die problemen in de uitvoering. Dit is ook de kritiek die wordt geuit in de rapporten van de verschillende parlementaire enquêtes.
Dan is er de categorie van overbodige moties. Moties zijn regelmatig bedoeld om iets binnen te halen wat eigenlijk al is toegezegd door het kabinet, al staand beleid is of in een coalitieakkoord staat. Het is dan lastig om tegen de motie te stemmen, want ja, we zijn hier bang voor beeldvorming. Maar het zou goed zijn als overbodige moties ontraden werden door bewindspersonen en ook niet werden aangenomen door de Kamer. Dat zou een flink aantal moties schelen.
De zesde categorie is de dubbelop-motie. Soms worden twee of meerdere vergelijkbare moties ingediend door verschillende partijen. Dan kan het zijn dat een partij voor de ene motie stemt en tegen de andere. De reden waarom die meerdere moties worden ingediend, is soms dat partijen graag de credits willen hebben voor het indienen van die motie. Gelukkig worden moties door partijen ook regelmatig "in elkaar geschoven", zoals we dat hier noemen. Er wordt dan één gezamenlijke motie gemaakt. Soms doen fracties dat niet, omdat ze toch graag die motie op hun naam willen hebben staan.
De heer Vermeer (BBB):
Maar is de heer Bontenbal het met mij eens dat we dualisme door de shredder gooien als fracties automatisch een ontraden motie weg gaan stemmen?
De heer Bontenbal (CDA):
Absoluut, dus ik heb niet …
De heer Vermeer (BBB):
Ik heb al weleens over die appreciaties gezegd dat je het alleen aangeeft als iets juridisch niet kan, met daarbij het artikel waarom dat zo is, en dat je je anders van een appreciatie onthoudt. Zo'n appreciatie slaat namelijk helemaal nergens op, want wij gaan gewoon zelf over hoe wij hier stemmen. Daar heeft het kabinet niets mee te maken. Het kabinet zou hoogstens kunnen zeggen: "Let even op. Wij hebben hier een batterij aan ambtenaren en juristen achter ons. Wij kunnen iets beter en sneller toetsen of iets juridisch kan." Laat ze dat aangeven met het wetsartikel erbij, zoals ik al zei. Is dat niet een veel betere oplossing? Hebben we dan straks niet ook gewoon veel minder moties nodig? Dan stemmen wij hier gewoon vanuit het Kamergevoel en zijn we minder bezig met "ontraden", "oordeel Kamer" en allemaal dat soort gedoe. Dat kost allemaal tijd.
De heer Bontenbal (CDA):
Ik heb dus niet gezegd of niet willen zeggen dat wij standaard ontraden moties moeten wegstemmen. Dat zou heel raar zijn, want dan ga je constant een kabinet volgen.
De heer Vermeer (BBB):
Heb ik dat dan volledig verkeerd gehoord?
De heer Bontenbal (CDA):
Ik lees het nog even voor: "Maar het zou goed zijn als overbodige moties ontraden werden door bewindspersonen en ook niet werden aangenomen door de Kamer." Dus overbodige moties moeten niet worden aangenomen door de Kamer. Dat is hoe de zinsopbouw is. Ik zeg hiermee dus niet dat ontraden moties altijd door de Kamer moeten worden weggestemd. Overbodige moties moeten worden ontraden. Overbódige moties moeten worden weggestemd door de Kamer, niet ontráden moties. Dat is niet hoe mijn zinsbouw hier was.
De heer Vermeer (BBB):
Nu doet de heer Bontenbal iets wat volstrekt onlogisch is. Want als die overbodige ontraden is, maar alleen overbodige moties die eigenlijk ontraden worden, weggestemd moeten worden en andere ontraden moties niet weggestemd moeten worden, stelt de heer Bontenbal dan het volgende voor: we hebben ontraden categorie 1, waar je voor mag stemmen, en ontraden categorie 2, waar je echt niet voor kunt stemmen? De heer Bontenbal is voor mijn gevoel echt met een theoretische exercitie bezig, die wel de tijd vult, maar geen enkele oplossing biedt. Is de heer Bontenbal dat eigenlijk achteraf ook wel met mij eens?
De heer Bontenbal (CDA):
Nee, absoluut niet. U schendt de wetten van de logica een beetje, vind ik. Uw redenering zit een beetje in categorie: "Ik pas in mijn regenjas. Mijn regenjas past in mijn tas. Dus ik pas in mijn tas." Dat is ongeveer de logica die u nu hanteert. Ik zeg heel simpel dat overbodige moties door een regering zouden moeten worden ontraden omdat ze overbodig zijn, en dat fracties overbodige moties ook niet zouden moeten willen steunen. Volgens mij is dat kráákhelder.
De heer Vermeer (BBB):
Het was een leuk voorbeeld van die regenjas en die tas, maar dat heeft hier helemaal niets mee te maken. Het gaat erom dat als die appreciatie ontraden is, die ontraden is en dat als daar nog weer verschillende categorieën in komen, dat gewoon niet werkbaar is.
De heer Bontenbal (CDA):
Maar ik zeg dus niet dat een ontraden motie door de Kamer moet worden weggestemd. Dat zeg ik niet.
De voorzitter:
Prima. We hebben nog vier categorieën.
De heer Bontenbal (CDA):
Ik zeg: overbodige moties zou je als fractie niet moeten willen steunen. Dat is mijn simpele punt. Ik denk eigenlijk dat rest van de Kamer dit heel goed begrijpt.
De voorzitter:
De heer Vermeer, ten slotte. Ik ben het spoor namelijk ook bijster.
De heer Vermeer (BBB):
De heer Bontenbal kan een konijn "een kat" noemen en dan vervolgens zeggen: alle katten mag je hetzelfde behandelen, behalve diegenen die oorspronkelijk konijn waren. Ja, dit gaat niet werken zo.
De heer Bontenbal (CDA):
Volgens mij is het heel helder. Ik denk dat iedereen die luistert of kijkt, het gewoon begrepen heeft.
De voorzitter:
We hebben nog vier categorieën te gaan.
De heer Bontenbal (CDA):
De zevende categorie is de "als ik het zo mag lezen dat"-motie. Heel regelmatig krijgt de motie een eigen interpretatie van de bewindspersoon. Je hoort de minister dan zeggen "als ik de motie zo mag lezen dat …" In de meeste gevallen wordt de motie dan zodanig uitgekleed dat deze weinig meer voorstelt. Het Kamerlid kan dan zeggen dat zijn motie is aangenomen, maar in de praktijk stelt de motie weinig meer voor.
De achtste categorie is de "we bemoeien ons met iets waarover we niet gaan"-motie. De Kamer wil zich ook nog weleens bemoeien met zaken waarover ze niet gaat, bijvoorbeeld beleid waarvoor gemeenten verantwoordelijk zijn. De Tweede Kamer moet zich bijvoorbeeld niet bemoeien met parkeerbeleid in een gemeente, want daar is de gemeenteraad voor. Het kan ook gaan om bemoeienis met bijvoorbeeld een toezichthouder of een onafhankelijke organisatie. Een tegenstem op zo'n motie betekent dan: we gaan er niet over.
De negende categorie is de spreekt-uitmotie.
De voorzitter:
Nog even over deze laatste categorie.
De heer Vermeer (BBB):
De heer Bontenbal vindt dan dus ook dat we hier geen moties meer zouden moeten indienen die gaan over de regering van een ander land of beleid dat in een ander land uitgevoerd wordt. Klopt dat?
De heer Bontenbal (CDA):
Nee, want het past bij de internationale verhoudingen dat landen elkaar ergens op aan kunnen spreken. In de relatie tussen landen vind ik dat niet gek. Maar het punt is hier dat we het huis van Thorbecke hebben en dat verschillende overheidslagen bepaalde bevoegdheden hebben gekregen. De Tweede Kamer gaat bijvoorbeeld niet over het parkeerbeleid van gemeentes, want wij hebben heel expliciet tegen gemeentes gezegd: dat is jullie taak. Nou, als er dus een motie komt die de regering verzoekt het parkeerbeleid in Woudrichem op een andere manier in te regelen, zeggen wij: daar gaan we dus niet over. Als je er wel over wilt gaan, moet je eerst de bevoegdheid vanuit de gemeente Woudrichem terugtrekken naar de Tweede Kamer, en pas dan ga je er weer over.
De heer Vermeer (BBB):
Maar dit geldt toch precies hetzelfde voor landen? We hebben niet voor niks grenzen gemaakt, we hebben niet voor niks soevereiniteit afgesproken en we hebben niet voor niks allemaal eigen parlementen. Net zoals ik het gewoon onbestaanbaar vind dat een ander land zich bemoeit met datgene wat wij hier beslissen, vind ik ook dat wij ons niet zo vaak zouden moeten bemoeien met wat er in andere landen gebeurt. Of we kiezen ervoor om te zeggen: dat vinden we prima. Maar dan is het toch ook logisch om iets te zeggen over een provincie of een gemeente? Daar zijn we uiteindelijk juridisch op dat moment misschien niet verantwoordelijk voor, maar we zijn als volksvertegenwoordigers toch verantwoordelijk voor alles wat er in dit land gebeurt? Dat moeten we toch aan de kaak kunnen stellen? We moeten toch een oproep kunnen doen, net als dat sommige mensen het fijn vinden om regeringsleiders van andere landen de maat te nemen? Waarom zou dat niet kunnen?
De heer Bontenbal (CDA):
Ik denk dat je elkaar in de internationale betrekkingen kunt aanspreken, maar als de Tweede Kamer een motie zou indienen "verzoekt de regering in Rusland een kerncentrale te bouwen of te sluiten", dan zou dat een gekke motie zijn, omdat we daar niet over gaan. Dus als u een vergelijking zou willen maken met andere landen, dan zou dit, denk ik, de meest accurate vergelijking zijn. Dan zouden wij ook zeggen: daar ga je niet over. Een anbistatus is ook een goeie.
De heer Ergin (DENK):
Ik heb meegeschreven met de motiecategorieën, want ik had daar ook een vraag over in mijn eerste termijn.
De voorzitter:
We zijn er nog niet uit, hè. We hebben er nog twee te gaan.
De heer Ergin (DENK):
Hebben we er nog twee te gaan?
De heer Bontenbal (CDA):
Zeker.
De heer Ergin (DENK):
Dan wil ik nog even wachten, voorzitter, maar wel als dit niet wordt meegerekend als interruptie.
De voorzitter:
Ik ben ze überhaupt niet aan het tellen, maar u brengt me wel op ideeën. We waren net begonnen aan de spreekt-uitmotie.
De heer Bontenbal (CDA):
In de spreekt-uitmotie spreekt de Tweede Kamer zich ergens over uit. Steeds vaker zijn deze moties vooral bedoeld om andere fracties klem te zetten, bijvoorbeeld: spreekt uit dat racisme verboden moet worden. Racisme is verboden, dus een tegenstem zegt niets. Maar een fractie wil nog weleens op X concluderen: zie je wel, fractie Y wil racisme niet veroordelen, foute boel. Het zijn dus treitermoties. Als CDA-fractie hebben we besloten om normaliter geen spreekt-uitmoties te steunen, tenzij er echt een uitspraak van de Kamer nodig is. Dan denken wij bijvoorbeeld aan een categorie als de steun aan Oekraïne, waarin je ook iets uitspreekt voor de lange termijn.
De tiende categorie noemen wij de "priegelmotie". Als iemand een betere term heeft, dan houd ik mij aanbevolen. Dat is de motie die onnodig te gedetailleerd is en iets vraagt aan de regering wat ook op een andere manier geregeld zou kunnen worden. Hier zou namelijk ook een toezegging kunnen volstaan. Ik heb één uitzondering meegenomen, van een motie die ik toch ga citeren. Daar staat in het dictum: "verzoekt de regering een structureel overleg te organiseren tussen het Rijk en het platform Groeiagenda Zuid-Holland". Moet de Kamer nou dit soort dingen indienen en aannemen? Ik vind van niet — en ik mag het zeggen, want het was mijn eigen motie.
De voorzitter:
Hoe heeft u eigenlijk gestemd?
De heer Bontenbal (CDA):
Zij is verworpen — en dat is maar goed ook.
De heer Ergin (DENK):
Ik had per ongeluk de "mooie ideeën maar niet uitvoerbaar"-motie als twee aparte categorieën genoteerd. Vandaar de verwarring.
Ik vind het een mooie opsomming. In mijn eerste termijn had ik ook de pitspoezen- en de boterham-met-hagelslagmotie aangehaald. Ik wil beter begrijpen waarom de heer Bontenbal met dit voorstel komt. Waar gaat het hem om? Gaat het hem nou om de — ik weet niet of het een goede term is, maar ik heb 'm al een paar keer horen vallen — onzinmotie? Ik vind geen enkele motie onzin, maar laten we stellen dat we de conclusie zouden kunnen trekken dat sommige moties onzin zijn. Of gaat het hem om de moties waarvan de indiener bij voorbaat al weet dat die geen meerderheid gaat halen? Even los van de inhoudelijke argumenten, ben ik even benieuwd naar het volgende: welke soort motie irriteert hem het meest?
De heer Bontenbal (CDA):
Nu ga ik toch weer terug naar wat de Tweede Kamer zelf zegt: het instrument is bot geworden. Ik probeer nu een aantal categorieën te geven waarbij ik denk dat dat zo is. In mijn voorstel geef ik geen oordeel over uw moties. Collega Van Nispen heeft namelijk gelijk als hij zegt: wie bepaalt dat dan? Een motie indienen waarvan je weet dat die verworpen wordt: dat moet natuurlijk kunnen. Want je kunt gewoon gelijk hebben terwijl een meerderheid je toch ongelijk geeft. Dus als een kwalitatief goede motie bij voorbaat niet zo veel kans maakt, dan zou ik dat geen reden vinden om 'm niet in te dienen. Maar als het gewoon een politiek vluggertje is, of in een van die tien categorieën valt ... Daar kun je natuurlijk allerlei discussies over hebben, want daar zitten allerlei gradaties in. Het zou mij echt om die categorieën gaan. Maar dan nog: ik leg in mijn voorstel geen kwaliteitscriterium aan voor de moties. Ik schets nu alleen, eigenlijk ook een beetje voor de mensen die kijken en die me constant vragen waarom ik moties x, y en z niet steun, wat er hier gebeurt en waarom we deze discussie überhaupt voeren in de Kamer. Mijn voorstel behelst geen kwaliteitscriterium dat de kwaliteit van moties van anderen beoordeelt. Dat moet u zelf doen. Door schaarste te creëren leggen we er bij fracties wat druk op om de kwaliteit te bewaken.
De heer Ergin (DENK):
Bij DENK wringt de schoen omdat je met een motiequotum de volgende situatie kan krijgen. In ons geval zou het gaan om 153 moties. Ergens in oktober heb je dan 153 moties ingediend. We hebben te maken met een kabinet dat dit land naar de mening van DENK aan het slopen is. Dat zien we niet alleen bij de mogelijkheid om de btw van 21% te verhogen, maar ook bij sommige uitingen. We hebben gezien dat de minister-president heel makkelijk zei: we moeten jongens met een migratieachtergrond strenger straffen, door te kijken of we hun dubbele paspoort kunnen afpakken. We hebben een staatssecretaris gehad die voor de camera riep dat een groot deel van de islamitische jongeren de Nederlandse normen en waarden niet onderschrijven. Op dat moment is een motie het middel om de emoties die in het land leven ... Heel veel mensen maken zich zorgen als het kabinet met dit soort uitingen komt en er daar in vak K uitspraken worden gedaan die we van het meest rechtse deel van dit huis gewend zijn. Wat gaan we doen als het kabinet ergens in oktober van dit jaar zo'n vreselijke uitspraak doet — die kans is aanzienlijk — terwijl DENK al zijn 153ste motie heeft ingediend? Wat moeten wij als Kamer dan doen, als we geen moties meer kunnen indienen? Ben ik als Kamerlid — dit geldt ook voor de heer Bontenbal als het gaat om een onderwerp dat voor hem belangrijk is — op dat moment geen tandeloze tijger?
De heer Bontenbal (CDA):
Ik zou het willen omdraaien. Waarom denkt u zo'n debat te kunnen voeren met zo'n motie? Waarom roept u ze niet in een debat of in het mondelinge vragenuur ter verantwoording? U krijgt podia bij media om uw verhaal te vertellen. Dan is een motie toch het minst sterke middel om je ongenoegen daarover duidelijk te maken? De Tweede Kamer heeft toch heel veel instrumenten om een kabinet ter verantwoording te roepen? Dus ik zou zeggen: waarom een motie? Ik zou collega Ergin willen vragen: zijn we, even reflecterend, niet te polariserend met die moties? Lokt de ene motie de andere niet uit? Helpen we onszelf en het parlementaire debat daarmee? Of zijn we elkaar een beetje vliegen aan het afvangen, om een paar mensen tegen elkaar op te stoken? Ik zie dat heel vaak gebeuren. Dat ergert me mateloos. Ik denk dat we onszelf tekortdoen door zo te werk te gaan. Ik wil u absoluut niet tandeloos maken, maar ik denk dat u genoeg manieren heeft om uw standpunt luid en duidelijk te maken. Dat mag ook fel, want ik ben niet bang voor een ideologisch debat. Maar doe het gewoon met de instrumenten die ons ter beschikking staan.
De heer Ergin (DENK):
Ik wil graag twee punten maken. Dit is dan ook gelijk mijn laatste interruptie. Een motie dien je niet alleen in om een uitspraak te doen of om het kabinet of de regering te vragen om een bepaalde richting op te gaan. Je wil ook gevolgen geven aan hoe een bewindspersoon handelt of hoe een bewindspersoon optreedt. Toen het bijvoorbeeld ging om staatssecretaris Nobel, hadden wij zoiets van: dit is voor ons reden genoeg om het vertrouwen nu al op te zeggen. Dat doe je met een motie. Maar stel dat je motie 153 al hebt ingediend en zo'n staatssecretaris, precies op het moment dat je de 154ste motie moet indienen, zo'n uitspraak doet. Als het "zwaard van Bontenbal", zoals ik het gekscherend noem, eenmaal is gevallen, kan je zo'n motie niet meer indienen. Ik wil als Kamerlid de ruimte hebben om zo'n bewindspersoon dan naar huis te sturen. Dat kunt u polariserend vinden. Dat kunt een te zwaar middel vinden. Dat is dan uw politieke oordeel. Maar dat moet wel kunnen. In het voorstel van de heer Bontenbal is daar gewoon totaal geen ruimte voor. Ik maak me daar zorgen over. Nogmaals, u kunt het als polariserend zien, meneer Bontenbal, maar de uitspraken die in dit huis worden gedaan en die door dit kabinet worden gebezigd, raken mij persoonlijk. Ze raken mijn familie en de mensen om me heen die ik liefheb. Die raken mijn wijk. Die raken mijn buurt. De mensen in het land hebben mij het vertrouwen gegeven in de zin van: "Beste Doğukan, wij vinden dat je je hiertegen moet verzetten; hier is mijn stem, die ik aan jou toevertrouw, en ga aan de slag." Sommige mensen zeggen ook: "Pak ze inderdaad aan." Met uw voorstel wordt dat onmogelijk gemaakt. Ik vind dat heel jammer.
De heer Bontenbal (CDA):
Ik denk dat dat niet zo is. Ik denk dat u heel veel instrumenten heeft om hier een stem te geven aan mensen die u vertegenwoordigt. Dat kan op heel veel manieren. Een beperking van het aantal moties maakt dat dus niet minder. Ik kom straks nog terug op het punt van de motie van wantrouwen. Ik denk dat dat vrij makkelijk te regelen is.
De voorzitter:
Oké, dat doen we dan straks. Ik wil de turbo er een beetje op gooien.
De heer Bontenbal (CDA):
Ja, zal ik de turbo erop gooien?
De voorzitter:
Ja. Een korte vraag, een kort antwoord. Mevrouw Postma.
Mevrouw Postma (NSC):
We hebben een mooi lijstje gehoord van tien categorieën. Dat doet het ook goed op Twitter, denk ik. Ik zou daar zelf ook nog andere categorieën bij kunnen doen. Ik mis de onderzoeksmotie. Dat is ook zo'n motie waarvan je denkt: wat gaan we hier nou mee doen? Er wordt een onderzoek van een ton gevraagd, maar vervolgens is er nog geen besluit. Mijn punt is het volgende. In mijn inbreng vertelde ik over mijn eigen ervaringen met het maken van moties. Ik was heel trots op de eerste aangenomen motie, maar een nestor van de ChristenUnie zei tegen mij: die motie is dus veel te zwak. Dat leerde mij dat het maken van een motie een vak is. Een goede motie gaat schuren. Daar ben je lang mee bezig. Dat betekent ook dat je gaat onderhandelen. De minister vraagt dan of de motie op een bepaalde manier geïnterpreteerd kan worden. Dan is het simpele antwoord: nee, minister, de motie hoort zó te zijn. Dát is als je beleid aan het veranderen bent en als je motie scherp is. Mijn vraag aan de heer Bontenbal is dus eigenlijk of het niet veel belangrijker is dat wij als Kamerleden dat vak van moties schrijven tot in de puntjes beheersen dan dat we al die categorieën, quota en al dat soort dingen opstellen waar we het nu over hebben.
De voorzitter:
Een kort antwoord graag.
De heer Bontenbal (CDA):
Ja. Binnen fracties zijn daar natuurlijk klasjes voor. Bij wat grotere fracties worden Kamerleden ook opgeleid in het Kamerwerk. Maar als u een voorstel indient dat dit breed voor de Kamer organiseert, ga ik daar met een open blik naar kijken. Ik zie het alleen niet als een alternatief voor het voorstel dat hier ligt. Ik zou zeggen: vul het daarmee aan.
De voorzitter:
Kort, als het kan.
Mevrouw Postma (NSC):
Ik herinner mij het vroegere klasje van Wim van de Camp van het CDA. Ik denk dat de heer Bontenbal daarop doelde. Dat was alom bekend, beroemd en berucht. Maar ik zou hiervoor geen voorstel willen indienen, want dit is iets wat we zelf moeten doen. Dit is het vak dat wij moeten beheersen en waar wij elkaar ook scherp op moeten houden. Ik zie eigenlijk veel te weinig dat wij elkaar iets teruggeven zoals: deze motie is eigenlijk niet goed en voldoet hier niet aan. Als we dat debat eerder met elkaar aangaan, hebben wij geen quota nodig.
De heer Bontenbal (CDA):
Ik zie dat als een oproep aan alle fracties zelf.
Ik ga door. Ik wilde nog iets zeggen over de "alles op alles zetten"-motie, maar die laat ik maar even zitten. De onderzoeksmotie hebben we ook nog besproken. Die stond eerst in het lijstje, maar er zijn soms onderzoeksmoties waarmee je wel degelijk een onderzoek wil vragen. Daar wilde ik dus niet te hard over zijn.
De voorzitter:
Wat een "alles op alles"-motie is, zou ik ook niet een-twee-drie weten.
De heer Bontenbal (CDA):
Ik zou zeggen dat dat geen motie is die meteen verkeerd is, maar als je gaat zoeken op de frequentie waarmee we in de Kamer tegenwoordig moties indienen waarin we de regering verzoeken om alles op alles te zetten om iets te realiseren …
De voorzitter:
Ja, nu heb ik 'm.
De heer Bontenbal (CDA):
Ik heb het gisteren even gegoogeld: 175 keer in de afgelopen tijd.
De voorzitter:
Serieus?
De heer Bontenbal (CDA):
Ja. Bij onze fractie komt er dan een rode vlag. Wij zoeken dan dus naar een andere term.
De voorzitter:
Dat is weer een tip voor andere fracties.
De heer Bontenbal (CDA):
Een tip voor andere fracties.
De voorzitter:
Daar moet je dan dus "in enige mate ervoor inzetten" of zoiets van maken.
De heer Bontenbal (CDA):
Ja. Of er gewoon nog eens goed over nadenken of je de motie wil indienen.
De voorzitter:
Ja. Als u alles op alles zet om verder te gaan …
De heer Bontenbal (CDA):
Ik ga nu alles op alles zetten om de gestelde vragen te beantwoorden. Dat doe ik geclusterd. Ik denk dat de eerste vraag de belangrijkste is. Dat is de vraag over de Grondwet. Een aantal fracties hebben gesteld dat het voorstel in strijd is met de Grondwet. Er werd meermaals een opinie geciteerd van professor Voermans in de NRC. Het voorstel is naar onze overtuiging niet in strijd met de Grondwet. In de Grondwet wordt de motie als instrument zelf niet benoemd. Andere instrumenten, zoals het recht op informatie in artikel 68, worden wel genoemd. De Grondwet laat volop ruimte aan de Kamer om de bepalingen uit de Grondwet nader in en aan te vullen. Dat gebeurt in de eerste plaats in het Reglement van Orde, dat de Kamers zelf — elk afzonderlijk én in verenigde vergadering — vaststellen. In het Reglement van Orde worden regels gesteld voor fracties en groepen. Beide staan overigens ook niet in de Grondwet. Dat geldt ook voor het voorzitterschap, het dagelijks bestuur, Kamercommissies, de plenaire vergadering enzovoorts. Volgens professor Voermans staat artikel 67 van de Grondwet een dergelijke maximering niet toe. Ik citeer professor Voermans uit het artikel in NRC: "In dat artikel staat dat de Kamers, mits meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden ter vergadering aanwezig is, kunnen vergaderen en besluiten waarover ze maar willen. Door moties te maximeren, beperk je de grondwettelijke beraadslagings- en stemmingsvrijheid."
In artikel 67 van de Grondwet staat echter, en dan citeer ik de Grondwet: "De kamers mogen elk afzonderlijk en in verenigde vergadering alleen beraadslagen of besluiten, indien meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden ter vergadering aanwezig is. Besluiten worden genomen bij meerderheid van stemmen. De leden stemmen zonder last. Over zaken wordt mondeling en bij hoofdelijke oproeping gestemd, wanneer één lid dit verlangt." In dit artikel staat dus uitdrukkelijk niet dat de Kamer over ieder onderwerp in vrijheid kan praten of beslissen; dit kan er hoogstens indirect uit worden afgeleid. Wij vinden de uitleg van artikel 67 door professor Voermans dus te ruim.
Daar komt ook bij dat er nu allerlei beperkingen zijn aangebracht in de beraadslaging en besluiten, die dan in de lezing van professor Voermans ook ongrondwettelijk zouden zijn. Dan denk ik aan de volgende beperkingen. Tijdens het mondelinge vragenuur mogen er geen interrupties worden gepleegd en mogen er ook geen moties worden ingediend. De beperking aan de spreektijd tijdens debatten is wel degelijk een beperking aan het beraadslagen en besluiten; je kunt als Kamerlid immers minder punten aandragen en minder moties indienen in een tweeminutendebat. In het Reglement van Orde zijn ook beperkingen opgenomen ten aanzien van groepen en afsplitsers: hun wordt minder spreektijd toegekend. Ook dit is niet ongrondwettelijk. En ook worden er beperkingen gesteld aan de inhoud van een motie. Deze moet namelijk betrekking hebben op het onderwerp dat in het debat is behandeld. Dat staat in ons Reglement van Orde en lijkt me niet ongrondwettelijk.
Eén bijzondere bepaling licht ik graag nog uit. Tot 2021 gold een ondersteuningseis voor het indienen van moties. De volgende vraag werd bij het indienen van elke motie gesteld door de voorzitter: "Wordt de indiening van deze motie in voldoende mate ondersteund?" Ten minste vier leden moesten ondersteunen, anders mocht de motie geen onderdeel zijn van de beraadslaging. De reden waarom deze ondersteuningseis ooit is ingevoerd, was: voorkomen dat Kamerleden te lichtvaardig moties indienen. Dit staat ook expliciet in het voorstel dat de in 2021 ingestelde werkgroep onder leiding van Van der Staaij, van de Staatkundig Gereformeerde Partij, deed voor de aanpassing van het Reglement van Orde. Deze ondersteuningseis is decennialang onderdeel van het Reglement van Orde geweest en is nooit als ongrondwettelijk beoordeeld, terwijl het wel degelijk een inperking was voor het kunnen indienen van moties. Nu zou iemand kunnen zeggen: ja, maar deze ondersteuningseis staat sinds 2021 niet meer in het Reglement van Orde. Dat klopt, maar dan wijs ik de Kamer er graag op dat deze ondersteuningseis wel degelijk in het Reglement van Orde van de Eerste Kamer staat: artikel 66, lid 3. Denkt u dat de chambre de réflexion — onze vrienden in de Eerste Kamer, die zich de hoeders van de rechtsstaat weten — een ongrondwettelijke bepaling in haar Reglement van Orde heeft staan? Dat denk ik niet. Dit voorstel past dus bij de regels die de Kamer zelf in haar Reglement van Orde kan vaststellen over haar werkwijze. De oorsprong van het instrument van de motie ligt ook in het Reglement van Orde. De motie is als instrument bedacht door de Kamer en kan dus ook door de Kamer worden aangepast.
Tot zover mijn blokje over de Grondwet.
Ik zie Van Nispen. Ik denk dat het een stukje uitlokking naar de mensen toe was.
De voorzitter:
Ja, meneer Van Nispen, we zaten op u te wachten.
De heer Van Nispen (SP):
Ik vind dat de heer Bontenbal met verve betoogt waarom volgens hem zijn voorstel wel in lijn zou zijn met artikel 67 van de Grondwet. Dan is toch een beetje de vraag: volgen we de interpretatie van de heer Bontenbal, en ook die van de heer Eerdmans van vorige week — allebei zeggen zij: dit kan wel zo, in lijn met de Grondwet — of hechten we toch iets meer waarde aan de uitleg die hoogleraar staats- en bestuursrecht Voermans eraan gaf? Dat is uiteindelijk toch de vraag. Ik ben zelf geneigd om die professor te volgen, want het artikel gaat inderdaad over beraadslagen en besluiten, maar als je motiequotum op is, kun je dus als Kamerlid of als fractie over dat onderwerp nog wel beraadslagen, maar er geen besluit meer over laten nemen. Vanwege die interpretatie, die ik althans volg, is dit, denk ik, wel in strijd met artikel 67 van de Grondwet. Dat staat er niet letterlijk. En het klopt — dat heb ik vorige week ook genoemd — dat spreektijden ook in zekere zin beperkingen vormen, maar dit voorstel gaat volgens mij te ver en komt echt in strijd met dit artikel.
De heer Bontenbal (CDA):
Ik denk het niet, ook omdat er gewoon allerlei andere beperkingen zijn. Die ondersteuningseis heeft inderdaad ook gewoon tot 2021 in het Reglement van Orde gestaan. Als hier dus een Kamerlid een motie indiende en als er niet meer dan vier handen in de lucht kwamen, was die motie geen onderdeel van de beraadslaging. Ook een tweeminutendebat is een beperking: als we met elkaar afspreken dat een tweeminutendebat voortaan een eenminuutdebat wordt, hoeveel moties kun je dan indienen? Twee. De facto is die tijdscap die je erop zet ook gewoon een cap op het aantal. Ik vind het dus een te ruime uitleg van de Grondwet. Dan zegt u: moeten we nou Voermans geloven of die Bontenbal? U moet het doen met de argumenten. U kan niet op basis van een argument van een ander gaan zeggen dat ik ongelijk heb. Dat vind ik een zwaktebod. Wij hebben natuurlijk ook staatsrechtgeleerden geraadpleegd. Die zeggen: wij denken hier anders over. Het is vervelend dat professor Voermans hier niet in een fractie zit, want dan was het leuk geworden omdat we het debat dan verder hadden kunnen voeren, maar we moeten een debat hier op basis van argumenten voeren en niet op basis van autoriteit.
De heer Van Nispen (SP):
Prima. Dan doen we dat, maar de heer Bontenbal zegt dat hij andere voorbeelden heeft die ook in zekere zin beperken, zoals die ondersteuningseis, de spreektijden, en zo zijn er nog wel meer, en dat dit dus ook kan. Dat is natuurlijk ook geen goed argument, meneer Bontenbal.
De heer Bontenbal (CDA):
Nou, het is in die zin een argument dat je het toetst aan artikel 67 van de Grondwet. Ik zie daar niet in staan dat er daar geen beperkingen op mogen zijn. Ik zal dat niet meteen voorstellen, maar in het uiterste geval loopt de Kamer naar de interruptiemicrofoon en eist ze ter plekke een aanpassing van het Reglement van Orde als ze zich beperkt voelt. Ik zal straks nog precies op uw vraag terugkomen. Misschien moeten we dit dus even parkeren, maar ik denk dat je met bijvoorbeeld een aantal uitzonderingen in het Reglement van Orde bepaalde moties kunt uitsluiten van het quotum in geval van nood. Ik zal daarvoor straks een voorstel doen als het gaat om de motie van wantrouwen. Daar hebben collega Ergin en anderen een punt van gemaakt. Zij hébben daar een punt en daar kan in voorzien worden, denk ik.
De heer Markuszower (PVV):
Ik vond het argument voor het niet per se tegen de Grondwet zijn van het voorstel op zich goed, net als wat u zei over "wordt deze motie in voldoende mate ondersteund?", zoals dat in de Eerste Kamer nog steeds wordt gebruikt. Toen heb ik nog even nagedacht en toen dacht ik opeens: nee, daarbij is het toch anders. Want bij dat ondersteunen — als vier mensen het ondersteunen mag je een motie indienen — kan je nog altijd een motie indienen. Maar als we het voorstel van de heer Bontenbal in de oorspronkelijke vorm zouden aannemen, zou dat middel er in theorie niet meer voor de Kamer zijn als alle partijen aan hun quotum zouden zitten. Dus in de oude methode, waarin het indienen van een motie nog moest worden ondersteund door vier anderen, was er, als je genoeg steun had, altijd de mogelijkheid om een motie in te dienen. In het oorspronkelijke Bontenbalvoorstel kan het in theorie zo zijn dat de Kamer dat middel niet meer heeft, en dan schuurt het volgens mij te veel met de Grondwet.
De heer Bontenbal (CDA):
Ik denk dat dat niet zo is, maar u heeft er gelijk in dat het voorstel dat ik doe, verder gaat dan de ondersteuningseis. Dat is dus niet in dezelfde mate beperkend. Dat besef ik heel goed. Ik kom straks nog met een soort van tegenbod, omdat ik wel aanvoel waar de Kamer ongeveer wil landen. Ik wil dan een andere optie op tafel leggen, waar ik ook niet meteen helemaal gelukkig van word, die eigenlijk doorgaat op het idee van de ondersteuningseis. Daar kunnen we straks misschien nog wel even over doorbomen.
Mevrouw Postma (NSC):
Ik denk dat het goed is dat we met elkaar deze discussies hebben over wat er wel en niet kan volgens de Grondwet. Het doet mij deugd dat wij die in deze Kamer voeren. En omdat het er niet letterlijk in staat, moet dat ook op argumentatie gebeuren. Wij hebben onze argumentatie gegeven. U reflecteert daarop. Onze mening is echter niet veranderd. U noemde net ook al heel mooi het ondersteunen van een motie. Ik heb hier eigenlijk nog nooit meegemaakt — sinds 2002 ben ik hier betrokken in de politiek, maar dan achter de schermen — dat een motie niet voldoende ondersteund was. Het was een soort rituele dans, wil ik eigenlijk wel zeggen, waarbij Kamerleden soms al rennend naar binnen moesten komen omdat er niet genoeg Kamerleden bij een debat waren. Dat gaf dus geen enkele belemmering. Volgens mij moeten op die manier kijken wat nou de praktische belemmering is en wat de daadwerkelijke belemmering is. Dan zit mijn angst toch in die quota. De heer Bontenbal zei net al: ja, maar in nood moeten we kunnen afwijken. Dan komen we op de vraag: wat is nood? Het is een soort glijdende schaal. Wat mijn fractie nood vindt, vindt bijvoorbeeld een andere fractie, de PVV, of mevrouw Lahlah van GroenLinks-PvdA misschien helemaal geen nood.
De voorzitter:
Ja, ja.
Mevrouw Postma (NSC):
Hoe ziet Bontenbal dat dan?
De heer Bontenbal (CDA):
Ik ga zo nog wat uitgebreider in op dat tweede punt, maar op dit moment zijn er al meerdere regels in het Reglement van Orde die mogelijkheden geven om ergens van af te wijken als de meerderheid van de Kamer dat vindt. Denk bijvoorbeeld aan spreektijden. Dat gebeurt gewoon bij meerderheid. Als eerst over de ondersteuningseis. Ja, die was tandeloos geworden. Maar het gaat hier niet over hoe die geworden is, maar of die principieel onderdeel mocht zijn van het Reglement van Orde. Het maakt niet uit hoe die hier uitgevoerd is. Het ging erom: is het tegen de Grondwet, ja of nee? In die ondersteuningseis zat een beperking. In 2021 — toen opnieuw is gekeken naar het aanpassen van het Reglement van Orde — stond expliciet in het rapport dat het idee achter de ondersteuningseis was om te voorkomen dat Kamerleden te lichtvaardig moties indienden. Dat is een citaat uit dat rapport. Toen we in 2021 het Reglement van Orde gingen aanpassen, was dat dus het argument.
De voorzitter:
Helder.
De heer Bontenbal (CDA):
Dat was ook de oorsprong van de ondersteuningseis.
De voorzitter:
U continueert.
De heer Bontenbal (CDA):
Waarom wordt er niet ingezet op een cultuurverandering? Die vraag is ook gesteld door een aantal fracties. Is dit niet een te zwaar middel? Ik heb het al een paar keer gezegd. Ik zou deze vraag willen beantwoorden met een wedervraag: is het gelukt om met zelfdiscipline het aantal moties terug te dringen? Is het niet de Tweede Kamer zelf die hierom gevraagd heeft? Is het niet de Tweede Kamer zelf die het idee van de quota heeft voorgesteld? Natuurlijk zou het beter zijn als elke fractie zichzelf disciplineert, maar het loont, denk ik, nog te veel om onzinmoties in te dienen. Partijen die daar niet aan mee willen doen, worden eigenlijk opgezadeld met een extra last. Ze moeten zich steeds, ten onrechte, vind ik, verantwoorden voor het gedrag van andere fracties. Soms moet je een cultuurverandering afdwingen met een nieuwe regel. Dat is vaker gedaan in dit huis, gezien de verschillende aanpassingen van het Reglement van Orde van de afgelopen jaren. Ik heb net het zomerreces al genoemd. Daarvoor worden tientallen moties ingediend. We stemmen tot laat in de nacht over honderden moties. Het argument "we moeten elkaar aanspreken op moties" is prima, maar dat is dus niet mogelijk op zo'n dag. We zien ook dat we als Kamer niet in staat worden gesteld door de voorzitter — dat is terecht, denk ik, omdat we die dag 200 moties indienen — om daarop te interrumperen. Praktisch gaat dat dus niet werken.
Dan een andere cruciale vraag, van onder anderen collega Van Nispen. Wie bepaalt of een motie zinnig is of niet? Ik heb net een hele lijst van tien categorieën gegeven, maar ik kan als fractie niet bepalen of uw motie onzinnig is. Dat bepaalt u zelf. Het voorstel dat wij doen, velt dus geen oordeel over de kwaliteit van de motie. Als fractie hebben wij, en als Kamerlid heb ik natuurlijk een opvatting daarover. Die hoort u in dit debat ook doorklinken, maar in ons voorstel staat geen criterium voor de kwaliteit van de motie. Dat zou inderdaad tot willekeur leiden. Het enige dat dit voorstel doet, is het aantal moties beperken. Welke moties de Kamer dan wil indienen en ondersteunen, blijft helemaal aan de Kamer zelf.
Een andere vraag was: waarom 2.500 moties? Waar komt dat getal vandaan? Het antwoord is eenvoudig: het is onze inschatting dat het met enige discipline mogelijk is om het aantal moties te halveren ten opzichte van het jaar 2022. In dat jaar werden 5.000 moties ingediend. Vorig jaar waren het er al minder dan 4.000. Rond het jaar 2000 waren het er nog zo'n 1.000 per jaar. Daarbij wil ik ook het volgende zeggen. De eerste vraag die we met elkaar moeten beantwoorden, is de principiële vraag of we een quotum willen. Dan is de vervolgvraag pas hoe we dat willen vormgeven. Dat zou dus mijn vraag zijn aan de collega-Kamerleden. Wellicht dat u daar in de tweede termijn, als u dat niet al gedaan heeft, explicieter op in kunt gaan. Bent u het eens met het principe, en zo ja, hoe gaan we dat dan invullen? Maar als u het niet met het principe eens bent, dan hoeven we het ook niet te hebben over de invulling daarvan.
Er is een aantal keer gevraagd: wat als de fractie het quotum overschrijdt? Als een fractie in de buurt komt van het jaarlijkse quotum en dit overschrijdt, dan is het niet meer mogelijk om een motie in te dienen, ook als daar wel aanleiding toe is. Is dat niet een te grote beperking van het recht van leden om een motie in te dienen? En wat te denken van de motie van wantrouwen? Die moet toch altijd kunnen worden ingediend? In de eerste plaats zie je het als fractie natuurlijk goed aankomen dat je in de buurt van het jaarlijkse quotum komt. Dat komt niet uit de lucht vallen. Dit vereist inderdaad dat je als fractie gedurende het jaar het aantal moties goed bijhoudt. Dat is ook heel eenvoudig, want het CIP registreert dat elke dag.
Ik zou — dat is enigszins prikkelend; dat geef ik meteen toe — kunnen zeggen: hoe kan een fractie nu langjarig regeringsbeleid voorstellen en controleren als ze zelf niet eens in staat is een paar weken vooruit te kijken en vooruit te plannen? Aan de zorg dat het altijd mogelijk moet zijn om een motie van wantrouwen in te dienen, kunnen we makkelijk tegemoetkomen, namelijk door dit type motie in het reglement uit te zonderen van het motiequotum. Om aan de zorgen van de Kamer tegemoet te komen, zouden we ook de volgende aanpassingen kunnen doen. In het reglement zouden we op kunnen nemen dat de moties niet onder het motiequotum vallen als de Kamer dat zou besluiten, bijvoorbeeld als er sprake is van een uitzonderlijke situatie. Een dergelijke uitzondering vinden we ook bij andere regels in het Reglement van Orde. Ik ben natuurlijk benieuwd wat de andere leden van de Kamer daarvan vinden in de tweede termijn. Want als dit een manier is om het voorstel alsnog over de brug te helpen, dan zou me dat natuurlijk een lief ding waard zijn.
De voorzitter:
De mensen reageren nu al enthousiast.
De heer Bontenbal (CDA):
Ik merk dat de heer Van Nispen mijn kant op begint te bewegen, fysiek dan.
De heer Van Nispen (SP):
Dat was vooral omdat hier de microfoon is. Ik vraag me af hoe dat dan werkt. Stel dat een fractie een motie van wantrouwen wil indienen, omdat ze dat nodig vinden. Dat is ook iets principieels, hè. Ik hoop dat de heer Bontenbal dat met mij eens is. Je kan dat doen als er echt een grens is overschreden. Dan zou de Kamer toestemming moeten geven aan een Kamerlid, omdat dat de 157ste motie van die fractie is, bij wijze van spreken. Is dat bij meerderheid, met 20 of 30 leden? Het wordt gewoon heel raar. Nog los van de motie van wantrouwen: als er echt iets acuuts gebeurt naar de mening van een fractie, dan moet je een bepaalde grens afspreken van wanneer daar dan weer een uitzondering op kan worden gemaakt. Dat is vaak bij meerderheid. Je kunt bij reglement ook wel zeggen: dat kan met dertig leden of wat dan ook. Dit is toch niet werkbaar? Is dit nou echt het antwoord van de heer Bontenbal, waarmee hij hoopt dat de fracties in gaan stemmen met ...
De heer Bontenbal (CDA):
Het goede voorstel.
De heer Van Nispen (SP):
... dit quotum?
De heer Bontenbal (CDA):
Even ter verduidelijking: mijn voorstel is om aan u tegemoet te komen. Ik heb dus gezegd dat ik hier constructief sta. Ik luister heel goed naar wat u in de eerste termijn heeft gezegd. De motie van wantrouwen kun je gewoon uitzonderen van het motiequotum. Daar gaat de Kamer dan niet over. Er wordt niet gestemd bij meerderheid of u een motie van wantrouwen mag indienen, want dat moet u altijd kunnen. Daar ben ik het zeer mee eens.
Over die uitzonderlijke situatie: dat gebeurt wel vaker. Toen collega Omtzigt nog een eenpitter was, was er regelmatig gedoe bij deze microfoon — dat weet u ook wel — over spreektijden. Het kwam regelmatig voor dat, als er een groot debat was, er dan toch door andere Kamerleden werd gezegd: iedereen moet evenveel spreektijd krijgen. Dat werd dan ter plekke bepaald. Dat was een uitzondering op het Reglement van Orde. Het gebeurt dus vaker. Ook hier doe ik niks briljants, maar kopieer ik iets wat we al doen. Dan zou ik zeggen: dat moet u toch aanspreken, meneer Van Nispen.
De voorzitter:
Prima. U continueert.
De heer Bontenbal (CDA):
Hoezo is één uur stemmen per week een probleem, werd gevraagd. Als je die vraag stelt, bagatelliseer je daarmee het probleem. Het opstellen van moties vraagt veel tijd van fracties, maar ook het beoordelen van stemmingslijsten kost veel tijd. Daarnaast levert het ook veel onnodig werk op bij ministeries, die alle moties moeten registreren en beantwoorden of verwerken in Kamerbrieven. Sommige fracties maken zich zorgen over het sterk groeiende aantal ambtenaren, maar de 30% groei van het aantal ambtenaren wordt veroorzaakt door de werkwijze van de Tweede Kamer zelf. De ambtenaren zijn namelijk alle moties, schriftelijke vragen en Woo-verzoeken aan het verwerken, zeg ik enigszins polariserend; dat geef ik toe. Het grote aantal moties zorgt er ook voor dat er makkelijker fouten worden gemaakt. Vooral voor kleinere fracties is dat echt een punt.
De heer Ergin (DENK):
Dan komt de vraag die iedereen al had verwacht: wat doen we dan met de motie van afkeuring en met de motie van treurnis, die ook in het escalatiemodel passen richting een motie van wantrouwen? Wat gaan we dan met dat soort moties doen? Als we hier telkens met elkaar willen afwijken van het Reglement van Orde en telkens met elkaar een debat moeten voeren over de orde van het debat, dan krijgen we de regeling die we al op iedere dinsdag hebben toch ook op woensdag en donderdag? Dan zijn we toch veel verder van huis? Zo komen we toch niet bij wat de heer Bontenbal met zijn voorstel probeert te regelen, namelijk meer inhoud en minder op de vorm?
De heer Bontenbal (CDA):
Ik denk dat collega Ergin het spreekwoord "van een mug een olifant maken" wel kent. Dat doet hij nu natuurlijk wel een beetje. U kunt allerlei detailprobleempjes tot hele grote problemen maken omdat u het niet eens bent met het voorstel. Dit probleem is natuurlijk makkelijk op te vangen. Je zou kunnen zeggen dat er twee of drie categorieën moties zijn die buiten het motiequotum vallen. Dat wil ik best aanpassen in mijn voorstel als u dan ineens voor het voorstel bent. Maar voor mijn gevoel bent u nu iets kleins aan het zoeken — ik wilde "zoeken naar een speld in een hooiberg" zeggen, maar dat is, geloof ik, niet de juiste uitdrukking — omdat u het eigenlijk gewoon niet eens bent met het voorstel. Dat mag; dat is uw goed recht.
De heer Ergin (DENK):
Als er één iemand is in deze zaal die mij de maat mag nemen, dan is het de heer Bontenbal. Dat recht geef ik hem.
Maar laten we bijvoorbeeld kijken naar wat ik in de afgelopen weken met collega Van Dijk, de fractiegenoot van de heer Bontenbal, heb gedaan voor de toeslagenouders. We hebben de regering keer op keer gevraagd: lever die dossiers nou aan, vertel nou aan die ouders waarom ze zo door de mangel zijn gehaald door de overheid, laat nou aan die ouders zien waarom ze verdacht werden als fraudeur. Maar keer op keer zien we dat de regering dat niet doet. Wij hebben dus, samen met mevrouw Van Dijk, uw fractiegenoot, en overigens ook met de SP, een motie in moeten dienen om dat onderwerp op de agenda te laten staan: laat die dossiers nou zien. Dat is natuurlijk een van de rollen die wij hebben; wij hebben een agenderende rol. Nu kan de heer Bontenbal weer zeggen dat ik van een mug een olifant maak, maar zo'n uitzondering gaat niet alleen over een motie van wantrouwen of een motie van afkeuring, maar ook over onderwerpen die heel belangrijk zijn, bijvoorbeeld voor de toeslagenouders. Wij moeten dan als parlement de regering bij de les houden, bijvoorbeeld omdat er in korte tijd drie andere bewindspersonen zijn gekomen. Ik vraag de heer Bontenbal dus om in het kader van zijn opmerking dat ik van een mug een olifant zou maken te reflecteren op dit onderwerp, bijvoorbeeld de toeslagenouders en het hopelijk of mogelijk regelen dat ze toegang krijgen tot hun dossiers.
De heer Bontenbal (CDA):
Denkt u werkelijk dat dit voorstel het onmogelijk maakt om zo'n motie in gezamenlijkheid in te dienen? Ik denk het niet. Ik denk dat het heel goed is als Kamerleden bij dat soort zwaarwegende debatten gaan doen wat mijn collega Inge van Dijk vorige keer zei. Ga bij elkaar zitten. Ga niet bedenken wie er het meeste mee gaat scoren, maar ga bedenken hoe je het voor die ouders zo goed mogelijk gaat regelen. Dan zet je met elkaar een hele goede motie in elkaar. Dan gok ik dat het de collega's die echt hart voor de zaak hebben geen fluit kan interesseren wiens naam bovenaan staat. Het maakt dan dus niet of het de motie-Inge van Dijk c.s. of de motie-Ergin/Van Dijk of nog anders is; dat doet er dan niet meer zo toe. Dan is er echt genoeg ruimte binnen dat quotum om zo'n motie in te dienen. U kunt het ook gewoon richting het einde van het jaar plannen. Je hoeft niet al je moties op te gebruiken. En dan nog zou je in het uiterste geval in het Reglement van Orde gewoon een voorziening kunnen opnemen waarin je zegt: bij dit soort zwaarwegende debatten kunnen we met een meerderheid van de Kamer besluiten om dit soort type moties uit te zonderen. Dat kost dan misschien tien seconden aan de interruptiemicrofoon.
De voorzitter:
Kort, meneer Ergin.
De heer Ergin (DENK):
Nu doet de heer Bontenbal exact hetzelfde als wat hij mij net verweet: hij maakt de argumenten die ik naar voren bracht heel klein en zijn eigen argumenten heel groot. Mijn argument was: als we nu een motiequotum invoeren en we willen om legitieme redenen afwijken van dit motiequotum van de heer Bontenbal, dan moeten we dus als Kamer allemaal ordedebatten met de voorzitter gaan voeren over of we alsjeblieft nog moties mogen indienen. Dan gaan we bijvoorbeeld tijdens de regeling van werkzaamheden ordedebatten voeren om toe te staan dat het motiequotum bij een debat niet geldt. Mijn inhoudelijke punt is dus dat je met dit voorstel straks juist veel meer tijd kwijt bent. Ik hoop dat de heer Bontenbal daar ook op reageert. Je bent die tijd niet kwijt aan het opsteken van je hand bij het indienen van iets te veel moties, maar doordat we hier allerlei ordedebatten gaan krijgen. Ik hoop dat de heer Bontenbal dat ook meeneemt in zijn reflectie.
De voorzitter:
Een korte reactie en dan verder.
De heer Bontenbal (CDA):
Zeker. Het kost misschien een aantal keer één minuut extra aan ordevoorstellen, maar het bespaart urenlang stemmen over moties die er eigenlijk niet te doen.
De voorzitter:
Helder. Ik wil ook richting de lunch, dus ik hoop dat de heer Bontenbal kan afronden.
De heer Bontenbal (CDA):
Ik ga proberen het een beetje in te korten, voorzitter. Ik zal een paar prachtige quotes dus gewoon overslaan; dat scheelt weer twee pagina's. Ik zal ze wel online zetten, want dan kunt u het later altijd nog lezen.
Ik heb al iets gezegd over de ervaringen van de CDA-fractie. Daar werd de vorige keer in het debat hierover ook naar gevraagd. Ik heb een aantal keer gezegd dat het bij ons niet leidt tot een soort rare vorm van fractiediscipline. Het enige wat het doet, is dat we elkaar bevragen: is deze motie goed, kan die motie scherper, heeft iemand nog een idee voor een betere vorm? Daar gaan we dan mee door. Het heeft ons gesprek in de fractie dus eigenlijk alleen maar beter gemaakt.
Dan het punt: waarom kunnen grote fracties zo weinig moties indienen? Dat heeft natuurlijk met de verdeling te maken. Mevrouw Kamminga en anderen begonnen daar terecht over. Het voorstel dat we gedaan hebben, betekent dat Kamerleden in grote fracties relatief minder moties kunnen indienen. De reden dat we voor deze rekenregel hebben gekozen, is dat die een balans is tussen enerzijds de grootte van fracties en anderzijds het feit dat ook kleine fracties aan alle debatten kunnen deelnemen. Wij vinden het logisch dat we niet gaan werken met een quotum per Kamerlid, want een Kamerlid van een kleine fractie doet doorgaans veel meer plenaire debatten dan een Kamerlid van een grote fractie. Zo staat Van Nispen hier zeer regelmatig plenaire debatten te doen. Tegelijkertijd zal een Kamerlid van een kleine fractie niet alle plenaire debatten daadwerkelijk kunnen bijwonen. Wij hebben hier dus een evenwicht in gezocht. Tegelijkertijd hebben we in ons voorstel en in de beantwoording van de schriftelijke vragenronde duidelijk gemaakt dat we openstaan voor een andere verdeling. We hebben in de beantwoording ook een aantal alternatieve verdelingen voorgesteld. Ik hoor daarom graag van de leden met welke verdeling zij wel akkoord zouden kunnen gaan met het voorstel.
Een andere reden om geen quotum per lid af te spreken is dat de verdeling van taken binnen een fractie ook kan betekenen dat een lid meer of minder plenaire debatten doet; denk aan Kamerleden die een groot deel van de tijd besteden aan hun werk voor een parlementaire enquête. Collega Van Nispen heeft dat gedaan. Je bent dan gewoon een goed jaar echt uit de running, omdat je heel veel uren per week bezig bent met een zware enquête. Het is dan logisch dat collega's debatten overnemen en voor jou moties indienen.
Blijft er voor politieke partijen wel voldoende ruimte over om bij belangrijke onderwerpen moties in te dienen? Dit voorstel stimuleert samenwerking, zoals ik al eerder heb gezegd. Partijen kunnen ervoor kiezen om gezamenlijk moties in te dienen. In een versplinterd politiek landschap zorgt dit ervoor dat de Tweede Kamer effectiever wordt. Het is ook al gezegd dat je toezeggingen kunt vragen. Een motie is dan niet nodig. Ons voorstel bevat wel een uitzondering voor wetgeving. Bij debatten over wetgeving mogen meer dan twee moties per partij worden ingediend. Wij denken dat dit past bij de noodzaak om meer aandacht te hebben voor de kwaliteit van wetgeving.
Mevrouw Postma van NSC gebruikte in haar bijdrage de metafoor dat het beperken van het aantal moties zoiets is als soldaten naar het front sturen met te weinig kogels op zak. Ik zou echter graag een alternatieve metafoor willen suggereren, namelijk: de Tweede Kamer lijkt op een groep soldaten die denkt door met veel kabaal lukraak een groot aantal kogels in het wilde weg af te schieten, de vijand te kunnen uitschakelen.
Is er gekeken naar alternatieven? Ja, daar hebben we ook over nagedacht. Ik zie twee mogelijkheden, die ik allebei met de Kamer zou willen delen. Wellicht kunnen deze alternatieve voorstellen dan op uw steun rekenen. Het eerste alternatief is om het voorstel alleen te laten bestaan uit een debatquotum van maximaal twee moties per debat, met uitzondering van wetgeving. Daarmee zouden we een-op-een opvolging geven aan het advies van de werkgroep-Van der Staaij. We schrappen in het voorstel dan het jaarlijkse quotum per fractie, uiteraard met pijn in het hart. Dit alternatief heeft niet onze voorkeur, maar wellicht is het een landingsgrond voor fracties die onze analyse wel delen maar de vergaandheid niet.
Mevrouw Postma (NSC):
De heer Bontenbal noemde een voorbeeld dat ik heb genoemd. Ik wil wel even zeggen dat ik het woord "kogels" niet heb genoemd. Dat vind ik altijd wat gevaarlijk als we het hebben over politiek. Dat wil ik bij dezen even aangemerkt hebben.
De voorzitter:
U continueert.
De heer Bontenbal (CDA):
Ik denk dat u het woord "munitie" heeft gebruikt. Dat is een correctie.
Er is een tweede alternatief, dat als volgt luidt. We kunnen er ook voor kiezen dat elke motie ten minste 10% van het aantal zetels van de Tweede Kamer achter zich moet hebben — dat zouden vijftien zetels zijn — of ten minste twee fracties als ondertekenaar van de motie moet hebben. Dit legt een drempel in het indienen van moties en zorgt voor een voorselectie. Tegelijkertijd doet dit niets af aan het aantal moties dat mag worden ingediend per jaar. Dit alternatief is enigszins vergelijkbaar met de praktijk in de Bundestag in Duitsland. Daar is 5% van de leden of één fractie nodig voor het indienen van een motie. Maar omdat er in Duitsland een stevige kiesdrempel geldt, is daar eerder in het proces een barrière opgeworpen voor kleine partijen. Het is dus niet helemaal vergelijkbaar. Dit alternatief heeft niet direct onze voorkeur, maar ik zou de werkgroep waar mevrouw Kamminga in zit, willen meegeven dat dit misschien een alternatief is om te doordenken. Het nadeel is dat kleine fracties die niet goed in de Kamer liggen, dan zelden nog moties kunnen indienen. We moeten er goed over nadenken of we dat willen. Tegelijkertijd is het een voorselectie en is het eigenlijk een versteviging en een herintroductie van de ondersteuningseis.
Ook werd nog de vraag gesteld: zijn er mogelijkheden om scherper te kijken of een motie buiten de orde is, en kunnen we er scherper op zijn dat een inbreng in een tweeminutendebat ook echt maar twee minuten duurt? Ja, ik vind dat we daar scherper op kunnen zijn. De Voorzitter heeft daarover in zijn brief ook iets gezegd. Ook hier geldt echter: het is niet alleen de Voorzitter die daar een rol in heeft. Ook de Kamer moet hierin verantwoordelijkheid nemen.
Als laatste werd door enkele fracties gevraagd hoe in andere landen wordt omgegaan met moties. We hebben geen land gevonden dat een motiequotum kent, maar ook geen landen waar zo veel moties worden ingediend als in Nederland. We hebben wel gezien dat in veel landen meer eisen aan moties worden gesteld dan in Nederland. Wij hebben ons huiswerk gedaan; mijn medewerker heeft heel veel huiswerk gedaan. Een minimaal aantal ondertekenaars bij een motie van wantrouwen geldt in Spanje, Frankrijk en Italië. In Duitsland geldt zo'n ondersteuningseis voor alle moties, zoals ik al benoemde. Moties mogen in sommige landen niet in strijd zijn met de grondwet, of met andere wetten of parlementaire tradities. Dat geldt onder ander in Canada, Frankrijk en Zweden. Op weer andere plekken geldt dat moties die bedoeld zijn om het parlementaire werk te vertragen, kunnen worden afgewezen. Dat is in onder andere in Frankrijk het geval. Moties moeten specifieke acties, beleidsmaatregelen of standpunten bevatten; dat is in Italië het geval. Moties moeten betrekking hebben op zaken die binnen de bevoegdheid van het nationale parlement liggen; dat is in onder andere Duitsland en Frankrijk het geval. En tot slot: Zweden kent een beperking aan moties in de tijd, namelijk de algemene motieperiode. Die begint bij de start van de Riksdag na de zomer en eindigt vijftien dagen nadat de regering de begroting heeft ingediend. Verder mogen er alleen moties worden ingediend als een reactie op regeringsvoorstellen. Dit is wellicht wat input voor de commissie die hierover nadenkt. Ja, we hebben ons huiswerk gedaan, voorzitter.
Ik ga naar mijn slotwoord.
De voorzitter:
We zitten er klaar voor.
De heer Bontenbal (CDA):
Ik begin het bijna jammer te vinden.
Voorzitter. De reden waarom het CDA met dit voorstel is gekomen, is dat wij ons zorgen maken over het functioneren van het parlement. Als de democratie ons lief is, moeten we niet alleen kijken naar wat anderen fout doen, maar ook in de spiegel durven kijken en onze werkwijze durven aanpassen. Mijn fractie ziet een verband tussen het functioneren van de Tweede Kamer en de grote problemen in de uitvoering van beleid. Het is wellicht te hard geformuleerd, maar wij leden van de Tweede Kamer zijn medeveroorzaker van een aantal problemen in de uitvoering van beleid. We veroorzaken deze problemen door de hijgerigheid die de politiek in haar greep heeft. Het snel willen scoren zorgt voor onzorgvuldige voorstellen. Ik mis de slow politics.
Voorzitter. Het is onze taak als parlement daar iets aan te doen. Als we echt de brandstof voor het populisme willen weghalen, dan moeten we zorgen dat de problemen in de uitvoering van beleid worden weggenomen. En ja, we kunnen veel argumenten verzinnen om geen concrete stappen te hoeven zetten. Ons voorstel voor een motiequotum is geen grote stap, maar wel een eerste concrete stap. De mate waarin de Kamer echt bereid is zichzelf en daarmee de samenleving serieus te nemen, lees ik af aan de bereidheid om ons voorstel of een aangepaste versie daarvan te steunen.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
U bedankt. Ik wil u nog vragen om te reageren op het amendement van de heer Eerdmans.
De heer Bontenbal (CDA):
Ja, dat is een goed punt. Even kijken hoor.
De voorzitter:
Heeft u dat bij de hand?
De heer Bontenbal (CDA):
Ja. Het amendement van collega Eerdmans stelt als ik het goed heb voor om het debatquotum van twee moties per debat te schrappen en het totale quotum intact te laten. Ik ben daar geen voorstander van, omdat het op een bepaalde manier toch disciplineert. Het is ook een directe opvolging van het advies van de commissie-Van der Staaij. Ik zou dus liever het debatquotum houden en het fractiequotum schrappen dan andersom, omdat het zo direct het advies van de Tweede Kamer zelf is. Ik heb geprobeerd om zo veel mogelijk door te werken op de adviezen die de Tweede Kamer zichzelf heeft gegeven.
De heer Eerdmans (JA21):
Dank voor dat antwoord. Maar snapt de heer Bontenbal mijn volgende redenering? Ik geloof overigens dat ik van de mensen die hier publiekelijk zijn, op dit moment de enige ben die het eens is met het voorstel van de heer Bontenbal. Misschien zijn andere fracties dat ook, maar dat is nog niet bekend. Maar ik ben het er eigenlijk niet mee eens dat je fracties beperkt om de meeste moties te geven aan een debat waar ze heel veel belang aan hechten, dat ze heel relevant en urgent vinden. Neem de toeslagenaffaire of een debat over het pleegmeisje in Vlaardingen; ik noem maar even twee voorbeelden. Je moet dan wel je quotum in de gaten houden, maar ik vind dat eigenlijk heel logisch klinken.
De heer Bontenbal (CDA):
Ik wil niet een stuk van het debat overdoen. Collega Eerdmans had net een andere activiteit, denk ik, maar een heel deel van deze vraag hebben we net besproken, namelijk de mate waarin dit een beperking is en of we niet bij bepaalde crisissituaties uitzonderingen moeten maken. Ik denk dat dat kan, maar dat is een eerder stukje van dit debat.
De voorzitter:
Helder. De heer Ergin nog, kort, kort, kort.
De heer Ergin (DENK):
Volgens mij is de heer Bontenbal zijn enige medestander nu ook kwijt.
De voorzitter:
Het leven kan hard zijn.
De heer Ergin (DENK):
Dan hebben we dat geconstateerd.
Ik heb nog geen antwoord gekregen op de volgende vraag. Sinds 2005 zijn er 51.000 moties ingediend. Het gemiddelde was naar boven afgerond 2.600. Het maximum in dit voorstel is 2.400. Als we het uitsmeren over de afgelopen twintig jaar, dan zien we dat het quotum echt heel dicht bij het gemiddelde ligt van wat de Kamer nu al doet. Ik zou daar graag een reflectie op willen.
Een tweede punt dat ik heb gemist en waar ik in mijn eerste termijn naar heb gevraagd, is waarom de heer Bontenbal niks zegt over het aantal debatten, dat enorm is toegenomen sinds 2005. Zou dat bijvoorbeeld niet te maken hebben met het punt dat de overheid meer taken heeft gekregen en we iets met digitalisering hebben? Ook daarop mis ik de reflectie. Ik zou het heel jammer vinden als de heer Bontenbal dat niet zou toelichten.
De heer Bontenbal (CDA):
Kort. Ja, het klopt dat het gemiddelde rond de 2.500 ligt, maar dat is alleen maar een ondersteuning van mijn voorstel. Het kan dus blijkbaar makkelijk. Ik zou dan zeggen: waar doet u moeilijk over? Het is dus blijkbaar helemaal niet zo moeilijk om op dat gemiddelde uit te komen als we onszelf een beetje beheersen. Daarom zeg ik ook eerlijk dat het helemaal geen groot voorstel is. Het is een klein voorstel. Ik concretiseer iets wat de Kamer eerder heeft geadviseerd.
De voorzitter:
Dan het tweede punt, over het aantal debatten.
De heer Bontenbal (CDA):
Het aantal debatten heb ik ook al eerder genoemd. Het beleid is complexer geworden. Het aantal debatten is toegenomen. Het aantal fracties is toegenomen. Dat rechtvaardigt een groei, maar niet de groei van 1.000 naar 5.000 moties in 25 jaar. Daarom zeg ik ook niet dat we teruggaan naar het jaar 2000 of nog eerder. Ik zeg: we gaan terug naar een aantal van 2.500. Dat is de helft van de piek van 2025.
De voorzitter:
Kort, afrondend.
De heer Ergin (DENK):
Eén zin. Volgens mij heeft collega Bontenbal net aangegeven dat zijn initiatiefvoorstel overbodig is.
De heer Bontenbal (CDA):
Ik denk dat mijn initiatief broodnodig is. Ik denk dat de Kamer zichzelf zou moeten disciplineren. Als wij problemen in het beleid willen voorkomen, zouden we dat moeten doen. Het feit dat er niet genoeg steun is, bewijst niet dat het geen goed voorstel is.
Dank u wel.
De voorzitter:
Daar moeten we eens even over nadenken! Heel goed. Tot zover de eerste termijn van de Kamer en van de indiener. Hartelijk dank daarvoor. Qua spoorboekje even het volgende. We gaan nu de tweede termijn van de Kamer doen. Die zal ongetwijfeld heel kort zijn, want natuurlijk durft niemand een motie in te dienen. Die zal dus binnen een paar minuutjes zijn afgerond. Daarna schors ik een halfuur voor de lunch. Vervolgens gaan we eerst stemmen. Daarna gaan we luisteren naar de heer Bontenbal in tweede termijn. Dat is het spoorboekje voor de komende periode.
Graag geef ik het woord aan de heer Van Nispen van de fractie van de SP. Hij is de eerste woordvoerder in de tweede termijn.
De heer Van Nispen (SP):
Dank, voorzitter. Ik moet even al mijn moties ordenen. Ik bedank de heer Bontenbal. Hij gaat hier inderdaad strijdend ten onder. In eerste termijn sprak ik al waardering uit voor de persoon. Dat is echt welgemeend. De heer Bontenbal heeft vandaag ook zijn voorstel met verve verdedigd, wat ik best knap vind voor een niet zo heel erg goed voorstel.
Wij vinden het onwenselijk om Kamerleden parlementaire middelen uit handen te slaan, juist omdat de regering zo vaak en grondig bijgestuurd moet kunnen worden. De rol van de regering blijft eigenlijk helemaal buiten beschouwing, niet alleen in het hele voorstel, maar ook in het debat vandaag. Dat moet niet. We vinden het ook principieel onjuist dat Kamerleden elkaar gaan voorschrijven over en beperken in hoe ze hun werk doen. In onze optiek is het ook ongrondwettelijk om het onmogelijk te maken onderwerpen te agenderen en daarover te beraadslagen en te besluiten. We gaan dit voorstellen dus ook niet aannemen als Kamer. Dat is maar goed ook.
Voorzitter. Ik heb in de eerste termijn ook genoemd dat ik Kamerleden die nauwelijks of zelfs nul moties indienen, een veel groter probleem vind dan Kamerleden die wat veel moties indienen. Dat is veel erger. Ik heb wel iets recht te zetten. Ik heb in eerste termijn enkele Kamerleden van de PVV verweten niets te doen voor hun vorstelijke salaris. Ik noemde de heer Van den Born: nul moties, nul amendementen en nul Kamervragen. Ik noemde ook de heer Esser: idem, nul moties. Ja, hij heeft één motie medeondertekend, maar dat was het. Maar ik noemde ook de heer Smitskam. Die had ik niet moeten noemen, want de heer Smitskam zit in een parlementaire enquêtecommissie. Dat kost veel tijd en is belangrijk werk, dus mijn excuses aan hem.
Maar ten aanzien van de PVV-fractie blijft mijn punt wel staan, want ik had ook nog wel een aantal anderen kunnen noemen. Ik vind echt dat je je parlementaire taken moet vervullen en niet moet verwaarlozen als je €10.000 per maand verdient. Omdat ik vind dat we dit debat niet af kunnen sluiten zonder motie, dien ik daar een motie over in.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het initiatief van de heer Bontenbal voortkomt uit de analyse dat er te veel moties zouden worden ingediend door Kamerleden;
van mening dat het onwenselijk en onjuist is om Kamerleden reglementair te maximeren op het aantal moties dat zij in mogen dienen;
voorts van mening dat een veel groter probleem is dat er Kamerleden zijn die nauwelijks of zelfs in het geheel geen moties indienen;
constaterende dat er Kamerleden zijn, met name in de PVV-fractie, die al meer dan een jaar Kamerlid zijn en niet of nauwelijks aan debatten meedoen, geen Kamervragen of moties indienen, en daarmee hun parlementaire taken verzaken en verwaarlozen, terwijl zij vorstelijk betaald worden met belastinggeld;
spreekt uit dat Kamerleden hun taken serieus moeten nemen, dat zij behoren te werken voor het belastinggeld dat zij krijgen en dat dit soort "spook-Kamerleden" negatief afstralen op het gehele parlement;
verzoekt het Presidium te laten onderzoeken, bijvoorbeeld door staatsrechtsdeskundigen, wat de mogelijkheden zijn om in de toekomst iets te kunnen ondernemen tegen Kamerleden die hun wetgevende en controlerende taken niet uitvoeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Nispen.
Zij krijgt nr. 8 (36537).
De heer Van Nispen (SP):
Voorzitter. Ik realiseer me dat deze motie niet voldoet aan het Bontenbalcriterium, want de motie sprak iets uit en dat mag niet meer. De motie riep zelfs op tot een onderzoek. Dat vond de heer Bontenbal ook niet wenselijk. Je zou 'm ook kunnen wegzetten als een wapper- of treitermotie; dat mag allemaal. Ik had ook nog kunnen vragen om alles op alles te zetten, maar dat staat er niet in. Maar ik vind deze motie wel nodig. Ik ga er ongetwijfeld een interruptie over krijgen en dan zal ik dat verdedigen.
Mevrouw Kamminga (VVD):
Ik heb toch wel een vraag aan de heer Van Nispen. Ik had het er in mijn inbreng over dat wij het voorstel van de heer Bontenbal, het idee van een quotum, als VVD-fractie niet gaan steunen. Tegelijkertijd vind ik een aantal van de elementen die hij schetste als het gaat om waar wij echt rekening mee moeten houden, terechte punten. Dat betekent ook dat we niet moeten doen alsof je niet aan het debat hebt meegedaan als je geen motie hebt ingediend, alsof je niet serieus je werk hebt kunnen doen. Ik ben nog steeds van de stijl — dat heb ik ook in mijn inbreng gezegd — dat het net zo belangrijk is als je in een debat een toezegging hebt gehad. Ik vind dat we dat moeten uitstralen. Ik heb goed geluisterd naar de motie van de heer Van Nispen. Die was breder. Maar ik hoop toch wel dat de heer Van Nispen het met mij eens is dat het grote doel niet moet zijn: altijd een motie indienen; anders heb je je werk niet gedaan of heb je kennelijk niet serieus genoeg gedebatteerd. Want dat zou ik wel echt zonde vinden.
De heer Van Nispen (SP):
Helemaal mee eens. Daar ben ik het echt helemaal mee eens. Ik heb bij het vuurwerkdebat geen motie ingediend, maar daar heb ik wel aan meegedaan. Bij het demonstratierechtdebat heb ik ook geen motie ingediend, maar daar heb ik wel aan meegedaan. Een toezegging kan dus net zoveel waard zijn. Volgens mij zijn we het daar gewoon over eens. Het staat inderdaad wel echt los van deze motie.
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
In de lijn van mijn collega: ik vind dat de motie vrij sterk gericht is op de link tussen meedoen met een debat en het indienen van moties. Ik zou de heer Van Nispen willen vragen om nog even goed naar de motie te kijken en die daar wel op aan te passen. Zoals ik de motie nu beluisterde, was het inderdaad, zoals mijn collega ook zei: o, je hebt meegedaan aan een debat, maar je hebt geen motie ingediend, dus je bent een waardeloos Kamerlid. Dat vind ik een onterechte voorstelling van zaken.
De heer Van Nispen (SP):
Nee, sorry, maar dat staat er gewoon echt niet. Ik heb 'm net meegegeven aan de bode, maar ik heb 'm natuurlijk zelf geschreven en heel vaak nagelezen. Dit staat er nou juist precies niet. Als mensen die inmiddels meer dan 420 dagen in de Kamer zitten, nog nooit een motie hebben ingediend, nog nooit een Kamervraag hebben gesteld, nog nooit een amendement hebben ingediend en aan bedroevend weinig debatten hebben meegedaan — sommigen hebben zelfs aan geen debat meegedaan — dan hebben zij hun parlementaire taken niet serieus genomen. Dát is waar deze motie over gaat.
De heer Eerdmans (JA21):
Van Nispen heeft wel een punt. Maar ja, we kunnen ook een onderzoek gelasten over waarom bepaalde fracties nooit of bijna nooit in een regering willen zitten en hun regeringsverantwoordelijkheid ontlopen. Daar hoor ik overigens zelf ook bij, maar de SP volgens mij al sinds de oprichting ervan. Het gaat erom dat ik oordelen over partijen moeizaam vind. Ik ben het daarover eens met mevrouw Kamminga. Ik zou wel willen weten of we niet gewoon een naming-and-shaminglijst moeten invoeren met bewindspersonen die moties niet willen uitvoeren. Is het niet goed om hen ook eens even aan de waslijn te hangen in plaats van alleen Kamerleden, die inderdaad met veel zijn en dus een kleine portefeuille hebben? Het is voor Kamerleden vaak lastig om overal aan mee te doen, al is het niet zo dat je een motie móét indienen; dat ben ik met mevrouw Kamminga eens. Maar wat vindt de heer Van Nispen van het idee om elke maand of elk halfjaar een lijstje op te voeren van bewindslieden die weigeren hun werk te doen?
De heer Van Nispen (SP):
Wat ik sympathiek vind aan deze gedachte van de heer Eerdmans, is dat hij nu wel ingaat op de rol van de regering, die volgens mij debet is aan het incasseren van zo veel moties en het niet uitvoeren van moties. Ik vind dat niet een taak van de Voorzitter of van het Presidium, maar de heer Eerdmans mag dat wel zelf doen. Ik zal zelf ook kijken hoe wij op een vriendelijke manier bewindspersonen die een motie niet uitvoeren, kunnen kapittelen, want dat kan natuurlijk niet. Maar ik denk wel dat het belangrijk is dat wij … Het is moeilijk om scheidsrechter te zijn. Ik heb nergens willen impliceren — misschien lijkt dat nu wel zo — dat ik vind dat je meer moties moet indienen. Dat is niet mijn punt. Ik heb zelf recent in allemaal belangrijke debatten geen moties ingediend, maar ik houd echt staande dat ik vind dat mensen die €141.000 per jaar belastinggeld kosten, wel hun parlementaire taken moeten uitvoeren.
Mevrouw Postma (NSC):
Ik hoor uw reacties op de interrumpanten die net zijn geweest, maar waar de heer Bontenbal via een quotum een bovengrens stelt, specifiek voor moties, bent u een ondergrens aan het stellen, dus ook een quotum, die niet alleen over moties gaat maar ook over inbrengen.
De heer Van Nispen (SP):
Nee, dat wil ik niet.
De voorzitter:
Nee, nee. Mevrouw Postma.
Mevrouw Postma (NSC):
De woorden "slow politics" zijn hier eerder gevallen. Dat vind ik prachtig. Laten we even teruggaan in de tijd. Een jaar of twintig geleden was het zo dat het soms wel drie jaar kon duren voordat Kamerleden van grote fracties in deze plenaire zaal hun maidenspeech hadden. Het is niet zo dat zij niets deden. Zij waren bezig met andere taken: het land in gaan, met de leden praten en met burgers praten. Dat is volgens mij ook een taak van de volksvertegenwoordiging. U hangt 'm echt op aan een output van moties, vragen of andere dingen. Ik ben het met u eens dat iedereen voor zijn geld moet werken; dat is wat u zegt. Maar door het zo te meten, doet u volgens mij ook mensen tekort. Bent u het daarmee eens?
De heer Van Nispen (SP):
Nee, ik doe helemaal niemand tekort. Ik heb vrij grondig uitgezocht hoe dit zit. Dat is trouwens heel makkelijk, want dat staat gewoon op de website van de Tweede Kamer. Je kunt ook bekijken aan hoeveel debatten mensen hebben meegedaan. Iedereen die mij nu aanvalt en zegt "u wil een minimumaantal moties", heeft gewoon het voorstel niet gelezen of begrepen. Dat neem ik u niet kwalijk, want u heeft de tekst nog niet, maar ik ga hier niet een voorstel verdedigen dat ik niet heb gedaan. Dat ga ik gewoon niet doen. Maar ik vind dat we wel degelijk iets mogen vinden van mensen die hier al meer dan een jaar in de Tweede Kamer zitten en evident nog nooit parlementaire activiteiten hebben uitgevoerd. En ja, dat is ingewikkeld, want er zijn meer taken. Sommige mensen zitten inderdaad in een enquêtecommissie of in een werkgroep van de Kamer, of gaan heel veel naar buiten om te praten met mensen. Maar leg dat dan uit. Dat is ook mijn oproep aan de PVV-fractie. Als je dat niet kunt uitleggen, dan vind ik dat je dat geld gewoon moeten terugbetalen. Dat is ook een oproep die ik hier doe.
De voorzitter:
De volgende spreker is mevrouw Postma van de fractie van Nieuw Sociaal Contract.
Mevrouw Postma (NSC):
Dank, voorzitter. We hebben volgens mij een goede discussie met elkaar gehad. Ik moet toegeven dat ik 'm soms wel wat lang vond duren, maar desalniettemin is het goed om hier met elkaar over van gedachten te wisselen. De heer Bontenbal vroeg ons direct: wat vindt u van een quotum? Ik moet heel eerlijk zeggen, maar dan ben ik wel duidelijk, dat wij tegen een quotum zijn, in wat voor vorm of gradatie dan ook.
Dat gezegd hebbende, we hebben ook de discussie gevoerd over hoe je ervoor zorgt dat je goede moties krijgt. Ik heb al eerder aangegeven dat dat wat ons betreft een vak is. Een vak moet je met elkaar leren. Je moet elkaar scherp houden. Dat is volgens mij wat wij constant met elkaar moeten gaan doen en dat is ook de opdracht die wij als NSC voelen. Het is voor ons wel belangrijk om ervoor te zorgen dat de motie een scherp instrument blijft. Ik zeg bewust "blijft", want sommige moties vinden wij echt heel waardevol. Ik heb daartoe ook een aantal vragen aan de Voorzitter gesteld. Hoe kunnen wij ervoor zorgen dat er bijvoorbeeld bij tweeminutendebatten moties worden ingediend die ook echt over het onderwerp gaan? Daarvoor had ik een motie klaarliggen. Die heb ik hier. Maar ik kreeg ook een prachtige brief van de Voorzitter, waarin eigenlijk al een toezegging in stond. Dus dat betekent dat ik deze motie niet zal indienen.
De voorzitter:
Sorry dat ik het zo voor u verpest heb.
Mevrouw Postma (NSC):
Ja, nou kan ik wéér niet scoren, voorzitter. Nee hoor. Het is hartstikke mooi.
Daarmee kom ik gelijk op het andere onderwerp, waarbij ik eigenlijk ook op een toezegging hoop. Daar heb ik geen motie voor klaarliggen, dus het is ook vaak even vertrouwen op elkaar, zo van: hoe kunnen we met elkaar verder werken? Ik ben ook voorzitter van de commissie voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening. We hadden gisteren een heel mooi debat met elkaar over wonen in Caribisch Nederland. Daarin kwam eigenlijk direct in de tweede termijn van de Kamer al de vraag om een tweeminutendebat naar voren, terwijl de minister nog ging antwoorden. We hebben in dat debat geprobeerd om zover met elkaar te komen dat we eigenlijk geen moties zouden indienen. De minister heeft toezeggingen gedaan. Daarmee zat ik als voorzitter wel een beetje te worstelen, want om een toezegging te mogen noteren, moet er een brief komen en moet die aan bepaalde voorwaarden voldoen. De vraag van het Kamerlid was: kan dit ook meegenomen worden in het beleid dat al gevormd is? Het antwoord was: ja, dat kan ik toezeggen. Nou, dat is volgens mij een prachtige toezegging om het beleid te ondersteunen en te verbeteren. Maar vervolgens moet dat dan weer genoteerd worden met een brief, die dan weer voor een bepaalde datum moeten komen om in dat toezeggingenregister te komen.
Ik denk dan: dat is toch zo jammer, want dan ben je weer bezig met extra administratieve lasten — zo noem ik het maar eventjes — die we juist met elkaar willen verminderen. Kunnen wij daar ook niet gewoon eens even naar kijken als commissie voor de Werkwijze of als de werkgroep Voor een Kamer die Werkt? Die laatste staat volgens mij onder leiding van mevrouw Kamminga. Mijn vraag is of we dit met elkaar nog eens even een keer specifiek kunnen doornemen om te bekijken hoe wij in dat commissiedebat die toezeggingen op zo'n manier kunnen noteren dat het hier bij het tweeminutendebat, als dat al wordt aangevraagd, voor minder moties zorgt.
De voorzitter:
Zeker. U kunt dat even uw buurvrouw influisteren. Dat is mevrouw Kamminga, die voorzitter is van de gelijknamige commissie die kijkt naar de uitwerking van de commissies die wij hier weer hebben gehad, zoals de commissie-Van der Staaij et cetera. Maar als we dat hebben vernomen van de commissie, kunnen we het met heel veel plezier inbrengen in de commissie van de Werkwijze.
Mevrouw Postma (NSC):
Dan doe ik dat bij dezen.
De voorzitter:
Heel goed. De volgende spreker is mevrouw Lahlah van GroenLinks-PvdA.
Mevrouw Lahlah (GroenLinks-PvdA):
Dank u wel, voorzitter. We hebben in de eerste termijn uitgebreid gesproken over het voorstel van collega Bontenbal en nogmaals, mijn fractie waardeert de intentie om het functioneren van het parlementaire werk te versterken. Maar het voorstel roept, ook na beantwoording, bij ons meer vragen op dan het beantwoordt. De indiener wil de kwaliteit van het parlementaire werk verbeteren door een limiet te stellen aan het aantal moties. Maar in plaats van de kwaliteit te verhogen, lijkt een motiequotum vooral een doel op zichzelf te worden. Want als het echt om de kwaliteit van moties gaat, zou de indiener dan niet eerst kijken naar de inhoud?
Voorzitter. Opvallend is dat die indiener zelf zegt dat hij zich niet wil bemoeien met de inhoud van moties. Dat is volgens hem aan ieder Kamerlid. Maar als hij niets vindt van de inhoud, omdat dat subjectief zou zijn, hoe kan hij dan stellen dat minder moties de kwaliteit verbetert?
Voorzitter. Tegelijkertijd zegt de indiener dat er in noodsituaties afgeweken kan worden van het quotum. Maar wie bepaalt dan wat een noodsituatie is? Is dat dan ook niet subjectief? De logica is dan: ongeacht de inhoud, is minder moties altijd beter. Dat is een aanname, geen onderbouwing.
Voorzitter, tot slot. De indiener verwijst naar het principe van schaarste. Als er minder moties zijn, zou dat vanzelf tot betere moties leiden. Maar onderzoek, zoals in het boek Schaarste van Shafir — vergeef me, ik ben andere auteur even kwijt — laat zien dat schaarste juist leidt tot slechtere keuzes en tunnelvisie. Denk aan schaarste in tijd, geld, voedsel en nu dus ook moties. Het kan soms een voordeel opleveren, maar vaak levert het juist tunnelvisie en een beperking van het denkvermogen op. Het beperken van middelen dwingt mensen niet per se tot betere afwegingen, maar juist tot suboptimale beslissingen, zoals mensen in armoede vaak ervaren. Mijn fractie blijft daarom bij het standpunt dat dit voorstel niet leidt tot beter parlementair werk, maar slechts tot een numerieke grens zonder inhoudelijke verbetering.
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Vermeer, van de BBB.
De heer Vermeer (BBB):
Voorzitter. Ik wil de heer Bontenbal bedanken voor zijn poging om er na de eerste termijn toch nog iets van te maken. Wat mij betreft maakt hij het alleen maar erger, met nog meer betutteling en nog meer regels met vaak onverklaarbare redenaties, waarvan ik hoop dat meer dan één persoon ze snapt.
Geen steun, wat ons betreft. We kunnen geen beperkingen opleggen aan welke volksvertegenwoordiger dan ook. Soms is een motie gewoon een politiek signaal, hetzij naar je achterban, hetzij om andere partijen te dwingen ergens een standpunt over in te nemen in de vorm van een heldere ja of nee, een voor of tegen. Dat is ook een functie, en die mag niet beperkt worden. Ik ben het wel eens met de oproep om te kijken of het echt nodig is, maar dat is iets wat iedere fractie en ieder Kamerlid voor zichzelf moet weten. Daarbij vind ik het prima als de heer Bontenbal vooral via voorbeeldgedrag laat zien hoe zij daar zelf over denken.
Daar wou ik het graag bij laten: minder regels en minder beperkingen, ook hier.
De voorzitter:
Mevrouw Lahlah vroeg of dit laatste een toezegging van u was, meneer Vermeer. We schrijven 'm wel op als zodanig! Mevrouw Kamminga.
Mevrouw Kamminga (VVD):
Voorzitter, dank. In de eerste plaats dank ik natuurlijk de heer Bontenbal en zijn fractie voor het initiatief. Ik heb in eerdere debatten al gezegd dat de VVD dezelfde zorgen heeft als de heer Bontenbal. We zijn als VVD en CDA ook heel vaak samen opgetrokken. U refereerde al aan een groot aantal van die werkgroepen. Ik heb zelf ook in een groot aantal daarvan gezeten, en in de voorgaande zaten vaak ook al mijn voorgangers van de VVD. Ik denk dat we moeten oppassen met te lacherig doen over dit voorstel omdat we het misschien niet eens zijn met de gekozen oplossingsrichting. Ik denk namelijk dat wat de heer Bontenbal probeert te adresseren ons wel degelijk allemaal aangaat.
Het lastige is alleen dat, ook in de beleving van de VVD, een quotum, en zeker de wijze waarop dat is voorgesteld, niet de oplossing is. Mijn fractie en ik zijn misschien nog wat positiever gestemd dan de heer Bontenbal, in de zin dat er ook echt nog wel wat maatregelen zitten tussen het zomaar laten gaan en een quotum. Er is in die commissies, met name in de commissie-Van der Staaij, niet voor niks gezegd dat we geen quotum gingen aanhouden, maar dat dat het uiterste middel zou zijn. Ik heb nog vertrouwen in het spectrum daartussen. Uiteindelijk zit het 'm toch voor een groot deel in houding en gedrag.
Maar ik ben het er inderdaad mee eens dat er een aantal dingen in dit debat zijn gewisseld — alleen dat is al nuttig — die ik ook zal meenemen. Dat wil ik ook benoemen. Dat benoem ik niet alleen als VVD'er; er werd ook een paar keer verwezen naar de commissie waar ik voorzitter van ben. Maar daar zit ik zeker niet alleen in; laat ik dat ook even zeggen. Die handschoen pak ik dus op. Ik zal mijn fractie bij een aantal dingen betrekken, maar ik zal hier ook nog een keer naar kijken samen met de collega's die met mij in die werkgroep zitten. Ik ben het er namelijk helemaal mee eens. In al die enquêtes staat ook nadrukkelijk: laten we ook naar de effectiviteit van de Kamer kijken. In al die discussies komt dan toch meteen weer het instrument moties terug.
In een eerdere inbreng zei ik al dat ik het genoegen heb om hier af en toe in de voorzittersstoel te zitten. Dan bekruipt mij toch het gevoel van: "Goh, was er gisteren niet ongeveer hetzelfde tweeminutendebat? En is dit eigenlijk niet dezelfde motie als de motie die twee weken geleden ook al is ingediend?" We kunnen daar, denk ik, wat scherper in zijn. Ik heb dus ook nadrukkelijk genoteerd dat we elkaar wat vaker zouden kunnen aanspreken. Is deze motie nou echt nodig? Is hier geen toezegging op te krijgen? We kunnen er volgens mij scherper naar kijken of iets buiten de orde is. Daarbij doe ik meteen de volgende oproep. Ik dank de Voorzitter dat hij ook de handschoen oppakt — ik denk dat alle voorzitters dat met hem doen — maar laat de Voorzitter dat niet in zijn eentje doen. Dat moeten we allemaal doen.
Ik heb ook "toezeggingenregister" genoteerd. Ik denk dat een aantal van ons die stap best zou willen nemen, maar we zien toch dat het, om te laten zien waar je als partij voor staat en waar je als Kamerlid hard voor geknokt hebt, nog minder effectief is dan moties. Daar moeten we ook gewoon eerlijk in zijn. Dat bolletjessysteem heeft toch een eigen werking gekregen en dat is ook iets waartoe we ons moeten verhouden. Ik noem ook de dubbelingen en zo kan ik nog wel even doorgaan. Ik zal ze niet allemaal opnoemen, maar ik heb ze genoteerd. In de richting van de heer Bontenbal zeg ik uitdrukkelijk dat we de handschoen echt willen oppakken. Nogmaals, dat geldt niet alleen voor mijn fractie, maar zeker ook voor de werkgroep.
Ik wil hier nog één ding aan toevoegen. Ik heb dit net ook gezegd in een interruptiedebat met de heer Van Nispen. Hij heeft dat rechtgezet; dank daarvoor. Het Kamerwerk is echt meer dan alleen het indienen van moties. Iedere partij heeft haar eigen cultuur voor hoe ze omgaat met moties. Kamerleden doen hier in het debat hun werk en willen op basis van argumenten hun punt kunnen maken. Soms denken ze: ik laat het hierbij, want ik heb kennelijk geen draagvlak. We moeten ervoor oppassen dat het gewicht en het belang van een Kamerlid worden afgemeten aan het aantal moties dat ze aan het einde van het jaar hebben ingediend.
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Inge van Dijk van het CDA.
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Dank je wel, voorzitter. Noem het "politiek gericht op het samen zoeken naar oplossingen" of "slow politics". De CDA-fractie wil een andere politieke en parlementaire cultuur. Dat begint inderdaad met parlementaire zelfbeheersing. Daar zijn we in de Kamer gewoon niet goed in. In het debat proef ik dat meer fracties min of meer naar iets dergelijks op zoek zijn.
Ik wil alle collega's, zowel de voor- als tegenstanders van het voorstel, bedanken voor hun constructieve inbreng en suggesties. Hopelijk gaan we de hier uitgesproken voornemens ook samen meer naleven. Wij staan wél positief tegenover dit voorstel en daarmee heeft de heer Bontenbal, naast zichzelf, vier medestanders. En misschien wel vijf; dat hoop ik tenminste.
De voorzitter:
De heer Eerdmans is de zwevende kiezer.
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Voorzitter. Het is ook goed om te lezen dat de Kamervoorzitter de samenhang ziet met hoe er met toezeggingen wordt omgegaan. Dat zijn er op dit moment meer dan 1.700. Het risico ligt op de loer dat je als bewindspersoon te snel iets toezegt om op korte termijn van een kritische Kamer af te zijn.
Het is goed om te merken dat de Kamervoorzitter de link ziet met het advies van de werkgroep Grip op informatie, over meer direct en laagdrempelig contact tussen de Kamer en ambtenaren. De heer Eerdmans deed in dit opzicht de interessante suggestie voor vast contact over de juiste afdoening van moties en toezeggingen. We spreken binnenkort plenair verder over dit specifieke onderwerp. Daar gaan de heer Van Nispen en het CDA elkaar zeker vinden.
Voorzitter. Nog heel kort een opmerking over de toeslagenaffaire, want dat raakte mij natuurlijk. De fractie geeft mij volle bak ruimte om moties in te dienen over dit belangrijke onderwerp. Wij spreken hier met elkaar over, en dan zegt de fractie: dat vinden wij ook zo belangrijk; dien alsjeblieft die motie in. Ik proefde een beetje de suggestie van: zou dit dan voor het CDA niet belangrijk zijn? Het is juist heel belangrijk, en daarom krijg ik binnen het CDA ook die ruimte — en daar ben ik heel dankbaar voor, ook met de steun van u in al die debatten.
Als laatste wil ik natuurlijk de indiener van het voorstel bedanken, en in het bijzonder ook ons beider beleidsmedewerker Jacco Heij.
Dank je wel.
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Markuszower, PVV.
De heer Markuszower (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Dank aan de heer Bontenbal, die inderdaad met veel flair zijn voorstel heeft verdedigd, zonder arrogant te willen zijn. Mijn complimenten daarvoor, ook al was ik het niet met alle argumenten eens. Ik was bijna overtuigd, maar niet helemaal. Eén vraag stelde de heer Bontenbal ons allen, die we ten principale moesten beantwoorden: is onze fractie voor een quotum, ja of nee? Zo ja, dan kunnen we kijken naar de uitwerking. Onze fractie is dus niet voor een quotum, dus we gaan ook verder niet uitkijken naar de uitwerking daarvan. In mijn eerste termijn heb ik in zoveel woorden gezegd dat we graag een tijger als parlement willen en geen lam. Wij denken dus dat we alle middelen die we hebben, willen behouden om een tijger te kunnen zijn. Ik weet trouwens zeker dat dat ook de intentie was van de heer Bontenbal, maar we verschillen gewoon van mening over hoe we dat aanvliegen in dit parlement. Maar wel alle waardering dus voor de heer Bontenbal.
De heer Van Nispen (SP):
Ik heb de PVV-fractie, althans enkele leden daarvan, niet de heer Markuszower, natuurlijk stevig aangevallen. De heer Markuszower stelde mij geen vragen. Ik vind het wel zo netjes dat ik hem hier in de gelegenheid stel om daar iets tegenover te stellen en om verantwoording af te leggen over het feit dat enkele leden uit zijn fractie niet op komen dagen bij debatten maar inderdaad ook hun parlementaire taken verwaarlozen. Kan de heer Markuszower dat hier toelichten? Tenzij er persoonlijke redenen zijn, want daar vraag ik niet naar.
De heer Markuszower (PVV):
Goh, wat netjes van de heer Van Nispen dat hij mij de gelegenheid hiertoe biedt. Ja, nou, ik kan op heel veel manieren uw vraag beantwoorden, maar ik wil eigenlijk — dat is niet zo gebruikelijk in dit huis — met een wedervraag antwoorden. Ik ben uit 1977; de heer Van Nispen ziet er jaren jonger uit, en is volgens mij ook uit 1982. Ik kan mij goed het EK 1988 herinneren. U was 5,5 toen u naar die wedstrijd keek, maar ik kan het mij levendig herinneren. In de finale scoorde Marco van Basten dat geweldige doelpunt tegen de toenmalige Sovjet-Unie, en we wonnen. Maar wie gaf nou de voorzet? Het is heel goed van u dat u dat weet, maar ik denk dat heel veel mensen niet weten dat Arnold Mühren de voorzet gaf. Zo is het denk ik ook in een fractie. Je hebt mensen die scoren en die op tv komen, en die voorzitter worden van de Kamer of minister worden en die de sterren van de hemel spelen. En dan zijn er heel veel mensen, de Arnold Mührens van deze wereld, die op de achtergrond geweldig veel werk doen en degene die scoort, in staat stellen om te scoren. Ik denk dat dat mijn antwoord is.
De heer Van Nispen (SP):
Ik vind het een prachtige uitleg. De reden waarom ik ooit op voetbal ben gegaan, is precies dat prachtig omschreven doelpunt van de heer Markuszower. Dus echt respect voor deze uitleg.
De voorzitter:
Het doelpunt van de heer Markuszower?
De heer Van Nispen (SP):
Nee, het doelpunt dat de heer Markuszower beschreef. Ik heb de heer Markuszower helaas nog nooit een doelpunt zien maken. Daar moeten we nog op wachten. Ik heb hem nog nooit zien voetballen, dus ...
De heer Markuszower (PVV):
Het klopt in ieder geval dat ik anders dan mijn grote broer heel slecht ben in voetbal.
De heer Van Nispen (SP):
Maar ik vond het toch niet echt een antwoord op mijn vraag, tenzij de heer Markuszower bedoelt te zeggen: er zitten in mijn fractie een heleboel beleidsmedewerkers die nu op dinsdag meestemmen in de blauwe zetels. Begrijp ik het goed dat dat het antwoord is? Overigens is het ook geen antwoord op de vraag waarom bij allerlei belangrijke debatten de PVV niet op komt dagen. Dat staat er nog los van. U heeft toch zoveel beleidsmedewerkers in de banken gezet? Die kunnen dan toch ook gewoon meedoen aan de debatten?
De heer Markuszower (PVV):
Ik herken de heer Van Nispen helemaal niet. Hij sleept er zoveel dingen bij. We hebben hier een debat over of we het aantal moties gaan beperken. Het lijkt wel een soort evaluatie te worden van hoe mijn fractie hier functioneert. Ik vind dat wel heel rekbaar.
De voorzitter:
Oké. Heel kort, heel kort.
De heer Van Nispen (SP):
Dat mag de heer Markuszower vinden. Hij gaat over zijn eigen antwoorden, maar dan is hij dus niet bereid om daar verantwoording over af te leggen. Nou ja, goed, dat is dan zo.
De heer Markuszower (PVV):
Daar ben ik altijd toe bereid, maar ik hoef natuurlijk geen verantwoording af te leggen aan de heer Van Nispen en ook niet aan de Tweede Kamer. We zijn geen ambtenaren van de heer Van Nispen. We zijn niet in dienst van de Voorzitter. We zijn niet in dienst van het Presidium. We zijn niet in dienst van de regering. Wij zijn ... Ik hoor de heer Van Nispen iets zeggen, maar nou is het mijn beurt. Wij zijn volksvertegenwoordigers. Het volk, de kiezer, heeft tegen de SP gezegd "u krijgt maar 5 zetels" en tegen de PVV "u krijgt 37 zetels". De PVV is met die 37 zetels elke dag aan het knokken voor de meer dan 2,5 miljoen mensen of zo die op ons hebben gestemd. De heer Van Nispen doet dat met verve voor die 5 zetels. Daar heb ik ook alle respect voor. Maar om nou op elkaar te gaan vitten over hoe ik mijn werk, of de heer Van Nispen zijn werk moet doen ... Het is niet mijn plek om u te kapittelen, meneer Van Nispen, en het is niet uw plek om mij te kapittelen. Dat is mijn antwoord.
De voorzitter:
De volgende spreker is de heer Eerdmans van de fractie van JA21.
De heer Eerdmans (JA21):
Ik ben Marco van Basten en Arnold Mühren ineen: ik geef de voorzet en ik scoor. Dat is het leuke van een eenpitter zijn. Dat heeft ook zijn voordelen. Heb ik nog tien seconden? O nee, dat was mijn vorige tijd. Een tijdquotum! Daar gaan we nog voor.
Voorzitter. We zijn met elkaar gewoon verslaafd aan moties. Ik ben het dus eens met het voorstel-Bontenbal. Iedereen vindt te veel moties een probleem, maar we doen er al 20 of 30 jaar — hoelang is het? — niets aan. Het gaat helemaal niet om het beoordelen van moties; ik ben ook blij dat Bontenbal dat zei. Soms heb je het nodig om iets los te wrikken, soms wil je actie van de regering, soms wil je een uitspraak van de Kamer en soms wil je een signaal uitgeven, ook al sta je alleen. Ik ben heel blij dat dat gezegd is. Maar het gaat om het aantal moties. Dat is gewoon een verschrikking geworden. Collega Esser van de PVV, reeds genoemd, zei tegen mij dat er nog ergens een motie uit 2018 rondzweeft. Zo gaat het dus. En die motie zal niet de enige zijn. We hebben meer discipline nodig. We moeten naar minder, want minder is meer.
Voorzitter. Ik heb twee moties. Beide zijn overigens gericht aan de regering. Die zit er dus niet bij, maar ik wou het toch doen.
De voorzitter:
Nou, ik niet. De regering is er namelijk niet.
De heer Eerdmans (JA21):
Maar dan kan u het doorgeleiden naar de regering.
De voorzitter:
Ja, maar ik ben geen postbode.
De heer Eerdmans (JA21):
Jawel, dat bent u heel vaak. Dat hoor ik u eigenlijk elke dag zeggen: ik geleid het door ...
De voorzitter:
Dat ik postbode ben? Nee, dat was iemand anders. Het ging net even over een motie buiten de orde plaatsen, maar ...
De heer Eerdmans (JA21):
Oké, dan ga ik er een spreekt-uitmotie van maken. Geen probleem.
De voorzitter:
Ja, dat kan. En dan gaat de Kamer iets uitspreken?
De heer Eerdmans (JA21):
Dan gaan we dat even doen, voorzitter. Dan gaat de Kamer iets uitspreken. Daarna ga ik het Presidium dan verzoeken om daar iets mee te doen. Dan moet u alsnog aan de bak.
De voorzitter:
U kan ook uw motie zo houden, maar 'm gewoon op een ander moment indienen. Dat zou mijn suggestie zijn. Want wat wilt u voor ...
De heer Eerdmans (JA21):
Zal ik ze gewoon eens voorlezen? Misschien komen we ...
De voorzitter:
Nou ...
De heer Eerdmans (JA21):
Zoals ik heb gezegd, wil ik een uitspraak dat een motie pas als uitgevoerd kan worden gezien als de indiener het daarmee eens is. Dat vind ik heel belangrijk. Dat is, denk ik, gericht aan de regering. Zo wordt er niet gezegd dat een motie is afgedaan, terwijl wij als indieners zeggen: hoezo? Ik vind dat dat dus ...
De voorzitter:
Nou ja, maak er een spreekt-uitmotie van, dan is everybody happy.
De heer Eerdmans (JA21):
Zal ik dat doen? Dan moet ik 'm even wijzigen. Oké, gedaan.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
van oordeel dat een motie pas is uitgevoerd als de indiener het daarmee eens is;
spreekt uit een motie pas als uitgevoerd te beschouwen nadat er instemming van de indiener is,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Eerdmans.
Zij krijgt nr. 9 (36537).
De heer Eerdmans (JA21):
De tweede.
De voorzitter:
De commissie-Kamminga meldt zich.
Mevrouw Kamminga (VVD):
In dit geval het Kamerlid Kamminga, namens de VVD. Ik heb nog even een verduidelijkingsvraag. Gelet op de geest van dit debat en op de vraag of we nou al die moties moeten hebben, vraag ik me toch het volgende af. Stel dat u een brief krijgt waarin staat: de motie-Eerdmans is hiermee afgedaan. Wat let u dan om in een debat dat erna komt, te zeggen: dat kunt u wel opschrijven, maar ik ben het er niet mee eens, want ik mis a, b en c nog? U kunt het ook met schriftelijke vragen doen. Als we elkaar dan moeten aanspreken, laat ik dan meteen beginnen. Ik zou zeggen: volgens mij hebben we al instrumenten in zo'n situatie. Als we het niet eens zijn met de wijze van afdoening, of om andere redenen, kunnen we gewoon vervolgvragen stellen en die opmerking in een debat maken.
De heer Eerdmans (JA21):
Dit heeft twee voordelen. Eén. We komen terecht in een moeras als we moeten zoeken waar een motie is, waar die wordt behandeld en wat de stand van zaken is. Mijn tweede motie gaat er ook over dat dat voor Kamerleden veel helderder moet. Het is echt een moeras. Het tweede. Het zet de regering ertoe aan om actiever contact te zoeken met: "Is dit wat je bedoelt, Eerdmans? Hebben we die motie nou goed begrepen? Klopt het dat ..." Ik geloof dat mevrouw Kamminga of mevrouw Postma zojuist zei dat dat contact er heel vaak niet is. Dan redeneren we op twee verschillende treinsporen. Het zoekt de regering dus meer dwingend op: kijk nou eens naar wat de indiener wilde. Ik vind eigenlijk ook dat we een deadline moeten geven: in ieder geval binnen een halfjaar overleg met de indiener over de route die men met de motie wil volgen. Want nu verdwaalt het. We hebben zo veel moties die niet worden uitgevoerd; die zijn niet meer te tellen.
Mevrouw Kamminga (VVD):
Ik wil het debat niet onnodig lang maken, maar ook op dit punt kan ik een heel eind met de heer Eerdmans meegaan en ook hierover hebben we een debat gehad naar aanleiding van het rapport Grip op informatie, dat onder voorzitterschap van Inge van Dijk namens de Kamer is gemaakt en waar precies dit onderwerp in staat. Ook op dit punt zou ik dus zeggen dat dat voorstel er volgens mij ligt en dat ik dit daarom daaraan zou koppelen. Nogmaals, dat zeg ik niet omdat ik u het indienen van die moties wil ontzeggen.
De heer Eerdmans (JA21):
Dan wil ik eerst even dat voorstel zien, want tot op heden zie ik helemaal niets. Er is dus nog steeds niet te vinden waar de uitvoering van mijn moties en van uw moties blijft.
Mevrouw Postma (NSC):
Volgens mij kunnen wij dat als Kamerleden gewoon makkelijk zelf bijhouden; tenminste, dat is wat ik doe met mijn moties en volgens mij doen anderen dat ook. Ik ben hier dus een beetje aan het zoeken. We hebben het over overbodige moties. Ik moet heel eerlijk bekennen dat ik deze vind passen in het rijtje van de tien van Bontenbal.
De heer Eerdmans (JA21):
Dat slaat echt helemaal nergens op.
Mevrouw Postma (NSC):
Mijn vraag aan u is: heeft u dit echt daadwerkelijk nodig of kunt u de adviezen ter hand nemen die mevrouw Kamminga net al gaf? Of kunt u zelf een lijst bijhouden van de moties, zoals anderen volgens mij ook doen?
De heer Eerdmans (JA21):
Dan toch even de wedervraag: bent u het …
De voorzitter:
Nee, nee, geen wedervraag.
De heer Eerdmans (JA21):
Nou goed. Dit is heel opmerkelijk, want wij moeten als indieners toch gaan over de uitvoering van een motie? Of niet? Is het aan het kabinet om te bepalen dat het geregeld is en dat het klaar is omdat het kabinet het zo in een voortgangsbrief heeft gezet? Zo gaat het nu. Er wordt niet aan de indiener gevraagd of het is wat de indiener wilde en of de indiener daar wel of niet mee akkoord gaat. Dan kun je het met elkaar eens worden of niet. Dan kun je het opnieuw in de Kamer aan de orde stellen. Maar nu worden wij gewoon het bos ingestuurd met een motie en moet ik of de PA met een departement bellen om te achterhalen waar het nu zit of ligt en of er nog een datum is waarop we iets krijgen.
De voorzitter:
Ja. Ja.
De heer Eerdmans (JA21):
Sorry, voorzitter. Wij worden op dit punt echt gewoon in de steek gelaten.
Mevrouw Postma (NSC):
Dit zijn juist dingen die je bijvoorbeeld via de procedurevergadering dan weer aan de orde kan stellen. Als je vindt dat je motie niet goed uitgevoerd wordt, stel je daar of in het volgende commissiedebat over dat onderwerp die brief aan de orde. We hebben daartoe allemaal gereedschap in ons gereedschapskistje. Dat is er echt.
De heer Eerdmans (JA21):
Dit is toch bizar? Moet ik als Kamerlid achter het kabinet aan gaan rennen om te vragen hoe het ermee staat, terwijl het kabinet een opdracht van ons heeft gekregen om die motie uit te voeren? Dat is een wens van de Kamer, een aangenomen motie. We gaan het voor het kabinet toch niet nóg makkelijker maken? Het kabinet laat al zo veel steken vallen. Dat geldt niet alleen voor dit kabinet. Ik kijk de hele tijd naar Bontenbal, maar dat hoeft ook weer niet. Ook bij vorige kabinetten zaten wij gewoon in een moeras. Wij zijn met veel minder; zij zijn met heel veel. De verhouding is dus echt zoek en die wil ik rechttrekken.
De voorzitter:
Het wordt nu wel een soort brede maatschappelijke discussie, ook over de Kamer.
De heer Eerdmans (JA21):
Ja, dat vind ik top. Dat zou eigenlijk een apart debat moeten zijn.
De voorzitter:
Juist.
De heer Eerdmans (JA21):
Voorzitter, zal ik naar de tweede motie gaan?
De voorzitter:
Ja, graag.
De heer Eerdmans (JA21):
De tweede motie luidt als volgt.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat Parlis niet voorziet in het ophelderen van de voortgang van een aangenomen motie;
overwegende dat niet ieder ministerie het motieoverzicht even accuraat bijhoudt in de jaarlijkse begrotingsbijlage;
spreekt uit dat per bewindspersoon een live motieregister wordt ingesteld waarin de stand van uitvoering van aangenomen moties kan worden bijgehouden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Eerdmans.
Zij krijgt nr. 10 (36537).
De heer Eerdmans (JA21):
Voor de niet-insiders: Parlis is ons eigen informatiesysteem van de Tweede Kamer. Ter toelichting: we hebben nu wel een jaarlijks overzicht, maar ik wil eigenlijk dat je als Kamerlid live kan kijken hoe het staat met die motie-Eerdmans over het luchtalarm als je even wilt weten wat op het punt van die motie de stand van zaken is. Dan kan ik daarna, als het me niet bevalt, vragen hoe het ermee staat.
De voorzitter:
Heeft u ook een dekking voor dat voorstel? Nou ja, dat is serieus, want dit lijkt me nogal arbeidsintensief voor ons als Kamerorganisatie.
De heer Eerdmans (JA21):
Dat moeten we dan maar eens even in beeld gaan brengen. Daar ga ik met de Griffier een afspraak over maken.
De voorzitter:
Dit is een gratis-biermotie.
De heer Eerdmans (JA21):
Nou, dit hoeft niet zo veel tijd en ook niet zo veel geld te kosten, voorzitter, want Parlis is er al. Het is feitelijk alleen een systeem. Nogmaals, de regering zal die informatie moeten aanleveren. Ik denk dat we daar met de griffiers makkelijk uit komen.
Dank u wel.
De voorzitter:
De volgende spreker is de heer Ceder van de ChristenUnie.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik dank de heer Bontenbal voor zijn inzet om een voorstel te schrijven. Het is niet niks. Ik hoorde ook in zijn beantwoording dat hij uitvoerig de tijd heeft genomen om te reflecteren. Dat vind ik ook noemenswaardig.
We hebben in de eerste termijn aangegeven dat wij geen voorstander hiervan zijn. Ook na de beantwoording zien wij geen reden om mee te gaan met het voorstel. Dat zit op een aantal argumenten die wat ons betreft drogredenen zijn. De Kamer wordt al beperkt. We hebben twee minuten om moties in te dienen. Dat wij heel veel onzinmoties indienen, wordt niet gemitigeerd door dit voorstel. De onzinmoties zullen blijven komen. Daarvoor is dit voorstel geen oplossing.
Wat betreft de interpretatie van de Grondwet ben ik het er niet mee eens dat wat er in de Eerste Kamer gebeurt een soortgelijke beperking zou zijn, want een motie kan ingediend worden. Vervolgens wordt gekeken of die ook daadwerkelijk in stemming gebracht kan worden. Maar de ruimte om iets te kunnen vertellen of iets te kunnen indienen — dat maakt uiteraard ook deel uit van de beraadslaging — is er wel. Die is er met het huidige voorstel niet.
Het belangrijkste argument is dat ik het geen christendemocratisch voorstel vind. Verandering begint vanuit de samenleving, vanuit de kleinste kern. Dat zouden de fracties zelf moeten zijn. Door het van bovenaf op te leggen, mis je de kern, namelijk dat je een gedragsverandering wil. Regels veranderen mensen niet. Mensen veranderen uiteindelijk regels. Regels staan juist in dienst van mensen. Ik denk wel dat dit debat heel goed is geweest. Volgens mij hebben fracties dit gesprek wel in de fractie gehad — mijn fractie ook. Ik denk dat het ook heel waardevol is geweest om dit gesprek te hebben en dat het feit dat we dit gesprek met elkaar voeren, ook tot minder moties zal leiden. Daar ben ik de heer Bontenbal zeer erkentelijk voor. We zijn het de facto niet eens met het voorstel zoals de heer Bontenbal heeft ingediend.
Voorzitter. Een ander punt dat hier naar voren kwam, is dat er ook geldingsdrang is om moties in te dienen. Vaak zien we ook dat het in de praktijk, dus in de maatschappij en op social media, een vertekend beeld geeft. Denk aan de bekende screenshotbolletjes. Daarbij staat een titel die niet bedacht is door de indiener, maar door de Griffie. Bij de tekst van het dictum worden niet de overwegingen genoemd. Bij de stemverhoudingen komen de afwegingen en de context die in het debat wel gewisseld zijn, niet naar voren. Dat doet eigenlijk geen recht aan de aard van het debat en van de motie. Het doet ook geen recht aan het maatschappelijk gesprek. Dat heeft elke partij maar al te vaak meegemaakt. Ik denk dat het beter kan. Ik denk dat als we zelf als overheidsorganisaties moties plaatsen, we daar ook de appreciatie van de bewindspersoon en de volledige tekst bij kunnen plaatsen om in ieder geval het gesprek in goede banen te kunnen leiden, zodat mensen een beter afgewogen keuze kunnen maken. Daarom dien ik ook een motie in. Die richt ik niet aan de heer Bontenbal, maar aan het Presidium. Ik denk dat dat daarvoor aan zet is.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de context, het dictum en de appreciatie van moties, die leidend zijn voor de interpretatie van moties, wegvallen bij het weergeven van stemmingsuitslagen op websites en apps van de Kamer;
constaterende dat deze stemmingsuitslagen wel geregeld rondgaan op onder andere social media;
overwegende dat dit alles geen recht doet aan moties, indieners daarvan, de voor- of tegenstemmers en bovendien geregeld tot een vertekende situatie leidt;
verzoekt het Presidium om te onderzoeken of op websites en apps van de Kamer waar stemmingsuitslagen worden geplaatst zowel de appreciatie van de bewindspersoon als het volledige dictum van de motie overzichtelijk weergegeven kan worden, en de Kamer hier voor het voorjaarreces over te berichten,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Ceder.
Zij krijgt nr. 11 (36537).
De heer Van Nispen (SP):
Dan ga je dus eigenlijk meer gewicht toekennen aan wat een bewindspersoon soms om politieke redenen ergens van vindt. De bewindspersoon kan het ontraden, maar dat wil helemaal niet zeggen — dat ben ik wel met de heer Vermeer eens — dat daar een gegronde reden voor is. Dan zou je daar eigenlijk ook het weerwoord van het Kamerlid op moeten hebben. Zo blijven we natuurlijk bezig. Ik ben wel gevoelig voor het argument voor het volledige dictum. Daar kan ik me iets bij voorstellen, maar ook dat gaat natuurlijk niet werken, want partijen maken hun eigen socialmediaplaatjes. Althans, ik doe dat niet, want ik ben niet actief. Anderen doen dat natuurlijk wel. Die maken toch hun eigen plaatjes. Het zal toch ook niet helemaal het probleem oplossen.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Juist ook vanuit het christelijk-sociaal denken denk ik dat gedragsverandering begint bij fracties. Wat wij wel kunnen doen als Kamer is het zo volledig en zo makkelijk mogelijk overzichtelijk maken. Moties zijn belangrijk binnen de samenleving. Dat is een gegeven. Dat heb ik niet bedacht, maar dat is gewoon zo. Mensen willen zich verhouden tot een bepaalde stemmingsuitslag. Heel vaak wordt er wel naar de appreciatie van de bewindspersoon geluisterd. Soms is het een onzinappreciatie. Dat ben ik met u eens, maar heel vaak geeft het wel de context weer waarom je tegen een motie zou stemmen die er op zich logisch uitziet. Mijn verzoek is niet om dat op te leggen. Mijn verzoek is: daar waar de moties geplaatst worden, moet er in ieder geval een wat bredere context gedeeld worden. Ik denk dat de appreciatie daarbij kan helpen. Maar ik pleit in ieder geval voor het publiceren van de volledige tekst van de motie.
Mevrouw Postma (NSC):
Ik ben het eens met de interruptie van de heer Van Nispen. Als ik het goed beluister, dan vraagt u in uw motie aan het Presidium om te "onderzoeken óf". Mijn vraag aan u is de volgende. Ik heb in mijn termijn ervoor gekozen om een toezegging te vragen, zonder een motie in te dienen. Ik heb gevraagd of de commissiedebatten zo gestructureerd kunnen worden dat je eerder met toezeggingen aan de slag kunt, zodat je niet meteen een motie hoeft in te dienen. Mijn vraag aan de heer Ceder, via de voorzitter, is: is hij ook bereid om gewoon nu te vragen of het Presidium hier eens naar kan kijken, zodat hij geen motie hoeft in te dienen en deze niet in stemming gebracht hoeft te worden, omdat we het vertrouwen met elkaar hebben dat daar een toezegging uit gehaald kan worden?
De heer Ceder (ChristenUnie):
Het proces dat we met elkaar doorlopen, maakt dat ik in de tweede termijn een motie moet indienen. Ik kan nu niet om een toezegging vragen, omdat er geen derde termijn is. Uiteraard ben ik bereid om 'm in te trekken als ze zeggen: dat gaan we doen. Ik heb er een onderzoek van gemaakt, omdat ik me voor kan stellen dat het capaciteit en kosten met zich meebrengt om dat bij elke motie te doen. Ik wil even in kaart brengen of dat in verhouding tot elkaar staat. Maar als ze zeggen dat er een toezegging komt, dan ben ik best bereid om 'm in te trekken. Tegelijkertijd — ik hoor net dat de heer Van Nispen het een slecht idee vindt — is het misschien ook wel goed om het aan de Kamer voor te leggen. Maar ik ben benieuwd naar de appreciatie van het Presidium. Maar ik hoor uw punt. Ik ben ook bereid 'm in te trekken.
De voorzitter:
Maar er zal geen appreciatie komen.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Ik zie hier de commissie-Kamminga.
De voorzitter:
Maar de commissie-Kamminga gaat geen moties afzegenen. Mevrouw Kamminga wordt per uur belangrijker in dit gebouw. Dat zie ik nu ook. Maar ik moet u mededelen dat het voetstuk waar wij haar zojuist op hebben gezet, een beetje aan het scheuren is.
De heer Ceder (ChristenUnie):
In dat geval zal ik 'm in stemming moeten laten brengen. Dat doe ik niet omdat ik dat per se zou willen, maar omdat er geen Presidiumvertegenwoordiging is om 'm toe te kunnen zeggen. Misschien kan er een brief komen. Daar sta ik best voor open. Ik probeer even creatief te denken.
De voorzitter:
Uw motie behelst nu dat u iets aan het Presidium vraagt. Dus als die motie wordt aangenomen, krijgt u een mooie brief van het Presidium. Everbody happy.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Nou, dan doen we het zo. Fijn, dank u wel.
De voorzitter:
De laatste spreker van de zijde van de Kamer is de heer Ergin van de fractie van de DENK. Daarna schors ik een halfuur voor de lunch. Daarna gaan we stemmen. Het woord is aan de heer Ergin.
De heer Ergin (DENK):
Voorzitter. Nadat we twee halve dagen met elkaar het debat hebben gevoerd, is de afdronk in dit huis dat we niet overtuigd zijn van dit voorstel. We zijn wel overtuigd van de analyse. We hebben allemaal een aantal voorbeelden genoemd waarbij we moeten opletten als het gaat om het indienen van moties. Maar een bakker kan ook niet bakken zonder deeg, een dj kan niet draaien zonder muziek en een loodgieter kan niet zonder zijn waterpomptang. Daarom moeten we juist voorstellen voor het beperken van het aantal moties via een quotum niet willen. Wij moeten als Kamer de degens met elkaar op de inhoud gaan kruisen. Dat moeten niet doen op basis van vormargumenten waarmee we elkaar belemmeren. Om uiting te geven aan mijn opvatting dat we elkaar op de inhoud en met woorden moeten bevechten en niet met bureaucratische maatregelen, dien ik de volgende motie in.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er een voorstel tot wijziging van het Reglement van Orde aan de orde is om een motiequotum in te voeren;
van mening dat de initiatiefnemer terecht wijst op het punt dat er soms oneigenlijke moties worden ingediend;
spreekt uit dat leden van de Tweede Kamer met elkaar inhoudelijk de degens moeten kruisen en elkaar niet moeten belemmeren bij het gebruik van hun instrumentarium,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Ergin.
Zij krijgt nr. 12 (36537).
Dat was het tegenovergestelde van de heer Bontenbal, eigenlijk. Er zijn een stuk of vijf spreekt-uitmoties ingediend. Daar volgt geen enkele appreciatie op, noch van de heer Bontenbal, noch van mij als Voorzitter. We merken wel hoe daarover gestemd wordt. Ik schors tot 13.50 uur. Daarna gaan we eerst stemmen; het is niet zo heel veel, maar toch. Daarna gaan we luisteren naar de heer Bontenbal.
De algemene beraadslaging wordt geschorst.
De vergadering wordt van 13.22 uur tot 13.50 uur geschorst.