Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over het Fiche: Voorstel Omnibus I (CSRD & CSDDD) (Kamerstuk 22112-4012)
2025D19154 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp hebben enkele
fracties de behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister
voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp over het «BNC Fiche: Voorstel Omnibus
I (CSDDD)» (Kamerstuk 22 112, nr. 4012).
De voorzitter van de commissie,
A. de Vries
Adjunct-griffier van de commissie,
Van der Graaf
Inhoudsopgave
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Inbreng PVV-fractie
Inbreng GroenLinks-PvdA-fractie
Inbreng VVD-fractie
Inbreng NSC-fractie
Inbreng SP-fractie
Inbreng SGP-fractie
Inbreng ChristenUnie-fractie
II. Reactie van de Minister
III. Volledige agenda
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Inbreng leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel Omnibus I van de
Europese Commissie tot wijziging van de richtlijnen over Corporate Sustainability
Reporting (CSRD) en Corporate Sustainability Due Diligence (CSDDD). Zij delen het
belang van transparantie en zorgvuldigheid, en verwelkomen verdere versimpeling en
aanpassingen om de administratieve erkenning van de Europese Commissie van de Europese
overregulering als een stap in de goede richting.
De leden van de PVV-fractie constateren, ondanks de verbeteringen, dat het voorstel
Omnibus I nog steeds de interne markt ondermijnt, en dat er een groot risico bestaat
dat het MKB wordt overbelast.
Er blijft sprake van de verplichting om klimaatplannen op te stellen, terwijl er al
genoeg Europese richtlijnen zijn waarin klimaat als doel is opgenomen. Er zijn al
60 Europese en nationale duurzaamheidsregels van kracht. De leden van de PVV-fractie
vragen de Minister om bij de Europese Commissie aan te dringen op een verdere bundeling
van deze duurzaamheidsrichtlijnen, zodat bedrijven duidelijkheid krijgen waar zij
aan moeten voldoen.
De leden van de PVV-fractie merken op dat ondanks de aanpassing van de CSDDD, de besparing
voor het gehele Europese bedrijfsleven van 320 miljoen euro wel erg mager is. Zij
vragen de Minister om na te gaan wat de daadwerkelijke kosten voor het Europese bedrijfsleven
zijn bij de invoering van CSDDD en of de Minister bereid is om te streven naar een
veel grotere substantiële besparing.
De leden van de PVV-fractie merken daarnaast op dat recente rechterlijke uitspraken,
zoals over de eis tot vervolging van bedrijven die betrokken zijn bij export naar
Israël, illustreren dat belangenorganisaties steeds vaker hun weg zoeken via civiele
procedures. Hoewel de strafrechtelijke weg terecht is afgewezen door de rechter, blijven
civielrechtelijke routes – met een beroep op artikel 3:305a BW (Collectieve actie)
– open om direct de bedrijfsvoering van bedrijven, zoals aanvoerketens van landen,
te beïnvloeden.
Ondanks de aanpassingen van de CSDDD wordt de juridische toetsing belegd bij de civiele
rechter, en mag de rechter de uitvoering van deze wet door een bedrijf inhoudelijk
blijven toetsen.
De leden van de PVV-fractie maken zich ernstig zorgen over deze juridische route,
die ertoe kan leiden dat zowel Nederlandse als buitenlandse maatschappelijke organisaties
via de rechter invloed uitoefenen op geopolitiek gevoelige sectoren of strategische
industrieën, buiten de democratische besluitvorming om.
De leden van de PVV-fractie vragen de Minister hierop te reflecteren, en of artikel
3:305a BW een nationale kop is die in lijn moet worden gebracht met hetgeen daarover
is overeengekomen in het Hoofdlijnenakkoord.
Daarbij vragen de leden van de PVV-fractie zich af de Annex die verschillende verdragen
bundelt waar landen aan moeten voldoen, één op één te vertalen is naar het bedrijfsleven.
Een voorbeeld is bijvoorbeeld het recht van kinderen op onderwijs, waar bedrijven
dan aan zouden moeten voldoen.
De leden van de PVV-fractie vragen de Minister te beoordelen of deze Annex, in combinatie
met de aangepaste CSDDD, juridisch uitvoerbaar is en of het invoeren van een marginale
toets door de civiele rechter bij de implementatiewetgeving daarvoor een oplossing
kan zijn.
De leden van de PVV-fractie vragen de Minister om te reflecteren op de aanpassing
van artikel 4.2 van de CSDDD en het toestaan van nationale afwijkingen (goldplating).
De leden van de PVV-fractie zijn van mening dat dit leidt tot een vergaande versnippering
van de implementatiewetgeving in de 27 lidstaten en leidt tot een ongelijk speelveld
binnen de EU voor bedrijven. Kan de Minister voorstellen om dit artikel aan te passen
naar een inspanningsverplichting van de lidstaten om de implementatie van de CSDDD
te harmoniseren?
De leden van de PVV-fractie vragen de Minister of het mogelijk is dat, wanneer bedrijven
in meerdere EU-lidstaten opereren, het bedrijf in kwestie in één land de rapportageplicht
mag indienen.
De leden van de PVV-fractie vragen opheldering aan de Minister over open normen, zoals
«redelijke verwachting van verbetering» bij opschorting van handelsrelaties in artikel
10.6 en 11.7. Deze omschrijving kan op verschillende manieren geïnterpreteerd worden
en kan leiden tot wisselende gerechtelijke uitspraken in de verschillende lidstaten
van de EU. Is de Minister bereid om bij de Europese Commissie te pleiten voor een
duidelijkere definiëring van deze artikelen?
Daarnaast kan een opschorting vergaande geopolitieke consequenties hebben en de Nederlandse
belangen raken, wanneer een handelsrelatie wordt opgeschort met een autocratisch land
zonder zicht op verbetering. De leden van de PVV-fractie vragen de Minister toe te
lichten op welke wijze voorbehouden kunnen worden gemaakt in het Omnibusvoorstel wanneer
bij een opschorting nationale, Europese of lokale belangen in het geding zijn, zodat
er ruimte gemaakt kan worden voor een andere afweging. In het bijzonder belangen zoals
het belang van strategische autonomie, strategische en kritieke grondstoffen, economische
en nationale veiligheid, zoals de Europese Commissie al zelf heeft voorgesteld.
Ondanks dat in het voorstel Omnibus I een «SME Shield» is ingesteld voor het MKB, en vanwege de marktmacht van grote bedrijven en de verplichting
van grote MKB-ondernemingen een – niet juridisch verplichte – standaardrapportage
wordt voorgesteld, zullen MKB bedrijven om de gehele keten in kaart te brengen, worden
blootgesteld aan een enorme administratieve last. Werkgeversorganisaties wijzen er
op dat deze rapportageplicht in contracten met het MKB mag worden vastgelegd zoals
beschreven in artikel 8.
Daarentegen mogen grote bedrijven de uitvraag via de standaardrapportage omzeilen
als het bedrijf in kwestie de enige is die inzicht kan geven in het mogelijke risico
in de keten.
De leden van de PVV-fractie zijn van mening dat een dergelijke administratieve lastendruk
voor MKB-bedrijven onwenselijk is en dat het MKB expliciet moeten worden beschermd
tegen formele of informele druk tot rapportage. De vraag is hoe de Minister hier tegenaan
kijkt en of zij wil inzetten op een verdere vermindering van lastendruk voor en betere
bescherming van het MKB.
De leden van de PVV-fractie constateren dat er geen impact assessment is uitgevoerd
door de Europese Commissie. Het kabinet benadrukt echter het belang van een gedegen
impact assessment bij Commissievoorstellen. De leden van de PVV-fractie verzoeken
de Minister om duidelijk te maken of en waarom het kabinet het standpunt van de Commissie
deelt dat in dit geval, vanwege de urgentie, een uitzondering op een dergelijke toets
gerechtvaardigd was. Zo niet, waar ziet de Minister knelpunten?
Tot slot dringen de leden van de PVV-fractie aan op een nationale implementatie waarbij
rechtszekerheid, democratische controle en de bescherming van Nederlandse economische
belangen vooropstaan. Bedrijven moeten kunnen ondernemen, niet ideologisch worden
aangeklaagd of via civielrechtelijke omwegen worden gedwongen tot politieke stellingname.
Inbrengleden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met zorg kennisgenomen van het BNC
fiche en hebben hier meerdere vragen en opmerkingen over.
De eerste en grootste zorg van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie is dat het
Omnibusvoorstel zoveel afbraak dreigt te doen aan de CSDDD dat de effectiviteit wordt
ingeperkt en de doelen van de wet buiten bereik raken.
Ten tweede zijn de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie geschokt over het besluitvormingsproces
rond het Omnibusvoorstel. De CSDDD is tot stand gekomen na consultatie met meer dan
500,000 belanghebbenden, en democratische besluitvorming van meerdere jaren, maar
wordt nu in een kwestie van maanden gewijzigd op politiek initiatief van de Commissie.
Klopt het, zoals de Commissie zelf aangaf in een Technische briefing in de Kamer op
23 april jl., dat een dergelijk proces ongekend is in de geschiedenis? Hoe vindt de
Minister dat dit proces zich verhoudt tot de waarden en principes van goed bestuur?
Hoe verhoudt dit zich tot de uitgangspunten van de betere regelgeving-agenda van de
Commissie? Deelt de Minister de zorg van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie dat
dit een onwenselijk precedent schept voor de betrouwbaarheid van de Europese Unie
als wetgever, als eenmaal aangenomen wetgeving, nog voordat deze is geëvalueerd, onderworpen
wordt aan een ingrijpend wijzigingsproces? Is de Minister het met de leden eens dat
dit zorgt voor onduidelijkheid richting ondernemers en andere belanghebbenden, en
daarmee het vertrouwen kan schaden, omdat zij zich op de ingegane wetgeving hadden
ingesteld?
Daarnaast hebben de leden grote zorgen over de zorgvuldigheid, gelet op de krappe
tijdlijn. Kan de Minister verduidelijken of dezelfde stakeholders zijn betrokken bij
het Omnibus voorstel als bij de totstandkoming van de CSDDD? Mocht dit niet geval
zijn, kan zij dan uitleggen waar deze discrepantie uit voorkomt? De leden hebben begrepen
dat de roep om regeldruk vermindering vooral vanuit het bedrijfsleven komt. Betekent
dit ook dat vooral het bedrijfsleven betrokken is geweest bij de totstandkoming van
het Omnibus voorstel? Is het kabinet het met de leden eens dat juist bij duurzaamheidswetgeving
het essentieel is dat organisaties zoals vakbonden en NGOs betrokken worden?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken op dat er weinig duidelijkheid wordt
gegeven over de wijzigingsvoorstellen. Zij vragen zich af waarom de Minister er niet
in is geslaagd om de feitelijke vragen te beantwoorden, vooraf aan dit schriftelijk
overleg? Is er daarnaast een analyse gemaakt van de verschillen tussen de bestaande
CSDDD-wet en de wijzigingsvoorstellen, en kan deze met de Kamer gedeeld kan worden?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen zich af hoe het kabinet de risicogerichte
aanpak gericht op preventie van schendingen, die de basis vormt van de OESO-richtlijnen,
terugziet in het voorstel om de nadruk van ketenverantwoordelijkheid te verleggen
naar «Tier 1» – directe zakenpartners. De leden vragen zich af of de Minister het
oordeel deelt dat de op preventie gerichte inzet van de OESO-richtlijnen in de kern
wordt losgelaten, gelet op het feit dat de meeste risico’s verder in de keten liggen.
Zo nee, kan zij dan toelichten in welke delen van de tekst van het Omnibusvoorstel
zij de preventieve werking van de OESO-richtlijnen gewaarborgd ziet worden? Hoe blijft
een risico-gerichte en preventieve aanpak overeind in het Omnibusvoorstel als bedrijven
zich in de voorgestelde wijziging van de wet vooral reactief moeten opstellen, gebaseerd
op nieuwsberichten of rapporten over misstanden, met alle reputatieschade van dien,
in plaats van zich proactief inzetten om risico’s in de gehele keten te mitigeren?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen zich of de Minister bekend is met het
feit dat ruim 88% van de directe leveranciers van Nederlandse supermarkten zich bevinden
in laagrisico-EU-landen1? Is het gegeven dit feit mogelijk dat de Tier-1-beperking juist leidt tot een toename
van de regeldruk voor Europese toeleveranciers, ondanks het feit dat daar niet de
hoogste risico’s liggen? Vraagt de voorgestelde wijziging niet van bedrijven om werk
te verrichten juist daar waar weinig risico’s zijn? Is dit niet een van de redenen
dat voorgaande Nederlandse kabinetten binnen de Europese Raad altijd hebben ingezet
op opname van de gehele keten in de wet?
Daarnaast lezen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie het voorstel dat ondernemingen
van directe zakenpartners met minder dan 500 werknemers in principe niet méér informatie
mogen opvragen dan is gespecificeerd in de vrijwillige standaarden. Kan dit ertoe
leiden dat bedrijven beperkt worden in hun vermogen om de gepaste zorgvuldigheidsplicht
te voldoen?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen in het BNC-fiche dat het kabinet door
de Omnibuswijzigingen aan de CSDDD een concurrentienadeel verwacht voor bedrijven
die zich aan de OESO-richtlijnen houden. De leden maken hieruit op dat de gewijzigde
CSDDD onder de ondergrens van de OESO-richtlijnen zakt en de richtlijnen hiermee ondermijnd
– deelt de Minister die lezing? Zo nee, kan zij toelichten hoe zij dit concurrentienadeel
dan bedoeld heeft? Hoe verhoudt dit zich tot het uitgangspunt van een gelijk speelveld?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen zich af vanaf welk punt er sprake is
van «plausibele informatie», en of deze vage kwalificatie niet voor onduidelijkheid
en administratieve druk bij bedrijven zorgt. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
stellen dezelfde vraag over «waarschijnlijke misstanden» en «redelijkerwijs verkrijgen
van informatie op redelijke gronden». Ook vragen de leden de Minister of de eerdergenoemde
formuleringen niet tot onduidelijkheid en rechtsonzekerheid leidt bij de mensen die
geraakt zijn door vermeende schendingen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn benieuwd of de beperking tot Tier 1 ertoe
leidt dat bedrijven die direct inkopen bij leveranciers uit opkomende gebieden niet
benadeeld worden ten opzichte van bedrijven die dit niet doen. Is de Minister het
met de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie eens dat daarmee vooruitstrevende bedrijven
die inzetten op een directe zakenrelatie verderop in de keten, hiermee ontmoedigd
worden? Is dit niet onwenselijk als we bedrijven die inzetten op duurzaamheid en ketenverantwoordelijkheid
juist willen belonen?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen zich af hoe de voorgestelde wijzigingen
in het Omnibusvoorstel zich verhouden tot andere EU-regelgeving, zoals de EU Deforestation
Regulation (EUDR), die volledige traceerbaarheid tot aan de oorsprong vereisen. Kan
de Tier-1 beperking in Omnibus leiden tot juridische en praktische conflicten met
de uitvoering van andere EU-regelgeving en internationale standaarden waarbij ondernemingen
wel worden geacht zorgvuldigheid uit te oefenen in de gehele keten?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen in de beslisnota dat alleen het Ministerie
van Economische Zaken voorstander was van de beperking tot tier 1 zakenrelaties. De
leden vragen zich af waarom het kabinet uiteindelijk in beginsel positief oordeelt
over dit voorstel. Wat waren de bezwaren vanuit de ministeries van LVVN, KGG, BZ,
FIN en SZW?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat met het Omnibusvoorstel, de verplichting
tot het eindigen van zakenrelaties in sommige gevallen vervalt. De leden lezen dat
ook het kabinet hierbij vraagtekens hierbij heeft, en zijn benieuwd wat de inzet van
het kabinet gaat zijn op dit punt. Gaat het kabinet zich inzetten voor het behouden
van de beëindigingsverplichting?
Daarnaast hebben de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zorgen over de veranderingen
rondom het beperken van stakeholders tot «direct belanghebbenden». Uit eerdere ruime
ervaring blijkt dat juist maatschappelijke organisaties cruciaal zijn voor het effectief
naar voren brengen van ketenrisico’s en schendingen van mensen-, milieu- en arbeidsrechten.
De leden maken zich ernstig zorgen dat het Omnibus-voorstel relevante organisaties
uit het maatschappelijk middenveld, zoals vakbonden, buitenspel zet, waardoor de toepassing
van de wet significant aan effectiviteit kan inboeten. Welke ervaring heeft de Minister
met de rol van deze organisaties, bijvoorbeeld uit de SER-convenanten en vanuit de
ervaringen met de NCP? Hoe beoordeelt zij hun rol in het voorkomen van schendingen?
Kan de Minister zich vinden in de zorg dat dit de effectiviteit van de wet kan verkleinen?
Zo nee, waarom niet? Welke signalen heeft de Minister hierover binnengekregen vanuit
Nederlandse vakbonden, NGOs, bedrijven en andere specialisten?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen zich af wanneer er sprake is van significante
veranderingen die alsnog moeten leiden tot rapportageplicht. Gaat dit enkel over het
aangaan van nieuwe zakenovereenkomsten, of kan dit ook veranderede situaties met huidige
partners omvatten? De leden zijn daarnaast benieuwd waarom de jaarlijkse rapportageverplichting
niet blijft, gelet op het feit dat bedrijven aangeven dat jaarlijkse cycli de norm
zijn binnen gebruikelijke risicobeheersystemen, mede doordat de termijn van 5 jaar
te lang is om effectief aan risicobeheersing te doen. Is de Minister het met de leden
eens dat jaarlijkse evaluatie beter aansluit op de huidige werkwijze, waardoor het
de voorkeur dient te hebben?
De leden van de GroenLinks-PvdA fractie maken zich grote zorgen wat betreft de wijzigingen
rondom het klimaattransitieplan. De leden vragen zich af hoe alleen het opstellen
en updaten van het klimaattransitieplan genoeg verantwoordelijkheid oproept bij bedrijven,
nu de inspanningsverplichting vervalt. Hoe beoordeelt de Minister dit gedeelte van
het Omnibus pakket, mocht de Commissie geen onderbouwing kunnen geven rondom hun verwachtingen
dat ondernemingen alsnog hun transitieplan naar beste vermogen uitvoeren? Vindt de
Minister ook dat dit inspanningen vraagt van bedrijven om een plan te maken, om vervolgens
enkel en alleen op de plank te eindigen?
De leden van de GroenLinks-PvdA fractie zijn benieuwd naar de concrete effecten van
het CSDDD-omnibus voorstel op de slagkracht van ondernemingen. De leden lezen dat
een besparing van 320 miljoen euro verwacht wordt voor álle duizenden bedrijven die
onder het wetsvoorstel vallen bij elkaar. Kan de Minister uiteenzetten hoeveel de
gemiddelde besparing is per bedrijf? En kan de Minister in perspectief plaatsen hoe
de besparing zich verhoudt tot de winst en de omzet van de ondernemingen? Is de Minister
het met de leden eens dat dit waarschijnlijk een relatief kleine besparing is op bedrijfsniveau?
Kan de Minister toelichten waarom deze kleine besparing het concurrentievermogen en
de slagkracht van de Europese economie in haar visie vergroot?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn benieuwd hoe de Minister de kleine opbrengsten
voor het Nederlandse bedrijfsleven in verhouding vindt staan tot de gevolgen voor
duurzaamheid. Ook vragen de leden zich af wat de negatieve effecten kunnen zijn van
de wijziging voor bedrijven die al investeringen hebben gedaan om zich voor te bereiden
op de CSDDD zoals aangenomen.
De leden van de GroenLinks-PvdA fractie zijn benieuwd of de Minister gesproken heeft
met financiële instellingen. Wat is de reactie van de Minister op het signaal van
banken en verzekeraars dat de aanpassing voor hen verhoogde kosten met zich meegaan
brengen, doordat risicomanagement door internationaal opererende bedrijven afgezwakt
wordt? Deelt zij hun zorgen? Zo nee, waarom niet?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen in de beslisnota dat de Minister heeft
aangegeven de input van het bedrijfsleven, zoals VNO-NCW, zwaar te willen meewegen
in de besluitvorming. Hoe heeft zij meegewogen dat het bedrijfsleven, inclusief de
achterban van VNO-NCW getuige de beslisnota, over dit vraagstuk verdeeld is? Kent
zij de positie van bedrijvenkoepels als MVO Nederland, MODINT en InRetail, en individuele
bedrijven als Unilever, Nestlé, Zeeman en anderen, die weliswaar voor versimpeling
van de CSRD zijn, maar pleiten voor instandhouding van de CSDDD? Waarom heeft de Minister
besloten de stem van deze bedrijven minder zwaar mee te wegen? De leden vragen zich
daarnaast af of er om vergelijkbare input is gevraagd bij andere groepen, zoals werknemersorganisaties
en NGOs. Zo nee, waarom is dit niet gedaan? Is de Minister het met de leden eens dat
deze organisaties andere, waardevolle input hadden kunnen leveren?
Alhoewel het onduidelijk is voor de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie op initiatief
van welke belanghebbenden de wijzigingsvoorstellen van de CSDDD tot stand zijn gekomen,
begrijpen zij dat er zorgen bestaan over de uitvoering van de wet. Weet de Minister
of er naar andere opties is gekeken om deze zorgen weg te nemen, zoals het ontwikkelen
van ondersteunende instrumenten als de MVO Risico Checker, het centraal verzamelen
van sectorale risico’s, het MVO-steunpunt?
Inbreng leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het BNC-Fiche
Omnibus I (CSRD & CSDDD) d.d. 24 maart 2025. Zij bedanken de Minister voor Buitenlandse
Handel en Ontwikkelingshulp voor de toezending hiervan. De leden van de VVD-fractie
hebben nog enkele vragen over het BNC-Fiche.
Essentie voorstellen
De leden van de VVD-fractie verwelkomen het feit dat de reikwijdte van de rapportageverplichting
van de CSRD en CSDDD worden beperkt maar vragen zich af wat de toegevoegde waarde
is van het opstellen van een vrijwillige standaard bij de CSRD? De leden van de VVD-fractie
lezen voorts dat bij de CSDDD de verplichting om in de keten van activiteiten op basis
van de resultaten van een risicoanalyse een diepgaande beoordeling uit te voeren wordt
ingeperkt tot Tier 1, tenzij er aanleiding is dat er negatieve gevolgen zijn. Kan
de Minister nader toelichten hoe deze beoordeling werkt, wie verantwoordelijk is en
op welke wijze dit wordt getoetst? En hoe wordt geborgd dat deze lastenverlichting
daadwerkelijk leidt tot een beter ondernemersklimaat en niet enkel tot juridische
onzekerheid bij het MKb?
Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
De leden van de VVD-fractie hebben geconstateerd dat de CSDDD Mkb'ers die als toeleveranciers
fungeren in internationale ketens raakt. Met name de «value chain cap» en de beperking op informatieverzoeken kunnen van invloed zijn op hun positie. Is
de Minister bereid om bij de Commissie te pleiten voor heldere en uitvoerbare regels
die voorkomen dat Mkb'ers onevenredig worden belast door eisen van grotere ketenpartners?
Hoe wordt voorkomen dat risico’s en verplichtingen in de keten automatisch worden
afgeschoven op kleinere spelers die weinig onderhandelingsmacht hebben?
De leden van de VVD-fractie lezen bij de inzet van het kabinet dat ze de inspanningen
verwelkomt om de regeldruk te verminderen en wetgeving te stroomlijnen, zonder de
daarmee verband houdende beleidsdoelen te ondermijnen.
De leden van de VVD-fractie vragen zich af of er binnen dit uitgangspunt niet meer
ruimte is voor aanpassingen anders dan enkel harmoniseren en stroomlijnen. Hoe weegt
de Minister dit en is zij bereid in Europees verband te pleiten voor een fundamentelere
heroverweging van de CSRD en CSDDD? Zeker gelet op de huidige geopolitieke context
lijkt dit voor onze concurrentiepositie essentieel. De leden zouden ook hier graag
een reflectie op krijgen van de Minister, ook in relatie tot andere landen en het
creëren van een level-playing field voor Europese bedrijven. En hoe weegt de Minister
het risico dat ook met deze CSDDD-wijzigingen de handel met derde landen zal beïnvloeden?
De leden van de VVD-fractie vragen zich voorts af in hoeverre het mogelijk is om nog
afspraken te maken met landen en bedrijven die niet dezelfde standaarden hanteren
als zijn voorzien in de CSDDD en CSRD. Kan de Minister dit nader toelichten? En deelt
de Minister dat het mogelijk moet blijven om met landen en bedrijven afspraken te
maken en handel te drijven als zij hieraan niet voldoen, zeker waar het gaat om kritieke
grondstoffen en bijvoorbeeld energie? Zo ja, op welke wijze gaat de Minister hier
aandacht voor vragen? En zo nee, kan zij toelichten waarom niet?
De leden van de VVD-fractie lezen dat er nog steeds een mogelijkheid is om als lidstaat
strengere verplichtingen op te leggen, maar gaat dit niet voorbij aan het creëren
van een gelijk speelveld en het samen als EU optrekken op dit gebied? Nu staat er
enkel dat de Minister verduidelijkende vragen zal stellen maar hoe weegt de Minister
dit zelf? En is de Minister bereidt om te pleiten voor het schrappen van deze mogelijkheid?
En zo nee, kan de Minister nader toelichten waarom niet?
De leden van de VVD-fractie delen de zorgen van de Minister over de passages die zien
op de beëindiging van zakenrelaties en zijn blij dat de Minister hier aandacht voor
gaat vragen. Kan de Minister nader toelichten wat voor haar wel een gewenst resultaat
is? Voor wat betreft de eerste inschatting van het krachtenveld vragen de leden van
de VVD-fractie zich af of er landen zijn voor wie dit voorstel niet ver genoeg gaat
en verdergaande aanpassingen voorstaan. Zo ja, kan de Minister aangeven welke landen
dat zijn en welke stappen die landen zouden willen zetten? De leden van de VVD-fractie
zijn tenslotte bezorgd over enkele onduidelijke en vage begrippen in het voorstel.
Zoals ook tijdens de feitelijke vragen gesteld, blijven begrippen als «plausibele
informatie» en «relevante stakeholders» vaag en zijn deze bovendien gevoelig voor
interpretatieverschillen. Hoe wil de Minister rechtszekerheid borgen voor bedrijven
die geconfronteerd worden met onduidelijke definities en toetsingskaders?
Financiële consequenties, gevolgen regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
De leden van de VVD-fractie zijn verheugd dat met dit voorstel de commissie een jaarlijkse
kostenreductie van 320 miljoen euro verwacht. Wel hebben de leden zorgen over die
ondernemers en bedrijven die ten goede trouw voortvarend aan de slag zijn gegaan et
de implementatie. Kan de Minister toelichten hoe het kabinet ervoor zorgt dat ook
Nederlandse ondernemers die reeds hebben geïnvesteerd in rapportageprocessen of ander
met de implementatie samenhangende verplichtingen niet de dupe worden of dat daar
in ieder geval oog voor is?
Inbreng leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van het BNC-fiche bij het voorstel
Omnibus I voor wat betreft de CSDDD. Deze leden verwelkomen het streven van de Europese
Commissie om de effectiviteit en uitvoerbaarheid van regelgeving te verbeteren en
onnodige lasten voor bedrijven te verminderen, met name voor het midden- en kleinbedrijf.
Tegelijkertijd constateren zij dat de CSDDD in aangepaste vorm dreigt te vervallen
in juridische complexiteit en verminderde ambitie, zonder dat duidelijk is wat dit
betekent voor het oorspronkelijke doel: het bevorderen van gepaste zorgvuldigheid
ten aanzien van mensenrechten en milieu in wereldwijde toeleveringsketens. In dat
kader hebben deze leden de volgende vragen en opmerkingen.
De leden van de NSC-fractie constateren dat de zorgplicht in het voorstel wordt beperkt
tot directe zakenrelaties (tier-1), tenzij er plausibele informatie bestaat over risico’s
verderop in de keten. Deze leden vragen op basis waarvan wordt vastgesteld of een
onderneming over plausibele informatie beschikt. Wie draagt hierin de bewijslast en
welke instantie toetst of een risico inderdaad zodanig is dat verder onderzoek vereist
is? Is het kabinet bereid te pleiten voor een heldere, publiek beschikbare richtlijn
hierover, om rechtsonzekerheid te voorkomen? Kan het kabinet daarnaast bevestigen
dat deze benadering in spanning staat met de OESO-richtlijnen en de VN-richtlijnen
voor bedrijfsleven en mensenrechten (UNGP’s), die juist pleiten voor een risico-gebaseerde
aanpak, onafhankelijk van de plek van het risico in de keten?
De leden van de NSC-fractie constateren dat Nederland positief staat tegenover de
meeste onderdelen van het Omnibusvoorstel inzake de CSDDD, met het oog op lastenverlichting
voor bedrijven. Tegelijkertijd roept dit vragen op over de wijze waarop deze positie
tot stand is gekomen. Kan het kabinet aangeven welke maatschappelijke organisaties,
brancheverenigingen, bedrijven en vakbonden zijn geconsulteerd bij de vorming van
het kabinetsstandpunt? Is er een overzicht beschikbaar van de ingebrachte posities,
en hoe deze zijn gewogen?
De leden van de NSC-fractie steunen het streven om het mkb waar mogelijk te ontzien,
maar vragen in hoeverre het voorstel dat ook daadwerkelijk doet. Klopt het dat ondernemingen
die onder de CSDDD vallen alsnog contractuele garanties en informatie kunnen opvragen
bij kleinere ketenpartners die niet onder de richtlijn vallen? Op welke wijze wordt
geborgd dat er geen informele verplichtingen ontstaan, en het mkb niet alsnog wordt
geconfronteerd met lasten via ketendruk?
De leden van de NSC-fractie vragen of de beoogde monitoringfrequentie van eenmaal
per vijf jaar toereikend is om effectief risicomanagement te borgen. Zijn er signalen
dat bedrijven, toezichthouders of maatschappelijke organisaties twijfels hebben bij
deze lage frequentie? Wordt overwogen om naast vijfjaarlijkse monitoring aanvullende
vormen van steekproeven of thematisch toezicht in te richten?
De leden van de NSC-fractie merken op dat het kabinet normaliter het belang van een
goede ex-ante impact assessment benadrukt. Waarom is in dit geval ingestemd met een
voorstel waarvoor geen dergelijke beoordeling beschikbaar is? Is het kabinet alsnog
bereid te pleiten voor een beknopte, maar serieuze effectanalyse van de wijzigingen,
mede gezien de omvang van de aanpassingen?
De leden van de NSC-fractie vragen daarnaast of het kabinet de wijzigingen in lijn
acht met het streven naar internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen, zoals
verankerd in de kabinetsinzet op OESO-niveau. In hoeverre sluit de tier-1-benadering
aan bij die inzet, en is het risico reëel dat Nederland hierdoor een lager ambitieniveau
aanhoudt dan internationaal afgesproken?
De leden van de NSC-fractie constateren dat geharmoniseerde bepalingen over civiele
aansprakelijkheid zijn geschrapt. Wordt hiermee niet het risico vergroot op verschillen
tussen lidstaten, waardoor benadeelden minder toegang hebben tot rechtsmiddelen, afhankelijk
van het land waarin een bedrijf is gevestigd? Hoe verhoudt dit zich tot de UNGP’s,
waarin is afgesproken dat staten drempels tot toegang tot recht juist moeten verlagen?
Het voorstel handhaaft de verplichting tot het opstellen van een klimaattransitieplan,
maar laat de uitvoeringsverplichting vervallen. De leden van de NSC-fractie vragen
of het kabinet kan toelichten hoe de effectiviteit van zo’n plan gewaarborgd wordt
zonder wettelijke aansporing tot uitvoering. Wordt hiermee niet het risico vergroot
dat bedrijven wel rapporteren maar niet daadwerkelijk handelen, wat het gezag van
de richtlijn ondermijnt?
Tot slot vragen deze leden hoe het kabinet de samenhang en coherentie beoordeelt tussen
de CSDDD en andere kaders zoals de OESO-richtlijnen, de CSRD en de Nederlandse IMVO-wetgeving.
Wordt hiermee een situatie voorkomen waarin bedrijven worden geconfronteerd met conflicterende
of overlappende verplichtingen? En hoe wordt rechtszekerheid geborgd, met name voor
bedrijven die al vrijwillig verdergaande due diligence uitvoeren?
Inbreng leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het BNC Fiche: Voorstel Omnibus
I (CSDDD). Dit heeft tot enkele opmerkingen en vragen bij deze leden geleid.
De leden van de SP-fractie zijn ernstig teleurgesteld in zowel het voorstel van de
Commissie om de CSDDD af te zwakken, als in het standpunt van de Nederlandse regering
hiermee akkoord te gaan. De eerdergenoemde leden zijn van mening dat de CSDDD een
minimale inspanning van het Europese bedrijfsleven vraagt en ook al ernstig was afgezwakt
in vergelijking met de OESO-richtlijnen voor Internationaal Maatschappelijk verantwoord
ondernemen. Dat er nu een extra afzwakking wordt ingepland, zien de leden van de SP-fractie
vooral als gevolg van een sterke lobby vanuit het bedrijfsleven. De eerdergenoemde
leden zijn dan ook ernstig teleurgesteld in de ontvankelijkheid van de Europese Commissie
en de Nederlandse regering voor zulk een lobby. In de beslisnota hebben de leden van
de SP-fractie kunnen lezen hoe dominant de lobby vanuit het bedrijfsleven, met name
vanuit VNO-NCW, is geweest in de besluitvorming van het kabinet.
Waarom is de Minister zo ontvankelijk voor de lobby uit het bedrijfsleven? Hoe kan
de Minister uitleggen dat het standpunt van VNO-NCW op maar liefst drie volle pagina’s
in de beslisnota wordt omschreven? Waarom krijgen andere belangenorganisaties zo veel
minder aandacht in de besluitvorming van de Minister? Hoe verdedigt de Minister zich
tegen de aantijging dat VNO-NCW haar beleid ten aanzien van de Omnibus volledig gedicteerd
heeft? Acht de Minister deze gang van zaken democratisch?
Verder schrijft de Minister: «Er is geen impact assessment uitgevoerd door de Europese Commissie. Het kabinet hecht
er waarde aan dat Commissievoorstellen gepaard gaan met een degelijke impact assessment.
Zonder een impact assessment ontbreekt een grondige analyse van de economische, sociale
en ecologische gevolgen van de wijzigingen in wetgeving.» De leden van de SP-fractie delen de mening dat er bij alle besluitvorming een analyse
van de gevolgen moet zijn. Kunnen deze leden er van uitgaan dat het kabinet niet akkoord
gaat met het Commissievoorstel zolang deze impact assessment ontbreekt?
De leden van de SP-fractie vragen zich af waarom juist de CSDDD wordt versimpeld terwijl
de rapportageverlichting voornamelijk in de CSRD zitten. Is het niet mogelijk om regeldruk
voor het bedrijfsleven binnen de CSRD te beperken zonder de CSDDD zo af te zwakken?
Aangezien de reikwijdte van de gepaste zorgvuldigheidsverplichting ernstig afneemt
in zowel het aantal bedrijven als de diepte in de toeleveringsketen, kan binnen het
nieuwe CSDDD voorstel minder goed worden gegarandeerd dat misstanden op het gebied
van arbeidsomstandigheden, kinderarbeid, milieuverontreiniging en andere gebieden
worden tegengegaan.
Hoe denkt het kabinet misstanden in de internationale toeleveringsketens van Nederlandse
en Europese bedrijven tegen te kunnen gaan, zonder de CSDDD of andere fatsoenlijke
IMVO wetgeving? Hoe wil deze Minister de voor Nederland rampzalige spillover index
verbeteren zonder de CSDDD of andere fatsoenlijke IMVO wetgeving? Ziet de Minister
het wel als een beleidsdoel om de spillover index te verbeteren of via het handelsbeleid
bij te dragen aan de verwezenlijking van de duurzame ontwikkelingsdoelen? Zo ja, hoe
gaat de Minister hier aan bijdragen, in het algemeen en middels het handelsbeleid?
Is de Minister zich er van bewust dat de meeste misstanden vaak dieper in de waardeketen
plaatsvinden dan in de eerste tier?
Inbreng SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie danken het kabinet voor het toezenden van het BNC fiche
over het Omnibusvoorstel en hebben nog enkele vragen en opmerkingen over het Omnibusvoorstel,
de CSDDD en haar implementatie, en breder de verhouding tussen het verdienvermogen
en (internationaal) maatschappelijk verantwoord ondernemen.
De leden van de SGP-fractie trachten een goede balans te zoeken tussen het verdienvermogen
van Nederland en werkbare regelgeving voor bedrijven en de doelen van internationaal
maatschappelijk verantwoord ondernemen behalen met effectieve waarborgen.
In Nederland werd al gesproken over het implementeren van de CSDDD in de Wet Internationaal
verantwoord ondernemen en daarover is in januari 2025 nog een motie Ceder aangenomen
(Kamerstuk 21501–02, nr. 3031). Hoe verhoudt dat implementatietraject zich tot de mogelijke wijziging van de wetgeving,
zo vragen de leden van de SGP-fractie?
De beperking van de risicoanalyse tot de directe zakenrelaties (in Tier-1) is een
kritiek punt in de CSDDD aanpassingen. De leden van de SGP-fractie vragen het kabinet
naar een inschatting van de gevolgen hiervan. Niet alleen in de geschatte kostenbesparing
en regeldrukmindering, maar ook in de effectiviteit van de CSDDD. Ook vragen de voorgenoemde
leden wat voor het kabinet het gevolg is van het niet uitvoeren van een impact assessment.
De leden missen dit echt in de snelle en forse wijziging van wetgeving.
Kan het kabinet nader motiveren waarom zij in beginsel steun kan uitspreken voor het
beperken van de gepaste zorgvuldigheid tot directe zakenrelaties, zo vragen de leden
van de SGP-fractie.
Kan het kabinet aangeven hoe werkbaar de kwalificatie van plausibele informatie van
misstanden is, en hoe waarschijnlijk het is dat dit adequaat onderkend en opgepakt
wordt, zo vragen de leden van de SGP-fractie. Bij de aan het woord zijnde leden leeft
de zorg dat deze informatie over misstanden minder naar boven komt waar weinig plicht
tot onderzoek is. Kan het kabinet voorts nader toelichten wat zij redelijkerwijze
verwachten van de grotere bedrijven die binnen de reikwijdte van de CSDDD vallen?
Bevat de verplichting om een zakenrelatie te beëindigen die in een opschortingsplicht
wordt gewijzigd nog bepalingen over het hervatten en het wegwerken van de misstanden,
zo vragen de leden van de SGP-fractie.
Inbreng ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het BNC-fiche over voorstel
Omnibus I. De leden zijn altijd voorstander van het verminderen van onnodige regeldruk,
maar zijn van mening dat de voorgestelde wijzigingen volstrekt niet bijdragen aan
de effectiviteit en uitvoerbaarheid van de CSDDD. Ze hebben een aantal vragen.
De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het onbestaanbaar dat consumenten anno
2025 nog steeds niet zeker kunnen weten dat de producten die ze in Nederland kopen
zijn geproduceerd zonder schade voor mens en milieu. Het is de rol van de overheid
om te normeren. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen dan ook aan de Minister
om namens het kabinet kip en klaar uit te spreken dat ze dit net zo onwenselijk vindt
als de leden van de ChristenUnie-fractie. Zo nee, waarom niet?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Minister of zij van bedrijven verwacht
dat ze mensenrechten respecteren in hun waardeketens en daarom op risico gebaseerde
gepaste zorgvuldigheid uitvoeren zoals uiteengezet in de VN-richtlijnen voor bedrijfsleven
en mensenrechten (UNGPs) en de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen?
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat het voorstel in Omnibus I om
gepaste zorgvuldigheid te beperken tot tier-1 relaties in geen enkel opzicht proportioneel
is en het doel van de richtlijn ondermijnt. De leden vragen om een reactie van de
Minister hierop. De leden lezen tevens dat bedrijven pas verder in de keten moeten
gaan kijken zodra men «plausibele» informatie heeft dat substantiële risico’s verderop
in de keten aangeeft. Naast dat compleet onduidelijk is wat de definitie van «plausibele»
informatie is en wanneer bedrijven erover beschikken, merken de leden op dat koplopers
hiermee een concurrentienadeel ondervinden. Deze bedrijven beschikken immers al over
meer informatie over misstanden. De leden vinden deze scheefgroei uiterst onwenselijk.
Op welke manier zet de Minister erop in om dit probleem voor vooruitstrevende bedrijven
recht te zetten? Is de Minister het met de leden eens dat deze regelgeving staat of
valt bij identificatie van risico’s in de gehele waardeketen? Welke omvang en frequentie
van risicoanalyses door bedrijven naar de eigen waardeketen acht de Minister noodzakelijk
om «plausibele» informatie over misstanden aan het licht te kunnen brengen? De leden
vragen de Minister of met dit voorstel voldoende gegarandeerd is dat kinderarbeid
in de ketens gesignaleerd en aangepakt wordt.
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat een vlakke afzwakking van de
richtlijnen de primaire doelen ondermijnen. De leden vragen de Minister op Europees
niveau aandacht te vragen voor sectorspecifieke risico’s, zoals in de textielindustrie,
welke met het huidige tier-1 voorstel volledig buiten bereik valt. Is de Minister
het met de leden en eigen ambtenaren eens dat een risicogerichte benadering in de
gehele waardeketen wenselijker is aangezien dit bedrijven flexibiliteit biedt de inspanningen
op efficiënte wijze te richten op de ernstigste risico’s in de keten? Deze internationaal
breed gedragen werkwijze werkt ook nog eens regeldrukbeperkend. Is de Minister bereid
op Europees niveau te pleiten voor een risico-gebaseerde benadering, waarbij de schaarse
capaciteit van bedrijven om de keten te onderzoeken in ieder geval nuttig besteed
wordt?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen zich bovendien af hoe het kabinet zich
verhoudt tot discrepanties tussen het Omnibus I voorstel en de OESO-richtlijnen op
het gebied van de reikwijdte van de zorgvuldigheidsplicht.
De leden van de ChristenUnie-fractie erkennen het belang van regeldrukvermindering
voor bedrijven. Echter is er met dit voorstel volgens de leden geen sprake van regeldrukvermindering,
maar vergaande deregulering. Het effect van het voorstel is door de Europese Commissie
uitgedrukt in miljarden aan kostenbesparingen. Hierbij valt het de leden op dat de
grootste kostenbesparingen op het vlak van het voorstel voor de rapportagerichtlijn
CSRD liggen. Dit betreft in totaal jaarlijks 4.4 miljard euro. In tegenstelling daarop
wordt er met vergaande afzwakking op de CSDDD jaarlijks 320 miljoen euro bespaard.
De leden roepen de Minister op in Europa te pleiten voor een separate vereenvoudiging
van de voorstellen, waarbij de nadruk ligt op het verminderen van rapportage-eisen
en doelen op het gebied van mensenrechten, arbeidsomstandigheden en milieu overeind
blijven. Wat de leden betreft moet rapporteren nooit een doel op zich zijn. Is de
Minister dit met de leden eens en wat gaat de Minister doen om te voorkomen dat er
júist alleen een papieren tijger overblijft?
Daarnaast valt het de leden van de ChristenUnie-fractie op dat de Commissie enkel
de kostenbesparing in beeld heeft gebracht, maar geen degelijk impact assessment.
Daarmee is er geen zicht op de economische, sociale en ecologische gevolgen van de
wijziging in wetgeving. Welke inzet kunnen de leden van de Minister verwachten om
de gevolgen eerst duidelijk te krijgen? De leden merken op dat de Minister aangegeven
heeft dat het doel om schade aan mens en milieu in wereldwijde waardeketens te voorkomen
overeind staat. Op welke manier garandeert de Minister dit en welke kritische vragen
gaat zij hierover in Brussel stellen?
De leden van de ChristenUnie-fractie betreuren dat het voorstel een ongelijk speelveld
creëert tussen koplopers en achterblijvers op het gebied van IMVO. Bedrijven die al
fors hebben geïnvesteerd worden vervolgens met dit voorstel benadeeld. De leden vragen
de Minister op te staan voor de belangen van de koplopers in het bedrijfsleven, die
nu aangeven geconfronteerd worden met rechtsonzekerheid en het risico op een ongelijk
speelveld. Ook vragen de leden de Minister wat de gevolgen zijn voor koplopers nu
stakeholderbetrokkenheid is afgezwakt en de beoordeling van risico’s vijfjaarlijks
in plaats van jaarlijks moet worden uitgevoerd.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Minister wat het opstellen van een
klimaatplan nog waard is zodra hier door bedrijven geen uitvoering aan gegeven hoeft
te worden. Hoe voorkomt de Minister dat met dit voorstel het klimaatplan uit de CSDDD
degradeert tot enkel een papieren last voor bedrijven, zonder enige praktische uitwerking
en effect?
De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat, net zoals bij de originele richtlijn
CSDDD, actieve dialoog met productielanden gevoerd moeten worden over de doelstellingen
van deze richtlijn en de precieze reikwijdte en om mogelijke nadelige neveneffecten
te mitigeren. Hoe verhoudt deze actieve dialoog zich met de korte tijdslijn voor de
Omnibuswet? Is er ruimte om input van deze landen mee te nemen?
Ten slotte willen de leden van de ChristenUnie-fractie benadrukken dat het de hoogste
tijd is dat met gepaste zorgvuldigheid handeldrijven de norm wordt. De OESO-richtlijnen
moeten wat de leden betreft daarom zo snel mogelijk wettelijk verankerd worden zoals
75% van de OESO-landen dan ook al heeft gedaan. Daarbij verwachten de leden van de
Minister dat demotiverende regeldruk weggenomen wordt, maar de doelen op het gebied
van mens en milieu fier overeind blijven staan. De leden vragen de Minister om een
reactie hierop.
II. Reactie van de Minister
III. Volledige agenda
– Fiche: Voorstel Omnibus I (CSRD & CSDDD). 22112–4012 – Brief regering d.d. 24-03-2025 Minister van Buitenlandse Zaken, C.C.J.
Veldkamp.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A. (Aukje) de Vries, voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp -
Mede ondertekenaar
L. van der Graaf, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.