Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over de voorhang ontwerpregeling houdende de vaststelling van de subsidieregeling voor de stimulering van verduurzaming van maatschappelijk vastgoed (Kamerstuk 30196-844)
2025D16125 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening hebben de
onderstaande fracties de behoefte vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister
van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening over de brief inzake Voorhang ontwerpregeling
houdende de vaststelling van de subsidieregeling voor de stimulering van verduurzaming
van maatschappelijk vastgoed (Kamerstuk 30 196, nr. 844).
De voorzitter van de commissie,
Postma
Adjunct-griffier van de commissie,
Morrin
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
II
Antwoord / reactie van de Minister
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Voorhang ontwerpregeling
houdende de vaststelling van de subsidieregeling voor de stimulering van verduurzaming
van maatschappelijk vastgoed. Deze leden hebben een aantal vragen voor de Minister.
Op blz. 26 van de Regeling staat dat het subsidieplafond van de Subsidieregeling duurzaam
maatschappelijk vastgoed 2025 (hierna: DUMAVA 25) wordt vastgesteld op 405 miljoen
euro. Er komt 121,5 miljoen euro beschikbaar voor aanvragen voor subsidie voor maximaal
drie verduurzamingsmaatregelen en 283,5 miljoen euro voor aanvragen voor subsidie
voor integrale verduurzaming. De leden van de PVV-fractie willen van de Minister weten
op welke manier in kaart wordt gebracht wat verstrekte subsidies precies hebben opgeleverd.
Op blz. 31 van de Regeling valt te lezen dat uit het Klimaatfonds ook middelen beschikbaar
zijn met dezelfde doelstelling voor Caribisch Nederland. Deze middelen worden door
de Ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Volksgezondheid, Welzijn en
Sport op de eilanden besteed. De leden van de PVV-fractie willen van de Minister weten,
ondanks dat het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening geen directe
betrokkenheid heeft, hoeveel middelen vanuit het Klimaatfonds beschikbaar zijn voor
Caribisch Nederland, aan welke voorwaarden moet worden voldaan om betreffende middelen
te krijgen, op welke manier wordt gecontroleerd wat er exact met de middelen is gedaan
en wat ze precies hebben opgeleverd.
Op blz. 32 van de Regeling valt te lezen dat eigenaren die minder dan 25.000 euro
aan subsidie aanvragen, de subsidie meteen vastgesteld krijgen en uitbetaald. Eigenaren
die meer dan 25.000 euro aanvragen, moeten eerst een aanvraag tot subsidieverlening
indienen. Er wordt dan een voorschot uitbetaald en na realisatie van de maatregelen
krijgen ze een definitieve subsidievaststelling. De leden van de PVV-fractie willen
weten van de Minister waarom is gekozen om de grens op 25.000 euro te leggen en niet
op een lager bedrag.
Op dezelfde bladzijde staat dat eigenaren bij aanvragen boven de 25.000 euro bij de
aanvraag tot vaststelling, de maatregelen moeten verantwoorden door middel van een
verklaring over de daadwerkelijk gemaakte kosten. Ook hier zouden deze leden willen
weten waarom is gekozen om de grens op 25.000 euro te leggen en niet op een lager
bedrag.
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben met belangstelling de stimuleringsregeling gelezen.
Naar aanleiding van de regeling hebben deze leden een aantal vragen.
De leden van de NSC-fractie lezen dat de subsidie, bedoeld in artikel 3, onderdeel a,
20 procent van de kosten bedraagt, bedoeld in artikel 8, eerste lid, met een minimumbedrag
van 5.000 euro per aanvraag en een maximumbedrag van 1.500.000 euro per gebouwde onroerende
zaak. Deze leden vragen de Minister of dit percentage en de bedragen toereikend zijn
en of zij dit kan aantonen.
De leden van de NSC-fractie lezen dat de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke
Ordening vanaf 25.000 euro een voorschot uitkeert van 70 procent van het verleende
bedrag. Deze leden vragen de Minister waarom er voor een voorschot van specifiek 70 procent
gekozen is.
De leden van de NSC-fractie lezen dat de subsidie, bedoeld in artikel 3, onderdeel b,
30 procent van de projectkosten bedraagt van de subsidiabele activiteiten en ten minste
25.000 euro per aanvraag en ten hoogste 1.500.000 euro per gebouwde onroerende zaak
indien een verduurzamingspakket als bedoeld in bijlage 3, onderdeel P.1 of P.3, wordt
uitgevoerd. Deze leden vragen de Minister of dit percentage en de bedragen toereikend
zijn en of zij dit kan aantonen.
De leden van de NSC-fractie lezen dat de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke
Ordening een voorschot uitkeert van 70 procent van het verleende bedrag. Deze leden
vragen de Minister waarom er voor een voorschot van specifiek 70 procent gekozen is.
De leden van de NSC-fractie lezen dat de vorige subsidieregeling op 31 december 2024
vervallen is en de nieuwe regeling start per 2 juni 2025. Deze leden vragen de Minister
waarom er niet gekozen is om de nieuwe regeling per 1 januari 2025 in te laten gaan
aansluitend aan het verloop van de vorige regeling.
De leden van de NSC-fractie vragen de Minister wat in deze regeling haar definitie
is van «maatschappelijk vastgoed».
Deze leden lezen dat in deze regeling amateursportorganisaties ook gebruik kunnen
maken van de DUMAVA 25 evenals de subsidieregeling Stimulering bouw en onderhoud sportaccommodaties
(hierna: BOSA), maar dit niet gecombineerd kan worden. Zij vragen de Minister waarom
er gekozen is om de DUMAVA 25 open te stellen voor deze verenigingen en wat redenen
kunnen zijn voor een amateursportvereniging om over te stappen van de BOSA naar de
DUMAVA 25.
De leden van de NSC-fractie lezen dat als een onderneming zuiver lokaal opereert er
niet voldaan hoeft te worden aan de aanvullende voorwaarden voor ondernemingen die
gelden bij de subsidie voor integrale verduurzaming. Deze leden vragen de Minister
wat zij verstaat onder zuiver lokaal opereren. Zij vragen daarnaast waarom er gekozen
is om de zin «Werkt er 50 of meer FTE voor uw onderneming of is uw jaaromzet of het
jaarlijkse balanstotaal meer dan EUR 10 miljoen» toe te voegen bij het bepalen of
de onderneming lokale activiteiten ontplooit, en of het klopt dat met deze zin vrijwel
de gehele zorgsector buiten de criteria valt om subsidie voor losse maatregelen aan
te mogen vragen.
De leden van de NSC-fractie lezen dat zorgvastgoed, wat vaak eigendom is van ondernemingen,
de afgelopen jaren gemiddeld steeds ruim onder de 300.000 euro aangevraagd heeft voor
losse maatregelen maar er meer mogelijkheden komen voor bovenlokale ondernemingen
om te investeren in losse verduurzamingsmaatregelen. Deze leden vragen de Minister
of zij kan aantonen dat het maximum van 300.000 euro inderdaad voldoende ruimte is
om tegemoet te komen aan de aanvragen en in welke gevallen zij ervaren heeft dat dit
niet zo was.
De leden van de NSC-fractie vragen de Minister of het klopt dat zorginstellingen voor
financiering van verduurzaming enkel aanspraak kan maken op de DUMAVA. Deze leden
vragen de Minister daarnaast of het klopt dat door wijzigingen in de regeling zorgsectoren
geen volledige aanspraak meer kunnen maken op de DUMAVA omdat grote zorgpanden verduurzaamd
worden per deel van het gebouw waar subsidie per adres aangevraagd moet worden. Zo
ja, waarom is hiervoor gekozen?
De leden van de NSC-fractie lezen de tabel die toelicht hoe tot de genoemde administratieve
lasten is gekomen. Deze leden vragen de Minister waarop het aantal uren en het uurtarief,
zoals beschreven in de tabel, gebaseerd is.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie vragen of de Minister, gezien de grote belangstelling
voor de DUMAVA in eerdere rondes en de uitbreiding naar amateursportorganisaties,
kan uitleggen hoe het budget voor deze regeling is bepaald. Is daarbij rekening gehouden
met de verwachte vraag en de nieuwe doelgroep? Welke maatregelen zijn er om te voorkomen
dat aanvragers teleurgesteld raken als het budget snel op is?
De leden van de BBB-fractie lezen dat de regeling onderscheid maakt tussen «bovenlokale»
en «zuiver lokale» ondernemingen vanwege de Europese staatssteunregels. Hoe wordt
in de praktijk op een eenvoudige en duidelijke manier bepaalt of een onderneming echt
«zuiver lokaal» is? Welke criteria worden hiervoor gebruikt? Deze leden vragen hoe
wordt voorkomen dat onduidelijkheid of verschillende interpretaties leiden tot ongelijke
behandeling van aanvragers.
De leden van de BBB-fractie merken op dat de invoering van de de-minimisverordening
voor bovenlokale ondernemingen bij losse maatregelen en advieskosten vragen oproept
over de complexiteit van de regeling. Is er een analyse gemaakt van de verwachte administratieve
lasten voor deze groep? Hoe wordt voorkomen dat de regeling te ingewikkeld en ontmoedigend
wordt?
De leden van de BBB-fractie merken op dat de mogelijkheid tot subsidiestapeling een
belangrijke wijziging is. Er is echter zorg over mogelijke oneerlijke concurrentie
of het bevoordelen van grotere, kapitaalkrachtige organisaties die makkelijker verschillende
subsidies kunnen combineren. Hoe wordt in de praktijk gecontroleerd en gehandhaafd
dat de maximumgrenzen van 50 procent (exclusief leningen) en 100 procent (inclusief
leningen) niet worden overschreden? En welke maatregelen zijn er om te voorkomen dat
kleinere, lokale initiatieven hierdoor benadeeld worden?
De limiet van 220 euro per m2 per labelsprong voor integrale verduurzaming roept vragen op bij de leden van de
BBB-fractie over de haalbaarheid, vooral gezien de variërende staat van onderhoud
en specifieke uitdagingen van maatschappelijk vastgoed. Waarop is dit bedrag gebaseerd,
en welke data ondersteunen deze keuze? Is er een risicoanalyse gedaan voor projecten
waarbij de werkelijke kosten boven dit maximum uitkomen, waardoor volledige verduurzaming
mogelijk in gevaar komt?
De leden van de BBB-fractie zien dat voor monumenten aparte eisen zijn opgenomen voor
integrale verduurzaming. Echter, de vereiste van minimaal 60 procent energiebesparing
voor het hogere subsidiepercentage roept de vraag op of dit in alle gevallen haalbaar
en betaalbaar is met behoud van de monumentale waarden. Zijn er specifieke financiële
en technische analyses uitgevoerd om de impact van deze eis op monumenteneigenaren
in kaart te brengen, en zijn er aanvullende ondersteuningsmogelijkheden voor deze
groep overwogen?
II Antwoord/reactie van de Minister
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.L. Postma, voorzitter van de vaste commissie voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening -
Mede ondertekenaar
C.E. Morrin, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.