Stenogram : Het opnieuw uitstellen van de Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten
14 Het opnieuw uitstellen van de Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten
Vergaderjaar 2024-2025
Vergaderingnummer 35
Te raadplegen sinds
2025-03-24Inhoudsopgave
Gerelateerde informatie
Toon alle stukken over dossier36446Toon alle items in vergaderingHandelingen TK 2024-2025, 35
Het opnieuw uitstellen van de Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten
Aan de orde is de voortzetting van het debat over het opnieuw uitstellen van de Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten.
De voorzitter:
Aan de orde is het debat over het opnieuw uitstellen van de Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten. We zijn toegekomen aan de eerste termijn van het kabinet. Ik geef met veel plezier de minister het woord. Gaat uw gang.
Voorzitter: Paulusma
Minister Van Hijum:
Dank u wel, voorzitter. Uiteraard zeg ik ook dank in de richting van de Kamerleden voor hun inbreng, voor hun vragen en voor het delen van het chagrijn — laat ik dat toch maar gewoon zeggen — over het uitstel van de inwerkingtreding van de Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten, de Wtta. Dat gevoel deel ik. Laat ik toch nog één keer benadrukken waarom het is en welke opgave we hier met elkaar hebben. Een aantal van u heeft daar, denk ik, terecht opnieuw op gewezen. Het gaat om het gegeven dat er in Nederland gewoonweg te veel arbeidsmigranten onder slechte omstandigheden leven en werken en dat er te veel misstanden zijn bij malafide uitzendbureaus en hun inleners, die een verdienmodel hebben gemaakt van de onderbetaling van arbeidskrachten, het aanbieden van ondermaatse huisvesting, of het niet afdragen van belastingen en premies.
Ik denk echt dat we moeten constateren dat er de afgelopen jaren een race naar de bodem gaande is, een race naar de laagste prijzen en de slechtste omstandigheden, over de rug van de meest kwetsbare mensen. Mevrouw Podt wees op het trieste verhaal van Rafal Zukowski. Ik heb dat natuurlijk ook in de krant gelezen. Door zulke verhalen ga je je afvragen in welk land, in welke economie en in welke arbeidsmarkt we willen leven. Het stemt droevig dat dit soort situaties in Nederland voorkomen.
Maar het gaat niet alleen over kwetsbare mensen. Het gaat ook over goede werkgevers en uitzendbureaus die worden weggeconcurreerd door de slechte. Ik denk dat we moeten constateren dat de markt in de afgelopen jaren veel te lang en veel te onbelemmerd ruimte heeft gekregen. Er is sprake geweest van een wildgroei aan malafide uitzendbureaus. Onze economie is gaan leunen op een verdienmodel van laagbetaalde arbeid in verschillende sectoren. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat we dat niet in een handomdraai terugdraaien. Het gaat niet in een vloek en een zucht gebeuren, maar wij, uw Kamer en de regering, zijn vastbesloten om er wel werk van te maken.
Dat begint met een toelatingsstelsel voor uitleenbureaus dat voorligt in het wetsvoorstel Wtta. Dat moet een belangrijke bijdrage leveren aan het stoppen van die race naar de bodem. Dat wetsvoorstel moet echt gaan zorgen voor een waterscheiding tussen aan de ene kant bonafide bedrijven, die het etiketje met het certificaat krijgen, en de malafide bedrijven, die dat certificaat niet hebben. Die kun je daardoor makkelijker opsporen en aanpakken.
Voorzitter. Ik vind het ook zeer spijtig dat de inwerkingtreding van die wet later moet plaatsvinden. Het duurt nu namelijk al lang en eigenlijk te lang. Een aantal leden heeft mij gevraagd om daar nog op te reflecteren. Ik heb eigenlijk moeten constateren dat het door twee belangrijke momenten in het besluitvormingsproces gekomen is.
Het begint met het kritische advies van de Raad van State in maart 2023 over het oorspronkelijke wetsvoorstel. Dat stelde nog voor om over te gaan op een publiek-privaat certificeringsstelsel. Dat was gebaseerd op het advies van de commissie-Roemer. Daar was een breed draagvlak voor in de Kamer en bij de regering. Dat hebben we hier vervolgens in een wetsvoorstel voorgelegd. De Raad van State zei: "We vinden het bij nader inzien niet verstandig dat u daar een privaat zbo van gaat maken en dat u de publieke verantwoordelijkheden, bijvoorbeeld voor het normenkader, te veel in private handen legt." Daarbij refereerde de Raad van State aan de slechte ervaringen die met het leunen op een privaat certificeringsstelsel zijn opgedaan. Dat heeft er uiteindelijk, in oktober 2023, toe geleid dat er een aangepast wetsvoorstel is gemaakt en naar de Kamer is verstuurd.
Daarna bleek dat het aanwijzen van een uitvoerder complexer is dan voorzien. Mijn voorganger heeft de Kamer er in mei van dit jaar over geïnformeerd dat het aanwijzen van de uitvoerder sowieso lastig was en dat het meer tijd zou vergen en tot enige vertraging zou leiden. Toen was er nog sprake van de hoop en verwachting dat de Dienst Justis de uitvoerder zou kunnen worden. Ik heb zelf vervolgens in oktober moeten constateren dat ook dat pad eigenlijk niet begaanbaar is. Het is niet zo dat de Dienst Justis helemaal niets zou kunnen uitvoeren. Men heeft gezegd een deel van de taken te kunnen uitvoeren. Maar juist omdat je die taken dan moet opsplitsen over meerdere organisaties, hebben we gezegd: "Dat is niet verstandig. We moeten het toch echt over een andere boeg gaan gooien. Dan moeten we het maar in eigen huis gaan beleggen."
Voorzitter. De les die ik eruit trek, is dat we in het vervolg echt sneller moeten vaststellen of er een geschikte match is tussen de bedoeling van een wet en de voorgestelde manier van uitvoering door de uitvoerder. Er is te laat onderkend dat die er nu niet is, ook op mijn ministerie. Dat laat onverlet dat ik er echt op gebrand ben om zo veel mogelijk snelheid te maken. Daarbij moet ik de balans vinden tussen snelheid en zorgvuldigheid. Voor een effectief stelsel heb je namelijk niet alleen stevige maatregelen nodig via wetgeving. De uitvoering is uiteindelijk cruciaal. Ik zei net dat het gaat over de waterscheiding tussen bonafide en malafide bedrijven. Je kunt die honderd keer in een wet afspreken, maar je hebt een organisatie nodig die dat onderscheid maakt, bewaakt en in de praktijk blijft toepassen en de malafide praktijken blijft bestrijden.
Sinds de zomer onderzoeken we of de rol van de toelatende instelling, die centrale instelling, binnen het ministerie zelf kan worden uitgevoerd. Ik heb u daar in oktober een tussenstand van gegeven waaruit bleek dat het perspectief op uitvoering binnen het ministerie aanwezig is. Ik heb in die brief ook aangegeven om u daar in januari echt uitsluitsel over te geven. Dat is nog steeds mijn voornemen. Ik kan u natuurlijk wel even meenemen in de tussenstand. Dat zal ik zo ook in iets meer detail doen.
Voordat ik daartoe overga, zou ik wel het volgende willen benadrukken. Een aantal van u is namelijk niet alleen ingegaan op die wet, maar ook op een aantal andere maatregelen die we nemen. Ik wil daar toch op ingaan, omdat de Wtta natuurlijk niet het enige middel kan en zal zijn om het foute verdienmodel met arbeidsmigranten aan te pakken. We moeten echt heel veel meer doen. Ik ga de belangrijkste zaken noemen.
In de eerste plaats moeten we met elkaar kijken naar hoe we onze economie in de toekomst inrichten. We hebben daar vorige week ook bij stilgestaan in het debat over het advies van de commissie-Van Zwol over de demografische ontwikkeling van Nederland. We hebben ook geconstateerd dat we niet langer een lagelonenland willen zijn, maar op een sociale, hoogwaardige en innovatieve economie willen inzetten. Wij denken dat robotisering en innovatie daar een rol in kunnen spelen. Mevrouw Rikkers heeft daar ook over gesproken. De vermindering van de afhankelijkheid van arbeidsmigranten is ook een belangrijke opgave waar we de komende tijd voor staan. De vraag hoe die economie eruit gaat zien, willen we de komende maanden met behulp van een advies van de SER beantwoorden. Daar komen we uiteraard ook in de Kamer verder over te spreken.
Daarnaast is natuurlijk een stevige aanpak van misstanden rond arbeidsmigratie hard nodig. Wij zetten inderdaad in op het onverminderd uitvoeren van alle — een dikke streep onder "alle" — aanbevelingen van de commissie-Roemer. Ik heb de actuele stand van zaken ook beschreven in mijn brief van 14 november die naar de Kamer is gegaan.
Ik kijk ook verder dan het advies van de commissie. De heer Van Kent wees daar bijvoorbeeld op. Ik onderzoek de mogelijkheid van een uitzendverbod en van een minimumpercentage werknemers in eigen dienst. Ik hoop daar begin komend jaar mee naar de Kamer te komen.
In de aanloop naar de invoering van de Wtta doen we ook nog extra dingen om het geen verloren tijd te laten zijn, zoals onder andere het kijken naar het verhogen van de boetes. Dat is iets waar de heer Boon ook herhaaldelijk op heeft gewezen. We hebben de eerste stap gezet met het verhogen van de boetes, de differentiatie. Maar dat is niet genoeg. We willen dat verdienmodel echt onaantrekkelijk maken, dus de boetes zullen verder omhoog moeten. Maar de onderbouwing daarvan gaan we u begin volgend jaar aanleveren.
Een aantal van u heeft ook gevraagd naar de SNA-certificaten, de Stichting Normering Arbeid. Dat is eigenlijk het privaatrechtelijke keurmerk dat er nu is, vooruitlopend op het certificaat dat je met de wet straks kunt krijgen. Ik deel de opvatting van een aantal van u dat een privaat certificaat in elk geval beter is dan helemaal niets. Daarom heb ik met sociale partners in de uitzendsector en de Arbeidsinspectie afgesproken dat we de komende tijd een aanpak uitwerken om vooruitlopend op de wet extra stappen te zetten door de krachten te bundelen waar dat kan. Daarbij gelden vier speerpunten: het uitwisselen van informatie, het in beeld brengen van het malafide deel van de markt, onderlinge communicatie en ook het bewust worden van inleners. Ik ben ook actief in gesprek met sectoren zoals de uitzendsector en de vleessector om te kijken wat zij zelf kunnen doen, bijvoorbeeld met de taskforce voor de vleessector.
Tot slot in dit algemene deel wil ik toch op het volgende wijzen. Ja, er ligt een hele belangrijke rol en verantwoordelijkheid voor de overheid in het opnieuw ordenen van de markt en het bewerkstelligen van die waterscheiding tussen bonafide en malafide bedrijven, maar we kunnen natuurlijk niet elke dag bij elk bedrijf een inspecteur langssturen. Bedrijven en sectoren zijn ook zelf verantwoordelijk om hun mensen goed te behandelen. Het is niet alleen een wettelijke, juridische verplichting; het is natuurlijk ook een morele verplichting. Ik weet dat heel veel bedrijven en sectoren ook zo in de wedstrijd zitten en ik hoop ook op medewerking in die zin dat zij zelf een einde maken aan het foute verdienmodel waar ik over begon.
Ik zou de gelegenheid ook willen gebruiken om cao-partijen nogmaals op te roepen om hier ook in cao's goede afspraken over te maken. Ik zal de komende tijd samen met de Stichting van de Arbeid ook in beeld brengen in hoeverre de afspraken die mede voortvloeien uit "Roemer" in de afgelopen periode al in cao's zijn geïmplementeerd en wat we daar nog verder in kunnen doen.
Voorzitter. Het is een grote prioriteit en een grote verantwoordelijkheid om hier met elkaar stappen in te zetten. Ik ben ook zeer gemotiveerd om daar ondanks de tegenslag die we hebben bij het aanwijzen van een uitvoerder onverminderd mee door te gaan en daarbij het tempo hoog te houden. Dit was de algemene inleiding.
Er zijn een hele hoop specifieke vragen gesteld. Een aantal daarvan heb ik al een beetje geadresseerd in mijn inleiding. Ik zal de rest zorgvuldig langslopen. Ik denk dat ik al ben ingegaan op de vragen over Justis. Ik heb ook al enigszins gereflecteerd. In de richting van Van Kent zeg ik nog dat er geen vertraging is die de schuld van iemand is. Er is ook zeker geen vertraging door de lobby van een uitzendsector. Ik ben niet gevoelig voor welke lobby dan ook. Ik heb al aangegeven dat we hier gewoon werk van moeten maken.
Een aantal van u heeft nog gevraagd hoe de onafhankelijkheid van de toelatende instelling op het ministerie wordt geborgd. Dat is op zich natuurlijk wel een terechte vraag. Als je een verantwoordelijkheid binnen je eigen ministerie belegt, hoe zorg je dan voor onafhankelijkheid? Daarvoor is het cruciaal dat er een sturingsmodel komt waarin de rollen heel duidelijk worden onderscheiden. Dat betekent dat je een eigenaar, een opdrachtgever en een opdrachtnemer hebt. De toelatende instelling krijgt dan dus gewoon een eigen directeur, en de minister blijft stelselverantwoordelijk in het geheel. Ik neem dit in de brief die ik in januari zal sturen ook mee in de verdere uitwerking van het model en de keuzes die we daarin moeten maken. Daarbij zal ik dan ook ingaan op de precieze plek in de organisatie. Daar vroeg onder anderen de heer Ceder nog naar: vindt het dan plaats binnen de afdeling DSU of krijgt het invulling op een ander plek? Dat zal ik u dan laten weten.
De heer Ceder vroeg mij ook nog of daar inderdaad 150 mensen voor nodig zijn en of die allemaal nieuw aangetrokken moeten worden. Dat zal inderdaad wel moeten gebeuren. Hoe het staat met de precieze vormgeving van de organisatie, dus de plek binnen het ministerie, de opbouw van de informatievoorzieningen, de precieze formatie, de taken en de bevoegdheden zal ik u allemaal in de brief van januari laten weten. De kwartiermakers zijn nu al bezig met de voorbereidingen. Bij de plannen die zij maken, houden zij ook rekening met de tijd die het kost om medewerkers te werven en op te leiden. Maar het klopt; dat moet inderdaad allemaal gebeuren.
Wanneer de wet precies in werking treedt, kan ik u op dit moment dus ook nog niet vertellen. Ik hoop u daar ook in januari meer over te kunnen laten weten, want dat zal uiteindelijk afhankelijk zijn van wanneer er een organisatie staat die ook effectief haar werk kan doen. Ik zie de heer Ceder nu naar voren komen. Het is natuurlijk niet zo dat de behandeling van de wet daar per se op moet wachten. Ik denk dat het heel goed mogelijk is dat de Tweede Kamer de behandeling van de wet begin volgend jaar ter hand neemt. Ik denk ook dat de uitvoeringspraktijk geholpen kan zijn met duidelijkheid over de wet. Ik zeg daar ook bij dat het niet alleen over de wet gaat maar ook over de onderliggende regelgeving en het normenkader, dat al is opgesteld en dat ik onlangs naar de Tweede Kamer heb gestuurd. Dat geldt ook voor de ministeriële regeling, waarin het hele inspectieschema al staat opgenomen. Ook dat is er eigenlijk al. Op het moment dat dat geldig wordt, is dat natuurlijk ook voor de uitvoering een belangrijk richtinggevend kader.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik ga de heer Ceder het woord geven, maar voordat ik dat doe, vraag ik u om elkaar een beetje te helpen. We lopen namelijk uit en er staat nog een debat gepland vanavond. Ik zou heel graag willen dat vooral de mensen van de ondersteuning een beetje op tijd naar huis kunnen, dus graag korte en bondige interrupties.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Voorzitter, u kent mij als het gaat om bondigheid, dus dat komt goed.
De voorzitter:
Het was met nadruk aan de heer Ceder gericht.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Ik ben blij dat de minister aangeeft dat de Kamer, als die dat wil, alvast met de wet kan beginnen. Dat kan ook technisch. Ik ga daar ook een motie voor indienen, want ik denk dat het belangrijk is om dat te doen. Ik hoor de minister zeggen dat dat ook kan helpen om richting te geven. Ik ben nog even op zoek naar het volgende. In het huidige tekstvoorstel wordt er volgens mij al een bepaalde weging gemaakt wat betreft de uitvoering. Bij welke keuze kan de wetstekst zoals die er nu is intact blijven als het gaat om de uitvoerder? En bij welke keuze zou je de wetstekst moeten aanpassen, wat dus ook weer een vertraging betekent? Zou u dat scherp kunnen aangeven, zodat wij ook als Kamer weten wat de consequenties zijn indien wij een bepaalde richting kiezen?
Minister Van Hijum:
Mijn inschatting is dat, als de uitvoering onder de directe verantwoordelijkheid van mij als minister blijft bestaan, de wetstekst geen aanpassing behoeft op dat punt. Maar stel dat je zou kiezen voor bijvoorbeeld een zelfstandig bestuursorgaan. Dan zou de wet op dat punt veranderd moeten worden. Die modellen worden op dit moment allemaal naast elkaar gezet en daar wordt uiteindelijk een keuze in gemaakt. Mijn advies aan u zou het volgende zijn. U hoeft niet te wachten tot het allemaal helemaal klaarstaat voordat je de wet behandelt, maar wacht nog wel even die keuze van begin januari af. Dan lijkt mij dat zich er niet veel tegen verzet om de wetsbehandeling ter hand te nemen. Maar je kunt de wet natuurlijk pas in laten gaan op het moment dat er een organisatie staat die ook kan handhaven en die taken kan waarmaken. Ik hoef de heer Ceder er niet van te overtuigen, maar de aandacht voor de uitvoering is echt cruciaal in dit soort belangrijke wetsvoorstellen. Dat moet in de praktijk het verschil maken.
De heer Aartsen (VVD):
Mijn vraag gaat over de relatie tussen de wetsbehandeling en de uitvoering. We hebben in de schriftelijke ronde zorgen geuit over de consequenties voor bedrijven die onder het toelatingsstelsel gaan vallen. Als de Kamer besluit om de wet spoedig te behandelen, is de minister dan bereid om alvast duidelijkheid te geven over bijvoorbeeld de leges, die afhankelijk zijn van die toelatende instelling, of over de omvang van controles? Dat heeft namelijk allemaal weer een doorwerking. Mijn punt is vooral dat er een aantal zaken aan de uitvoering van de wet vastzitten. Ik zou het wel prettig vinden als de minister zou zeggen dat hij bereid is om een paar afbakeningspunten mee te geven, zodat wij aan deze kant van de Kamer ook wat comfort hebben.
Minister Van Hijum:
Die bereidheid heb ik. Ik zal in januari zo veel mogelijk informatie over de uitvoering delen zodat u de inhoudelijke behandeling ter hand kunt nemen. Ik zal ook ingaan op de waarborgen om de leges beheersbaar te houden, want dat hangt uiteindelijk samen met de omvang van de kosten, de organisatie en de processen. Dan kunt u als Kamer goed geïnformeerd een afweging maken over het vervolgen van de behandeling van het wetsvoorstel.
De voorzitter:
Na deze prachtige toezegging heeft u toch nog een vraag.
De heer Aartsen (VVD):
Nou, vooral een verzoek, namelijk om die brief van januari niet alleen maar over de voortgang te laten gaan, maar ook over wat er zo veel mogelijk aan de Kamer meegegeven kan worden, zodat wij gelijk na die brief de wetsbehandeling kunnen starten. Anders moeten we weer een schriftelijke ronde doen en zijn we weer een eind verder. Die oproep wil ik dus nogmaals doen aan de minister.
Minister Van Hijum:
Ik heb het goed gehoord. Ik zal zo volledig mogelijk zijn. Het valt niet uit te sluiten dat er dan toch nog vragen zijn, maar ik snap heel goed wat de heer Aartsen vraagt. Daar gaan we ons voor inzetten.
De heer Van Kent vroeg of de financiële borgstelling in het wetsvoorstel van een ton, de €100.000 die bedrijven inderdaad moeten inleggen, niet te laag is en of die niet verhoogd moet worden naar €150.000. Bij dat bedrag hebben wij ons gebaseerd op de ingediende motie, de motie-Bruins van destijds. Daarin is deze keuze gemaakt. Daarbij is een afweging gemaakt tussen het algemeen belang bij het effectief tegengaan van vluchtig ondernemerschap en de last die het vormt voor startende en gevestigde ondernemers. Het is namelijk nogal wat. Je moet wel een ton inleggen. Het is de enige markt in Nederland, en ik denk ook in Europa, waar dat op deze manier gebeurt. De hoogte van het bedrag, is onze taxatie, is substantieel genoeg om vluchtig ondernemerschap tegen te gaan. Maar het is wel zo dat het bedrag jaarlijks geïndexeerd zal worden. Sinds het bedrag bedacht is, had er ook al wat inflatie bij moeten komen, om het zo maar te zeggen. We kunnen daar bij de behandeling van de wet nog eens goed naar kijken, maar op zichzelf genomen is dit bedrag een goed afgewogen richtgetal, denken wij.
De tweede vraag van de heer Van Kent was of de financiële zekerstelling niet voor alle bedrijven zou moeten gelden. Er is voor gekozen om dat voor een periode van vier jaar te doen. Als je vluchtig ondernemerschap wilt tegengaan, dan moet je in ieder geval de eerste vier jaar van je onderneming dat bedrag op tafel leggen. Daarna krijg je het ook weer terug. Dus bedrijven die straks invaren en nog maar drie jaar dat bedrijf hebben, moeten dat bedrag wel betalen. Maar als je al vier jaar lang een gevestigde onderneming hebt, dan ben je geen vluchtige ondernemer en dan hoef je dat niet te doen. Het doorbreekt een beetje het stelsel als je het sowieso aan alle bedrijven gaat opleggen. Dat zou ik dus niet aanraden. Ik ben wel bereid om te kijken of er constructies zijn die dit ondermijnen of die een makkelijke vluchtroute zijn om onder dit bedrag uit te komen. Daar vroeg de heer Van Kent ook nog naar. Daar ga ik naar kijken en daar kunnen we bij de wetsbehandeling ook nog op ingaan wat mij betreft.
De heer Van Kent (SP):
Heel graag. Ik heb daar bij uw voorganger ook op gewezen. Ik denk dat dit echt een probleem is. Die vluchtroute kan namelijk de volgende zijn. Als je bestaande uitzendbureaus die al vier jaar of langer actief zijn niet verplicht om hieraan te voldoen, dan kunnen er ook gewoon bv's verhandeld worden. Als je die 19.000 uitzendbureaus die er al zijn niet die €100.000 wilt laten inleggen — een bankgarantie mag trouwens ook, want je hoeft het niet op tafel te leggen — dan is het aantrekkelijk om een bv van iemand anders over te nemen, een bv die al langer bestaat. Met andere woorden, we hebben nu minimaal 19.000 uitzendbureaus en er worden er ook opgericht om snel alvast even wat jaren op te bouwen. Daar zit volgens mij ook een hele grote vluchtroute. Ziet de minister dat risico?
Minister Van Hijum:
Ik ben bereid om nog even goed naar dit risico in het algemeen te kijken, en ook nog even goed naar de wetsgeschiedenis op dit punt. Die is er nog niet, maar dit onderwerp is natuurlijk al eerder besproken. Ik zou graag met de heer Van Kent willen afspreken dat we hier expliciet op terugkomen bij de wetsbehandeling, om te kijken of we dat een reëel risico vinden en of we aanvullende maatregelen moeten nemen om dat te beperken.
De voorzitter:
Kort, meneer Van Kent.
De heer Van Kent (SP):
Dan zou het misschien goed zijn om nu alvast even te kijken wat de consequenties zijn als je het voor alle uitzendbureaus verplicht zou stellen. Dat is wel nodig als je deze vluchtroute echt wil afsluiten.
Minister Van Hijum:
Misschien zijn er ook andere routes. Ik zeg toe om daar goed naar te kijken. Ik kan er ook van tevoren op terugkomen, als de heer Van Kent dat wil. Ik ben het met hem eens dat dit een effectieve wet moet worden en dat die waarborg niet omzeild moet kunnen worden.
De voorzitter:
Gaat u verder.
Minister Van Hijum:
De vragen van de ChristenUnie en het CDA over het SNA-keurmerk heb ik voldoende beantwoord, denk ik. Wij zijn inderdaad bereid om, zeker in de aanloopfase naar de inwerkingtreding van de Wtta, goed te kijken of dat keurmerk toch niet gebruikt kan worden als een soort eerste, voorlopige waterscheiding. Ik ken ook de kritiek van de vakbonden dat het stelsel niet waterdicht is, waar mevrouw Patijn op wees. Niettemin kun je wel stellen dat de meeste malafide bureaus geen keurmerk hebben en dat het wel iets doet in de afbakening van de verschillende typen bedrijven. Nogmaals, ik kijk ook of ik met cao-partijen afspraken kan maken over hoe dat keurmerk een rol kan spelen, in de richting van zowel de uitzendbedrijven als de huisvesting.
Mevrouw Van Dijk vroeg mij nog hoeveel SNA-gecertificeerde er zijn. Dat zijn er ongeveer 5.100 op dit moment.
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
Ik hoor u wel erg makkelijk zeggen dat er bij SNA-gecertificeerde minder overtreders zouden zijn dan bij niet-gecertificeerde. Volgens mij zijn die cijfers niet te leveren en heeft de Arbeidsinspectie eigenlijk geconstateerd dat die cijfers hetzelfde zijn.
Minister Van Hijum:
Dat zei ik ook niet precies. Ik beoogde te zeggen dat de meeste malafide bureaus in ieder geval geen SNA-certificaat hebben. Als je kijkt naar de bureaus die wel een SNA-certificaat hebben, kun je inderdaad nog niet zeggen dat dat automatisch een garantie is voor de kwaliteit. Je zult altijd ook moeten kijken of ze zich aan de regels houden of niet. Ik denk dat dit een belangrijk aandachtspunt is en een belangrijke vraag voor de overgangsperiode naar een stelsel waarin bedrijven op basis van het SNA-certificaat bijvoorbeeld toegang krijgen tot de Wtta. Ik denk dat dat een aandachtspunt is dat we de komende weken en maanden met de uitzendbranche nog wat verder moeten uitwerken.
Mevrouw Patijn vroeg ook of ik bereid ben om een pilot op te starten met de VNG om lokaal vestigingsvergunningen in te voeren voor uitzendbureaus en om geld voor de handhavingscapaciteit van de NLA in te zetten voor lokale handhaving. Dat is eigenlijk wel een interessante suggestie. Wij hebben nog niet eerder onderzocht of gemeenten een vestigingsvergunning kunnen invoeren voor uitzendbureaus. Ik ben bereid om alles te onderzoeken in de aanloop naar de Wtta, die wat later in werking treedt, nogmaals, om te kijken wat we kunnen doen om het probleem te helpen oplossen. Ik zie nog wel wat haken en ogen. Die wil ik bekijken voordat ik kan zeggen dat een pilot een goed idee is. Maar ik ben bereid om in gesprek te gaan met de VNG, om te kijken hoe we lokale vestigingsvergunningen in de tussenperiode kunnen inzetten. Ik heb overigens morgen bestuurlijk overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Dat gaat over huisvesting en registratie, maar ik ben ook bereid om dit punt op tafel te leggen. Maar het lijkt mij niet verstandig om het budget dat beschikbaar is gesteld voor de Arbeidsinspectie hieraan te besteden, want dat hebben we echt nodig om juist in de aanloopfase de malafide bureaus daadwerkelijk te kunnen aanpakken. Stel dat je dit zou doen, dan denk ik dat je wel moet kijken hoe je de informatie van gemeenten, de Arbeidsinspectie en de Belastingdienst kunt combineren om tot effectieve handhaving over te gaan. Daar zitten wellicht mogelijkheden.
De voorzitter:
Een moment. Mevrouw Patijn.
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
Zegt u daarmee ...
De voorzitter:
"Zegt de minister."
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
Ja, voorzitter, sorry; dank u wel. Zegt de minister daarmee dat er bereidheid is om de extra capaciteit die er voor de Arbeidsinspectie komt, ingezet kan worden voor handhaving, bijvoorbeeld via de FRIT's, oftewel de samenwerking met de gemeentes?
Minister Van Hijum:
Ja, maar dat is nu natuurlijk ook al zo. We maken nu ook gebruik van de informatie die gemeenten doorspelen aan de Arbeidsinspectie over misstanden die zij aantreffen, bijvoorbeeld wanneer zij denken dat er op het gebied van huisvesting malafide praktijken aan de orde zijn. Ook hieruit zou informatie kunnen voortvloeien die voor handhavers relevant is.
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
De minister heeft aangegeven 35 fte's extra op te leiden voor de Arbeidsinspectie. Het duurt natuurlijk altijd even voordat die opgeleid zijn. Als dit soort pilots met vergunningen op lokaal niveau er zouden kunnen komen, dan is er geen automatische capaciteit aan gekoppeld om de handhaving vorm te geven. Is de minister bereid om er in ieder geval op te sturen dat de extra capaciteit voor de Arbeidsinspectie daarvoor ingezet kan worden?
Minister Van Hijum:
Dat kan wel. Die capaciteit is nadrukkelijk bedoeld om de wantoestanden in de uitzendpraktijk aan te pakken. Die kan hier dus ook zeker voor worden benut. Het goede nieuws is dat dit overigens geen 35 maar 45 mensen zijn, waarvan er 35 operationeel op straat en er 10 intern met boeterapporten en de interne afhandeling bezig gaan. Wat wij toevoegen, boven op de uitbreiding van 90 fte's met het oog op de uitvoering van deze wet, is dus echt wel substantieel. Nogmaals, deze pilot is er nog niet. Ik ga het verkennen en uitzoeken. Maar ik denk dat deze capaciteit daarvoor ingezet zou kunnen worden.
De voorzitter:
Gaat u verder.
Minister Van Hijum:
Mevrouw Postma vroeg mij nog of ik in de verkenning naar het uitzendverbod ook de mogelijkheid wil meenemen om een minimaal percentage in directe dienst te nemen. Ja, dat is een optie. Dat wordt al in de verkenning meegenomen. Er worden twee opties naast elkaar verkend. De juridische implicaties van deze opties worden op dit moment in beeld gebracht. Ik hoop daar begin volgend jaar bij u op terug te komen.
Tot slot in dit blokje. De heer Van Kent — hij is er even niet — vroeg mij nog of 3 juli 2025 de deadline is voor een verbod op uitzenden in de vleessector. In de brief die ik deze week naar de Kamer heb gestuurd, heb ik aangegeven dat de afspraak die staat, is dat de misstanden in die sector binnen een jaar vanaf juli dit jaar tot een einde moeten zijn gebracht. Aan die afspraak ga ik de sector ook houden.
Er zijn nog een aantal vragen gesteld over de boetes van de Arbeidsinspectie bij een overtreding, die ik toch maar even gewoon langsloop. De suggestie van mevrouw Patijn dat er geen vordering wordt opgelegd om alsnog het juiste loon te betalen, klopt niet. We controleren wel degelijk of de nabetaling is verricht. De Arbeidsinspectie kan dat ook afdwingen met een last onder dwangsom. Dat is sowieso het gebruik bij bestuursrechtelijk instrumentarium. Het is er uiteindelijk altijd op gericht om de situatie te herstellen, dus niet zozeer om boetes uit te delen, maar echt om de betreffende organisaties of werkgevers te dwingen om weer de goeie dingen te gaan doen.
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
Ik probeer het steeds kort te houden, maar ik heb wel steeds vragen. De minister geeft aan dat het al wel gebeurt, maar ik krijg signalen van bijvoorbeeld FairWork, en ook van werkgevers, dat het juist niet gebeurt. Misschien kan het dus al wel, maar gebeurt het nog niet zoveel. Kan de minister aangeven hoe vaak dit wel gebeurd is in de afgelopen jaren, en of er ook nabetalingen gedaan zijn?
Minister Van Hijum:
Ik heb daar geen getallen bij. Laten we zeggen: de informatie die ik heb, is dat de regel in zijn algemeenheid is dat de Arbeidsinspectie bij een overtreding zowel een boete als een nabetalingsverplichting oplegt. Als daar meer getallen over moeten komen, moet ik dat nagaan. Maar nogmaals, het is ook wel echt de intentie van het bestuursrechtelijke handhavingsinstrumentarium. Je wilt dat de werkgever zich weer gaat gedragen zoals het hoort.
De voorzitter:
Gaat u verder.
Minister Van Hijum:
Over de capaciteit van de Arbeidsinspectie heb ik al iets gezegd. De heer Aartsen vroeg nog of de Arbeidsinspectie al meer kan worden ingezet in risicosectoren. Dat doet de Arbeidsinspectie in de praktijk ook. Overigens is de Arbeidsinspectie wel onafhankelijk; die staat op afstand van mij als minister en maakt zelfstandig keuzes. Ze legt nadrukkelijk de prioriteit bij herkenbare maatschappelijke risico's en maakt analyses van risico's, zoals omgevingsanalyses. Ze zet de capaciteit ook in waar het risico op slechte arbeidsomstandigheden en oneerlijke arbeidsvoorwaarden het grootst zijn. Daarbij zeg ik in de richting van mevrouw Van Dijk dat er zeker al wordt samengewerkt tussen de Arbeidsinspectie, de Belastingdienst en het UWV om malafide praktijken op te sporen en te kijken hoe de capaciteit zo gericht mogelijk kan worden ingezet richting signalen die bij een van die organisaties bekend zijn. En op dit moment wordt gekeken hoe dat nog intensiever kan worden gedaan. Dit is ook het geval in de richting van bedrijven die met hoge percentages ontslag op staande voet werken. De heer Van Kent heeft daarover terecht verschillende malen vragen gesteld. We willen toe naar een intensivering van de samenwerking tussen het UWV en de Arbeidsinspectie om signalen die het UWV heeft over die hoge percentages ook te kunnen gebruiken, bijvoorbeeld door het delen van een top vijftien met de Arbeidsinspectie, om daarop gerichte controles te kunnen uitvoeren. Die gegevensdeling wordt een heel belangrijke pijler onder de aanpak van de verschillen diensten. We hebben onlangs met de uitzendsector afgesproken dat het project voor de aanpak van misstanden bij uitzendbureaus, waarin partijen samen informatie delen, ook weer geïntensiveerd zal gaan worden.
De voorzitter:
Dat geeft aanleiding tot een vraag. De heer Van Kent.
De heer Van Kent (SP):
Horizon Flexcraft zegt in het NRC "wij doen dit zo". Ik neem dat er wel wordt meegelezen met wat allemaal bekend is en dat er gewoon wordt opgetreden.
Minister Van Hijum:
Bedoelt u dat er meegelezen wordt door de Arbeidsinspectie?
De heer Van Kent (SP):
Ja, want in de krant zeggen uitzendcriminelen: "Ja, meer dan de helft op staande voet. Ze komen niet opdagen, dus dit is de enige manier om van ze af te komen."
Minister Van Hijum:
Ja, bij de Arbeidsinspectie lezen ze ook kranten, dus daar zullen ze zeker gebruik van maken. Het interessantere punt — de heer Van Kent heeft daar ook vragen over gesteld — is hoe je nou uit beschikbare gegevens, bijvoorbeeld bij het UWV, zonder dat er krantenartikelen verschijnen, de rotte appels kunt herkennen en daarop kunt acteren. Daarop is gelukkig wel het een en ander mogelijk. Het vraagt wel iets van informatie-uitwisseling en gegevensdeling, maar daar wordt aan gewerkt.
De voorzitter:
Afrondend.
De heer Van Kent (SP):
Kunnen wij dan te horen krijgen wanneer die uitwisseling georganiseerd is? Met de krantenlezer bedoelde ik inderdaad ook in afwachting van de succesvolle gegevensuitwisseling waardoor er gehandhaafd kan worden en er in ieder geval wel in de tussentijd daar in Velp ervan uitgegaan kan worden dat de inspectie op de stoep komt.
Minister Van Hijum:
De heer Van Kent vraagt nu naar wanneer. Ik meende dat ik in de antwoorden op zijn schriftelijke vragen daarop al ben ingegaan. Ik ben uiteraard altijd bereid informatie nog weer meer te delen, maar probeer ook te voorkomen dat ik de ene brief na de andere toezeg. Ik zit even te denken wat een handig moment is om daarop terug te komen. Misschien kan ik in tweede termijn hierop terugkomen.
De voorzitter:
Gaat u verder.
Minister Van Hijum:
Mevrouw Patijn vroeg mij nog of er een verwijzing naar de website workinnl.nl op de loonstrook zou kunnen komen. Dat is op zichzelf een sympathiek idee. Het gaat natuurlijk om het doel om de juiste hulp te vinden voor de arbeidsmigrant. De onbekendheid met waar de ondersteuning geboden wordt is inderdaad nog groot. Eerder is ook geprobeerd om de website workinnl.nl toe te voegen aan de berichtgeving vanuit de Basisregistratie Personen. We hebben moeten constateren dat dit niet tot heel veel meer bezoeken aan die website leidde. We weten ook dat arbeidsmigranten vaak vooral behoefte hebben aan persoonlijke hulp en begeleiding, meer dan aan informatie op een website. Dat proberen we met dat grotere project Work in NL te bereiken. In alle 35 arbeidsmarktregio's komen punten waar mensen dagelijks geholpen worden en ondersteuning kunnen krijgen. We zien dat dat goede resultaten oplevert. Ik zal dit concrete idee ook nog verder verkennen.
Mevrouw Patijn vroeg ook of de minister bereid is om te regelen dat inschrijvingen bij de Kamer van Koophandel niet mogelijk zijn zonder inschrijving in de Basisregistratie Personen. Dit sluit voor een deel aan bij de aanpak van schijnzelfstandigheid die we als kabinet kiezen. De Kamer van Koophandel toetst nu trouwens al of iemand in het bezit is van een burgerservicenummer en dat kun je alleen maar krijgen als je in de BRP als ingezetene of als niet-ingezetene ingeschreven staat. Het verplichten van een registratie op zich kun je niet afdwingen, want dat betekent dat mensen die woonachtig zijn in het buitenland zich niet meer zouden kunnen inschrijven bij de Kamer van Koophandel, grenswerkers bijvoorbeeld. Dat lijkt ons weer niet gewenst.
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
Ik ben geen specialist op dit gebied, maar ik heb wel geprobeerd om me hierover te laten informeren. Ik heb begrepen dat dat altijd met iemand moet zijn die in ieder geval ingeschreven staat bij de RNI. De voorwaarde is dus altijd een RNI-inschrijving. Waarom zou wel een RNI-inschrijving als voorwaarde gesteld kunnen worden en niet een BRP-registratie?
Minister Van Hijum:
Dat is niet een eis die wordt gesteld. De Kamer van Koophandel informeert niet-ingezetenen over de Wet Basisregistratie Personen, waarin is bepaald dat een persoon zich moet inschrijven op het Nederlands verblijfsadres als men langer dan vier maanden aaneengesloten in Nederland verblijft. Dat moet de Kamer van Koophandel delen met degene die zich daar komt inschrijven.
Dan zijn we bij het thema registratie gekomen. Daar vroeg mevrouw Postma mij ook naar. Ik heb daarover net een brief naar de Kamer gestuurd. Misschien toch even een hele kleine aanloop naar het antwoord. Die brief vloeit voort uit het feit dat er bij de Wtta verschillende amendementen zijn ingediend die op die registratieplicht zien. Onder anderen de heer Ceder en de heer Van Oostenbruggen hebben amendementen liggen. Die amendementen zijn destijds door mijn voorganger ontraden. We hebben daar in een eerder debat in de Kamer over gediscussieerd. Toen werd gezegd: kunt u er niet nog een keer naar kijken? Dat heb ik gedaan. Ik heb daarvoor alle alternatieven die we zouden kunnen kiezen, nog eens op een rij gezet. Ik ben van plan om die morgen met de gemeenten langs te lopen en daaruit een keuze te maken.
Mijn intentie is om conform de wens van de Kamer met een voorstel te komen. Ik vind het nog net even te vroeg om te zeggen welke van deze varianten het wordt. Dat is niet om moeilijk te doen, maar omdat alle varianten echt voor- en nadelen hebben. Uiteindelijk wil je een instrument hebben dat iets doet dat helpt, dat daadwerkelijk tot meer registraties gaat leiden en daarmee tot een betere dienstverlening, een hogere verzekeringsgraad en al die dingen die je daarmee wilt bereiken. Dat is de route die ik zou willen lopen. Ook daarvoor geldt dat we daarin, voordat de behandeling in de Kamer wordt vervolgd, een afgewogen keuze maken. Het zou heel goed kunnen zijn dat … Persoonlijk denk ik dat die vergewis- en meldplicht een grotere kans van slagen heeft dan — ik ben even de andere variant kwijt — de algemene zorgplicht, omdat die beter afdwingbaar is. Daar gaat het uiteindelijk om. Uiteindelijk moet beter te verifiëren zijn of het daadwerkelijk tot meer registraties heeft geleid.
De heer Ceder vroeg mij nog of het uitstellen van de Wtta effect heeft op het uitvoeren en uitrollen van de aanbevelingen van de commissie-Roemer. Dat is niet het geval. Daar gaan we onverminderd mee door. Hij vroeg ook nog of gemeenten zich niet in de steek gelaten voelen. Ik heb de brief van de VNG gezien waarin teleurstelling wordt uitgesproken, maar ik durf toch echt te zeggen dat wij, zeker op dit dossier, goede contacten met de VNG hebben en dat er morgen concrete dingen op de agenda staan om te bespreken. Ik heb al eerder gezegd dat ik naast gemeenten wil staan, omdat die in hun wijken en in de bedrijven waar zij de belangen zien, met de problemen worden geconfronteerd. Daar gaan wij dus op volle kracht mee door.
Mevrouw Postma vroeg nog naar het afwegingskader. Dat moet de opvolger worden van de huidige effectrapportage, waarin gemeenten in beeld brengen wat de consequenties zijn van de vestiging van een bedrijf voor de komst en de huisvesting van arbeidsmigranten. Wij hebben in het hoofdlijnenakkoord opgenomen dat wij een breder afwegingskader willen. Dat staat morgen overigens ook op de agenda van het overleg met de VNG. Dat zal ook meer verplichtend moeten worden. Ik kijk nog even precies hoe we dat gaan doen, want ook daarvoor geldt dat we recht willen doen aan de ruimte en verantwoordelijkheid van gemeenten en provincies. Er kan op dit moment ook al veel als het gaat om het introduceren van zo'n afwegingskader. Ik weet uit mijn eigen verleden dat het in de omgevingsvisie en de omgevingsverordening een hele harde juridische plek kan krijgen en dat het veel verder kan gaan dan alleen maar het in beeld brengen van effecten. Je kunt ook zeggen: ik ga niet alleen het effect in beeld brengen, maar ook afwegen wat de toegevoegde waarde is van de komst van het bedrijf en of we die voor- en nadelen tegen elkaar vinden opwegen.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Het is goed dat er een afwegingskader komt. Volgens mij vindt ook het kabinet dat dat er moet komen. De vraag is alleen hoe je dat inricht. Het is nu een pilot. De discussie die nog in Nederland blijft hangen, is of het bij een pilot blijft. Wordt het lokaal ingericht of neemt de rijksoverheid de verantwoordelijkheid om wat neer te zetten, uiteraard met inachtneming van regionale verschillen? Het gevoel dat nu ontstaat, is dat sommige gemeenten dit wel inzetten, maar dat er een waterbedeffect ontstaat bij gemeenten die het niet gebruiken. Mijn vraag, en daarover wil ik ook met een motie komen, is of het kabinet bereid is om de duidelijkheid te geven, ook richting de gemeenten, dat het kabinet het voortouw neemt in het afwegingskader voor nieuwe bedrijvigheid. Nogmaals, dat kan via de omgevingsvisie of op andere manieren. Dat is prima. Het gaat erom dat we duidelijk maken dat het niet bij een pilot blijft, en ook dat het niet belegd wordt bij gemeenten, die dan kunnen kiezen wie wel of niet meedoet.
Minister Van Hijum:
Dat is echt onze intentie. Het blijft niet bij een pilot. Het wordt verplichtend en minder vrijblijvend. De precieze vormgeving wil ik even goed met de decentrale overheden bespreken, bijvoorbeeld of je in de Omgevingswet iets moet regelen of strakke afspraken met provincies kunt maken om iets in hun verordening te laten opnemen. Dat laatste kun je eigenlijk vrij snel doen. Daar hoef je geen ingewikkeld wetstraject voor te doorlopen. Wat betreft snelheid: we willen een aantal dingen in deze periode goed en effectief neerzetten.
De voorzitter:
Dat scheelt weer een motie. Gaat u verder, minister.
Minister Van Hijum:
Dat weet je maar nooit.
Mevrouw Podt vroeg nog naar de bezuinigingen bij het ministerie van VWS op de subsidieregeling voor onverzekerden. We hebben er kennis van genomen dat er een voornemen is om per 2027 40 miljoen structureel te bezuinigen op de subsidieregeling voor medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden. Dat raakt EU-burgers zonder werk en zonder recht op een uitkering die niet verzekeringsplichtig zijn en EU-burgers die ten onrechte niet verzekerd zijn voor zorgkosten. Het voorstel van de minister van VWS is dat alleen acute zorg nog zal worden vergoed. Daar is wel enige discussie over. Zorgaanbieders zijn kritisch over die bezuiniging, omdat uitstel van zorg kan leiden tot meer urgente zorgverlening in de toekomst en omdat het maken van onderscheid naar acute zorg niet goed uitvoerbaar is voor zorgaanbieders. Dat zijn zorgen vanuit de uitvoeringspraktijk die ik wel deel. Ik ben blij dat de minister heeft toegezegd om uw Kamer voor 1 januari 2025 inzicht te geven in de precieze praktische uitwerking van de versobering van die regeling, de verschillende groepen die daaronder vallen en ook de juridische haalbaarheid hiervan.
Mevrouw Podt (D66):
Ik zou bijna zeggen: juridische houdbaarheid lijkt me nog de minste zorg in dezen. De minister zegt eigenlijk heel droogjes: dit gaat over EU-burgers die geen verzekering hebben. Dat gaat natuurlijk heel vaak over mensen die hiernaartoe zijn gekomen, die in Nederland heel hard hebben gewerkt en die door de uitzendbureaus waar wij het vandaag over hebben zijn afgedankt, op straat terecht zijn gekomen en tegen wie straks ook door Nederland wordt gezegd: "U krijgt nog maar heel weinig zorg. We helpen u eigenlijk alleen als u een slagaderlijke bloeding krijgt, maar bij andere dingen niet." Ik hoop dat deze minister wil toezeggen dat hij vanuit zijn portefeuille en zijn verantwoordelijkheid voor deze mensen heel erg goed gaat samenwerken met de minister van VWS om te voorkomen dat dit op deze manier gaat gebeuren.
Minister Van Hijum:
Ik zeg dat zeker toe. Het is al het geval dat ik hierover nauw contact zal houden met de minister van VWS. Ook vanuit mijn eigen verantwoordelijkheid wil ik natuurlijk proberen te bevorderen dat de verzekeringsgraad onder deze groep zo hoog mogelijk is, wordt en blijft. Ook een deel van de mensen die wel werken is niet verzekerd, omdat hun die rechten worden onthouden. Dat heeft ermee te maken of je er goed over geïnformeerd bent waar je in Nederland aanspraak op kunt maken. Daar speelt het platform Work in NL weer een belangrijke rol in.
Wat betreft mensen die op straat komen heb ik u eerder verteld, ook in deze Kamer, over projecten om mensen vanuit dakloosheid zo snel mogelijk weer aan het werk te krijgen en geregistreerd te krijgen, zodat ze ook weer toegang tot een verzekering krijgen. Overigens ben ik ook om die reden wat terughoudend over ideeën die worden geopperd om de automatische inhouding voor de zorgpremie bij werkgevers ter discussie te stellen. Uit allerlei onderzoeken blijkt namelijk dat die in de praktijk wel degelijk leidt tot een relatief hoge verzekeringsgraad onder arbeidsmigranten. Ik ga dus doen wat wij kunnen doen om die verzekeringsgraad zo hoog mogelijk te laten zijn. Over de gevolgen van deze regeling zal ik mij echt blijven verstaan met mijn collega bij VWS.
De voorzitter:
Afrondend, mevrouw Podt.
Mevrouw Podt (D66):
Dat is een lang antwoord dat eigenlijk heel veel andere dingen beschrijft die ook belangrijk zijn. Laat ik vooropstellen dat ik denk dat iedereen goede zorg nodig heeft, of je nou hebt gewerkt of niet hebt gewerkt, of je nou legaal of illegaal in Nederland bent. De bottomline is wel dat ik vind dat deze minister een speciale verantwoordelijkheid heeft voor deze groep. Ik hoop dan ook dat hij richting deze commissie wil rapporteren over hoe dit gaat.
Minister Van Hijum:
Of ik wil rapporteren. Ja, als ik hier vragen over krijg, dan zal ik daar natuurlijk antwoord op geven. Deze regeling valt natuurlijk wel onder VWS, dus daar moet primair de afweging worden gemaakt. Maar natuurlijk voel ik mij ook verantwoordelijk. We zijn één kabinet. We voeren één beleid. Als het gaat om verzekeringen, maar net zo goed als het gaat om dakloosheid of perspectief voor mensen die dit treft, dan voel ik mij medeverantwoordelijk en ben ik daarop aanspreekbaar.
De voorzitter:
Gaat u verder.
Minister Van Hijum:
Op ontslag op staande voet ben ik ingegaan.
Mevrouw Van Dijk vroeg nog of opdrachtgevers die checklist inzetten om te achterhalen of zij werken met malafide uitzenders, of ik die checklist breder kan inzetten en of ik die onderdeel kan laten maken van het inspectiekader van de Arbeidsinspectie. Ik ben het met haar eens dat het gebruik van die checklist helpt. Ik ben bijvoorbeeld met de vleessector in gesprek om het toepassen van die checklist breder te bevorderen. We kunnen het uiteindelijk natuurlijk niet verplichten, maar een branchevereniging kan zeker aanmoedigen en naar de achterban communiceren: maak daarvan gebruik. Ik weet dat dat in de praktijk ook gebeurt. Ik zou eigenlijk graag zien dat ook sectoren een rapportage maken van die checklist, zodat zij actief kunnen ingrijpen wanneer een uitlener niet aan de checks voldoet. De Arbeidsinspectie kan daar dus niet zelf op handhaven, maar het kan wel nadrukkelijk een belangrijke rol spelen bij de eigen verantwoordelijkheid van een sector en van een bedrijf.
Dan bijna tot slot. Ik ben er bijna doorheen, voorzitter. Mevrouw Podt vroeg nog of een hoger minimumloon, eerlijke arbeidsvoorwaarden en minder flexibilisering helpen om een rem op arbeidsmigratie te zetten. In algemene zin denk ik dat dat zo is. Op alle punten onderneemt het kabinet actie. Het minimumloon is natuurlijk fors verhoogd de afgelopen jaren en is hoog in Europees perspectief. We hebben een brede aanpak om minder flexibilisering te krijgen. Die staat hier ook vaak ter discussie in de Kamer, zeg ik nog maar even. We hebben ook een brede aanpak om misstanden waarmee arbeidsvoorwaarden worden ontdoken, tegen te gaan. Ook daar blijven we bijvoorbeeld mee doorgaan.
De heer Aartsen en mevrouw Podt vroegen nog of ik sneller iets kan doen met detachering; dat is ook een terugkerende discussie. Ik ga de heer Aartsen opnieuw vertellen dat ik het zeer met hem eens ben dat die sluiproute van detachering onwenselijk is en aangepakt moet worden. Het heeft ook de hoogste prioriteit op mijn Europese agenda, om het maar even zo te zeggen. Vorige week maandag heb ik voor het eerst een Europese Sociale Raad gehad. Dit is echt iets waar we met andere landen op inzetten om aan de ene kant lacunes in de regelgeving te verhelpen en aan de andere kant het mandaat van de Europese arbeidsinspectie en de samenwerking tussen lidstaten te verbeteren.
Ik heb u toegezegd dat ik u voor de zomer van 2025 zal informeren over het zelf gebruikmaken of aanpassen van nationale wetgeving. Ik snap het gevoel van urgentie dat daarbij zit. Tegelijkertijd zou ik echt willen waken voor te grote verwachtingen op dat punt, want hier is ook gewoon veel jurisprudentie over. Ik weet dat de heer Aartsen zegt dat er van alles kan, maar aan de andere kant zie je dat er heel veel jurisprudentie is, die landen al heeft teruggefloten op een aantal voorstellen. We kijken er dus naar. Daar waar het kan, zullen we handelen. Op Europees niveau handelen we, maar het is wel zo veel werk dat we dat niet voor de zomer van 2025 kunnen doen.
De heer Aartsen (VVD):
Niet om lullig te doen, maar ik vraag me oprecht af wat dan het vele werk is. Landen als Oostenrijk en Duitsland hebben deze richtlijn bijvoorbeeld al aangepast op nationaal niveau. Die hebben gezegd: voor de tijd die je in het land en het zendland moet doorbrengen, doen we eerst een jaar en vervolgens een halfjaar. Daar heeft het Europese Hof vervolgens iets van gevonden. Maar wij kunnen toch op basis van de jurisprudentie "niet zes maanden, maar vijf maanden" zeggen? Dat kan toch? Het punt is wel: voordat het Hof van Justitie daar iets over heeft gezegd, zijn we zes jaar verder. In die zes jaar tijd is de wet de wet. Die is dan gewoon geldig. Dat is toch ook een beetje, wat ik vanuit mijn kant noem, de katholieke soepelheid die we misschien moeten gaan betrachten met dit soort zaken?
De voorzitter:
Meneer Aartsen, dat is een hellend vlak!
Minister Van Hijum:
Ik ben niet katholiek. Misschien zit daarin ook wel een verschil, maar dat weet ik niet. Maar hierin zit natuurlijk wel het punt. Ik snap namelijk echt wel wat de heer Aartsen zegt. Hij zegt: kijk nou creatief naar die wet- en regelgeving en probeer daarin de ruimte op te zoeken. Dat doen we ook, maar met uitspraken van het Hof kun je niet zeggen: oké, zes maanden mocht het niet, dus laten we nu maar vijf maanden doen. Er zit natuurlijk een wereld achter waarom dat dan niet kan, want de richtlijn schrijft een bepaalde periode voor. Ik weet ook wat het verzet is van andere lidstaten — dat heb ik gemerkt in de bilaterale gesprekken die ik al heb gehad — tegen überhaupt pogingen om die termijn in de richtlijn op te rekken. Dat zouden we namelijk graag willen. We zouden in die richtlijn een veel langere wachttijd willen voor de periode dat mensen eerst in een bepaald land moeten werken voordat ze doorgedetacheerd kunnen worden. Dat ligt ook buitengewoon gevoelig in de internationale context. Maar ik kan u ervan verzekeren dat we daar heel hard aan werken. Waar we ruimte zien, gaan we die benutten. Maar juist dat vraagt om het echt goed kennen van jurisprudentie en het kunnen vertalen daarvan naar wetgeving. Nogmaals, ik zal u over de voortgang blijven informeren.
De heer Aartsen (VVD):
Ik blijf het dan herhalen. Ik vraag de minister: wat moet er dan nog aan jurisprudentie verkend worden? Want nogmaals: het is een halfjaar, een jaar. We kunnen "vijf maanden" zeggen en dan zetten we het op drie maanden. Ik bedoel: we kunnen met elkaar een rationale verzinnen. Die 130% wml is ook zo'n rationale. De rationale is namelijk als volgt. Eén. Er is een groot probleem met dit soort mensen, want uiteindelijk is dit een recept voor mensenhandel. Volgens mij kunnen we boeken volschrijven met verhalen over waarom we dat als onderbouwing aanleveren. Het is een recept voor uitbuiting. Twee. Het is een ondermijning van de nationale competentie. De nationale competentie ten aanzien van het hierheen halen van mensen van buiten de Unie ligt namelijk op Nederlands niveau. Het is een sluiproute die onze nationale competentie ondermijnt. Dat zijn volgens mij twee spijkerharde argumenten, die we goed overeind kunnen houden.
Minister Van Hijum:
Dat vinden wij. Ik kan die rationaliteit ook volgen. Maar het is vrij verkeer van diensten. Daar wordt ook op Europees niveau en door andere landen heel principieel aan vastgehouden. Dat pakt voor ons heel ongunstig uit. Dat is ook de reden waarom we die regelgeving überhaupt ter discussie willen stellen. Er zijn ook allerlei manieren die worden gebruikt om onder de Nederlandse arbeidsvoorwaarden uit te komen. Ik zie dat dat ongewenst is. Maar de mogelijkheden om daar met eigen regelgeving onderuit te duiken, zijn nou eenmaal beperkt. Dat is het vervelende aan überhaupt die hele constructie. Ik weet dat mevrouw Patijn ook weleens heeft voorgesteld om die constructie als "niet van toepassing" te verklaren op de uitzendsector. Dat zou mij een lief ding waard zijn, maar dat kan ook niet.
De voorzitter:
Afrondend, kort.
De heer Aartsen (VVD):
Zou ik dan, om te kijken of we dit verder kunnen brengen, op z'n minst nog schriftelijk van de minister kunnen ontvangen wat er gebeurt op het moment dat de Nederlandse wetgever in een wetstraject bepaalt om die Detacheringsrichtlijn aan te passen, zoals Duitsland en Oostenrijk hebben gedaan? We hebben dus deze implementatiewet en vervolgens wijzigen we die. Op dat moment is dat de wet. Dan kan volgens mij een ander Europees land of de Europese Commissie naar de rechter stappen. Maar in de tussenliggende tijd — dat kan gerust een jaar of vijf duren — is toch gewoon de wet de wet en zijn dat de spelregels die op dat moment gelden? Zou de minister dan op z'n minst aan de Kamer kunnen doen toekomen wat nou het juridische traject is als wij die implementatiewet zouden willen aanpassen?
Minister Van Hijum:
Laat ik dan toezeggen dat ik dat in de aanloop naar de eerstvolgende Europese Raad Sociaal Beleid — dat is volgens mij in maart, zeg ik uit mijn hoofd — op een rij zet voor de heer Aartsen.
De heer Van Kent (SP):
De heer Aartsen van de VVD en de SP zijn het zelden met elkaar eens, maar op dit punt zijn we het zeer eens; dat wil ik even onderstrepen. Ik wil de minister echt vragen om haast te maken, want wachten tot de zomer zit er echt niet in. Er zijn nu mensen uit Moldavië die in vrachtwagens leven. Die komen eens in de twee maanden een keer thuis en dan blijft de vrachtwagen hier. De misstanden zijn krankzinnig. Ik heb de brief die de minister daarover heeft gestuurd, gelezen. Dank daarvoor. Daar staat allerlei informatie in. Ik zou de minister willen vragen om in de tussentijd te doen wat wel kan. Ik begrijp dat het met de collega van IenW moet, maar wat wel kan, is gewoon gaan handhaven. Daar worden wetten en regels overtreden. Mensen mogen niet al die ritten binnen Nederland doen. De Cabotagerichtlijn staat dat in de weg. Dat is ook een belangrijke reden waarom zo veel mensen via die detacheringsconstructies in Nederland werken. De vraag is dus of de minister haast wil maken en ervoor wil zorgen dat er in de tussentijd veel meer wordt gehandhaafd.
De voorzitter:
Laten we allemaal haast maken.
Minister Van Hijum:
Om te beginnen ontken ik niet dat die misstanden er zijn. Ik ontken ook niet dat die sluiproute er is. Sterker nog, je ziet een soort waterbedeffect. Waar je op uitzendconstructies gaat drukken, komt het weer via detachering of schijnzelfstandigheid naar boven. Ik zie dat, en ook de Arbeidsinspectie ziet dat. Ook om die reden hebben we nu al een paar keer achter elkaar de Arbeidsinspectie uitgebreid, kijken we naar hogere boetes en werken we intensief samen. Dus ja, we gaan de handhaving intensiveren. Alleen, en daar wil ik eerlijk over zijn, ik waak voor overspannen verwachtingen over wat je met aanpassing van de regelgeving binnen het kader van de Europese wet- en regelgeving op dit moment kunt aanvullen. Maar nogmaals, ik heb daar net een toezegging over gedaan in de richting van de Kamer. Daar zal ik mij uiteraard aan houden.
De heer Van Kent (SP):
Die informatie krijgen we voor maart. Maar hoe kan het dat ik als eenvoudig SP-Kamerlid bij vrachtwagens in de Botlek bij Rotterdam aanklop en dat negen van de tien mensen die ik daar spreek, via een illegale constructie hier al weken aan het werk zijn? Hoe kan het dat ik daar bij die vrachtwagen aanklop, maar de inspecteur dat niet kan?
De voorzitter:
De minister.
De heer Van Kent (SP):
Het is overal, óveral zichtbaar. Overal te vinden.
Minister Van Hijum:
Ook hier geldt dat de Arbeidsinspectie niet overal tegelijk kan zijn. Maar ze weten van deze misstanden en zetten daar ook capaciteit op in. Dat is wat ik daar in het algemeen over kan zeggen.
Mevrouw Podt (D66):
Ik wil het toch nog even concreet maken. De heer Aartsen en ik hebben eerder samen een motie ingediend om echt te kijken wat je niet alleen in Europa kunt doen, maar juist ook al in Nederland. De minister geeft aan dat het heel ingewikkeld is. Dat heeft hij natuurlijk eerder ook al gezegd. Maar ik ben dan toch benieuwd naar bijvoorbeeld die eis van 125% van het minimumloon. Wat maakt nou dat het zo ingewikkeld is om dat als Nederland te doen? Ik zoek een beetje waar wij als Nederland al wat stappen kunnen zetten terwijl dat in Europa natuurlijk nog heel veel onderhandeling vergt.
Minister Van Hijum:
Omdat je ook volgens de Detacheringsrichtlijn gehouden bent om de harde kern van de Nederlandse arbeidsvoorwaarden te volgen. Dus het minimumloon is altijd de ondergrens die je moet kunnen handhaven. Maar als je hoger komt, is dat al snel een drempel en een barrière voor de dienstverlening. Dat is wat ertegenin wordt gebracht. De facto wil je een route onaantrekkelijker maken dan eigenlijk de voorwaarden die de regelgeving zelf stelt, toestaan.
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
Ik hoor een toezegging voor een brief. Dat is heel fijn, daar ben ik erg enthousiast over. Maar omdat de doordetachering op dit moment met name plaatsvindt in het vrachtvervoer en de bouw — dat zijn de grootste groepen — zou ik het heel fijn vinden als de minister in die brief ook mee kan nemen of er meegekeken kan worden naar de Bouwplaats-ID pas. Dat is een beetje nieuw hier, maar het is wel een middel om veel meer inzicht te krijgen in en veel meer duidelijkheid te krijgen over wie daar werken.
Minister Van Hijum:
Ja, die wil ik daarin meenemen. Ik weet niet of daar eerder een vraag over is gesteld, maar dat aspect kan ik meenemen.
De voorzitter:
Ik ben benieuwd of de minister tot een afronding kan komen.
Minister Van Hijum:
Ja, dat kan. Ik heb nog één vraag voor mij liggen, een vraag van mevrouw Rikkers, die mij vroeg wat er bij de beleidsdoorlichting bedoeld wordt met "sectorale kenmerken". Hoe verhoudt dat zich tot de agrarische sector? In de brief over arbeidsmigratie en arbeidsmarktkrapte hebben we aangegeven dat wij het huidige overheidsbeleid gaan doorlichten, waarbij we subsidies, fiscale faciliteiten en regelingen in het licht van arbeidsmarktkrapte en migratie gaan herbezien. Daarbij worden ook sectorale kenmerken en maatschappelijke baten meegenomen. Dat onderzoek kent een aantal fasen. Uiteindelijk maken we ook een weging van het beleid waarbij het maatschappelijk belang en sectorale kenmerken worden meegenomen. We bekijken nog een beetje hoe we dat precies doen, maar we kijken dan natuurlijk ook naar de vraag hoe de economie en de arbeidsmarkt van de toekomst eruit moeten zien, wat belangrijk is voor ons toekomstig verdienvermogen en wat het bijdraagt aan brede welvaart en autonomie. Dat zijn een paar dingen waarover we nu nadenken. Dan heb ik het over de vraag hoe je in de uiteindelijke weging iets over sectoren zou kunnen zeggen.
Voorzitter. Ik verkeer in de veronderstelling dat ik daarmee alle vragen heb beantwoord.
De voorzitter:
Dank u wel. We hebben ook nog een tweede termijn, mocht dat toch niet het geval zijn.
Dan ga ik nu ook graag verder met die tweede termijn. Ik nodig mevrouw Patijn uit om haar bijdrage te doen. Gaat uw gang.
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
Heb ik 1 minuut en 20 seconden?
De voorzitter:
Zeker, dus u moet tempo maken.
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
Wow, dat wist ik niet van tevoren. Dan moet ik even nadenken. Dit had ik gemist.
Oké. Ik heb een viertal moties. Ik ga waanzinnig mijn best doen.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de Wtta wederom wordt uitgesteld en de datum van inwerkingtreding nog altijd onduidelijk is;
overwegende dat gemeenten baat zouden hebben bij tussentijdse maatregelen;
verzoekt de regering op korte termijn in gesprek te gaan met de VNG over de mogelijkheid tot samenwerking wat betreft lokale vestigingsvergunningen en de handhaving daarvan voor uitzendbureaus binnen de gemeenten, en de Kamer hierover in het eerste kwartaal van 2025 te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Patijn en Mutluer.
Zij krijgt nr. 18 (36446).
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat lokale handhaving een probleem blijft voor gemeenten;
van mening dat lokale vestigingsvergunningen een uitkomst kunnen bieden op korte termijn;
verzoekt de regering de extra 45 fte's voor de Arbeidsinspectie ook op lokaal niveau in te zetten voor handhaving,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Patijn en Van Kent.
Zij krijgt nr. 19 (36446).
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat schijnzelfstandigheid een groeiend fenomeen is onder arbeidsmigranten;
overwegende dat schijnzelfstandigheid arbeidsmigranten nog kwetsbaarder maakt;
verzoekt de regering de beleidsregels voor de KVK aan te passen, zodat zzp'ers zich alleen kunnen inschrijven als zij ingeschreven staan in het bevolkingsregister (BRP),
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Patijn, Aartsen, Ceder, Van Kent en Inge van Dijk.
Zij krijgt nr. 20 (36446).
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat arbeidsmigranten vaak onbekend zijn met de rechten die ze in Nederland hebben;
constaterende dat te weinig arbeidsmigranten afweten van de website Work in NL;
verzoekt de regering om werkgevers die arbeidsmigranten in dienst hebben te verplichten om op de loonstrook een verwijzing naar Work in NL, met QR-code, op te nemen en de Arbeidsinspectie de bevoegdheid te geven hierop te handhaven,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Patijn, Podt en Van Kent.
Zij krijgt nr. 21 (36446).
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
Dank u wel.
De voorzitter:
Het is gelukt. Dank u wel.
Dan nodig ik graag … O, de heer Aartsen slaat zijn termijn over. Dan is het woord aan de heer Ceder van de ChristenUnie. Gaat uw gang.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Dank u wel, voorzitter. Ik heb een aantal moties.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het kabinet uitstel van de Wtta heeft aangekondigd;
overwegende dat de bedrijfseffectrapportage nog niet het verplichtende karakter heeft van een dergelijk afwegingskader;
verzoekt de regering om in samenspraak met medeoverheden een keus te maken wat betreft hoe in het uniform verplichtende afwegingskader bedrijfseffectrapportage voor randvoorwaarden voor het ontwikkelen van nieuwe bedrijvigheid wordt geborgd, waarbij het regionale karakter wordt betrokken, en een voorstel uiterlijk voor het zomerreces van 2025 naar de Kamer te sturen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Ceder en Patijn.
Zij krijgt nr. 22 (36446).
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de Waadi werknemers beschermt tegen uitbuiting door malafide uitzendbureaus;
constaterende dat een handhaver die misstanden constateert dit vanwege de AVG en een gebrek aan een wettelijke grondslag nu niet mag melden bij de desbetreffende gemeente;
overwegende dat er wel naar de gemeenten met de vinger wordt gewezen als er iets misgaat;
verzoekt de regering om de belemmeringen rond wederzijdse gegevensuitwisseling tussen de handhavingsinstanties en gemeenten met betrekking tot misstanden rondom arbeidsmigratie weg te nemen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Ceder.
Zij krijgt nr. 23 (36446).
De heer Ceder (ChristenUnie):
Tot slot, voorzitter. Deze gaat volgens mij ook over het uitstel. Ik heb een motie waarin de Kamer uitspreekt de wet snel te willen behandelen en tegelijkertijd de minister een opdracht geeft ten aanzien van de voorbereiding.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het kabinet uitstel van de Wtta heeft aangekondigd;
overwegende dat het van wezenlijk belang is dat de Wtta er snel komt, zodat er snel meer regulering komt ten aanzien van arbeidsmigratie en het uitbuiten van arbeidsmigranten;
spreekt uit dat de Wtta alsnog uiterlijk in Q1 van 2025 in de Kamer wordt behandeld;
verzoekt de regering ernaar te streven om de ingangsdatum te stellen op 1 juli 2026, uiterlijk in januari 2025 met een brief te komen met de uitdagingen, en aan te geven of die binnen SZW kunnen worden uitgevoerd,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Ceder, Aartsen, Van Kent, Inge van Dijk, Patijn, Podt en Postma.
Zij krijgt nr. 24 (36446).
De heer Ceder (ChristenUnie):
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Podt? Nee. Dan is het woord aan de heer Van Kent. O, meneer Ceder?
De heer Ceder (ChristenUnie):
Zou ik onder de laatste motie nog de naam Postma mogen zetten? Die had dat keurig aangegeven; dit is mijn fout. Als zij er dus nog onder kan komen, graag.
De voorzitter:
Dank u wel. Gaat uw gang, meneer Van Kent.
De heer Van Kent (SP):
Dank, voorzitter. Twee moties vanuit de SP.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er in de Wtta een financiële zekerheidsstelling van €100.000 staat;
verzoekt de regering de financiële zekerheidsstelling verplicht te stellen voor alle uitzendbureaus;
verzoekt de regering de financiële zekerheidsstelling te verhogen naar €150.000,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Kent.
Zij krijgt nr. 25 (36446).
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de minister sinds 3 juni 2024 in gesprek is met brancheorganisaties en vakbonden om tot een actieplan te komen om binnen twaalf maanden alle malafide uitzenders uit de vlees- en pluimveesector verwijderd te hebben;
verzoekt de regering vanaf 3 juni 2025 een uitzendverbod in de vlees- en pluimveesectoren in te stellen als dit doel niet behaald is,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Kent en Patijn.
Zij krijgt nr. 26 (36446).
De heer Van Kent (SP):
Wat betreft die laatste motie. Ik heb de minister wel gehoord, dat hij de sector aan deze afspraak gaat houden. De motie die ik net heb ingediend, kan denk ik gezien worden als een duidelijk signaal vanuit de Tweede Kamer aan de sector, dus een ruggensteun voor de minister in zijn strijd om die sector te dwingen om afscheid te nemen van al die malafide uitzendbureaus. Ik hoop dus op warme steun voor dat voorstel.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Postma.
Mevrouw Postma (NSC):
Dank u wel, voorzitter. Ik heb één motie.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat een juiste en actuele registratie van arbeidsmigranten in de Basisregistratie Personen essentieel is om uitbuiting tegen te gaan en effectief toezicht te kunnen houden;
overwegende dat de Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten pas op termijn in werking zal treden;
van mening dat werkgevers nu al een actieve rol moeten spelen in het bevorderen van correcte registratie van arbeidsmigranten in de Basisregistratie Personen;
verzoekt de regering om een bevorderingsplicht, vergewisplicht en meldplicht voor alle werkgevers ten aanzien van een correcte registratie in de Basisregistratie Personen verder uit te werken, en de Kamer over de concrete haalbaarheid hiervan in Q1 2025 te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Postma en Ceder.
Zij krijgt nr. 27 (36446).
Dank u wel. Mevrouw Inge van Dijk ziet af van haar tweede termijn en de heer Boon ziet ook af van een tweede termijn. Kijk, dit gaat snel. Mevrouw Rikkers-Oosterkamp ook. Dan zijn wij volgens mij nu het hele rondje rond. Ik kijk even naar de minister om te zien hoeveel tijd hij nodig heeft voor de appreciatie. De minister geeft aan tien minuten nodig te hebben voor de appreciatie, dus ik schors tot 17.50 uur.
De vergadering wordt van 17.40 uur tot 17.51 uur geschorst.
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Aan de orde is het debat over het opnieuw uitstellen van de Wet toelating ter beschikkingstelling van arbeidskrachten en we zijn toe aan de tweede termijn van kabinet. Ik nodig de minister uit voor de appreciatie van de ingediende moties. Gaat uw gang.
Minister Van Hijum:
Dank, voorzitter. De motie op stuk nr. 18 van mevrouw Patijn kan ik aan het oordeel van de Kamer laten. Ik heb het toegezegd, maar het lijkt mij oordeel Kamer.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 18 krijgt oordeel Kamer.
Minister Van Hijum:
In de motie op stuk nr. 19 vraagt zij mij om de capaciteit van de Arbeidsinspectie ook lokaal in te zetten. Ik heb gezegd dat als ik 'm mag uitleggen als dat de Arbeidsinspectie met gemeentes samenwerkt en acteert op basis van signalen, ik 'm oordeel Kamer kan geven. Als zij bedoelt dat hiervoor capaciteit naar gemeenten moet, dan moet ik 'm ontraden.
De voorzitter:
Mevrouw Patijn knikt.
Minister Van Hijum:
Als het gaat om op basis van signalen samenwerken, dan is het wat mij betreft oordeel Kamer.
De voorzitter:
Dan krijgt de motie op stuk nr. 19 oordeel Kamer.
Minister Van Hijum:
De motie op stuk nr. 20 over de beleidsregels voor de KVK acht ik toch echt overbodig, omdat de Kamer van Koophandel nu al toetst of iemand in het bezit is van een burgerservicenummer. Dat kun je enkel verkrijgen als je ingeschreven staat in de Basisregistratie Personen als ingezetene of als niet-ingezetene. In die zin is die overbodig.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 20 is overbodig.
Minister Van Hijum:
De motie op stuk nr. 21 is overbodig, in de zin dat ik heb toegezegd dat ik wil verkennen hoe de informatie op de loonstrook terecht zou kunnen komen. Ik wil de Kamer daarover uiterlijk voor het volgende debat over arbeidsmigratie informeren. Dat is volgens mij in februari. Op dit moment gaat een verplichting, ook een verplichting die de Arbeidsinspectie zou kunnen handhaven, ons vooralsnog te ver. Dat is de toezegging die ik wil doen. Daarmee is deze motie ontraden.
De voorzitter:
Ik kijk even naar mevrouw Patijn. U krijgt een toezegging op de motie op stuk nr. 21. Ook is de motie ontraden. Volgens mij heeft u nog een vraag over de motie op stuk nr. 20. Gaat uw gang.
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
Het is niet alleen het bsn-nummer. Maar op het moment dat er wel een BRP-registratie is, is er ook veel meer inzicht in waar mensen wonen. Het is ook voor de gemeenten weer relevant om daar inzicht in te kunnen krijgen. Ik vind het zonde dat die als overbodig bestempeld wordt, omdat juist ook gemeenten hierom gevraagd hebben.
De voorzitter:
De minister over de motie op stuk nr. 20.
Minister Van Hijum:
Ja, maar het verzoek is hier of de beleidsregels moeten worden aangepast, zodat zzp'ers zich alleen kunnen inschrijven als zij ingeschreven staan in het bevolkingsregister. Maar daarvoor hoeven de beleidsregels niet aangepast te worden, want dat is al de praktijk. Dat is waarom de motie ontraden wordt.
De voorzitter:
U had net "overbodig" gezegd bij de motie op stuk nr. 20.
Minister Van Hijum:
Ja, sorry. Excuus, overbodig.
De voorzitter:
Dan blijft de motie op stuk nr. 20 overbodig. De motie op stuk nr. 21 werd ontraden met een toezegging. Ik kijk even naar mevrouw Patijn. Nee, de motie op stuk nr. 20 kreeg van de minister net de appreciatie "overbodig". Bij de motie op stuk nr. 21 hoorde ik een toezegging van de minister.
Minister Van Hijum:
Ja, daarover heb ik gezegd: ontraden.
De voorzitter:
En de appreciatie "ontraden".
Minister Van Hijum:
Dat klopt, vanwege de bevoegdheid om erop te handhaven. Dat gaat ons te ver. Ik wil via Work in NL arbeidsmigranten beter informeren. Ik ga ook kijken wat ik kan doen om de loonstrook te benutten. Daarvoor kom ik voor februari volgend jaar met een brief.
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
Fijn dat die toezegging er ligt. Dan houd ik 'm nog heel even aan. Ik moet nog even nadenken.
De voorzitter:
Op verzoek van mevrouw Patijn stel ik voor haar motie (36446, nr. 21) aan te houden.
Daartoe wordt besloten.
Minister Van Hijum:
De motie op stuk nr. 22 over het afwegingskader bedrijfseffectrapportage geef ik oordeel Kamer ...
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 22 krijgt oordeel Kamer.
Minister Van Hijum:
... met de winstwaarschuwing dat ik betwijfel of er voor de zomer al een voorstel ligt. Maar ik wil wel de Kamer voor de zomer informeren.
De motie op stuk nr. 23 gaat over de belemmeringen rond handhaving. De huidige toezichts- en handhavingsbevoegdheden laten toe dat gegevens uitgewisseld kunnen worden. Het probleem wordt niet helemaal herkend. We staan altijd open voor signalen dat de gegevensuitwisseling niet goed verloopt, met concrete voorbeelden waarom dat dan niet aan de orde is. Dus de oproep aan de gemeenten is ook: help ons hierbij. In dat kader kan ik 'm oordeel Kamer geven om uiteindelijk knelpunten, daar waar ze bestaan, ook te kunnen opsporen.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 23 krijgt oordeel Kamer.
Minister Van Hijum:
De motie op stuk nr. 24 krijgt ook oordeel Kamer. Hierbij zou ik wel graag willen aangeven dat het vooral aan de Kamer zelf is om de behandeling van de Wtta in te plannen. Ik heb toegezegd in januari zo veel mogelijk te melden over wat we weten over de uitvoering, inclusief allerlei consequenties ervan. Ik zal wel ook hier eerlijk zijn: echt nog niet alle vragen over de uitvoering zullen in detail beantwoord kunnen zijn. Ik kan ook niet beloven dat ik al echt definitief kan zeggen wat de invoeringsdatum wordt. Ik kan wel zeggen: het wordt geen dag later dan kan. De urgentie wordt gedeeld door uw Kamer en mijzelf, maar er moet nog heel veel gebeuren voordat de wet in werking kan treden. Dat moet niet alleen snel, maar vooral ook zorgvuldig.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 24 krijgt oordeel Kamer. De motie op stuk nr. 25.
Minister Van Hijum:
De motie op stuk nr. 25 is een herhaling van het pleidooi van de heer Van Kent. Ik zou die als ontijdig willen kwalificeren. Ik heb namelijk toegezegd dat we in het debat over de Wtta daarover kunnen spreken. Dat kan ook tegen die tijd in de vorm van amendementen. Ik zou 'm dus hier als ontijdig willen kwalificeren.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 25 krijgt als oordeel "ontijdig". De motie op stuk nr. 26.
Minister Van Hijum:
De motie op stuk nr. 26 zou ik om twee redenen willen ontraden. Ik heb aangegeven dat er wat mij betreft inderdaad een hele duidelijke intentie, afspraak en doelstelling liggen van de afspraken die we met de vleessector hebben. Het is wel zo dat het uitzendverbod en het onderzoek dat we laten uitvoeren naar het maximale percentage flexibele krachten niet primair en uitsluitend voor de vleessector wordt opgesteld. We hebben echt gezegd: het is een brede verkenning; het is niet alleen gekoppeld aan deze sector. Met de vleessector heb ik — daarover heeft u net een brief ontvangen — een aantal stevige afspraken staan. Ik ben ook nog niet tevreden met de voortgang. Er moet dus nog ontzettend veel gebeuren, maar ik vind het wat voorbarig om nu al met de stok achter de deur klaar te staan. Geef het wat dat betreft nog even een kans, zou ik zeggen.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 26 krijgt als oordeel "ontraden".
Minister Van Hijum:
Ja. Tot slot de motie op stuk nr. 27. Hoewel, hier staat 11.
De voorzitter:
Op papier staat er 11, maar het is de motie op stuk nr. 27.
Minister Van Hijum:
Die kan ik aan het oordeel van de Kamer laten als ik 'm zo mag uitleggen dat het een van de opties is die ik de komende tijd ga verkennen en bespreken met gemeenten. Uiteindelijk wil ik, zoals ik heb aangegeven, namelijk een instrument kiezen dat ons echt gaat helpen en dat uitvoerbaar en handhaafbaar is. Dit is een van de opties die we daarbij verkennen.
De voorzitter:
Ik kijk naar mevrouw Postma. Zij knikt. Dan krijgt de motie op stuk nr. 27 oordeel Kamer met deze interpretatie. Wij zijn aan het einde gekomen van de tweede termijn en dit debat. Ik wil alle leden bedanken voor hun aanwezigheid, evenals de minister in vak K.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
De stemmingen zijn volgende week dinsdag. Ik schors voor de dinerpauze tot 18.45 uur.
De vergadering wordt van 17.59 uur tot 18.48 uur geschorst.