Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
36 701 Wijziging van de Faillissementswet en de Wet op het financieel toezicht ter implementatie van Verordening 2024/886 betreffende instantovermakingen in euro’s (Implementatiewet verordening instantovermakingen in euro’s)
Nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
ALGEMEEN
§ 1. Inleiding
Dit wetsvoorstel strekt tot implementatie van de wijzigingen die Verordening (EU)
2024/886 betreffende instantovermakingen in euro’s (hierna: de verordening)1 aanbrengt in de finaliteitsrichtlijn2 en de richtlijn betaaldiensten3. Daarnaast wijzigt de verordening ook de Single Euro Payments Area (SEPA)-verordening4 en de verordening grensoverschrijdende betalingen.5 De verordening is op 8 april 2024 in werking getreden en de implementatie van de
wijzigingen in de richtlijnen dient uiterlijk 9 april 2025 te zijn afgerond. Het wetsvoorstel
wordt mede door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid – Rechtsbescherming
ondertekend en deze toelichting wordt mede namens hem gegeven, omdat het wetsvoorstel
wijzigingen bevat van de Faillissementswet (Fw). Naast dit wetsvoorstel worden twee
algemene maatregelen van bestuur opgesteld waarmee de wijzigingen uit de verordening
worden uitgevoerd. In de bijlage is een transponeringstabel opgenomen met de bepalingen
uit de verordening.
§ 2. Aanleiding en doel van de verordening
In september 2020 publiceerde de Europese Commissie de «Retail Payments Strategy»,
met daarin de prioriteiten en doelstellingen van de Commissie voor het retailbetalingsverkeer
voor de periode 2020 tot en met 2024. Een van de doelstellingen uit de strategie was
het bevorderen van het Europese retailbetalingsverkeer door het gebruik van instantovermakingen
aan te jagen. Instantovermakingen zijn overmakingen die afzonderlijk worden ingediend
en die onmiddellijk worden uitgevoerd, 24 uur per etmaal en op elke kalenderdag, waardoor
het geldbedrag uiterlijk binnen 10 seconden op de betaalrekening van de ontvanger
staat. Het verschil met een «traditionele» Europese overmaking is dat deze in het
algemeen door betalingsdienstaanbieders werden gebundeld en op vooraf bepaalde tijdstippen
voor verwerking, clearing en afwikkeling bij een retailbetalingssysteem werden ingediend.
Instantovermakingen passen volgens de Commissie beter binnen de huidige tijd van innovatie
en digitalisering.
De infrastructuur voor het uitvoeren van een instantovermaking is al langer aanwezig
in de Europese Unie. In 2017 publiceerde de Europese Betalingsraad (European Payment Council, EPC) een gemeenschappelijke set aan regels en procedures voor instantovermakingen,
het zogenoemde SCT Inst Scheme. Een andere relevante infrastructuur is het systeem
van de Europese Centrale Bank (ECB) waardoor settlement van de instantovermakingen
plaatsvindt, de TARGET IP Settlement service (TIPS). Hoewel de infrastructuur en regels
er zijn, concludeert de Commissie in haar impact assessment dat er sinds de introductie
van het SCT Inst Scheme nog te weinig gebruik gemaakt wordt van instantovermakingen
in euro en het volle potentieel van instantovermakingen nog niet benut wordt. Zo is
er verschil tussen lidstaten in de mate waarin instantovermakingen aangeboden worden
en ook tegen welke prijs. In Nederland worden bijna alle Europese overschrijvingen
die via internetbankieren en mobiele bankapps zijn geïnitieerd al als instantovermaking
verwerkt en is het bij meer dan 95% van de betaalrekeningen in Nederland mogelijk
om instantovermakingen te verzenden en te ontvangen. In de Europese Unie geldt echter
dat instantovermakingen slechts door twee derde van de Europese betaaldienstverleners,
die ook «traditionele» Europese overschrijvingen als dienst aanbieden, aangeboden
worden. Ongeveer 19% van alle overschrijvingen in euro in de EU zijn instantovermakingen.6 Ook worden er in sommige lidstaten additionele kosten in rekening gebracht voor het
instant laten verwerken van een overboeking.
De Commissie publiceerde op 26 oktober 2022 een voorstel om het gebruik van instantovermakingen
in euro zowel binnen de landsgrenzen als grensoverschrijdend te bevorderen en instantovermakingen
in euro beschikbaar te maken voor burgers, ondernemingen en instellingen die in de
Europese Unie (EU) of de Europese Economische Ruimte (EER) een betaalrekening aanhouden.
Na een onderhandelingstraject werd er door de Raad en het Europees Parlement een finaal
akkoord bereikt.
§ 3. Inhoud van de verordening
De verordening wijzigt de Single Euro Payments Area (SEPA)-verordening en de verordening
grensoverschrijdende betalingen alsmede de finaliteitsrichtlijn en de richtlijn betaaldiensten.
Deze paragraaf zet uiteen wat er aangepast wordt.
3.1 Single Euro Payments Area (SEPA)-verordening
De verordening heeft als doel het gebruik van instantovermakingen zowel binnen de
landsgrenzen als grensoverschrijdend te bevorderen en instantovermakingen in euro
beschikbaar te maken voor burgers, ondernemingen en instellingen die in de Europese
Unie (EU) of de Europese Economische Ruimte (EER) een betaalrekening aanhouden. Hiervoor
wordt de SEPA-verordening gewijzigd. De SEPA-verordening vormt de grondslag voor de
gemeenschappelijke eurobetalingsruimte en bevat technische en bedrijfsmatige vereisten
voor overmakingen en automatische afschrijvingen in euro's. Bij het vaststellen van
deze verordening in 2012, was er nog geen sprake van instantovermakingen.
Hiertoe wordt allereerst een verplichting opgelegd aan betalingsdienstaanbieders om
ervoor te zorgen dat alle betalingsdienstgebruikers in de Unie betalingsopdrachten
voor instantovermakingen in euro's kunnen plaatsen en instantovermakingen in euro's
kunnen ontvangen.
Het tweede punt dat de verordening regelt is dat de kosten van een instantovermaking
– waaronder alle soorten kosten die betalers en begunstigden voor de uitvoering van
instantovermakingen in euro's worden aangerekend, met inbegrip van kosten per transactie
of forfaitaire bedragen – niet hoger mogen zijn dan de kosten die eenzelfde betalingsdienstgebruiker
worden aangerekend voor overeenkomstige soorten andere overmakingen in euro's.
Het derde punt dat de verordening regelt is de verplichting voor betalingsdienstaanbieders
om een verificatiedienst aan te bieden. Dit is een dienst die de naam van de begunstigde
verifieert aan wie de betaler voornemens is een overmaking te verzenden.
Tot slot wordt de wijze van sanctiescreening gewijzigd voor instantovermakingen. De
huidige werkwijze is dat instantovermakingen op transactiebasis gescreend worden aan
de hand van sanctielijsten. Met de komst van deze verordening worden betalingsdienstaanbieders
verplicht om periodiek en ten minste dagelijks na te gaan of hun betalingsdienstgebruikers
aan gerichte financiële beperkende maatregelen onderworpen personen of entiteiten
zijn, en mogen zij niet langer een op transacties gebaseerde screening toepassen.
Aan de wijzigingen aan de SEPA-verordening zal uitvoering worden gegeven door middel
van een wijziging van het Besluit EU-verordeningen Wft, waarin uitvoering is gegeven
aan de SEPA-verordening (zie bijlage 4 van dat besluit).
3.2 De Verordening betreffende grensoverschrijdende betalingen
Naast de SEPA-verordening, wordt ook de Verordening betreffende grensoverschrijdende
betalingen gewijzigd. Op grond van deze verordening moeten de kosten die een betalingsdienstaanbieder
die zich bevindt in een lidstaat waarvan de munteenheid niet de euro is, voor grensoverschrijdende
betalingen in euro’s rekent, gelijk zijn aan de kosten voor binnenlandse overmakingen
in de nationale valuta. Wanneer een dergelijke betalingsdienstaanbieder voor binnenlandse
instantovermaking in de nationale valuta hogere kosten hanteert dan voor binnenlandse
niet-instantovermakingen in de nationale valuta, zou dit betekenen dat er ook hogere
kosten gelden voor grensoverschrijdende instantovermakingen dan voor grensoverschrijdende
niet-instantovermakingen. Om tegenstrijdige vereisten te vermijden in de kosten die
gerekend worden voor een instantovermaking door een betalingsdienstaanbieder die zich
bevindt in een lidstaat waarvan de munteenheid niet de euro is en de hoofddoelstelling
van de verordening te bereiken, wordt de Verordening zo aangepast dat de kosten voor
betalers en begunstigden voor grensoverschrijdende instantovermakingen in euro niet
hoger zijn dan de kosten voor grensoverschrijdende niet-instantovermakingen in euro.
Deze wijziging behoeft geen implementatie omdat deze rechtstreekse werking heeft.
De wijziging is daarom niet opgenomen in deze Implementatiewet, dan wel in de algemene
maatregelen van bestuur.
3.3 Herziene richtlijn betaaldiensten
De verordening wijzigt de herziene richtlijn betaaldiensten. De verordening creëert
een nieuwe verplichting in artikel 35 bis van de richtlijn betaaldiensten voor een
betaalinstelling of elektronischgeldinstelling indien zij verzoekt om deel te nemen
of indien zij deelneemt aan een systeem als bedoeld in artikel 212a, onderdeel b,
van de Faillissementswet. Dit maakt het mogelijk om deel te nemen aan systemen als
directe deelnemer. Voorheen was het niet mogelijk voor betaalinstellingen en elektronischgeldinstellingen
om direct deel te nemen aan dergelijke aangewezen systemen. Zij moesten daarom gebruik
maken van die systemen als indirecte deelnemer door bijvoorbeeld diensten af te nemen
van een wel deelnemende bank. Nu betaalinstelling en elektronischgeldinstellingen
zelf direct kunnen deelnemen, dienen zij ook aan de bijbehorende vereisten te voldoen.
Betaalinstellingen en elektronischgeldinstellingen moeten hierdoor ook voldoen aan
de waarborgen van stabiliteit, integriteit en risicobeheer zoals ook geldt voor andere
partijen die deelnemen aan een systeem als bedoeld in artikel 212a, onderdeel b, van
de Faillisementswet. Artikel 35 bis van de richtlijn betaaldiensten introduceert verplichtingen
die betrekking hebben op de bescherming van geldmiddelen van gebruikers, governanceregelingen
en bedrijfscontinuïteitsregelingen. De volgende drie verplichtingen kunnen worden
onderscheiden: een beschrijving van de genomen maatregelen om de geldmiddelen van
betalingsdienstgebruikers veilig te stellen, een beschrijving van de governanceregelingen
en de mechanismen voor interne controle, en een afwikkelingsplan voor het geval van
faillissement.
Het introduceren van de mogelijkheid voor betaalinstellingen en elektronischgeldinstellingen
om deel te nemen aan systemen als bedoeld in artikel 212a, onderdeel b, van de Faillissementswet,
komt voort uit de impact assessment van de Commissie over de herziene richtlijn betaaldiensten.
Directe deelname aan deze systemen is essentieel om effectieve concurrentie en innovatie
binnen het betalingsverkeer te realiseren. Op deze manier kunnen betaalinstellingen
en elektronischgeldinstellingen met banken concurreren in plaats van dat zij afhankelijk
zijn van banken voor indirecte deelname aan de systemen.7
3.4 Finaliteitsrichtlijn
De verordening wijzigt ook de finaliteitsrichtlijn. De finaliteitsrichtlijn uit 1998
behelst, kort gezegd, de finaliteit van betalingen en effectentransacties in betalings-
en afwikkelingssystemen. Finaliteit houdt in dat een eenmaal in een systeem ingebrachte
opdracht niet meer ongedaan gemaakt kan worden door het faillissement van een van
de deelnemers aan het systeem.8 Hiermee wordt voorkomen dat een faillissement van een deelnemer bij bepaalde transacties
leidt tot ongedaanmaking van die transactie, wat een grote verstoring voor de financiële
markten zou kunnen opleveren. Met een systeem wordt onder meer gedoeld op een formele
overeenkomst tussen drie of meer deelnemers met gemeenschappelijke regels en standaardprocedures
voor de clearing of het uitvoeren van overboekingsopdrachten en die door de Minister
van Financiën zijn aangewezen overeenkomstig artikel 212d van de Faillissementswet
(Fw). Voorbeelden van dergelijke systemen die in Nederland zijn aangewezen zijn onder
meer het betalingssysteem TARGET-NL van de Nederlandsche Bank (DNB), en de effectenafwikkelingssystemen
van de centrale tegenpartij Cboe Clear Europe en de centrale effectenbewaarinstelling
Euroclear Nederland.9
De definitie van instelling zoals in de gewijzigde finaliteitsrichtlijn is opgenomen
en die haar reikwijdte (mede) bepaalt bevat nu twee sets aan mogelijke instellingen.
Allereerst zijn dat de instellingen die reeds waren opgenomen in de finaliteitsrichtlijn
en die deelnemen aan een systeem en verantwoordelijkheid dragen voor het nakomen van
de financiële verplichtingen die ontstaan uit een overboekingsopdracht binnen dat
systeem. Door de wijziging van de verordening worden aan de definitie van instelling
twee type ondernemingen toegevoegd: betaalinstellingen en elektronischgeldinstellingen.
Deze twee type ondernemingen worden door de verordening toegevoegd aan de finaliteitsrichtlijn,
met bovendien een eigen alinea in de definitiebepaling: zij kunnen alleen deelnemen
aan een systeem waarin een bepaald type overboekingsopdrachten wordt uitgevoerd. Deze
overboekingsopdrachten zien op opdrachten om door middel van een boeking op een rekening
een geldsom ter beschikking van een ontvanger te stellen, of iedere opdracht die resulteert
in het op zich nemen of het nakomen van een betalingsverplichting zoals gedefinieerd
in de regels van het systeem. Betaalinstellingen en elektronischgeldinstellingen houden
geen effectenrekeningen aan, en kunnen daarom ook geen overboekingsopdrachten doen
die daaraan gerelateerd zijn in een systeem.
Doordat betaalinstellingen en elektronischgeldinstellingen onder de definitie van
«instelling» in de zin van de finaliteitsrichtlijn worden gebracht, is het mogelijk
voor hen om deel te nemen aan een systeem als directe deelnemer.
Op deze manier kunnen betaalinstellingen en elektronischgeldinstellingen met banken
concurreren in plaats van dat zij afhankelijk zijn van banken voor indirecte deelname
aan de systemen. Alvorens betaalinstellingen en elektronischgeldinstellingen toegelaten
kunnen worden als deelnemers, dienen zij aan extra vereisten te voldoen die volgen
uit de richtlijn betaaldiensten welke ook gewijzigd is door de verordening. Om toegang
te krijgen tot het betalingssysteem TARGET-NL van DNB, moet worden voldaan aan het
door het Eurosysteem opgestelde beleid. Dit beleid treedt in werking per april 2025.10
§ 4. Inhoud wetsvoorstel
De verordening wijzigt zoals gezegd twee verordeningen en twee richtlijnen. De wijzigingen
van de SEPA-verordening worden uitgevoerd door middel van een algemene maatregel van
bestuur tot wijziging van het Besluit EU-verordeningen Wft, waarin de SEPA-verordening
is uitgevoerd (zie bijlage 4 van dat besluit). De wijzigingen uit de verordening grensoverschrijdende
betalingen behoeven geen implementatie. In dit wetsvoorstel zijn alleen de wijzigingen
aan de herziene richtlijn betaaldiensten en de finaliteitsrichtlijn opgenomen. Voor
de eerstgenoemde richtlijn is verder ook nog een (technische) wijziging van het Besluit
prudentiële eisen Wft nodig. Deze wijziging zal, vanwege de samenhang met dit wetsvoorstel,
in een afzonderlijke algemene maatregel van bestuur worden opgenomen om de voortgang
van de benodigde wijziging van het Besluit EU-verordeningen Wft niet onnodig te vertragen.
4.1 Herziene richtlijn betaaldiensten
Ter implementatie van de wijzigingen in de richtlijn betaaldiensten door de verordening
wordt artikel 5:88 van de Wet op het financieel toezicht (Wft) gewijzigd. Artikel
5:88 Wft betreft implementatie van artikel 35 van de richtlijn betaaldiensten en dit
laatste artikel is aangepast door de verordening.
4.2 Finaliteitsrichtlijn
De finaliteitsrichtlijn is in 1999 geïmplementeerd in Afdeling 11A van de Faillissementswet
(Fw), in de artikelen 212a tot en met 212e Fw.11 Deze bepalingen hebben betrekking op de afwikkeling van betalingen en effectentransacties
in betaling- en afwikkelingssystemen. Dit wetsvoorstel strekt ertoe de definitie van
«instelling» zoals opgenomen in artikel 212a, onderdeel a, Fw, dat relevant is voor
het toepassingsbereik van deze afdeling, aan te passen aan de wijzigingen die door
de verordening in de finaliteitsrichtlijn worden ingevoerd. Met die wijzigingen worden
betaalinstellingen en elektronischgeldinstellingen toegevoegd aan de definitie van
instelling.
Zoals al gezegd, worden betaalinstellingen en elektronischgeldinstellingen niet bevoegd
om alle typen overboekingsopdrachten te doen. Daarom past het wetsvoorstel tevens
de definitie van overboekingsopdracht in de Fw aan, zodat deze in lijn is met de richtlijndefinitie
en hierin duidelijker onderscheid wordt gemaakt tussen de verschillende typen overboekingsopdrachten.
Tot slot wordt voorzien in enkele technische wijzigingen en het herstel van een kleine
omissie in de Fw.
§ 5. Financiële gevolgen en regeldruk
In deze paragraaf wordt ingegaan op de financiële gevolgen en regeldrukkosten. Dit
voorstel heeft geen financiële gevolgen voor het Rijk. Onder regeldrukkosten worden
verstaan alle investeringen en inspanningen (uitgedrukt in euro’s) die burgers, bedrijven
of professionals moeten doen of verrichten om te voldoen aan verplichtingen uit regelgeving
afkomstig uit de rijksoverheid. Het gaat hierbij om de kosten die voortvloeien uit
informatieverplichtingen en inhoudelijke verplichtingen waaronder de toezicht gerelateerde
verplichtingen op basis van regelgeving. Deze kosten worden verdeeld in eenmalige
en structurele kosten.
Dit voorstel heeft geen gevolgen voor de regeldruk van betalingsinstellingen. Het
voorstel zorgt er enkel voor dat definities in lijn zijn met de nieuwe verordening.
Wel leiden de vereisten voor deelname aan een systeem zoals TARGET tot regeldruk voor
niet-bancaire betalingsinstellingen. Dit wordt echter uitgewerkt door middel van een
algemene maatregel van bestuur. Hierin zal dan ook worden ingegaan op de bijbehorende
regeldruk.
Advies ATR
Het wetsvoorstel is voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR). Het
ATR heeft besloten om het dossier niet te selecteren voor een formeel advies. De reden
hiervoor is dat er sprake is van een-op-een implementatie.
§ 6. Uitvoering
De Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) worden aangewezen
als toezichthouders voor de verordening. Beiden krijgen hun bevoegdheden toegewezen
door middel van een algemene maatregel van bestuur. DNB en AFM zullen bij de uitvoeringstoets
bij de algemene maatregel van bestuur ingaan op de toezichtstaken en de benodigde
capaciteit die nodig zal zijn voor alle verplichtingen die voortvloeien uit de verordening12.
§ 7. Consultatie
Het wetsvoorstel is, tezamen met een ontwerpbesluit13 van 23 september 2024 tot en met 20 oktober 2024 geconsulteerd op www.internetconsultatie.nl/instantovermakingen. Drie partijen hebben gereageerd op de consultatie waarvan twee reacties zien op
het wetsvoorstel: de reactie van de Electronic Money Association (EMA) en Modulr Finance
B.V. De derde reactie is van Betaalvereniging Nederland, deze reactie wordt behandeld
in nota van toelichting bij de algemene maatregel van bestuur nu haar inbreng alleen
ziet op de voorgestelde wijzigingen in het Besluit prudentiële regels. De consultatiereacties
van de EMA en Modulr Finance B.V. zien op de toegang voor betaalinstellingen en elektronischgeldinstellingen
tot systemen als bedoeld in de finaliteitsrichtlijn. Beide partijen geven aan het
een positieve ontwikkeling te vinden dat niet-bancaire betalingsinstellingen toegang
kunnen krijgen tot deze systemen.
Daarnaast uit de EMA zorgen over het beleid van de ECB om geen rekeningen te verstrekken
aan niet-bancaire betalingsdienstaanbieders voor het veiligstellen van de gelden van
gebruikers bij centrale banken. Het is echter aan de ECB om haar eigen beleid te vormen.
De lidstaten hebben hier geen inspraak in. De consultatiereacties hebben daarom ook
niet tot wijzigingen geleid in de wet of de memorie van toelichting.
ARTIKELSGEWIJS
ARTIKEL I
A
In afdeling 11A Fw is een aantal maal de zinsnede «de Minister van Financiën» opgenomen.
In wetten en algemene maatregelen van bestuur is de correcte terminologie echter «Onze
Minister van Financiën». Deze wijzigingsopdracht past alle zinsnedes aan, zodat in
afdeling 11A Fw nu overal «Onze Minister» wordt gebruikt.
B
Artikel 212a, onderdeel a, Fw bevat de definitie van «instelling» en somt op welke
ondernemingen beschouwd kunnen worden als instelling in de zin van afdeling 11A Fw.
Deze definitie is van belang omdat een instelling een deelnemer (zie artikel 212a,
onderdeel f, Fw) kan zijn aan een betalingssysteem of effectenafwikkelingssysteem.
De definitie van instelling volgt de gelijknamige definitie in de finaliteitsrichtlijn.
Door de verordening wordt de definitie van instelling in de finaliteitsrichtlijn aangepast,
waardoor betaalinstellingen en elektronischgeldinstellingen ook worden toegevoegd
als mogelijke deelnemers aan een systeem. Om dit te implementeren worden betaalinstellingen
en elektronischgeldinstellingen opgenomen in artikel 212a, onderdeel a, Fw.
Uit de nieuwe tekst van de finaliteitsrichtlijn volgt voor betaalinstellingen en elektronischgeldinstellingen
wel een beperking: zij kunnen alleen deelnemen in een systeem voor overboekingsopdrachten
als bedoeld in de definitie van overboekingsopdracht, eerste streepje, van artikel
2, onderdeel i, van de finaliteitsrichtlijn. Dit volgt uit de nieuwe alinea die is
toegevoegd na elektronischgeldinstelling in artikel 2, onderdeel b, van de finaliteitsrichtlijn.
De overboekingsopdrachten als bedoeld in het eerste streepje van artikel 2, onderdeel
i, van de finaliteitsrichtlijn betreffen opdrachten door een deelnemer om door middel
van een boeking op de rekeningen van een bank, een centrale bank, een centrale tegenpartij
of een afwikkelende instantie een geldsom ter beschikking van een ontvanger te stellen,
of iedere opdracht die resulteert in het op zich nemen of het nakomen van een betalingsverplichting
zoals gedefinieerd in de regels van het systeem of in een andere overeenkomst. Doordat
de bevoegdheid van betaalinstellingen en elektronischgeldinstellingen hiertoe beperkt
is, is er een duidelijk onderscheid ontstaan tussen het type instelling dat een deelnemer
aan een systeem kan zijn: enerzijds de betaalinstellingen en elektronischgeldinstellingen
en anderzijds de overige ondernemingen die genoemd worden in de definitie van instelling.
Deze overige groep, waar bijvoorbeeld banken, centrale tegenpartijen, clearinginstellingen
en overheidsinstanties in vallen, kan namelijk ook het tweede type overboekingsopdrachten
doen: een opdracht om door middel van een boeking in een register, of anderszins,
de rechten op of de belangen in één of meer effecten over te boeken (artikel 2, onderdeel
i, tweede streepje, van de finaliteitsrichtlijn). Omdat betaalinstellingen en elektronischgeldinstellingen
geen effectenrekeningen kunnen aanhouden, zijn zij ook niet bevoegd om dat type overboekingsopdrachten
te doen in een systeem.
Voornoemde tweedeling in het type instelling wordt nu opgenomen in artikel 212a, onderdeel
a, Fw, door de tekst nauwer aan te laten sluiten bij de finaliteitsrichtlijn. Onderdeel
1 bevat de ondernemingen die onder de definitie van instelling vallen en beide typen
overboekingsopdrachten in systemen kunnen doen. Onderdeel 2 bevat de beperktere variant
voor betaalinstellingen en elektronischgeldinstellingen.
Overigens dienen betaalinstellingen en elektronischgeldinstellingen, alvorens zij
daadwerkelijk deel kunnen nemen aan een systeem als deelnemer, te voldoen aan de vereisten
van artikel 35 bis van de richtlijn betaaldiensten. Deze vereisten betreffen onder
meer een beschrijving van de maatregelen om geldmiddelen van gebruikers veilig te
stellen, een beschrijving van governanceregelingen en internecontrolemechanismen,
en een afwikkelingsplan. Deze vereisten zullen worden opgenomen in artikel 26bb van
het Besluit prudentiële regels Wft dat wordt geïntroduceerd door middel van een separate
algemene maatregel van bestuur.
Daarnaast zijn twee technische aanpassingen gemaakt. Allereerst zijn de ondernemingen
op alfabetische volgorde gezet om het geheel overzichtelijker te maken. Daarbij zijn
de drie ondernemingen waarvoor naar artikel 1:1 van de Wft verwezen werd samengevoegd,
te weten bank, beleggingsonderneming en clearinginstelling. Het tweede punt betreft
het laten vervallen van het oude artikel 212a, onderdeel a, onder 6°, Fw. Dit ziet
op de overgangsrechtelijke situatie dat onder de oude Wet toezicht kredietinstellingen
1992 bepaalde «banken» wel onder de definitie van bank vielen, maar onder de Wet op
het financieel toezicht (Wft) niet meer. Ten tijde van de Invoerings- en aanpassingswet
Wet op het financieel toezicht is 6° ingevoegd in artikel 212a, onderdeel a, Fw. Omdat
er geen sprake meer is van dit soort «banken» is dit deel van de bepaling niet meer
relevant, en kan dit komen te vervallen.
Tevens is de definitie van overboekingsopdracht in artikel 2, onderdeel i, van de
finaliteitsrichtlijn overgenomen in artikel 212a Fw als onderdeel j. Omdat de oude
definitie in artikel 212a, onderdeel j, Fw geen duidelijk onderscheid maakte tussen
de twee verschillende type overboekingsopdrachten zoals omschreven in artikel 2, onderdeel
i, van de finaliteitsrichtlijn, wordt de definitie in de Faillissementswet aangepast
zodat deze meer in lijn is met de definitie in de finaliteitsrichtlijn. De wijziging
splitst de definitie van overboekingsopdracht nu in twee delen, zodat terugverwezen
kan worden specifiek naar het eerste gedeelte van de definitie voor wat betreft het
type opdrachten waarvoor betaalinstellingen en elektronischgeldinstellingen kunnen
deelnemen aan een systeem.
C
Artikel 212b Fw bevat de uitzondering op de 00.00-uur regel.14 Normaliter werkt het faillissement terug vanaf het moment van faillietverklaring
tot 00.00 uur daarvoor. De finaliteitsrichtlijn maakt daarop een uitzondering als
de in de definitie van instelling genoemde ondernemingen in het kader van deelname
aan een systeem overboekingsopdrachten hebben ingevoerd. De huidige tekst van artikel
212b, eerste en derde lid, Fw spreekt over «gegeven overboekingsopdracht» wat niet
geheel aansluit op de tekst van de finaliteitsrichtlijn. In artikel 3 van de finaliteitsrichtlijn,
waarvan artikel 212b Fw een implementatie vormt, wordt gesproken over «ingevoerde
overboekingsopdracht». Het tijdelijke moment tussen gegeven en ingevoerde overboekingsopdracht
kan feitelijk en juridisch verschillen. Het is namelijk het systeem als bedoeld in
artikel 212a, onderdeel b, Fw dat bepaalt wat het moment van invoering in het systeem
is. Dit staat ook in artikel 3, derde lid, van de finaliteitsrichtlijn, waarin aangegeven
wordt dat «het tijdstip van invoering van een overboekingsopdracht in een systeem
wordt bepaald volgens de regels van dat systeem». Om dichter bij de finaliteitsrichtlijn
aan te sluiten is gekozen om in artikel 212b, eerste en derde lid, Fw de tekst aan
te passen naar «in het systeem ingevoerde overboekingsopdracht».
Met de hierboven beschreven wijziging is in de tekst van het eerste en derde lid van
artikel 212b Fw tevens de term «opdracht tot verrekening» komen te vervallen. Verrekening
wordt in artikel 2, onderdeel k, van de finaliteitsrichtlijn (en artikel 212a, onderdeel
l, Fw) gedefineerd als «het in één nettovordering of nettoverplichting omzetten van
vorderingen en verplichtingen die voortvloeien uit overboekingsopdrachten die een
deelnemer of deelnemers geeft/ geven aan of ontvangt/ontvangen van één of meer andere
deelnemers, met als gevolg dat er alleen een nettovordering of een nettoverplichting
ontstaat». Een verrekening is daarmee geen opdracht die een deelnemer aan een systeem
invoert in dat systeem, maar een resultaat of gevolg van ingevoerde overboekingsopdrachten
door het systeem zelf. De term «opdracht tot verrekening» in artikel 212b Fw is daarom
verwarrend en komt te vervallen. De verrekening door het systeem zelf blijft behouden
in artikel 212b Fw, nu het in het eerste en derde lid terug te vinden is in de opsomming
«of enige uit een dergelijke opdracht voortvloeiende betaling, levering, verrekening of andere rechtshandeling die benodigd is om de opdracht volledig in het systeem of
op grond van een andere overeenkomst uit te voeren ...». Hiermee wordt ook dichter
aangesloten bij artikel 3, eerste lid, van de finaliteitsrichtlijn welk luidt «1.
Overboekingsopdrachten en verrekening zijn juridisch afdwingbaar en kunnen aan derden worden tegengeworpen...». Hierbij
wordt opgemerkt dat de term «opdracht tot verrekening» ook voorkomt in de artikelen
63e, eerste lid, en 241e, eerste lid, Fw. Voor deze bepalingen, die voortvloeien uit
de bepalingen van de financiëlezekerheidsovereenkomstenrichtlijn15, is de term «opdracht tot verrekening» wel passend nu dit een opdracht is die door
partijen gegeven kan worden op grond van een verrekeningsbeding in een financiëlezekerheidsovereenkomst.16
Het dichter bij de tekst van de finaliteitsrichtlijn aansluiten is ook de reden voor
invoeging van een vijfde lid in artikel 212b Fw. Artikel 3, derde lid, van de finaliteitsrichtlijn
schrijft voor dat «het tijdstip van invoering van een overboekingsopdracht in een
systeem wordt bepaald volgens de regels van dat systeem». Daarnaast schrijft artikel
5, eerste alinea, van de finaliteitsrichtlijn voor dat «vanaf het volgens de regels
van een systeem bepaalde tijdstip mag een overboekingsopdracht noch door een deelnemer
aan dat systeem, noch door een derde worden herroepen». In beide gevallen dient een
systeem in haar overeenkomst aan te geven wat de twee momenten zijn binnen dit systeem
waarop er sprake is van invoering en onherroepelijkheid. Ten tijde van de implementatie
van de finaliteitsrichtlijn is ervoor gekozen deze twee bepalingen niet op te nemen,
omdat herroeping geen probleem zou zijn in de Nederlandse rechtspraktijk en de wetgever
ervan uitging dat het moment van onherroepelijkheid in ieder geval gelijk zou vallen
met het moment van invoering van een overboekingsopdracht in een systeem.17 In de praktijk blijkt dit samenvallen van momenten niet altijd het geval te zijn,
en verschilt het van systeem tot systeem wanneer het moment van invoering en onherroepelijkheid
precies plaatsvindt, omdat de verschillende systemen dit, elk naar gelang de karakteristieken
van het systeem en de werking daarvan, anders definiëren in hun regels. Door invoeging
van het onderhavige lid is helder dat elk systeem in zijn regels opneemt wat de momenten
van invoering en onherroepelijkheid zijn. Daarbij geldt voor interoperabele systemen
dat zij, zoals reeds was opgenomen in het oude vijfde lid wat nu hernummerd is tot
zesde lid van artikel 212b Fw, proberen deze momenten zoveel mogelijk te coördineren.
D
Met de Herstelwet Financiële Markten 2017 is artikel 212d, eerste lid, Fw gewijzigd.
Met die wijziging is geregeld dat op grond van dat eerste lid uitsluitend een systeem
met gemeenschappelijke regels en standaardprocedures voor de clearing of het uitvoeren
van overboekingsopdrachten tussen de deelnemers kon worden aangewezen en niet tevens
de systeemexploitant van dat systeem. Bij het wijzigen van het eerste lid, is de bevoegdheid
tot aanwijzing van een systeemexploitant door de Minister van Financiën komen te vervallen.18 Abusievelijk is toen een zinsnede over de aanwijzing van een systeemexploitant in
het vierde lid van artikel 212 Fw niet vervallen. Deze omissie wordt nu verholpen.
E
Artikel 281g Fw verklaarde artikel 212a, onderdelen a tot en met f, en de artikelen
212b tot en met 212f Fw van overeenkomstige toepassing op de verlening van surseance
van betaling. Artikel 281g Fw is sinds 1 januari 2007 niet meer gewijzigd, terwijl
daartoe wel aanleiding bestond vanwege verschillende wijzigingen in afdeling 11A Fw.
Deze omissie wordt hersteld met deze wijziging. Omwille van de duidelijkheid wordt
artikel 281g Fw opnieuw vastgesteld.
Artikel 281g Fw verklaart afdeling 11A Fw als geheel van overeenkomstige toepassing.
In de oude versie van dit artikel werd alleen artikel 212a, onderdelen a tot en met
f en de artikelen 212b tot en met 212f genoemd als van overeenkomstige toepassing
zijnde. Omdat de overige definities in artikel 212a, onderdelen g en verder, ook relevant
kunnen zijn bij de overeenkomstige toepassing, is ervoor gekozen om heel artikel 212a
van overeenkomstige toepassing te verklaren. Sinds 2007 is artikel 212f vervallen,
maar ook onder de oude formulering werden de artikelen 212b tot en met 212e van overeenkomstige
toepassing verklaard. Logischerwijs kan hierom de gehele afdeling 11A Fw van overeenkomstige
toepassing verklaard worden.
Hoewel de overeenkomstige toepassing van afdeling 11A Fw geldt voor alle ondernemingen
die vallen onder de definitie van instelling in artikel 212a, onderdeel a, Fw, heeft
deze voor sommige van de daar genoemde ondernemingen geen effect, omdat hieraan ingevolge
artikel 214, vierde lid, Fw geen surseance van betaling kan worden verleend. Allereerst
geldt dit voor banken en centrale tegenpartijen. Dit is het geval omdat voor dit type
ondernemingen een specifiek herstel- en afwikkelingsraamwerk geldt uit hoofde van
hoofdstuk 3A.1 van de Wft of de verordening herstel en afwikkeling centrale tegenpartijen.19 Hierbij moet worden opgemerkt dat surseance van betaling wel kan worden verleend
aan de onder artikel 212a, onderdeel a, Fw genoemde instelling die een vergunning
als bedoeld in artikel 3:4 van de Wft heeft. Dit zijn de zogenoemde «opt-in» banken
die vrijwillig kiezen om te vallen onder het bankenregime. Op grond van artikel 3:4,
tweede lid, is hoofdstuk 3A.1 Wft met betrekking tot het afwikkelingsraamwerk voor
banken niet van toepassing.20 Wordt aan een dergelijke «opt-in» bank surseance van betaling verleend, dan is afdeling
11A ingevolge artikel 281g Fw van overeenkomstige toepassing.
In artikel 214, vierde lid, Fw zijn ook beleggingsondernemingen als bedoeld in artikel
212oo, tweede zin, Fw opgenomen. Dit betreft grotere beleggingsondernemingen waarop
het herstel- en afwikkelingsraamwerk van banken uit hoofdstuk 3A.1 van de Wft van
toepassing is.21 Aan dit type beleggingsondernemingen kan geen surseance worden verleend, zodat de
overeenkomstige toepassing in artikel 281g Fw dus ook niet aan de orde komt. Voor
kleinere beleggingsondernemingen die niet vallen onder het herstel- en afwikkelingsraamwerk
is surseance wel mogelijk, en voor die beleggingsondernemingen geldt in dat geval
de van overeenkomstige toepassingsverklaring ingevolge artikel 281g Fw.
Ten opzichte van het oude artikel 281g Fw worden ook enkele nieuwe ondernemingen onder
de reikwijdte van het artikel gebracht. Voor clearinginstellingen geldt dat die ten
onrechte in het verleden niet aan artikel 281g Fw zijn toegevoegd terwijl zij wel
genoemd worden in artikel 212a Fw. Dat wordt met deze wijziging hersteld. Hetzelfde
geldt voor degene die een vergunning heeft verkregen ingevolge artikel 3:4 Wft (de
opt-in banken).
In de oude opsomming was de beleggingsonderneming met zetel in een staat die geen
lidstaat is die haar bedrijf uitoefent vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor
opgenomen. Deze beleggingsondernemingen vallen ook onder de definitie van beleggingsonderneming
uit artikel 212a, onderdeel a, onderdeel 1, Fw.
De wijzigingen in de definitie van instelling in artikel 212a, onderdeel a, Fw (zie
wijzigingsonderdeel A) werken ook hier door. Afdeling 11A wordt dus ook overeenkomstig
van toepassing in geval van de surseance van betaling van betaalinstellingen en elektronischgeldinstellingen.
In afdeling 11A wordt een uitzondering gemaakt in artikel 212b op een aantal bepalingen
uit Titel I Fw. De passage onderaan artikel 281g Fw had tot doel die uitzonderingen
toe te passen op de corresponderende bepalingen in Titel II Fw die over surseance
gaan. Daarom moet bijvoorbeeld in plaats van artikel 23 worden gelezen artikel 217,
want beide artikelen gaan over het moment van aanvang van faillissement respectievelijk
surseance, en beide artikelen laten dat moment terugwerken tot het begin van de dag.
Op grond van artikel 281g Fw moet nu het in artikel 212b, eerste lid, Fw genoemde
artikel 23 dus gelezen worden als artikel 217 Fw. Hiermee wordt bewerkstelligd dat
ook bij surseance van betaling er geen terugwerkende kracht tot 00.00 uur geldt waardoor
de werking van de systemen en de daar ingevoerde overboekingsopdrachten verstoord
zou kunnen worden.22 Hierbij is ook toegevoegd dat voor artikel 63a Fw gelezen moet worden «artikel 241a»,
het artikel dat in surseance van betaling de evenknie is van artikel 63a Fw. In het
oude artikel 281h Fw, dat is vervallen bij inwerkingtreding van de Invoerings- en
aanpassingswet Wet op het financieel toezicht, werden 63a en 241a Fw wel genoemd.
Met dit wetsvoorstel wordt die situatie hersteld.
ARTIKEL II
Artikel 5:88, derde lid, onderdeel a, Wft is opgenomen ter implementatie van artikel
35, tweede lid, onderdeel a, van de richtlijn betaaldiensten. Artikel 35 van die richtlijn
schrijft voor dat vereisten voor de toegang tot betalingssystemen voor dienstverleners
objectief, niet-discriminerend en evenredig zijn en de toegang hiertoe niet belemmeren.
Artikel 35, tweede lid, onderdeel a, maakte daar voorheen een uitzondering op voor
systemen die zijn aangemerkt als systeem als bedoeld in de finaliteitsrichtlijn, omdat
deze systemen niet voor alle dienstverleners toegankelijk waren: voor betaalinstellingen
en elektronischgeldinstellingen was het immers niet mogelijk om deel te nemen aan
dergelijke aangewezen systemen, maar zij moesten gebruik van die systemen maken als
indirecte deelnemer, door bijvoorbeeld diensten af te nemen van een wel (direct) deelnemende
bank. Artikel 35, tweede lid, onderdeel a, van de richtlijn betaaldiensten komt te
vervallen, nu betaalinstellingen, indien zij voldoen aan de vereisten uit artikel
35 bis van die richtlijn, wel direct kunnen deelnemen in aangewezen systemen op grond
van de finaliteitsrichtlijn. Dit is mede mogelijk doordat zij nu zijn toegevoegd aan
de definitie van instelling in de finaliteitsrichtlijn.23 Hierdoor geldt voortaan ook voor systemen die zijn aangemerkt als systeem als bedoeld
in de finaliteitsrichtlijn dat de vereisten voor de toegang objectief, niet-discriminerend
en evenredig moeten zijn en de toegang hiertoe niet mogen belemmeren. Hierdoor kan
artikel 5:88, derde lid, onderdeel a, Wft komen te vervallen. Na het vervallen van
onderdeel a zou het derde lid alleen nog maar bestaan uit een onderdeel b, waardoor
ervoor gekozen is om het derde lid opnieuw vast te stellen als een lid zonder onderdelen.
ARTIKEL III
Dit artikel bevat het overgangsrecht. Afdeling 11A en artikel 281g zoals deze luidden
voor inwerkingtreding van deze wet blijven van toepassing op faillissementen die zijn
uitgesproken en surseances die voorlopig of definitief zijn verleend voor dat tijdstip.
ARTIKEL IV
De implementatietermijn die de verordening voorschrijft in artikel 5 is dat omzetting
op 5 april 2025 gereed moest zijn. Deze termijn is voor een wetswijziging te kort
om hieraan te voldoen. Vandaar dat ervoor gekozen is om de wet zo snel mogelijk in
werking te laten treden na publicatie in het Staatsblad. Hiermee wordt afgeweken van
de vaste verandermomenten in verband met implementatie van EU-wetgeving.
De Minister van Financiën,
E. Heinen
Bijlage. Transponeringstabel behorende bij de implementatie van Verordening (EU) 2024/886
Bepaling EU-regeling
Bepaling in implementatieregeling of bestaande regeling
(Toelichting indien niet geïmplementeerd of naar zijn aard geen implementatie behoeft)
Omschrijving beleidsruimte
Toelichting op de keuze(n) bij de invulling van de beleidsruimte
Artikel 1 lid 1
Behoeft geen implementatie
Geen
Artikel 1 lid 2
Bijlage 4, Besluit EU-verordeningen Wft
Geen
Artikel 1 lid 3
Behoeft geen implementatie
Geen
Artikel 1 lid 4
Behoeft geen implementatie
Geen
Artikel 1 lid 5
Behoeft geen implementatie
Geen
Artikel 2 lid 1
Behoeft geen implementatie
Geen
Artikel 2 lid 2
Behoeft geen implementatie
Geen
Artikel 3 lid 1
Artikel 40a, eerste lid, Bpr Wft (grondslag: 3:29a, eerste en tweede lid, Wft)
Geen
Artikel 3 lid 2
Artikel 5:88, derde lid, onderdeel a Wft
Geen
Artikel 3 lid 3
Artikel 26bb Bpr Wft (grondslag: 3:17, tweede lid, aanhef en onderdeel e, Wft)
Geen
Artikel 4 lid 1
Artikel 212a Faillisementswet
Geen
Artikel 4 lid 2
Artikel 212a Faillisementswet
Geen
Artikel 5
Behoeft geen implementatie
Geen
Artikel 6
Behoeft geen implementatie
Geen
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E. Heinen, minister van Financiën
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.