Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over Hoofdlijnenbrief wetsvoorstel differentiatie pabo (Kamerstuk 27923-498)
2025D06997 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties
de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de Minister
en Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 20 december 2024 inzake
de hoofdlijnenbrief wetsvoorstel differentiatie pabo (Kamerstuk 27 923, nr. 498).
De fungerend voorzitter van de commissie,
Bromet
Adjunct-griffier van de commissie,
Arends
Inhoud
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
•
Inbreng van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
•
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
•
Inbreng van de leden van de NSC-fractie
•
Inbreng van de leden van de D66-fractie
•
Inbreng van de leden van de BBB-fractie
•
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
•
Inbreng van de leden van de SGP-fractie
•
Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie
II
Reactie van de Minister en Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met zorg kennisgenomen van de onderhavige
hoofdlijnenbrief. Zij zien het lerarentekort als één van de grote problemen van het
Nederlandse onderwijs in deze tijd en zijn zich bewust dat dit lerarentekort scholen
ongelijk treft, zodat scholieren op sommige basisscholen door lesuitval of door inzet
van onbevoegde docenten minder (goed) onderwijs krijgen en dezen daardoor al op jonge
leeftijd een achterstand oplopen die hun toekomstkansen ernstig schaadt. Zij vrezen
echter dat de situatie er niet echt beter op wordt met de beoogde differentiatie van
de pabo in nieuwe losse opleidingen voor het jonge en het oudere kind. Als de beoogde
differentiatie al een component gaat vormen van de uitvoering van de motie van het
lid Pijpelink, die de regering vroeg om een minstens vijftien jaar durend noodplan
tegen het lerarentekort1, dan mogen zij toch hopen dat er daarnaast véél belangrijkere componenten in dit
noodplan aan bod komen. Wat de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie betreft zou het
beter werken om het vak van leraar aantrekkelijker te maken door leraren meer zeggenschap
te geven op de werkvloer, papierwerk terug te dringen en de arbeidsvoorwaarden te
verbeteren. Wat ondernemen de beide bewindslieden op deze punten?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie achten het essentieel dat een leraar in het
basisonderwijs zich bewust is van de gehele ontwikkeling van een kind in de basisschoolperiode,
van vier tot twaalf jaar oud. Dit geeft deze leraar immers de mogelijkheid om in te
spelen op de specifieke behoeften van leerlingen en hen optimaal te ondersteunen in
hun ontwikkeling. Het creëren van gescheiden opleidingsroutes en het ontbreken van
kennis over de gehele leerlijn belemmert deze integrale benadering. Dit menen ook
de onderwijsvakbonden AOb en CNV Onderwijs, de schoolleiders, verenigd in de AVS2, de PO-Raad, de Vereniging Hogescholen en het Landelijk Overleg Lerarenopleiding
Basisonderwijs, blijkens hun brief d.d. 17 januari 20253. Kennelijk heeft de beoogde differentiatie in twee leerroutes maar bitter weinig
draagvlak in het onderwijsveld. Op welke wijzen willen de Minister en Staatssecretaris
tegemoetkomen aan de bezwaren die leven in het onderwijsveld?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie begrijpen dat veel meesters kinderen op een
andere manier weerbaar maken dan de meeste juffen en ze daarmee voor jongens wel eens
een rolmodel zijn. Als dit een rechtvaardiging vormt om meer mannen te interesseren
voor de pabo-opleiding, dan betekent dit nog niet per se dat er moet worden gekozen
voor differentiatie in nieuwe losse opleidingen voor het jonge en het oudere kind.
Welke andere mogelijkheden hebben de Minister en Staatssecretaris overwogen? Hebben
de Minister en Staatssecretaris ook overwogen om juist ruimte te geven voor ontdekking
binnen de opleiding, in plaats van te snel te splitsen in verschillende richtingen,
zodat een pabostudent de gelegenheid krijgt om eventueel ook te ontdekken dat hij
lesgeven aan jongere kinderen bij nader inzien veel leuker vindt dan verwacht, zoals
gebeurt bij de pabo van de Driestar Hogeschool? Wat kunnen zij zeggen over de pabo
van de Hogeschool Utrecht die op andere manieren de pabo aantrekkelijker maakt voor
mannen en waar het aandeel mannelijke studenten 23% bedraagt4?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen wat de Minister en Staatssecretaris
kunnen melden over de resultaten van de stichting meer personeel in het onderwijs
(www.endanbenjeleraar.nl), die actief werkt aan het werven van pabostudenten door bijvoorbeeld op beroepenbeurzen
aanwezig te zijn en door mensen de mogelijkheid te bieden om een uur in de klas mee
te draaien? Blijkt deze aanpak mannen op een laagdrempelige manier kennis te laten
maken met het onderwijs? Deze leden constateren dat veel mannen die aan de pabo beginnen,
de opleiding voortijdig verlaten, vaak omdat ze achteraf ontdekken dat het lesgeven
toch niet is wat ze ervan hadden verwacht. Is de Minister bereid om een onderzoek
te laten doen naar mogelijke oorzaken en naar manieren om het behoud van mannelijke
studenten te verbeteren?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen in de onderhavige brief dat slechts
13% van de leraren in het primair onderwijs man is, maar dat dit ook internationaal
speelt en in de OESO gemiddeld 83% van de leraren in het primair onderwijs vrouw is
en binnen de EU 86%. In welke landen in de EU en/of de OESO is nu al sprake van een
differentiatie in losse opleidingen voor het jonge en het oudere kind en wat zijn
daar de percentages mannen en vrouwen die in het primair onderwijs voor de klas staan?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen in hoeverre in Nederland bij de keuze
van mannen voor het lerarenberoep de Wet van Sullerot5 een belangrijke verklaring vormt. Biedt dit dan ook geen andere perspectieven voor
de mogelijkheden om meer mannen te interesseren voor het lerarenberoep? Kunnen de
Minister en Staatssecretaris ook reflecteren op wetenschappelijk onderzoek6 dat erop wijst dat je de pabo pas echt specifiek aantrekkelijker maakt voor mannen,
door je onder andere te richten op de status van het beroep en tegen het gebrek aan
specialistenrollen?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen eveneens welke oplossingen de bewindspersonen
voor ogen staan bij de extra organisatorische problemen die het splitsen van de bevoegdheden
voor schoolleiders met zich meebrengt. Hoe moeten scholen die in combinatie met het
bestaande lerarentekort opvangen? Als bijvoorbeeld een schoolleider een vacature plaatst
voor een leerkracht voor groep 4, dan mag deze straks alleen lesgeven aan groep 1,
2, 3 en 4. Als een jaar later de leerkracht van groep 7 weggaat, kan die onderbouwleerkracht
niet naar groep 7. Kwalificeert de Staatssecretaris dit niet als een zeer onhandige
constructie? Onderkent zij niet dat breed opgeleide leraren, ongeacht hun geslacht,
nodig blijven?
Klopt het beeld dat het zo’n € 200.000 kost om een pabo-curriculum te herzien? Bestaan
er aanwijzingen dat de pabo’s nog zo’n bedrag ergens op de plank hebben liggen? Hoeveel
middelen wil het kabinet er anders voor vrijmaken, zo vragen deze leden.
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de hoofdlijnenbrief
wetsvoorstel differentiatie pabo. Deze leden zijn blij dat de regering de motie van
het lid De Kort c.s.7 voortvarend ter hand heeft genomen en bezig is met een wetsvoorstel om twee pabo-specialisaties
mogelijk te maken, zoals ook afgesproken in het hoofdlijnenakkoord en regeerprogramma.
Wat deze leden betreft zorgt een gesplitste pabo voor een bredere aantrekkingskracht
van de opleiding, zowel voor mannen als vrouwen. Zij vragen hoe het wetsvoorstel differentiatie
pabo past in het bevorderen van de toestroom en interesse van mannen voor werk in
het basisonderwijs. Zij vragen hoe er uitvoering gegeven wordt aan de motie van het
lid Ceder c.s.8 over meer mannen voor de klas en hoe dit wetsvoorstel daaraan bijdraagt.
Daarnaast zorgt splitsing volgens deze leden ook voor meer focus in het curriculum,
wanneer de opleiding niet meer tot een lesbevoegdheid voor de gehele breedte van het
primair onderwijs hoeft op te leiden. Deze leden blijven van mening dat hiermee ook
meer ruimte komt voor onderwijs in basisvaardigheden. Zij vragen het kabinet daarop
te reflecteren.
Huidige inzet op leeftijdsprofilering brede pabo
De leden van de VVD-fractie lezen maar horen ook veel terug dat er op pabo’s al gewerkt
wordt met leeftijdsprofilering waarbij pabostudenten kunnen kiezen voor een focus
op het jonge dan wel het oude kind. Tegelijkertijd lezen deze leden de constatering
van de Staatssecretaris dat deze leeftijdsprofilering onvoldoende leidt tot het verhogen
van de instroom. Deze leden vinden het wenselijk om alle mogelijkheden tot het verhogen
van de instroom bij de pabo’s te benutten en vragen hoe het wetsvoorstel differentiatie
pabo daaraan bij gaat dragen, bovenop hetgeen nu al kan en gedaan wordt.
Mogelijk maken van nieuwe opleidingen voor het jonge en oudere kind
De leden van de VVD-fractie constateren dat dit wetstraject eerder is doorlopen en
eind 2020 ter internetconsultatie is gepubliceerd. Een veelgehoorde reactie toen en
ook nu is de doorlopende leerlijn, zo weten deze leden, waarbij critici noemen dat
leraren met een smalle bevoegdheid essentiële kennis over deze leerlijn zouden missen.
De leden van de VVD-fractie vragen of en hoe dat bij deze nieuwe wetgeving ondervangen
wordt. Hoe kijkt het kabinet aan tegen het advies om overlappende splitsing te maken
tussen de smalle bevoegdheid en opleiding zoals geadviseerd door de landelijke expertisecentra?
Ziet het kabinet mogelijkheden voor bepaalde eisen aan lesmateriaal om een eventuele
lacune te vullen dan wel overbruggen in de kennis over de verschillen tussen het oudere
en jongere kind?
De leden van de VVD-fractie lezen dat het kabinet bewust niet kiest voor tracks in
pabo-opleidingen omdat dit onvoldoende ruimte geeft om van de huidige opleiding af
te wijken. Zij vragen dat nader te duiden. Deze leden zouden een snellere realisatie,
gezien de huidige tekorten, aanmoedigen. Kan het kabinet schetsen tegen welke belemmeringen
er hier aangelopen wordt?
Betrokkenheid onderwijsveld
De leden van de VVD-fractie zijn blij met de geschetste nauwe betrokkenheid van het
onderwijsveld bij deze wetgeving en moedigen dat aan. Zij vragen of er in de gesprekken
met het veld al gelukt is om tot een bredere consensus te komen over een uniforme
leeftijdsgrens en vooropleidingseisen en zo nee, hoe deze gesprekken lopen.
De leden van de VVD-fractie vragen eveneens of er ook gesproken wordt met (aankomende)
pabostudenten en geïnteresseerde scholieren om te toetsen wat daar de behoeften, zorgen
en gedachten zijn. Op welke manier krijgt dit vorm? Deze leden zijn benieuwd of scholieren
aangeven eerder voor een pabo-opleiding te zouden kiezen als er een aparte opleiding
voor het jonge en oude kind bestaat en zien uit naar de resultaten van het beschreven
onderzoek.
Ontwikkeling kennisbases en opleidingen
De leden van de VVD-fractie lezen dat een instelling die een aparte opleiding voor
het jonge en/of oudere kind wil starten een aanvraag tot accreditatie moet doen. Zij
vragen in hoeverre dit geldt voor reeds geaccrediteerde pabo-scholen en of zij eenzelfde
traject van twee jaar moeten doorlopen.
Inbreng van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de hoofdlijnenbrief
wetsvoorstel differentiatie pabo en hebben daarover een aantal opmerkingen en vragen.
De leden van de NSC-fractie lezen over een stijging van de instroom in de pabo. Zij
vragen, gezien het tekort aan mannelijke leraren in het primair onderwijs, welk aandeel
hiervan man is. Is er ook een stijging van het aantal mannen dat zich heeft ingeschreven
in de pabo? Zo ja, zijn zij ook in aandeel van de totale instroom toegenomen? Zijn
hier cijfers over bekend? Deze leden zijn ook benieuwd naar wat nu precies de omvang
van lerarentekort in het po9 is en welke definitie van «tekort» daarbij gehanteerd wordt.
De leden van de NSC-fractie lezen verder dat de huidige breedte van de opleidingen
sommigen mogelijk afschrikt die zich juist graag willen richten op één doelgroep.
Het introduceren van nieuwe pabo-opleidingen met een exclusieve focus op deze doelgroepen
zou mogelijk een effectief instrument zijn om nieuwe mensen voor het primair onderwijs
te enthousiasmeren. Tegelijkertijd is een veelgehoorde zorg dat een gedifferentieerd
opleidingsaanbod zal leiden tot verminderde inzetbaarheid van leerkrachten. Hoe kijken
de bewindspersonen tegen deze zorg aan?
De leden van de NSC-fractie merken op dat het effect van een gedifferentieerd pabo-aanbod
op de inzetbaarheid in belangrijke mate afhankelijk is van de vraag of aankomende
studenten die nu een voorkeur hebben voor de bestaande brede opleiding anders zouden
kiezen, mocht er een gedifferentieerd alternatief voorhanden zijn. Alleen in dat laatste
geval leidt differentiatie tot verminderde inzetbaarheid ten opzichte van de huidige
situatie, omdat studenten die anders voor de brede opleiding zouden kiezen dat in
het nieuwe scenario niet meer zouden doen (maar daarentegen voor smalle bevoegdheid
zouden kiezen). In het andere geval zou een differentiatie juist een geheel nieuwe
doelgroep mobiliseren die in de huidige situatie geheel geen interesse heeft in de
pabo. Ten opzichte van de huidige situatie zou het laatste scenario dus tot een vermeerderde
(zij het niet een ideale) inzetbaarheid leiden. Hebben de bewindspersonen deze verschillende
scenario’s voor ogen en hebben zij in beeld wat het effect zal zijn van differentiatie
op studenten die nu voor de pabo kiezen in de huidige brede vorm?
Aansluitend op het voorgaande vragen de leden van de NSC-fractie wat het verwachte
effect is van een differentiatie op het stelsel van pabo-instellingen als geheel.
Bestaat er een risico dat sommige instellingen meer voordeel uit een differentiatie
halen dan andere instellingen, bijvoorbeeld omdat ze er qua middelen beter voorstaan
en hoe groot is dit risico? Is het mogelijk dat differentiatie tot een waterbed-effect
leidt en dat deze zelfs van dusdanige omvang is dat het voortbestaan van kwetsbaardere
instellingen daarbij onder druk komt te staan? Zo ja, hoe kijken de bewindspersonen
aan tegen deze mogelijkheid en welke maatregelen hebben zij voor ogen om daarmee om
te gaan?
De leden van de NSC-fractie lezen dat het kabinet van oordeel is dat het verdiepen
van de leeftijdsprofilering weliswaar een positieve ontwikkeling is die evenwel nog
onvoldoende effect lijkt te hebben. Deze leden vragen hoe groot dat effect nu dan
is.
De leden van de NSC-fractie lezen dat het kabinet op dit moment wacht op de resultaten
van een onderzoek naar hoeveel aankomende studenten eventueel geïnteresseerd zijn
in het volgen van een gespecialiseerde opleiding met een smallere bevoegdheid. Klopt
het dat deze resultaten een rol gaan spelen in de besluitvorming over of er wel of
geen wettelijke basis voor nieuwe opleidingen zal komen? Zo ja, hoe groot moet de
interesse zijn om al dan niet tot nieuwe wetgeving over te gaan?
Een gedifferentieerde pabo zou als gevolg hebben dat naast een «brede bevoegdheid»
er ook een «smalle bevoegdheid» komt. De leden van de NSC-fractie merken daarbij op
dat de studielast in beide gevallen hetzelfde blijft en dat vertegenwoordigers van
de beroepsgroep hier vraagtekens bij zetten, net als deze leden. Hoe beoordelen deze
bewindspersonen dat het behalen van een smalle bevoegdheid eenzelfde studielast zou
vereisen als het behalen van een brede bevoegdheid?
De leden van de NSC-fractie merken tot slot op dat, zoals in de belisnota te lezen
valt, het CDHO10 twijfels heeft over de doelmatigheid van de voorgestelde nieuwe pabo-opleidingen,
omdat de huidige brede opleiding al voorziet in de arbeidsmarktbehoefte en dat er
dus een risico is dat instellingen geen goedkeuring krijgen mochten zij een aanvraag
indienen voor het opstarten van een gedifferentieerde opleiding. Kunnen de bewindspersonen
hier een reactie op geven?
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met enige verbazing kennisgenomen van de hoofdlijnenbrief.
In een brief vol ingebouwde onzekerheden en zonder enige deugdelijke analyse of rationale
proberen de bewindspersonen achteraf een politiek besluit te onderbouwen, dat moeilijk
te onderbouwen is. Zonder in te gaan op de probleemstelling en daaruit logisch volgende
oplossingen. Deze leden hebben grote vraagtekens bij de probleemanalyse, de proportionaliteit
van het voorstel en de onderliggende rationale.
De leden van de D66-fractie merken op dat de bewindspersonen allerlei voorzichtige
bewoordingen gebruiken, zoals «mogelijke oorzaken» voor een weinig diverse instroom
en de breedte van de opleiding die «mogelijk afschrikt». Als zij zo weinig zekerheid
hebben over de oorzaken, waarom dan toch zo’n ingrijpende wijziging? Deze leden missen
een heldere probleemanalyse, gevolg door een oplossing en een bijpassende rationale.
De onderwijsgeschiedenis leert dat ingrijpende wijzigingen stevig onderbouwd moeten
worden met een deugdelijke probleemanalyse. Zijn de bewindspersonen het daarmee eens
en vinden zij dat dit hier het geval is? Deze leden lezen echter geen enkele onderbouwing
noch rationale voor de voorliggende wijziging. Welk exact beleidsdoel heeft het kabinet
voor ogen? Welk onderzoek of evaluatie heeft de Minister om te constateren dat het
huidige specialisatiemodel niet voldoende werkt? Welk onderzoek heeft het kabinet
om aan te tonen dat dit dé maatregel is om een meer diverse instroom te realiseren?
Welke rationale heeft de Minister om niet in te zetten op meer proportionele maatregelen,
zoals bijvoorbeeld de bekendheid van het huidige specialisatiemodel? Deze leden lezen
in de brief dat de Minister stelt dat het verdiepen van de leeftijdsprofilering binnen
de pabo een positieve ontwikkeling is, maar dat het onvoldoende leidt tot het verhogen
en verbreden van de instroom. Zij vragen welke doelstellingen er gekoppeld zijn aan
het verdiepen van de leeftijdsprofilering en wanneer die behaald zouden moeten zijn.
Zij vragen bovendien welke evaluatie heeft aangetoond dat de instroom momenteel onvoldoende
is toegenomen naar aanleiding van de leeftijdsprofilering, en wat dan wél «voldoende»
is.
De leden van de D66-fractie lezen dat de Minister van mening is dat «voor mannen geldt
dat zij zich over het algemeen meer aangetrokken voelen tot het geven van onderwijs
aan de bovenbouw». Zij vragen of de Minister deze claim kan onderbouwen. Slaat dit
op de 1,3 procentpunt uit het onderzoek van Qompas uit 2018? De leden vragen hoeveel
mensen deze stijging van 1,3 procentpunt in absolute aantallen zouden zijn. De leden
merken op dat de Minister spreekt over «een kleine extra groep». Hoe groot is deze
groep precies en acht de Minister het proportioneel om ondoelmatige opleidingen toe
te voegen aan het stelsel voor «een kleine extra groep»? Bovendien lezen deze leden
in het onderzoek van Qompas uit 2018 dat «de aparte analyse voor mannen en vrouwen
laat zien dat specialisatie bij zowel mannen als vrouwen geen effect heeft op de intentie
om leraar in het po te worden» (p. 24). Hoe reflecteert de Minister hierop? Bovendien
laat onderzoek zien dat nieuwe, smalle, opleidingen juist ook bestaande opleidingen
kunnen kannibaliseren. Welke toename in leraren verwacht het kabinet concreet, met
inachtneming van deze kannibalisatie?
De leden van de D66-fractie merken op dat uit de beslisnota bij de brief blijkt dat
zowel de CDHO en de NVAO11 geen voorstander zijn van het voorstel. Het CDHO twijfelt of de kabinetsplannen door
een macrodoelmatigheidstoets komen. Is de Minister bereid om vooraf aan het CDHO-advies
te vragen op het gebied van macrodoelmatigheid, alvorens een intensief juridisch traject
te starten waarna de nieuwe opleidingen mogelijk niet door de macrodoelmatigheidstoets
komen? Hoe reflecteert de Minister op het standpunt van de CDHO dat smalle opleidingen
niet door de macrodoelmatigheidstoets komen?
De leden van de D66-fractie hebben vragen bij de proportionaliteit van de voorgestelde
maatregelen. Zij denken dat de energie beter is besteed aan maatregelen waarvan er
tenminste enigszins is aangetoond dat het effect heeft op het aantal leraren voor
de klas. Zo noemen (potentiële) leraren bijvoorbeeld het salaris, de werkdruk en het
gebrek aan doorgroeimogelijkheden. Kan de Minister een op onderzoek gebaseerde top
tien geven van redenen waarom afzonderlijk mannen en vrouwen tóch geen leraar willen
worden? Welke alternatieve maatregelen zijn volgens de Minister denkbaar om hierop
in te spelen?
Tot slot vragen de leden van de D66-fractie in hoeverre het voorstel steun heeft bij
de onderwijssector. Zij merken op dat AOb, CNV, AVS, PO-Raad, VH12 en LOBO13 allemaal tegen het voorstel zijn. Hoe reflecteert de Minister hierop? Denkt de Minister
dat het zinvol is om een voorstel door te voeren waar niemand voor is? De leden merken
bovendien op dat de Minister in het vorig schriftelijk overleg over dit onderwerp
stelt: «We vinden het van groot belang om de beroepsgroep actief te betrekken in dit
traject.». Hoe zijn leraren betrokken geweest bij de hoofdlijnenbrief? Vindt de Minister
het nog steeds van groot belang om de beroepsgroep actief te betrekken, en zo ja,
wat doet het kabinet met de (terecht) bijzonder negatieve reactie van de AOb op de
hoofdlijnenbrief?
Inbreng van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de hoofdlijnenbrief wetsvoorstel
differentiatie pabo. De leden hebben hier enkele vragen en opmerkingen over.
Een lid van de BBB-fractie was eerder medeondertekenaar van een motie die om de splitsing
vroeg. Deze leden zijn voor het aantrekken van een zo divers mogelijke groep om het
lerarentekort tegen te gaan en om te zorgen voor rolmodellen voor alle leerlingen.
Eén van de mogelijke oorzaken voor de te kleine instroom is het imago van het lerarenberoep
en de opleiding. Voor mannen geldt dat zij zich over het algemeen meer aangetrokken
voelen tot het geven van onderwijs aan de bovenbouw. De huidige breedte van de opleiding
schrikt hen mogelijk af. Deze leden zijn dus blij dat er nu werk van wordt gemaakt.
De leden van de BBB-fractie hebben vragen bij de voorgestelde uitwerking van het wetsvoorstel
en het vervolgtraject. Een overweging in de motie was dat er reeds een wetsvoorstel
werd voorbereid om de splitsing van bevoegdheden binnen de pabo mogelijk te maken.
De regering werd dan ook verzocht vaart te maken met het wetsvoorstel. De uitwerking
in de hoofdlijnenbrief lijkt echter uit te gaan van een heel nieuw traject. Graag
ontvangen deze leden hier een reactie op.
Een ander argument voor een splitsing van de pabo is dat naar het idee van de leden
van de BBB-fractie kleuters in psychologisch opzicht te vaak benaderd worden als jonge
schoolkinderen. Hierbij dan ook de vraag of er in het verdere traject specifieke aandacht
kan worden gegeven aan de ontwikkelingsfase van kleuters, bijvoorbeeld door de Werk-
en Steungroep Kleuteronderwijs (WSK) te betrekken. Tot slot vragen de leden van de
BBB-fractie of de aanbevelingen uit het door ResearchNed uitgevoerde onderzoek «Meer
Meesters» kunnen worden meegenomen bij de verdere uitwerking.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de hoofdlijnenbrief en hebben
hierover nog enkele vragen. Deze leden constateren dat in het veld flinke bezwaren
leven ten aanzien van het voorstel om de pabo te splitsen. Deze bezwaren zijn deels
principieel en deels praktisch van aard. De principiële bezwaren gaan onder andere
over dat het belangrijk is dat de leraar zich bewust is van de gehele ontwikkeling
van een kind tussen vier en twaalf jaar en hierover kennis heeft. Praktische bezwaren
zien onder andere op het feit dat het kan leiden tot minder mobiliteit, kleinere contracten,
mogelijke problemen bij vervanging, het feit dat studenten tijdens de opleiding of
tijdens hun werkzame leven erachter kunnen komen dat ze toch liever een andere leeftijdsgroep
lesgeven, de kosten, en het feit dat er al mogelijkheden bestaan om je als leraar
of student te specialiseren. Deze leden vragen of de Minister deze bezwaren herkent
en deelt, en of hij op deze bezwaren afzonderlijk wil reageren. Ook vragen deze leden
welke verwachte voordelen de Minister hier tegenover zet en of hij deze verwachte
voordelen wil onderbouwen.
Inbreng van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de hoofdlijnenbrief.
Deze leden hechten aan een zorgvuldig traject en zij hebben daarom nog een aantal
vragen.
De leden van de SGP-fractie vragen hoe de bewindslieden reageren op de kritiek van
het onderwijsveld dat het voorstel niet zou bijdragen aan een hogere instroom en een
meer diverse populatie. Hoe zijn deze stellingen te verenigen met eerdere onderzoeken
die aangaven dat een verdergaande specialisatie volgens een behoorlijk deel van de
aspirant-studenten wel een overwegend positief effect zou hebben?
De leden van de SGP-fractie zouden graag meer inzicht krijgen in hoeverre het voorstel
daadwerkelijk tot en forse beperking van de mobiliteit binnen basisscholen zou leiden.
Deze leden constateren dat het al geruime tijd geleden is dat een onderzoek is gedaan
naar de mobiliteit van het personeel (Regioplan, 2011). Het onderzoek liet echter
nog veel vragen open, onder andere doordat een specifieke focus op het onderscheid
tussen kleutergroepen en hogere groepen ontbrak. Kunnen de bewindslieden meer en actueler
zicht bieden op de gevolgen voor de mobiliteit en zijn zij bereid te laten onderzoeken
in hoeverre leraren daadwerkelijk meerdere keren tijdens hun loopbaan overstappen
van kleutergroepen naar hogere groepen?
De leden van de SGP-fractie vragen in hoeverre de bewindslieden op basis van het onderzoek
van Qompas uit 2018 en andere onderzoeksgegevens over de voorkeuren van scholieren
en studenten de indruk heeft dat het inzetten op verdergaande specialisatie het investeren
waard is. Kunnen zij toelichten waarom het onderwijsveld op basis van deze gegevens
juist kritisch is over de meerwaarde?
De leden van de SGP-fractie vragen of de bewindslieden inzichtelijk kunnen maken hoeveel
opleidingen de kleuterstage als een verplicht onderdeel hanteren en in hoeverre studenten
mogelijkheden om af te wijken. Welke mogelijkheden zien de bewindslieden om reeds
binnen het bestaande model, al dan niet vooruitlopend op het voorstel, meer keuzevrijheid
voor studenten te bieden. Hoe kunnen met de instellingen, gelet op de resultaten uit
de inventarisatie van Divers voor de klas (juli 2024), afspraken worden gemaakt om
waar nodig concreet vooruitgang te boeken?
De leden van de SGP-fractie vragen of de bewindslieden kunnen bevestigen dat ook binnen
de voorgestelde splitsing leraren altijd ook kennis moeten hebben van de ontwikkeling
van leerlingen tijdens de volledige basisschoolperiode, zodat onder andere de aansluiting
voldoende geborgd is en het gesprek over onderwijskwaliteit binnen het team op niveau
gevoerd kan worden.
De leden van de SGP-fractie vragen waarom een nader onderzoek is verricht naar de
leeftijdsgrens voor splitsing, terwijl binnen de huidige specialisaties en de brede
en bestendige onderwijspraktijk de grens van zeven jaar een duidelijk einde van de
kleuterfase markeert. Vinden de bewindslieden ook dat een verhoging van deze grens,
het leggen van de cesuur tussen groep 4 en 5, de essentie van het voorstel ondermijnt
en begrijpen zij het onbegrip in het onderwijsveld hierover? Gaan zij bij de uitwerking
van het voorstel ook het advies van de Onderwijsraad uit 2018 betrekken (Ruim baan
voor leraren)?
De leden van de SGP-fractie vinden het belangrijk dat het onderwijs in de laagste
leeftijdsgroepen voldoende toegesneden is op de specifieke ontwikkelingsfase van kleuters.
Deze leden wijzen op de suggestie van de WSK om in een proefproject met een aantal
scholen ervaring op te doen met het zogeheten ontwikkelingsvolgend en voorwaardenscheppend
onderwijs en de resultaten op kwalitatieve wijze in beeld te brengen. Deze leden vragen
of de bewindslieden bereid zijn in gesprek met de WSK te verkennen hoe een dergelijk
onderzoeksproject met een groep scholen kan worden uitgevoerd ter ondersteuning van
de voorgenomen plannen.
De leden van de SGP-fractie vragen welke overwegingen de bewindslieden hebben om af
te wijken van de adviezen van de NVAO en het CDHO om juist wel te kiezen voor tracks
in plaats van afzonderlijke opleidingen. Hoe reageren zij op de conclusie uit de tweede
tussenevaluatie van de pilots dat vraagtekens te plaatsen zijn bij de levensvatbaarheid
van afzonderlijke opleidingen? Deze leden vragen de bewindslieden ook in te gaan op
het bezwaar van de instellingen dat de wijzigingen tot hoge kosten en veel bureaucratie
gaan leiden als het gaat om de toets op doelmatigheid. Welke ondersteuning bieden
zij hierbij, inhoudelijk en financieel? Hoe willen zij waarborgen dat het een volwaardige
keuze is voor instellingen om wel of geen afzonderlijke opleidingen aan te bieden
en dat oneigenlijke concurrentie hierbij niet de drijvende kracht wordt?
De leden van de SGP-fractie vragen waarom de bewindslieden ten aanzien van kleuters
en bovenbouw geen differentiatie in nadere vooropleidingseisen willen toepassen, terwijl
de vaardigheden voor deze groepen wezenlijk verschillen. Waarom zien zij in het rapport
van de expertisecentra geen aanleiding om dit juist nader te overwegen? Op welke inhoudelijk
overwegingen berust bijvoorbeeld de keuze om ten aanzien van rekenen dezelfde eisen
toe te passen op de leraar die enkel verantwoordelijk is voor het onderwijs aan kleuters
en degenen die in groep 8 geacht wordt het niveau van de onderbouw van het voortgezet
onderwijs te bedienen?
Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de hoofdlijnenbrief
over het wetsvoorstel differentiatie pabo. Deze leden hebben enkele vragen.
De leden van de ChristenUnie-fractie juichen maatregelen toe die bevorderen dat meer
mannen ervoor kiezen om meester te worden én om meester te blijven, maar zijn sceptisch
over het plan om de pabo te splitsen. Deze leden kijken dan ook met belangstelling
uit naar de resultaten van het onderzoek waaruit moet blijken hoeveel extra studenten
de gespecialiseerde opleidingen zouden aantrekken, maar zien ook de bezorgde reacties
uit de sector. Zo merkt de sector op dat splitsing van de pabo juist het lerarentekort
zou kunnen vergroten. Tevens zou het creëren van gescheiden opleidingsroutes het moeilijker
maken voor leraren om zich bewust te zijn van de gehele ontwikkeling van een kind
in de basisschoolperiode. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Minister
of uit onderzoek blijkt of deze zorgen terecht zijn en zo ja, hoe de Minister op deze
onderzoeken reflecteert. Mocht hier geen onderzoek naar zijn gedaan, is de Minister
bereid om deze bezwaren alsnog te onderzoeken?
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in de rapportage «Inventarisatie maatregelen
«mannen op de pabo» dat de inzet van peers en rolmodellen alsmede de begeleiding in
de inductiefase de twee maatregelen zijn uit het ResearchNed-rapport die het minst
worden uitgevoerd. De leden vinden verdere opvolging van deze aanbevelingen van belang.
Welke stappen is de Minister van plan op deze punten te zetten?
Tevens lezen de leden van de ChristenUnie-fractie in de genoemde rapportage dat het
opvolgen van de aanbevelingen uit het ResearchNed-rapport niet hebben geleid tot een
toename van de instroom en van het studiesucces van mannelijke studenten op de pabo
en bevelen verder onderzoek aan. Is de Minister bereid om deze aanbeveling op te volgen
en verder onderzoek uit te laten voeren? Zo nee, waarom niet?
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn blij met de vervolgstappen die de Alliantie
Divers voor de klas zet om meer mannen voor de klas te krijgen. De leden vragen of
er al eens een werkbezoek en/of gesprek heeft plaatsgevonden met de Minister en Staatssecretaris
met de Alliantie. Zo nee, zijn ze bereid dat alsnog te doen?
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen tenslotte in de genoemde rapportage dat
slechts 10% van de pabo’s die mee hebben gedaan aan de rapportage een kwantitatieve
doelstelling geeft. Deze leden merken op dat de aangenomen motie van het lid Ceder
c.s.14 de regering oproept om in overleg met onderwijsorganisaties een concreet doel voor
te stellen en zien dus dat er voor de Minister nog wel wat werk aan de winkel is.
Kan de Minister toezeggen om vóór het zomerreces van 2025 aan de Kamer concrete afspraken
en een concreet doel te presenteren? Als hij dat niet kan, vragen de leden de Minister
om deze traagheid te verklaren. Het is immers inmiddels bijna een jaar geleden dat
de genoemde motie is aangenomen.
II Reactie van de Minister en Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
L. Bromet, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
M.H.R.M. Arends, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.