Advies Afdeling advisering Raad van State en Nader rapport : Advies Afdeling advisering Raad van State en Nader rapport
36 676 Wijziging van de Wet veiligheidsonderzoeken in verband met de invoering van een locatiegebonden verklaring van geen bezwaar en enkele andere wijzigingen ter verbetering van de uitvoerbaarheid van deze wet (Wet verbetering uitvoering Wet veiligheidsonderzoeken)
Nr. 4
ADVIES AFDELING ADVISERING RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
d.d. 1 november 2023 en het nader rapport d.d. 23 december 2024, aangeboden aan de
Koning door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, mede namens
de Minister van Defensie. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
is cursief afgedrukt.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 20 juli 2023, nr. 2023001760,
machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake
het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij en in afschrift aan mijn ambtgenoot
van Defensie te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 1 november 2023, nr. W04.23.00216/I,
bied ik U, mede namens de Minister van Defensie, hierbij aan.
De tekst van het advies treft u hieronder cursief aan, voorzien van mijn reactie.
Bij Kabinetsmissive van 20 juli 2023, no.2023001760, heeft Uwe Majesteit, op voordracht
van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, mede namens de Minister
van Defensie, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig
gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de Wet veiligheidsonderzoeken in verband
met de invoering van een locatiegebonden verklaring van geen bezwaar en enkele andere
wijzigingen ter verbetering van de uitvoerbaarheid van deze wet (Wet verbetering uitvoering
Wet veiligheidsonderzoeken), met memorie van toelichting.
Het wetsvoorstel beoogt de uitvoering van de Wet veiligheidsonderzoeken (Wvo) te verbeteren.
Hiertoe introduceert het wetsvoorstel onder andere een locatiegebonden verklaring
van geen bezwaar (VGB). Daarnaast voorziet het wetsvoorstel in een grondslag voor
een register voor actieve vertrouwensfunctionarissen. Verder wordt het mogelijk om
een veiligheidsonderzoek te verrichten naar mensen die geen veiligheidsfunctie bekleden,
maar waar in het belang van de nationale veiligheid een veiligheidsonderzoek wel wenselijk
wordt geacht.
Het veiligheidsonderzoek raakt aan het recht op de bescherming van de persoonlijke
levenssfeer van de betrokkene. Ook wanneer dit recht beperkt wordt met het oog op
de nationale veiligheid, is het van belang dat een regeling voldoet aan het legaliteitsbeginsel
en de beginselen van zorgvuldigheid, rechtszekerheid en evenredigheid.
In dit licht maakt de Afdeling advisering van de Raad van State opmerkingen over de
voorgestelde uitbreiding van het veiligheidsonderzoek naar niet-vertrouwensfunctionarissen.
Indien de regering alleen beoogt risico’s ten aanzien van de economische veiligheid
te adresseren, adviseert de Afdeling de voorgestelde uitbreiding hiertoe te beperken.
Als de regering echter een ruimere toepassing beoogt, moet de noodzaak en evenredigheid
hiervan dragend gemotiveerd worden in de toelichting. Daarnaast adviseert de Afdeling
criteria in de wet op te nemen waaraan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
(BZK) het verzoek tot het verrichten van een veiligheidsonderzoek naar niet-veiligheidsfunctionarissen
toetst.
Met betrekking tot het register voor vertrouwensfunctionarissen adviseert de Afdeling
in de toelichting in te gaan op de risico’s die met een dergelijk register gepaard
gaan en de maatregelen die worden getroffen om deze risico’s te verkleinen. In verband
met deze opmerkingen is aanpassing wenselijk van het wetsvoorstel en de toelichting.
1. Inhoud en achtergrond van het wetsvoorstel
De Wvo regelt dat de inlichtingen- en veiligheidsdiensten een veiligheidsonderzoek
kunnen verrichten naar personen die een vertrouwensfunctie (gaan) uitoefenen. De werkgever
meldt een persoon die hij wil belasten met een veiligheidsfunctie aan bij de diensten.
Op basis van het veiligheidsonderzoek geeft de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst
(AIVD) of de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) namens de Minister
van BZK een VGB af als er vanuit het oogpunt van de nationale veiligheid geen bezwaar
bestaat tegen het vervullen van de vertrouwensfunctie door deze persoon.2
De VGB is nu gebonden aan de functie die iemand bekleedt. Het gevolg daarvan is dat
een nieuwe VGB moet worden aangevraagd voor iemand die van werkgever of functie wisselt
als die nieuwe functie als vertrouwensfunctie is aangemerkt. Om een flexibelere inzet
van personeel op eenzelfde locatie mogelijk te maken, wordt met dit wetsvoorstel de
afgifte van een locatiegebonden VGB mogelijk gemaakt. Dat betekent dat de VGB geldig
blijft als iemand een nieuwe vertrouwensfunctie of werkgever krijgt, maar op dezelfde
locatie (zoals een luchthaven) blijft werken.3
Het wetsvoorstel creëert daarnaast een wettelijke grondslag voor een register voor
actieve vertrouwensfunctionarissen.4 Wanneer de veiligheidsdiensten namens de Minister een functiegebonden of locatiegebonden
VGB afgeven, nemen zij de betrokkene in dit register op. Wanneer de vertrouwensfunctionaris
wordt ontheven uit de vertrouwensfunctie, dient de werkgever zo spoedig mogelijk maar
uiterlijk binnen vijf weken de vertrouwensfunctionaris af te melden.5 Als de werkgever iemand met een vertrouwensfunctie belast die al een VGB heeft, moet
de werkgever deze persoon ook aanmelden in het register.6 Bij de introductie van het register zullen werkgevers verplicht worden om eenmalig
alle bestaande vertrouwensfunctionarissen aan te melden.7
Het wetsvoorstel maakt het verder mogelijk dat de Minister van BZK een veiligheidsonderzoek
kan laten doen naar personen wier functie niet als veiligheidsfunctie is aangewezen,
maar waar in het belang van de nationale veiligheid een veiligheidsonderzoek wel wenselijk
wordt geacht.8 Nu is deze mogelijkheid nog beperkt tot situaties waarin een andere mogendheid of
volkenrechtelijke organisatie hierom verzoekt.9 De betrokkene dient hiermee schriftelijk in te stemmen.10
Het wetsvoorstel omvat ook een aantal andere wijzigingen. Zo komt een wettelijke grondslag
om een dwangbevel uit te vaardigen als invorderingsmaatregel als de kosten voor het
veiligheidsonderzoek niet voldaan zijn door de werkgever.11 Verder wordt voorzien in een wettelijke grondslag in de Wvo voor de identificatieplicht
en het gebruik van het burgerservicenummer.12 Daarnaast wordt de strafrechtelijke handhaving vervangen door bestuursrechtelijke
handhaving.13
2. Constitutioneel kader
Een veiligheidsonderzoek raakt aan het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer
in de zin van artikel 10 van de Grondwet, artikel 8 van het Europees Verdrag voor
de Rechten van de Mens (EVRM) en artikel 7 en 8 van het Handvest voor de Grondrechten
voor de Europese Unie (Handvest). Tijdens een veiligheidsonderzoek wordt gekeken of
iemand onder alle omstandigheden zijn functie trouw zal vervullen. Hierbij worden
justitiële gegevens en andere persoonsgegevens die bij de diensten bekend zijn betrokken.
Bij de zwaardere onderzoeken worden ook de partner en de directe familie onderzocht,
waarbij eveneens de justitiële gegevens kunnen worden bekeken. Het wetsvoorstel heeft
op deze onderzoeken betrekking en gaat dus over bijzondere persoonsgegevens die extra
bescherming behoeven.
Beperkingen van de persoonlijke levenssfeer kunnen gerechtvaardigd zijn met het oog
op de nationale veiligheid. Het is evident dat de VGB en het voorafgaande veiligheidsonderzoek
een belangrijke waarborg vormen dat mensen in vertrouwensfuncties de nationale veiligheid
niet in gevaar zullen brengen. Dat neemt niet weg dat de voorgestelde regeling mede
in het licht van de hiervoor genoemde grondrechtsbepalingen moet voldoen aan het legaliteitsbeginsel
en de beginselen van zorgvuldigheid, rechtszekerheid en evenredigheid.14 Dat betekent dat voldoende duidelijk moet zijn welke veiligheidsrisco’s de regeling
beoogt te adresseren en welke maatregelen daartoe worden getroffen. Als een inbreuk
op de rechten van burgers wordt gemaakt, moet bovendien duidelijk zijn dat deze inbreuk
proportioneel is en dat geen lichter middel volstaat.
Tegen deze achtergrond maakt de Afdeling de volgende opmerkingen over het veiligheidsonderzoek
naar niet-veiligheidsfunctionarissen en het register voor actieve vertrouwensfunctionarissen.
3. Veiligheidsonderzoek naar niet-vertrouwensfunctionarissen
Het wetsvoorstel breidt de mogelijkheden uit voor de Minister van BZK om een veiligheidsonderzoek
in de zin van artikel 13 Wvo te laten doen naar personen die geen veiligheidsfunctie
bekleden, maar waar in het belang van de nationale veiligheid een veiligheidsonderzoek
wel wenselijk wordt geacht.15 Deze uitbreiding is volgens de toelichting noodzakelijk omdat het niet altijd mogelijk
is om een vertrouwensfunctie aan te wijzen, terwijl er wel bepaalde risico’s kunnen
zijn voor de nationale veiligheid.
Dit speelt blijkens de toelichting in het bijzonder op het terrein van de economische
veiligheid, waar steeds vaker sprake is van (heimelijke) beïnvloeding door staten.
Hierbij worden economische middelen ingezet om (geo)politieke doelen te realiseren.
Het kan dan gaan om investeringen, overnames en fusies, maar ook om andere situaties
waarbij zeggenschap wordt verkregen bij ondernemingen die actief zijn in de vitale
sector of die toegang hebben tot sensitieve technologie. Het verrichten van een zogenoemde
naslag door de veiligheidsdiensten biedt volgens de toelichting onvoldoende aanknopingspunten
om de risico’s voor de nationale veiligheid in kaart te brengen. Bij een naslag is
het bijvoorbeeld niet mogelijk om buitenlandse diensten of externe bronnen te bevragen.16
De Afdeling onderkent dat het wenselijk kan zijn om een veiligheidsonderzoek te verrichten
naar personen, wier functie niet kan worden aangemerkt als een vertrouwensfunctie.
Een vertrouwensonderzoek vormt echter een substantiële inbreuk in de persoonlijke
levenssfeer van betrokkene. Hoewel de betrokkene toestemming voor het onderzoek kan
weigeren, blijkt niet uit de toelichting wat hiervan de gevolgen kunnen zijn.17
De Afdeling wijst erop dat het in het licht van de bescherming van de persoonlijke
levenssfeer van belang is dat de wet voldoende duidelijkheid biedt in welke gevallen
een veiligheidsonderzoek naar niet-vertrouwensfunctionarissen kan worden verricht.
Uit de toelichting dient bovendien te blijken waarom de inzet van dat instrument in
dergelijke gevallen noodzakelijk en evenredig is, ook met het oog op de gevolgen die
het veiligheidsonderzoek voor de betrokkene kan hebben.
De Afdeling merkt op dat de voorbeelden in de toelichting enkel gaan over de economische
veiligheid, zoals het beschermen van de vitale infrastructuur of de toegang tot sensitieve
technologie. Dit wekt de indruk dat de voorgestelde uitbreiding het veiligheidsonderzoek
naar niet-veiligheidsfunctionarissen uitsluitend in dit soort situaties zal worden
ingezet. In dat geval ligt het in de rede om de inzet van deze ingrijpende bevoegdheid
hiertoe te beperken.
Daarbij zou aansluiting kunnen worden gezocht bij de recent inwerking getreden Wet
veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames. Deze wet beoogt, evenals dit
onderdeel van het wetsvoorstel, risico’s voor de nationale veiligheid als gevolg van
bepaalde economische activiteiten zoals investeringen en fusies te beheersen.18 Dit roept de vraag op hoe de uitbreiding van het veiligheidsonderzoek naar niet-veiligheidsfunctionarissen
die nu wordt voorgesteld, zich verhoudt tot de maatregelen die in dat wetsvoorstel
getroffen met het oog op de economische veiligheid.
Wanneer het wetsvoorstel echter niet beperkt wordt tot situaties waarbij de economische
veiligheid in het geding is, dient de noodzaak en evenredigheid van een dergelijke
ruime opzet van de voorgestelde bevoegdheid beter te worden gemotiveerd. Het is dan
wenselijk dat in de toelichting voorbeelden worden genoemd die geen betrekking hebben
op de economische veiligheid, maar waarbij wel is gebleken dat de huidige systematiek
van het aanwijzen van vertrouwensfuncties niet volstaat om risico’s voor de nationale
veiligheid af te dekken.
Daarnaast dient ook meer aandacht te worden besteed aan de waarborgen dat het veiligheidsonderzoek
enkel wordt verricht als geen andere veiligheidsmaatregelen mogelijk zijn om de eventuele
risico’s in concrete gevallen in kaart te brengen. Hierbij is een belangrijke rol
weggelegd voor de Minister van BZK, die het verzoek van een Minister tot het verrichten
van een veiligheidsonderzoek naar een niet-veiligheidsfunctionaris moet toetsen. Er
bestaan al beleidsregels voor een dergelijk veiligheidsonderzoek op verzoek van buitenlandse
mogendheden of internationale organisaties.
Hoewel uit de toelichting blijkt dat deze te zijner tijd worden aangevuld, is het
wenselijk dat het wetsvoorstel nu al meer houvast geeft ten aanzien van de wijze waarop
de Minister van BZK een verzoek van een (binnenlandse) Minister zal toetsen en dus
zijn waarborgfunctie zal vervullen. Daartoe dienen criteria te worden opgenomen in
de wet, die de Minister van BZK bij het beoordelen van de noodzaak voor een veiligheidsonderzoek
betrekt.
De Afdeling adviseert in de eerste plaats de voorgestelde uitbreiding van het veiligheidsonderzoek
naar niet-veiligheidsfunctionarissen te beperken tot situaties waarin het waarborgen
van de economische veiligheid een dergelijk onderzoek vergt. Als de regering echter
een ruimere toepassing beoogt, adviseert zij de noodzaak en evenredigheid hiervan
dragend te motiveren in de toelichting. De Afdeling adviseert dan teven in het wetsvoorstel
criteria op te nemen waaraan de Minister van BZK een verzoek tot het verrichten van
een veiligheidsonderzoek naar niet-veiligheidsfunctionarissen toetst.
De Afdeling wijst erop dat de in het wetsvoorstel opgenomen mogelijkheid om veiligheidsonderzoeken
te verrichten naar niet-vertrouwensfunctionarissen een breder bereik heeft dan waarvoor
het volgens de toelichting bedoeld lijkt te zijn. De mogelijkheid van veiligheidsonderzoeken
naar niet-vertrouwensfunctionarissen is inderdaad alleen bedoeld voor toepassing ter
waarborging van de economische veiligheid. Artikel I, onderdeel K; het voorgestelde
artikel 13, tweede lid (nieuw) van het wetsvoorstel is daarom in opvolging van het
advies van de Afdeling aangepast, om deze mogelijkheid ook wettelijk te beperken tot
toepassing ten behoeve van de economische veiligheid.
4. Register voor actieve vertrouwensfunctionarissen
a. Veiligheidsmaatregelen
Het wetsvoorstel beoogt voorts een register voor actieve vertrouwensfunctionarissen
in te stellen onder beheer van de AIVD en MIVD.19
Het register biedt een actueel overzicht van personen met een VGB, waardoor de diensten
makkelijker kunnen controleren of nieuwe justitiële informatie betrekking heeft op
personen met een VGB en dus aanleiding zijn voor een tussentijds veiligheidsonderzoek.20 Ook voorkomt een actueel register dat de privacy van gewezen vertrouwensfunctionarissen
onnodig wordt geschonden wanneer na vijf jaar een zogenoemd herhaalonderzoek wordt
gestart.
Dit routineonderzoek is bedoeld om te bekijken of in de tussentijd geen nieuwe bezwaren
tegen de betrokkene zijn gerezen. In de praktijk wordt dan met enige regelmaat geconstateerd
dat personen nog met een VGB geregistreerd staan, terwijl zij inmiddels geen vertrouwensfunctie
meer blijken te bekleden. Daarmee wordt dus onnodig een inbreuk gemaakt op iemands
privacy. Tot slot maakt het register het mogelijk voor werkgevers om na te kijken
of iemand over een geldige VGB beschikt en te voldoen aan de aan- en afmeldplicht
van werknemers. Dit is met name relevant voor de uitvoering van het voorstel om een
locatiegebonden VGB te introduceren.
Gelet op het voorgaande onderkent de Afdeling de meerwaarde van een register voor
actieve vertrouwenspersonen. Tegelijkertijd brengt het register ook bepaalde veiligheidsrisico’s
met zich mee. Naast de inlichtingen- en veiligheidsdiensten zullen werkgevers toegang
moeten krijgen tot systemen die door de veiligheidsdiensten beheerd worden. Deze bevatten
informatie die relevant is voor de nationale veiligheid en waarmee, gelet op de aard
van de informatie, een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van (potentiële) werknemers
wordt gemaakt. De informatie in dit register kan bovendien om bepaalde redenen interessant
zijn voor personen die zich op onrechtmatige wijze toegang willen verschaffen tot
het register. Een adequate beveiliging daarvan is dus van groot belang.
In de toelichting worden een aantal maatregelen genoemd die worden getroffen om dergelijke
risico’s te verkleinen. Zo vindt de bevraging geautomatiseerd plaats via een portal
op basis van «hit-no-hit» en uitsluitend op basis van gegevens die vermeld zijn in
register. Voor de portal zullen technische en procedurele waarborgen worden gecreëerd,
zoals authenticatie, autorisatie en «logging».21
Hoewel het begrijpelijk is dat de toelichting slechts in algemene zin op de veiligheidsmaatregelen
ingaat, is de toelichting op dit punt nog te summier. Zo geeft de toelichting geen
inzicht wanneer werkgevers toegang krijgen tot de portal. Is dit alleen om werknemers
aan of af te melden, of ook om tijdens de sollicitatieprocedure te bekijken of een
sollicitant al een VGB heeft? Ook roept de hit-no-hit-bevraging de vraag op welke
gegevens kunnen worden gebruikt om toegang te krijgen tot de portal en hoe wordt verzekerd
dat binnen de organisatie van de werkgever slechts een zeer beperkt aantal personen
toegang heeft. Het is wenselijk dat de toelichting meer uitleg geeft over de waarborgen
die in dit verband zullen worden getroffen.
De Afdeling adviseert in de toelichting in te gaan op de risico’s die met een register
gepaard gaan en de veiligheidsmaatregelen die in dat verband worden getroffen.
De Afdeling stelt vragen over de risico’s van het voorgestelde register voor actieve
vertrouwensfunctionarissen, en de te treffen veiligheidsmaatregelen. Naar aanleiding
van het advies van de Afdeling is paragraaf 3.5 van het algemeen deel van de memorie
van toelichting uitgebreid met een behandeling van de risico’s en mitigerende veiligheidsmaatregelen
ten aanzien van het register.
b. Delegatiegrondslag
In het tweede lid van voorgesteld artikel 10a wordt opgesomd welke gegevens worden
opgenomen in het register. Het derde lid van dat artikel is een delegatiebepaling,
waarmee via een ministeriële regeling aanvullende gegevens in het register kunnen
worden opgenomen. Uit de toelichting blijkt niet om wat voor gegevens het zou kunnen
gaan of in welke situaties van deze bepaling gebruik zou kunnen worden gemaakt. Dit
roept de vraag op of het noodzakelijk is om een dergelijke delegatiegrondslag in het
wetsvoorstel op te nemen. Als de noodzaak hiervan niet toereikend kan worden gemotiveerd,
geeft de Afdeling in overweging deze bepaling te schrappen. Als de regering een dergelijke
bepaling wel noodzakelijk acht, ligt het gelet op de aard van het te regelen onderwerp
voor de hand dat voor een algemene maatregel van bestuur in plaats van een ministeriële
regeling wordt gekozen.
De Afdeling adviseert in het licht van het voorgaande de delegatiebevoegdheid uit
het derde lid van artikel 10a nader toe te lichten en zo nodig het voorstel aan te
passen.
De Afdeling stelt voorts vragen over de noodzakelijkheid van de mogelijkheid om bij
gedelegeerde regelgeving aanvullende gegevens in het register op te doen nemen.
De regering heeft naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering deze delegatiegrondslag
opnieuw bezien en is het met de Afdeling eens dat deze niet noodzakelijk is. Aan het
advies van de Afdeling is gevolg gegeven door deze bepaling te schrappen (het voorgestelde
artikel 10a, derde lid, van het voorstel zoals dat aan de Afdeling voor advies is
gezonden). Dat betekent dat thans wordt voorgesteld dat de wet de gegevens limitatief
regelt; dat zijn dus de enige gegevens die in het register worden opgenomen.
Wel is naar aanleiding van het advies van de Afdeling aan de in het wetsvoorstel genoemde
gegevens toegevoegd: «eigenschappen van de verklaring». Het betreft hier nadrukkelijk
eigenschappen van de verklaring zélf en niet eigenschappen van de persoon over wie
de verklaring gaat. Voorbeelden van dergelijke eigenschappen zijn of het een functie-
of locatiegebonden VGB betreft, op welk niveau het veiligheidsonderzoek is uitgevoerd
en in het geval van een locatiegebonden VGB, op welke locatie het VGB ziet. Het artikelsgewijze
deel – over onderdeel J – van de memorie van toelichting is hierop aangevuld.
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal opmerkingen bij het
voorstel en adviseert daarmee rekening te houden voordat het voorstel bij de Tweede
Kamer der Staten-Generaal wordt ingediend.
De Vice-President van de Raad van State,
Th.C. de Graaf
Tot slot is van de gelegenheid gebruikgemaakt om enkele inhoudelijke en meer technische
wijzigingen in het wetsvoorstel op te nemen. De inhoudelijke wijzigingen licht ik
toe.
Het betreft ten eerste het nieuw toegevoegde artikel 3b. In dit artikel wordt bepaald
dat delen van de veilige vracht- en toeleveringsketen kunnen worden aangewezen als
locatie in de zin van artikel 3a. Hiermee wordt bewerkstelligd dat een locatiegebonden
VGB een voorwaarde kan zijn voor het vervullen van functies vanuit welke op afstand
de veilige status van luchtvracht beïnvloed kan worden.
Het betreft ten tweede de toevoeging van tenuitvoerleggingsgegevens en gerechtelijke
strafgegevens aan het tweede lid van artikel 7. Deze toevoeging betreft het herstel
van een hiaat dat is ontstaan toen per 1 januari 2019 tenuitvoerleggingsgegevens en
gerechtelijke strafgegevens als afzonderlijke categorieën werden toegevoegd aan de
Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. De huidige Wvo stamt uit 2015 en noemt
zodoende de tenuitvoerleggingsgegevens en gerechtelijke strafgegevens niet. De expliciete
vermelding van deze gegevens in de Wvo betekent dat deze gegevens meegewogen kunnen
worden in veiligheidsonderzoeken. De vermelding roept nadrukkelijk géén verplichting
in het leven voor de beheerders van deze gegevens om ze aan de diensten te verstrekken.
Verstrekking zal uitsluitend vrijwillig kunnen plaatsvinden op grond van artikel 39
van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017. De memorie van toelichting
is tevens aangevuld.
Het betreft ten derde de opname van een delegatiegrondslag om bij algemene maatregel
van bestuur wederzijdse erkenning van VGB’s door de Ministers van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties en van Defensie te regelen. Hiermee wordt beoogd de personeelswisseling
tussen het Ministerie van Defensie en de andere ministeries te kunnen vereenvoudigen.
De memorie van toelichting is tevens aangevuld.
Ik moge U, mede namens de Minister van Defensie, verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde
voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der
Staten-Generaal te zenden.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, J.J.M. Uitermark
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Th.C. de Graaf, vicepresident van de Raad van State -
Mede ondertekenaar
J.J.M. Uitermark, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.