Brief regering : Hoofdlijnenbrief wet maatschappelijke ondersteuning
29 538 Zorg en maatschappelijke ondersteuning
Nr. 365
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 december 2024
Iedereen woont het liefst zo lang mogelijk en zo gezond mogelijk thuis. Met een stevig
sociaal netwerk en genoeg voorzieningen in de buurt. En met toegang tot ondersteuning
en zorg dichtbij of toegang tot de medisch-specialistische zorg, zodat iedereen zo
lang mogelijk mee kan doen in en aan de samenleving. Maar er zijn forse uitdagingen
als we dit mogelijk willen (blijven) maken. De druk op de (in)formele zorg is enorm.
Denk hierbij aan de demografische ontwikkelingen zoals de dubbele vergrijzing, maar
ook de financiële en personele uitdagingen. Het is belangrijk dat we ervoor zorgen
dat ondersteuning en zorg ook in de toekomst beschikbaar blijft, vooral voor kwetsbare
mensen die dat echt nodig hebben.
Daarom zetten we in op de beweging van zorg naar gezondheid en welzijn: een veerkrachtige
samenleving, waarin we eerder problemen signaleren en voorkomen, zorgen dat mensen
elkaar kunnen ondersteunen en dat (formele) hulp, ondersteuning of eerstelijns zorg
kan worden geboden in de eigen leefomgeving. Dat doe ik samen met de Minister van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Staatssecretaris van Jeugd, Preventie en Sport.
Die beweging stimuleren we met de verschillende zorgakkoorden en programma’s.1 Gemeenten spelen hierbij een cruciale rol. Zij zijn verantwoordelijk voor een groot
deel van het sociaal domein, waaronder de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning
(Wmo 2015). Een goed werkende Wmo 2015 goed functionerende uitvoeringspraktijk is
noodzakelijk om uitvoering te kunnen geven aan de ambities in de zorgakkoorden. Gemeenten
en regio’s hebben veel verschillende voorzieningen, die op maat worden aangeboden
en die bijdragen aan oplossen van grote maatschappelijke vraagstukken én individuele
hulpvragen van bewoners. Bijvoorbeeld het ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers,
het verminderen en voorkomen van eenzaamheid, het regelen van huishoudelijke hulp
en het aanbieden van hulpmiddelen en beschermd wonen. Deze ondersteuning is belangrijk
voor de participatie en zelfredzaamheid van mensen. Ook zorgen gemeenten, in samenwerking
met zorgverzekeraars, voor samenwerking met het medisch domein, bijvoorbeeld met wijkverpleegkundigen
en huisartsen.
Sinds mijn aantreden als Staatssecretaris van Langdurige en Maatschappelijke Zorg
heb ik veel persoonlijke gesprekken gevoerd met mensen die gebruik maken van of werken
in de maatschappelijke ondersteuning. Bijvoorbeeld tijdens werkbezoeken aan hulpverleners,
vrijwilligers, ouderen en mensen met een beperking. Uit deze gesprekken haal ik op
dat maatschappelijke ondersteuning het verschil kan maken in iemands leven. Zo vertelde
een vrijwilliger bij een cultureel centrum dat zijn inzet daar hem zelfvertrouwen
en zingeving gaf, waardoor hij minder medische hulp nodig had. Ook heb ik gezien dat
professionals, vrijwilligers en mantelzorgers ontzettend hard werken om een onuitwisbare
bijdrage te leveren aan het welzijn van een ander. We moeten dat koesteren en het
is mijn ambitie ervoor te zorgen dat op meer plekken op deze manier wordt gehandeld,
gedacht en gewerkt.
Om mensen maatschappelijke ondersteuning te kunnen blijven leveren is een goed werkende
Wmo 2015 en goed functionerende uitvoeringspraktijk bij gemeenten en (zorg)aanbieders
nodig. Hier wil ik mij deze kabinetsperiode voor inzetten. In deze brief schets ik
op hoofdlijnen mijn ambities ten aanzien van de Wmo 2015. Dit doe ik aan de hand van
de volgende thema’s:
– Een toekomstbestendige Wmo (waaronder Inkomens- en vermogensafhankelijke eigen bijdrage);
– Samenwerking tussen het medisch en sociaal domein;
– Sociale basis en mantelzorg.
Daarnaast informeer ik uw Kamer over de stand van zaken op verschillende lopende dossiers
en de uitvoering van moties en toezeggingen, dit overzicht treft u aan in de bijlage.2
Een toekomstbestendige Wmo
In 2015 is de Wmo in werking getreden. Sindsdien is niet meer fundamenteel gekeken
naar de werking van de Wmo 2015 als geheel.3 Maar het huidige stelsel en de uitvoering kennen beperkingen. Op de lange termijn
knelt het, er is sprake van een sturingsvraagstuk en van krapte op de arbeidsmarkt.
Daarnaast zijn er zorgen op financieel vlak en staat de maatschappelijke houdbaarheid
onder druk. Dat roept de vraag op of het stelsel klaar is voor de toekomst. Ik zie
namelijk dat er iets anders nodig is om ondersteuning en zorg te kunnen (blijven)
garanderen.
Daarom is een onderzoekstraject gestart naar de toekomst en houdbaarheid van de Wmo
2015. Het doel is om samen met gemeenten tot een objectief en breed gedragen beeld
te komen van de kansen en uitdagingen. Ook worden (beleids)keuzes uitgewerkt en voorgelegd.
Parallel hieraan wordt een Meerjarenagenda ontwikkeld, samen met cliënten, gemeenten
en zorg- welzijnsaanbieders. In deze agenda moeten acties landen die (1) een oplossing
bieden voor concrete knelpunten in de uitvoering, (2) zorgen voor gelijkgerichte inbreng
bij de (nieuwe) zorgakkoorden en (3) daarmee bijdragen aan verbeteringen binnen het
huidige stelsel. Denk bijvoorbeeld aan het terugdringen van administratieve lasten
door standaardisering van contracten of het schrappen van het woud aan productcodes.
Het is mijn persoonlijke ambitie om met de Meerjarenagenda het verschil te maken voor
knelpunten waar mensen en professionals in het dagelijks leven tegenaan lopen. Uiteraard
met oog voor ieders rol en verantwoordelijkheid. Het is mijn verantwoordelijkheid
om randvoorwaarden te creëren zodat gemeenten en aanbieders van zorg, welzijn en ondersteuning
het merkbare verschil kunnen maken. De Meerjarenagenda is een instrument om knelpunten
aan te pakken, maar waar nodig en mogelijk onderneem ik al concrete acties, vooruitlopend
op het vaststellen van deze agenda. Het passend en langdurig beschikken waar gemeenten
mee aan de slag zijn is zo’n voorbeeld.
Eén onderdeel van de Wmo 2015 gaat mij bijzonder aan het hart: goed vindbare en adequate
cliëntondersteuning. Al jaren wordt vanuit het ministerie en gemeenten gewerkt om
deze beter vindbaar te maken en helaas lukt dat nog niet overal (goed) genoeg. Hoewel
de Meerjarenagenda een agenda is van en voor het hele veld, is mijn persoonlijke inzet om via
de Meerjarenagenda ook de onafhankelijke cliëntondersteuning (nogmaals) als thema
vast te pakken en in de dagelijkse praktijk tot een betere vindbaarheid te komen.
Intussen gaan we door met concrete projecten in 2025, een nadere toelichting is opgenomen
in de bijlage bij deze brief.
Onderdeel van een toekomstbestendige Wmo is ook passende financiering. Voor de korte
termijn ga ik door met het wetsvoorstel van de Inkomens- en vermogensafhankelijke
eigen bijdrage binnen de Wmo 2015. Deze wetswijziging is noodzakelijk om de (steeds
schaarser wordende) ondersteuning beschikbaar te houden, juist voor die mensen die
het meest kwetsbaar zijn en aangewezen zijn op de Wmo 2015, waarover ik hieronder
meer toelichting geef. Verder wordt samen met de fondsbeheerders en gemeenten gewerkt
aan een nieuwe financieringsvorm van de Wmo 2015. Daarbij worden verschillende mogelijkheden
verkend en uitgewerkt. Deze afspraak ligt verankerd in de Voorjaarsnota 2024.
Inkomens- en vermogensafhankelijke eigen bijdrage
Bij Voorjaarsnota 2023 heeft het vorige kabinet aangekondigd het abonnementstarief
Wmo 2015 te zullen vervangen door een Inkomens- en vermogensafhankelijke eigen bijdrage
(ivb). Daarvoor is een wetsvoorstel in voorbereiding. Op 8 mei jl. heeft het vorige
kabinet het wetsvoorstel voor advies voorgelegd aan de Raad van State. Op 28 augustus
jl. heeft de Raad van State geadviseerd om het voorstel van wet vervanging abonnementstarief
Wmo 2015 overtuigender te motiveren en zo nodig aan te passen of deels te heroverwegen.
De periode sindsdien benut ik om het advies van de Raad van State te verwerken en
het wetsvoorstel aan te passen. Mijn streven is om het wetsvoorstel zo spoedig mogelijk
in het eerste kwartaal van 2025 aan te bieden aan de Tweede Kamer.
De planning om de Inkomens- en vermogensafhankelijke eigen bijdrage Wmo 2015 per 1 januari
2026 in te voeren was reeds ambitieus, maar is met het kritische advies van de Raad
van State onder nog hogere druk komen te staan. Samen met (vertegenwoordigers van)
de partijen in de uitvoeringsketen, ben ik inmiddels tot de conclusie gekomen dat
deze planning niet meer realistisch is, omdat er voldoende tijd moet zitten tussen
de publicatie van het wetsvoorstel en het moment van inwerkingtreding. Om zowel aan
burgers en aanbieders van ondersteuning, als aan uitvoerende partijen – zoals het
CAK en gemeenten – de kans te geven zich goed voor te bereiden op dit wetsvoorstel,
wordt de beoogde implementatiedatum opgeschoven naar 1 januari 2027.
De druk om dit wetsvoorstel in te voeren blijft echter onverminderd hoog. Deze wijziging
is nodig om ondersteuning vanuit de Wmo 2015 beschikbaar te houden juist voor degenen
die er het meest afhankelijk van zijn, zeker in het licht van de vergrijzing en de
krapte op de arbeidsmarkt.
Vanwege de benodigde wijziging in de planning is een besparingsverlies in 2026 onafwendbaar.
De financiële consequenties van het verschuiven van de beoogde implementatiedatum
naar 1 januari 2027 zullen door het kabinet worden besproken bij de aankomende voorjaarsbesluitvorming.
Graag informeer ik u hierbij ook over de status van het programma bij het CAK om de
Inkomens- en vermogensafhankelijke eigen bijdrage Wmo 2015 in te voeren. Duidelijk
is geworden dat de meerjarige kosten van de ICT-component van het programma meer bedragen
dan € 5 miljoen. Het programma is daarom conform het «Handboek Portfoliomanagement
Rijk» aangemeld ter toetsing bij het Adviescollege ICT-toetsing. Meer informatie over
dit programma wordt, zo spoedig mogelijk na verzending van deze brief, gepubliceerd
op het Rijks ICT-dashboard.
Samenwerking tussen het medisch domein en sociaal domein
De samenwerking tussen het medisch en sociaal domein is één van de beoogde speerpunten
in het aanvullend zorg- en welzijnsakkoord. Dit is noodzakelijk om de beoogde transformatie
in zorg, ondersteuning en welzijn op gang te brengen en te houden. En ook om de eerstelijns-
en medisch-specialistische zorg toegankelijk te houden. Het is geen doel op zich om
mensen buiten de zorg te houden, het gaat erom dat de hulpvraag op de juiste plek
wordt opgepakt en wordt beantwoord. Hulpvragen voor het sociaal domein moeten dus
ook vooral in het sociaal domein worden opgepakt. Dit verlicht de druk op de huisartsen,
want veel vragen die aan de huisarts gesteld worden zijn niet per definitie medisch
van aard. Juist voor de inwoner is dit wezenlijk: voor niet medische vragen zijn juist
in het sociaal domein (snellere) en meer passende antwoorden te vinden.
Voor de verbinding met het sociaal domein is extra inspanning noodzakelijk. Zodat
de opgestelde regioplannen daadwerkelijk gaan leiden tot de gewenste inzet op welzijn
en ondersteuning. Bijvoorbeeld door de sociale basis te versterken, stappen te zetten
met de inrichting van lokale teams (in relatie tot eerstelijnssamenwerkingsverbanden)
en de uitvoering van de IZA Transformatieplannen in het sociaal domein. Samen met
gemeenten, zorgverzekeraars en andere organisaties in het domein van ondersteuning
en zorg, willen de Minister van VWS, de Staatssecretaris van Jeugd, Preventie en Sport
(JPS) en ik zo snel mogelijk tot concrete afspraken komen.
Samen met vele andere partijen zijn de akkoorden IZA, het Programma Wonen, Ondersteuning
en Zorg voor Ouderen (WOZO), de Hervormingsagenda Jeugd en het Gezond en Actief Leven Akkoord (GALA) vastgesteld. Eén van de
rode draden in de verschillende akkoorden is de «beweging van zorg naar welzijn en
gezondheid». Daarvoor is een nauwere samenwerking tussen het sociaal en medisch domein
nodig. Deze beweging vraagt een andere werkwijze en inzet. Ik ondersteun daarom gemeenten
en haar partners bij invulling aan deze samenwerking en samen werken we aan het realiseren
en/of verstevigen van de benodigde randvoorwaarden. En, door een stevige samenwerking
op lokaal niveau tussen deze domeinen wordt zorg en ondersteuning passender en eenvoudiger
te vinden voor inwoners.
Het is van groot belang gezamenlijk een grotere focus op gezondheid en welzijn te
hebben. Dat doen we onder andere de acties in de lopende zorgakkoorden te continueren4 en door nieuwe afspraken – met de daarbij passende randvoorwaarden – te maken in
het aanvullend zorg- en welzijnsakkoord en het hoofdlijnenakkoord ouderenzorg. Maar
dit doen we vooral ook door te werken aan een stevige en toekomstbestendige Wmo 2015.
Sociale basis en mantelzorg
In (zorgzame) buurten en wijken, kunnen inwoners en organisaties, vanuit de sociale
basis, bijdragen aan de sociale samenhang, het welzijn en de gezondheid van mensen.
Het is goed te beseffen dat de sociale basis niet van de overheid is en lokaal veel
verschijningsvormen en eigenaren kent. Als overheid (landelijk en lokaal) kunnen wij
wel helpen de sociale basis te laten bloeien. De sociale basis heeft een belangrijke
intrinsieke waarde in zichzelf, en is van betekenis voor mensen. Mensen die zich eenzaam
voelen, mentale, fysieke, financiële of gezinsproblemen hebben, kunnen – waar mogelijk
– terugvallen op steun van vrienden, familie, buren, gezin, clubgenoten, collega’s,
mede buurtbewoners, vanuit bewonersinitiatieven of laagdrempelige (professionele)
ondersteuning in de wijk zoals aangeboden door gemeenten en organisatie. Een sterke
sociale basis draagt eraan bij dat (hulp)vragen zoveel mogelijk in het «gewone» leven
worden opgelost en werkt daarmee ook preventief.
Een sterke sociale basis is dus een van de randvoorwaarden voor het behoud van kwaliteit
en houdbaarheid van onze zorg en ondersteuning in Nederland. Het versterken van de
sociale basis wordt meegenomen in de gesprekken over het aanvullend zorg- en welzijnsakkoord.
In dit kader werken we ook een afspraak uit over de benodigde basisfuncties- en voorzieningen/basisinfrastructuur
op het snijvlak van het medisch en sociaal domein.
In de uitvoering liggen de grootste beïnvloedingsmogelijkheden lokaal. Gemeenten en
Rijk hebben – op grond van de Wmo 2015, de Wet Publieke Gezondheid en de Jeugdwet
– een belangrijke verantwoordelijkheid in het faciliteren en versterken van de lokale
sociale basis. Aansluitend hierop ben ik ook met de zorgverzekeraars in gesprek over
hun rol in het versterken van de sociale basis en de daaraan gerelateerde samenwerking
tussen het medisch en sociaal domein. Vervolgens wil ik, samen met gemeenten, bevorderen
dat de betrokken maatschappelijke partners, zoals het sociaal werk, mantelzorgers
en vrijwilligers en burgerinitiatieven hun bijdrage aan de sociale basis kunnen leveren.
Een belangrijk uitgangspunt is dat de uitvoering zal passen bij ieders rol en verantwoordelijkheid
én de lokale situatie.
Mantelzorg
Daarnaast zet ik de uitvoering van de Mantelzorgagenda, zoals eerder gedeeld met uw
Kamer, met kracht voort. Het is namelijk van groot belang om mantelzorgers te faciliteren
wanneer zij zorgen voor familie, vrienden of anderen. De Mantelzorgagenda is nu bijna
anderhalf jaar in uitvoering. De eerste resultaten zijn zichtbaar. De handreiking
over mantelzorgwoningen is beschikbaar voor gemeenten. Met het aanpassen van de wet-
en regelgeving en het opstellen van de handreiking wordt het eenvoudiger om een mantelzorgwoning
te kunnen bouwen op het eigen terrein. Daarnaast worden werkgevers en werknemers actief
ondersteund bij het maken van afspraken over de combinatie van mantelzorg en werk.
Ook is de Sociaaleconomische Raad (SER) gestart met een onderzoek naar werk en mantelzorg
teneinde een advies hierover te kunnen uitbrengen. Daarnaast is er in het wetsvoorstel
«Participatiewet in Balans» en het wetsvoorstel «Versterking Regie Volkshuisvesting»
expliciete aandacht voor de positie van mantelzorgers.
Voor het komende jaar zie ik een aantal prioriteiten waar ik op wil versnellen, naast
de reguliere uitvoering van de acties die in de Mantelzorgagenda zijn opgenomen. Ik wil graag versnellen op drie onderwerpen (1) Ondersteuning
van mantelzorgers, (2) het verbeteren van de samenwerking tussen formele zorgverleners
en het informeel netwerk en (3) het faciliteren van werkende mantelzorgers. Met deze
prioritering binnen de bestaande acties van de mantelzorgagenda wil ik inzetten op
een gelijkgerichter ondersteuningsaanbod, een passende oplossing voor het knelpunt
bij complexe logeerzorg, een versnelling aanbrengen bij het oplossen van praktische
knelpunten van werkgevers en werknemers, het uitwerken van het advies van de SER over
Werk en Mantelzorg en de samenwerking tussen formele zorgverleners en het informeel
netwerk verbeteren. Met de uitwerking van deze ambities wil ik randvoorwaarden creëren
zodat mensen voor elkaar kunnen zorgen, maar tegelijkertijd kunnen blijven participeren
in de maatschappij.
Tot slot
Er is werk aan de winkel. Ik ben er van overtuigd dat we de juiste stappen zetten.
Dat doen we in het groot, door over de toekomst en houdbaarheid van ondersteuning
en zorg na te denken. Maar ook in het klein, met gerichte acties die helpend zijn
voor mensen die de ondersteuning en zorg echt nodig hebben. Een uitgebreide toelichting
hierover leest u in de bijlage van deze brief.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
V. Maeijer
BIJLAGE
Inhoudsopgave
1.
Verbetering van het stelsel
7
1.1.
Houdbaarheidsonderzoek Wmo 2015
7
1.2.
Wmo-toezicht
9
1.3.
Het verlichten van administratieve lasten door eenheid van taal
10
2.
Sociale basis en mantelzorg
11
2.1.
Sociale basis
11
2.2.
Mantelzorg
12
2.3.
Vrijwillige Inzet
13
2.4.
Moties en toezeggingen
14
3.
Het verbeteren van samenwerking, toegang en professionalisering
14
3.1.
Lokale teams
14
3.2.
Passend beschikken
15
3.3.
Samenwerking sociaal domein-medisch domein
15
3.4.
Cliëntondersteuning
16
4.
Het aanbod en de kwaliteit van Wmo-voorzieningen
16
4.1.
Convenant meeverhuizen
16
4.2.
Verkenning «Zicht op zinvolle daginvulling»
17
5.
Wonen en zorg
19
6.
Cliëntervaringsonderzoek over de Wmo 2015
19
1. Verbetering van het stelsel
1.1. Houdbaarheidsonderzoek Wmo 2015
Er zijn verschillende demografische en maatschappelijke ontwikkelingen die impact
hebben op de levering van maatschappelijke ondersteuning door gemeenten. Bijvoorbeeld
de tekorten op de arbeidsmarkt, de (dubbele) vergrijzing, het langer thuis wonen en
digitalisering. Welke impact deze ontwikkelingen op de lange termijn hebben, is moeilijk
te voorspellen. Daarom hebben we met de VNG een ambitie geformuleerd om tot een gezamenlijk
beeld van de nabije toekomst te komen: een «onderzoek naar de houdbaarheid van de
Wmo 2015 (hierna: houdbaarheidsonderzoek)». Het huidige kabinet zet dit voort met
als doel een objectief en breed gedragen beeld te krijgen van de kansen en uitdagingen
t.a.v. de Wmo 2015 voor de toekomst.
Het houdbaarheidsonderzoek bestaat uit twee fases. Fase A is een analyse van verschillende
deelstudies. In fase B worden verschillende beleidsopties en maatregelen onderzocht
die een bijdrage zouden kunnen leveren aan de houdbaarheid van de Wmo 2015. Op 5 februari
2024 en 7 oktober 2024 heeft uw Kamer de eerste twee deelproducten van dit onderzoekstraject
ontvangen: de historische analyse Wmo 2015 en het onderzoek naar de sociale basis.5 In deze eerdere rapportage is uw Kamer geïnformeerd over de ontwikkelingen in de
Wmo en de toename in het gebruik van individuele maatwerkvoorzieningen in de Wmo.
Dit onderzoek zet ik voort: de onderzoeken uit fase A worden separaat opgeleverd en
in deze fase zonder uitgebreide beleidsmatige duiding aangeboden aan uw Kamer. Het
is van belang dat die beleidsmatige duiding van de onderzoeken pas plaatsvindt op
basis van een totaalbeeld. Als samenwerkende partijen zijn we dan ook voorzichtig
met het trekken van (voorbarige) conclusies op basis van de deelproducten.
Vervolg houdbaarheidsonderzoek
Inwoners, cliënten, gemeenten en (zorg)aanbieders hebben een belangrijke stem in het
houdbaarheidsonderzoek. De onafhankelijke procesbegeleider van het houdbaarheidsonderzoek
is en gaat op meerdere momenten met hen in gesprek, als aanvulling op de onderzoeken.
Ik merk dat er grote waardering is voor deze opzet. De studies en gesprekken vormen
het raamwerk op basis waarvan ik, samen met gemeenten en de samenwerkende partijen
(VNG en de Ministeries van BZK en Financiën), in fase B, gerichte beleidsmatige voorstellen
wil uitwerken, ter bevordering van de houdbaarheid van de Wmo 2015. Ik blijf de Kamer
regelmatig informeren over de vorderingen van het onderzoek, waarbij ook deelstudies
worden gedeeld. De planning is om het onderzoekstraject in ieder geval voor het einde
van 2025 geheel af te ronden met een eindrapport waarin aanbevelingen staan die een
(fundamentele) bijdrage kunnen leveren aan de houdbaarheid van de Wmo 2015.
Meerjarenagenda Wmo 2015
Met de VNG, cliëntorganisaties en zorgbranches werk ik ondertussen ook een Meerjarenagenda
Wmo 2015 uit. Genoemde partijen hebben in het afgelopen jaar de behoefte uitgesproken
om meer gelijkgericht met elkaar aan tafel te zitten, bijvoorbeeld als het gaat om
inbreng bij de (zorg)akkoorden. het gesprek over het effect van deze zorgakkoorden
op de Wmo 2015 is vooralsnog gefragmenteerd georganiseerd. De Meerjarenagenda dient
die fragmentatie te voorkomen. Zo kunnen de komende jaren gelijkgerichte bestuurlijke
afspraken worden gemaakt en op de korte en middellange termijn meer actiegericht gewerkt
worden aan het verbeteren van de uitvoering.
Hierbij hebben we specifieke aandacht voor de inbreng van inwoners. Hoewel het houdbaarheidsonderzoek
de stem van inwoners en cliënten betrekt, is de opzet van dat onderzoek meer beleidsmatig
en technisch van aard. De ambitie is om in de Meerjarenagenda Wmo 2015 het perspectief
van de inwoner sterk en concreet naar voren brengen. De totstandkoming van de Meerjarenagenda
wordt begeleid door een onafhankelijke kwartiermaker. Hier hecht ik waarde aan, omdat
het bij uitstek geen agenda van alleen mijn departement is, maar samen met het veld.
Daarnaast zie ik de Meerjarenagenda Wmo 2015 ook als plek om de resultaten en adviezen
van het houdbaarheidsonderzoek Wmo 2015, na afronding van het onderzoek, in de praktijk
te brengen. Een wenselijk effect van de Meerjarenagenda Wmo 2015 is dat we leren vanuit
verschillende (deel)belangen een stukje autonomie op te offeren en vanuit gedeeld
belang beter, sterker en gelijkgerichter samen te werken, en zodoende (straks) ook
de meer fundamentele aanpassingen op basis van het houdbaarheidsonderzoek samen te
kunnen realiseren.
Ik ben blij met het enthousiasme en de bijdragen van de betrokken organisaties aan
een houdbare Wmo 2015 en het verbeteren van de uitvoeringspraktijk. Zoals eerder genoemd
zijn de opgaven voor de toekomst groot. We hebben daarom een gezamenlijk beeld van
beleid en uitvoering nodig om tot de juiste interventies te komen. Ik hoop de Meerjarenagenda
Wmo 2015 eind 2025 – samen met de partners – aan uw Kamer te kunnen presenteren.
Financiële positie gemeenten en werken aan nieuw financieringsmodel
Het gemeentelijk domein staat onder druk: het knelt in de uitvoering. Gemeenten moeten
moeilijke keuzes maken in hun begrotingen, omdat met name de kosten voor de uitvoering
van de Wmo 2015 en Jeugdwet volgens hen uit de pas lopen met de beschikbare middelen.
Bij de Voorjaarsnota 2024 zijn daarom afspraken gemaakt met de VNG. Er is een mitigerende
financiële maatregel getroffen (toevoeging van 75 mln in 2026 in het gemeentefonds
oplopend tot 300 mln in 2029) ter compensatie van de autonome demografische groei
binnen de Wmo 2015. Daarnaast is afgesproken bij de Voorjaarsbesluitvorming 2024 dat
in de toekomst (een nader te bepalen deel van) de Wmo 2015 niet langer via de algemene
uitkering van het gemeentefonds wordt bekostigd, maar via een ander meer passend financieel-bestuurlijk
arrangement. Hierbij zal nadrukkelijk ook oog zijn voor de verantwoordelijkheidsverdeling
en risicoverdeling tussen Rijk en gemeenten. Ik ben hierover in gesprek met o.a. de
VNG, het Ministerie van Financiën en het Ministerie van BZK. Dit doe ik in afstemming
met de Staatssecretaris van JPS, vanwege de samenhang met het jeugddomein in het voorveld
en bij de lokale teams, en omdat ook binnen het jeugdomein het financieringsstelsel,
onder de loep wordt genomen. Ik verwacht uw Kamer hier na de zomer van 2025 verder
over te kunnen informeren.
1.2. Wmo-toezicht
In de afgelopen jaren is door de IGJ meerdere keren gerapporteerd dat het Wmo-toezicht
divers is georganiseerd en zich in algemene zin onvoldoende heeft ontwikkeld. De IGJ
constateert dat de kwaliteit van het toezicht niet bij alle gemeenten op orde is.
Dit moet verbeterd worden, zoals ook is onderschreven door het veld.
Inmiddels zijn diverse verbetermaatregelen in gang gezet die het toezicht in de praktijk
moeten verstevigen. In opdracht van het Ministerie van VWS is nader onderzoek verricht,
mede naar aanleiding van de bevindingen van de IGJ. Dit leidde tot aanbevelingen voor
goed toezicht. Veldpartijen hebben vervolgens, in samenspraak met het Ministerie van
VWS, een visie ontwikkeld op goed kwaliteitstoezicht in de Wmo 2015. Ook is een beleidskader
gemaakt met verbetermaatregelen voor de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden
van de Wmo-toezichthouder en gemeenten.6 Onderdelen van de voorstellen die moeten helpen bij het verbeteren van de kwaliteit
van het Wmo-toezicht en gericht zijn op het professionaliseren van het toezicht landen
in een stimuleringsprogramma dat vanaf begin 2025 wordt uitgevoerd door de VNG en
GGD-GHOR. Vooruitlopend daarop heeft de GGD-GHOR in opdracht van VWS afgelopen voorjaar
een nieuw model toetsingskader Wmo-toezicht ontwikkeld.7
Tenslotte is er een wetswijziging van de Wmo 2015 in voorbereiding gericht op de versterking
van het toezicht in de Wmo 2015. De wijziging richt zich op nadere kaders voor de
inrichting van adequaat toezicht, een versteviging van het onafhankelijk functioneren
van de Wmo-toezichthouder, transparantie van het Wmo-toezicht en de samenwerking tussen gemeenten bij
het organiseren van het Wmo-toezicht. In de voorbereiding is met verschillende gemeenten
en toezichthouders verkend hoe dit in de wet verankerd kan worden. De inzet is erop
gericht om het concept-wetsvoorstel in het eerste kwartaal van 2025 in (internet)consultatie
te brengen.
1.3. Het verlichten van administratieve lasten door eenheid van taal
Onderzoeken open house en taakgerichte inkoop
Onderdeel van de gemeentelijke taak t.a.v. de Wmo 2015 is voldoende kwalitatief goede
maatschappelijke ondersteuning in te kopen en daarbij aanbieders te selecteren die
in staat zijn dit te bieden. Gemeenten kunnen dit op verschillende manieren doen,
bijvoorbeeld via aanbesteden, een open house constructie en subsidies.
Recent is een onderzoek opgeleverd waarin uitvoerig onderzocht is welke invloed de
open house methode heeft op onder meer de kwaliteit, betaalbaarheid en toegankelijkheid
van de maatschappelijke ondersteuning. Dit onderzoek is thans gedeeld met uw Kamer
in de voortgangsbrief jeugd van najaar 2024.8
Daarnaast is een verkennend onderzoek uitgevoerd naar de waarde en werking van de
taakgerichte uitvoeringsvariant, waarbij gemeenten afspraken met aanbieders van maatschappelijke
ondersteuning maken voor het uitvoeren van jeugdzorg en de maatschappelijke ondersteuning,
voor een gehele populatie of een gebied. Anders dan bij de inspanningsgerichte uitvoeringsvariant
(de zogenoemde P*Q variant) wordt dus bij de taakgerichte uitvoeringsvariant niet
per maatwerkvoorziening gecontracteerd, gedeclareerd en verantwoord. Dit vraagt om
vertrouwen tussen de gemeente en de aanbieder voor maatschappelijke ondersteuning.
Uit het verkennend onderzoek blijkt dat gemeenten het lastig vinden een uitvoeringsvariant
te kiezen die aansluit bij de visie van de gemeente.
De onderzoeken laten zien dat niet alleen het verhogen van het kennisniveau maar ook
verdere contractstandaardisatie van het inkoopproces gemeenten en aanbieders kunnen
helpen om de inkoop eenvoudiger en efficiënter vorm te geven. VWS draagt samen met
gemeenten en aanbieders bij aan die verdere standaardisatie via het Ketenbureau i-Sociaal
Domein. De contractstandaarden voor diensten van maatschappelijke ondersteuning zijn
op 29 november 2024 vastgesteld door de Algemene ledenvergadering van de VNG en kunnen
vanaf 1 januari 2025 worden toegepast door gemeenten. Daarna volgen contractstandaarden
voor hulpmiddelen en vervoer.
De vaststelling van de contractstandaarden Wmo 2015 is de eerste stap, de standaardisatiewens
(ook in de praktijk) is namelijk groter. Verdere standaardisatie van inkoop helpt
de inkoop- en aanbestedingsprocessen te vereenvoudigen en beperkt daarmee ook de administratieve
lasten van gemeenten en aanbieders, zonder dat het de beleidsruimte van gemeenten
te veel beperkt. De VNG, het Ketenbureau i-Sociaal Domein en het Ministerie van VWS
ondersteunen gemeenten en (zorg)aanbieders bij bovenstaande vraagstukken, met als
doel te komen tot structurele vereenvoudiging.
Standaardisatie en Gegevensuitwisseling
Vanuit verschillende akkoorden, ontwikkelingen9 en de NVS (Nationale Visie en Strategie voor het gezondheidsinformatiestelsel) wordt
het belang van aansluiting van het sociaal domein (hier: de Wmo 2015) op gegevensuitwisseling
steeds meer benadrukt. Bij een effectieve en efficiënte samenwerking speelt informatievoorziening
een cruciale rol. Er is een groeiend aantal mogelijkheden voor gegevensuitwisseling
en digitalisering en daarnaast groeit ook de informatiebehoefte. Enerzijds hebben
professionals die vanuit verschillende domeinen samenwerken gegevens nodig om een
cliënt goed te kunnen helpen (primair gebruik) en anderzijds is het van belang dat
we op basis van beschikbare gegevens onderbouwde (beleidsmatige) keuzes maken voor
de toekomst (secundair gebruik).
Gegevensuitwisseling wordt vaak genoemd als knelpunt in domein-overstijgende samenwerking
(zoals het medisch- en het sociaal domein). Knelpunten die genoemd worden zijn bijvoorbeeld
dat de diverse domeinen hun eigen focus, logica, doelstelling en terminologie hebben
(m.a.w. een andere taal spreken). Momenteel wordt verkend hoe het sociaal domein kan
aansluiten op de diverse ontwikkelingen en gegevensuitwisseling domein-overstijgende
samenwerking kan versterken. Uniformiteit, harmonisatie en standaardisatie is daarbij
de fundamentele basis in de weg naar interoperabiliteit10 van domein-overstijgende gegevensuitwisseling en het verminderen van administratieve
lasten.
De huidige informatievoorziening is niet ingericht op domein-overstijgende samenwerking,
maar is specifiek gericht op de Wmo 2015. Sinds de decentralisatie in 2015 heeft VWS
samen met de VNG, gemeenten, aanbieders en ict-leveranciers al veelvoudig ingezet
op standaardisatie en het voorkomen van (onnodige) administratieve last en regeldruk.
Een goed voorbeeld van het ontwikkelen van standaarden is de iStandaard iWmo. De ontwikkeling
van de iWmo heeft gezorgd voor een afname van administratieve last en meer uniformiteit
in de backoffice. Maar het kan en moet beter. Uit diverse onderzoeken blijkt dat het
huidige berichtenverkeer aan vernieuwing toe is.
Inzet vanuit de Wmo
De aankomende periode wil ik dan ook verder inzetten op de doorontwikkeling van een
uniform berichtenverkeer (iWmo). Uniformering, harmonisatie en standaardisatie bieden
hiervoor de fundamentele basis om de samenwerking tussen professionals te faciliteren
en aan de groter wordende informatiebehoefte te voorzien. Het terugdringen van het
aantal productcodes in de Wmo 2015 om zo min mogelijk (onnodige) administratieve last
te hebben, is hierbij een absolute noodzaak. Daarnaast is het belangrijk om inzichtelijk
te maken welke informatiebehoefte er is om domein-overstijgende samenwerking beter
mogelijk te maken en wat er voor nodig is om de informatievoorziening in de Wmo te
laten aansluiten op andere domeinen. Onder de noemer «eenheid van taal» werk ik de
komende periode aan verregaande standaardisatie en harmonisatie.
2. Sociale basis en mantelzorg
2.1. Sociale basis
Op 6 juli 2023 hebben mijn ambtsvoorgangers uw Kamer geïnformeerd over het versterken
van de sociale basis en de positie van de mantelzorgers. Met deze brief informeer
ik uw Kamer over de voortgang en resultaten op dit vlak. Ook geef ik aan welke ambities
ik zelf heb om de sociale basis verdergaand te versterken en de mantelzorgagenda met
kracht voort te zetten. Zoals ik dit ook tijdens de begrotingsbehandeling van VWS
al met uw Kamer heb gedeeld, vind ik dit van groot belang. In de afgelopen periode
is ingezet op het faciliteren en ondersteunen van gemeenten om de sociale basis te
versterken. De volgende resultaten zijn bereikt:
– Organisaties van het sociaal werk zijn gefaciliteerd om met mandaatgemeenten afspraken
te maken over de uitvoering van de regioplannen binnen het IZA. Met het toekennen
van een subsidie aan Sociaal Werk Nederland is de betrokkenheid van sociaal werk versterkt.
In 14 regio’s zijn sociaal werk organisaties betrokken bij het maken van afspraken
over de opgave voor de regio.
– Bijna alle gemeenten beschikken over een lokale beleidsvisie op de Sociale Basis.
Dit blijkt uit de monitor van het RIVM11.
– In 2024 is in opdracht van VWS en in samenwerking met o.a. de VNG en Sociaal Werk
Nederland een verandertheorie sociale basis ontwikkeld en in september gepubliceerd.
Deze verandertheorie biedt concrete bouwstenen voor gemeenten en maatschappelijke
organisaties bij het verder vormgeven en versterken van de sociale basis.
– Nederlandse Organisatie Vrijwilligerswerk (NOV) heeft een aanvullende subsidie ontvangen
om vrijwilligersorganisaties beter in staat te stellen een grotere en meer verscheiden
doelgroep te bereiken voor de vrijwillige inzet.
Voor de komende periode zie ik het als belangrijkste opdracht om samen met gemeenten,
maatschappelijke partners en de samenleving de sociale basis verder te versterken.
Op lokaal niveau draagt de sociale basis in (zorgzame) buurten en wijken bij aan sociale
samenhang, het welbevinden en de gezondheid van mensen. Mensen met problemen of ondersteuningsvragen
op het gebied van eenzaamheid, mentale en fysieke gezondheid en financiën, kunnen
terugvallen op steun vanuit bewonersinitiatieven of laagdrempelige ondersteuning in
de wijk. Een sterke sociale basis heeft daarmee ook een preventief effect en levert
zo een belangrijke bijdrage aan de kwaliteit en de houdbaarheid van onze zorg.
2.2. Mantelzorg
De mantelzorgagenda is bijna 1.5 jaar in uitvoering en op 6 juli 2023 aan uw Kamer
gestuurd. De eerste resultaten zijn zichtbaar. Zo is er een handreiking over mantelzorgwoningen
beschikbaar voor gemeenten waardoor het eenvoudiger wordt om een beslissing te nemen
over het bouwen van een mantelzorgwoning. Daarnaast worden werkgevers en werknemers
actief ondersteund bij het maken van afspraken over de combinatie van mantelzorg en
werk en is de SER gestart het onderzoek naar Werk en Mantelzorg. In het wetsvoorstel
Participatiewet in Balans en het wetsvoorstel Versterking Regie Volkshuisvesting is mede door de inzet van de mantelzorgagenda expliciete aandacht voor de positie
van mantelzorgers. Deze en andere resultaten zijn weergegeven in bijlage «Factsheet
VWS voortgang Mantelzorgagenda 2023–2024».
Ik zet de uitvoering van de mantelzorgagenda met kracht voort. Het is van groot belang
om mantelzorgers te faciliteren wanneer zij moeten zorgen voor familie, vrienden of
anderen. Voor het komende jaar zie ik een aantal prioriteiten waar ik op wil versnellen,
naast de reguliere uitvoering van de acties die in de mantelzorgagenda zijn opgenomen.
Ik doe dit op drie onderwerpen:
1. Ondersteuning van mantelzorgers. Dit doe ik door:
– Het opzetten en uitvoeren van een communicatiestrategie.
– Het verbeteren van het aanbod van mantelzorgondersteuning, waaronder het aanbod van
laagdrempelige respijtzorg, op lokaal niveau. Hierbij wil ik verkennen in hoeverre
het mogelijk is om tot een gelijkgerichter aanbod te komen.
– Verbetering van het aanbod van complexe logeerzorg. Hiervoor wil ik afspraken maken
met gemeenten en zorgkantoren.
2. Het verbeteren van de samenwerking tussen formele zorgverleners en het informeel netwerk.
Dit doe ik in ieder geval door op dit moment te inventariseren welke acties en maatregelen
al worden uitgevoerd en wat nog meer nodig is.
3. Het faciliteren van werkende mantelzorgers. Dit doe ik door:
– Het faciliteren van de Stichting Werk en Mantelzorg. Deze stichting gaat in 2025 afspraken
maken met diverse sectoren hoe werk en mantelzorg kan worden gecombineerd. Waar bieden
de Minister van SZW en ik ondersteuning bij deze gesprekken.
– De SER is bezig met de uitvoering van het onderzoek naar Werk en Mantelzorg. Dit is
in het derde kwartaal van 2025 gereed. Op basis van aanbevelingen van de SER zullen
de Minister van VWS en ik samen met de andere verantwoordelijk bewindspersonen vervolgstappen
bepalen.
In de bijlage treft u de inhoudelijke reactie op het onderzoeksrapport «Ondersteuningsbehoeften
van mantelzorgers die zorgen voor een naaste met levenslange en levensbrede zorg-
of ondersteuningsvraag»12, dat op 20 maart 2024 naar uw Kamer is gestuurd13. Het onderzoek geeft een beter beeld van de ondersteuningsbehoefte van een specifieke
groep mantelzorgers. Ik benut de aanbevelingen uit het rapport bij de acties gericht
op de ondersteuning van de mantelzorgers uit de Mantelzorgagenda.
2.3. Vrijwillige Inzet
Ik zet de acties en maatregelen op het terrein van vrijwillige inzet voort. Met de
aanpak regeldruk vrijwilligerswerk, de uitvoering van de gratis VOG en met het verstrekken
van verschillende subsidies wordt gewerkt aan de vernieuwing van vrijwillige inzet.
Daarnaast kijk ik naar de mogelijkheden om tot vernieuwing te komen. In samenwerking
met maatschappelijke partners en fondsen verken ik de mogelijkheden om tot een gezamenlijke
aanpak te komen. Een aantal lopende projecten bevorderen verder de vrijwillige inzet:
– Een projectsubsidie voor het Oranje Fonds voor het opzetten van een regeling voor
eenmalige financiële toekenning voor individuele vrijwilligersorganisaties, die hierop
een beroep kunnen doen. Dit hebben veel organisaties al gedaan: het is een succesvol
project.
– Het project Samen Ouder Worden van de Vereniging Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk
(NOV) heeft een doorstart gemaakt met steeds meer verschillende vrijwilligersinitiatieven,
georganiseerd voor en door ouderen. Het project is tot slot een samenwerking aangegaan
met de campagne «Praat Vandaag Over Morgen».
– Good Busy zet zich in voor het stimuleren van medewerkersvrijwilligerswerk en weet
steeds meer bedrijven en organisaties te enthousiasmeren voor het integreren van vrijwillige
inzet onder werktijd.
2.4. Moties en toezeggingen
Uw kamer heeft mij verzocht om met gemeenten in gesprek te gaan over het stoppen met
het eisen van een mantelzorgverklaring en meer vanuit vertrouwen mantelzorgers te
ondersteunen (Motie van het Lid Bikker;14
). In de Wmo 2015 is geen voorschrift opgenomen over een mantelzorgverklaring. Gemeenten
hebben de ruimte om een dergelijke verklaring te vragen, bijvoorbeeld in het kader
van een mantelzorgwoning. Dit geeft echter inderdaad geen blijk van vertrouwen richting
mantelzorgers. Daarom heb ik met de VNG en MantelzorgNL afgesproken om in de vorm
van een handreiking gemeenten te helpen om vanuit vertrouwen mantelzorgers te ondersteunen
met goede voorbeelden over mantelzorgwoningen. Daarnaast is voor gemeenten ondersteuning
beschikbaar vanuit het Adviesteam Mantelzorg. Zij kunnen gemeenten helpen bij het
ontwikkelen van mantelzorgbeleid. Veel gemeenten maken al gebruik van deze ondersteuning.
Ik beschouw hiermee de motie als afgedaan.
In het commissiedebat Ouderenzorg heb ik de Kamer toegezegd15 terug te komen op de mogelijkheden voor het toepassen van een vrijwilligersvergoeding
voor mantelzorgers. Gemeenten hebben, op grond van de Wmo 2015, de wettelijke taak
om mantelzorgers een jaarlijkse blijk van waardering te geven. Dit wordt ook wel het
mantelzorgcompliment, mantelzorgwaardering of mantelzorgvergoeding genoemd. Het is
aan gemeenten zelf om hier een passende invulling aan te geven. Dit kan een financiële
tegemoetkoming zijn of een ander soort gebaar. Daarnaast hebben gemeenten ook de wettelijke
taak om mantelzorgondersteuning aan te bieden. Financiële ondersteuning, zoals tegemoetkoming
van reis- of parkeerkosten, kan hier onderdeel van zijn. Bij de inwerkingtreding van
de Wmo 2015 hebben gemeenten financiële middelen ontvangen om de mantelzorgondersteuning
en waardering op gepaste wijze in te vullen. Op dit moment heb ik geen ambitie om
daarnaast een aanvullende financiële regeling op te stellen.
3. Het verbeteren van samenwerking, toegang en professionalisering
3.1. Lokale teams
Stevige (integrale) lokale teams zijn belangrijk in de beweging om mensen zo dichtbij
mogelijk in hun leefomgeving, met de juiste zorg of ondersteuning te helpen. Medewerkers
kijken laagdrempelig naar de ondersteuningsbehoefte op alle levensgebieden. Ook kijken
zij wat het sociaal netwerk van iemand kan betekenen en hoe dit versterkt kan worden.
Indien nodig, leiden zij vervolgens toe naar de juiste ondersteuning of bieden zij
zelf hulp, betrekken expertise of verwijzen naar specialistische zorg. Het doel is
dat deze stevige multidisciplinaire lokale teams voor Wmo én Jeugdhulp in iedere gemeente
worden georganiseerd. Om daarin eenduidigheid te realiseren heeft de VNG eerder dit
jaar het richtinggevend kader voor toegang, lokale teams en integrale dienstverlening
in het sociaal domein vastgesteld.16 Deze afspraken worden uitgewerkt in een convenant met alle betrokken partners en
er wordt gewerkt aan een instrument waarmee gemeenten inzicht krijgen in waar zij
staan t.o.v. het richtinggevend kader. Daarbij is het belangrijk dat de teams een
nauwe verbinding hebben / krijgen met het veiligheidsdomien, de eerstelijnszorg en
aandacht hebben voor bestaanszekerheid. De ontwikkeling van stevige lokale teams ondersteunt
VWS op verschillende manieren:
– Met ondersteuning aan gemeenten door het ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd en
regioadviseurs (van de VNG).
– Met ondersteuning aan lokale teams d.m.v. leernetwerken van de Associatie wijkteams
– Het delen van kennis en inzicht o.a. door het platform sociaal domein
– Een specifiek werkpakket op het gebied van veiligheid ontwikkeld door het Toekomstscenario
kind – en gezinsbescherming
3.2. Passend beschikken
Voor mensen met een langdurige stabielere ondersteuningsvraag, waaronder mensen met
een levenslange, levensbrede beperking of mensen die vanwege een psychische aandoening
langdurig behoefte hebben aan ondersteuning, is het vervelend als zij elke keer hun
verhaal opnieuw moeten doen. Een passende beschikkingsduur zorgt voor meer rust en
zekerheid voor deze inwoners. Bovendien kunnen er administratieve lasten en kosten
voorkomen worden aan de kant van gemeenten. Daarom hebben mijn ambtsvoorgangers en
blijf ik mij inzetten om een passende beschikkingsduur tot norm te maken binnen de
Wmo. Sinds de inwerkingtreding van de Wmo 2015 is het al mogelijk langduriger te beschikken.
Ik stimuleer en ondersteun gemeenten om dit toe te passen.
Met het leertraject «Verrassend Passend» is het Ketenbureau i-Sociaal Domein i.s.m.
de VNG en het CAK op een actiegerichte manier met gemeenten aan de slag om toe te
werken naar een passende beschikkingsduur. In de brief Geestelijke gezondheidszorg | Tweede Kamer der Staten-Generaal zorg van 7 mei 2024 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het leertraject Verrassend
Passend dat afgelopen jaar is gestart. In de zomer van 2024 is een enquête uitgezet
onder gemeenten. Hier hebben 54 gemeenten op gereageerd. 40% van deze gemeenten gaf
aan voor de verschillende Wmo-producten een verschillend «afsprakenkader» te gebruiken
om de looptijd van de beschikking vast te stellen. Daarnaast zet 45% van de gemeenten
momenteel verdere stappen in het leveren van maatwerk bij het vaststellen van de looptijd
van de beschikking.17 De ontwikkelde handreiking18 met praktische tips voor het toepassen van een passende beschikkingsduur in de Wmo
2015 en de Jeugdwet helpt gemeenten hun beschikkingsproces zo in te richten dat zij
voldoen aan de wet, terwijl ondersteuning zo flexibel mogelijk kan worden ingezet.
3.3. Samenwerking sociaal domein-medisch domein
In de periode van november 2023 – maart 2024 hebben Bureau EMMA en Pieter Hilhorst
in opdracht van VWS een verkenning uitgevoerd naar de kansen en knelpunten als het
gaat om de samenwerking tussen het sociaal en medisch domein.19 Hieruit kwam naar voren dat er vele samenwerkingsverbanden en initiatieven bestaan
en bijkomen die goed van de grond komen en impact maken op het leven van mensen, maar
dat er ook knelpunten zijn waaronder financiële en organisatorische knelpunten die
het opschalen en verder brengen van de initiatieven bemoeilijkt. De input vanuit de
verkenning is benut om verder invulling te geven aan ondersteuning van gemeenten en
haar partners en afspraken te maken in het AZWA over de randvoorwaarden die dit mogelijk
maken.
Zo wordt er ondersteuning geboden aan gemeenten door het Platform Sociaal Domein (regioadviseurs),
werken de Werkplaatsen Sociaal Domein aan verschillende projecten voor verdere kennisontwikkeling
rondom deze opgave en is er gewerkt aan een betaaltitel voor domein- en sectoroverstijgende
samenwerking. In het aanvullend akkoord zorg- en welzijn waar nu aan gewerkt wordt,
staat betere samenwerking tussen het sociaal en medisch domein centraal en wat er
nodig is om deze samenwerking te versterken.
3.4. Cliëntondersteuning
Sommigen mensen hebben bij het regelen van zorg en ondersteuning iemand nodig die
tijdelijk naast hen staat en met hen meedenkt. In de Wmo 2015 is bepaald dat gemeenten
(gratis) cliëntondersteuning moeten aanbieden, dat het beschikbaar moet zijn voor
inwoners die daar behoefte aan hebben en dat bij deze ondersteuning het belang van
betrokkenen het uitgangspunt is. Eerder zijn middelen beschikbaar gesteld voor de
versterking van cliëntondersteuning. Met het koplopertraject en met het vervolg daarop,
de specifieke uitkering Versterking Clientondersteuning, zijn inmiddels 199 gemeenten
bereikt20. In 2025 stel ik de specifieke uitkering nog éénmaal open en kunnen nog eens 25 gemeenten
aanspraak doen op de beschikbare middelen. Daarnaast ben ik voornemens een verkenning
uit te voeren naar kwaliteitseisen aan de functie van cliëntondersteuner en de verankering
hiervan. De aanleiding hiervoor zijn de verschillen tussen gemeenten bij de invulling
van de functie van cliëntondersteuning. Er is behoefte aan meer eenduidigheid en een
duidelijkere positionering van de functie. Dit zorgt er voor dat zowel inwoners als
professionals beter weten wat zij kunnen verwachten van een cliëntondersteuner.
4. Het aanbod en de kwaliteit van Wmo-voorzieningen
4.1. Convenant meeverhuizen
Tijdens het plenaire debat over de implementatie van het VN-verdrag Handicap van 4 april
2024 heeft het lid De Kort (VVD) een motie ingediend waarin hij de regering verzoekt
om een onderzoek uit te voeren naar de mate van ondertekening en naleving van het
convenant meeverhuizen en de knelpunten en oorzaken van onvoldoende naleving in kaart
te brengen.21
Met deze brief bied ik u het onderzoeksrapport «Implementatie Verbeteragenda Hulpmiddelen»
aan. Ik heb dit onderzoek laten uitvoeren door Significant Public om inzicht te krijgen
in de stand van zaken van de implementatie en de ervaring van gemeenten met de producten
uit de Verbeteragenda Hulpmiddelen, met daarbij bijzondere aandacht voor het convenant
meeverhuizen.
De Verbeteragenda Hulpmiddelen bouwt voort op het in 2020 opgestelde landelijk normenkader
hulpmiddelen en had als doel om de toegang tot en levering van (Wmo-)hulpmiddelen
merkbaar te verbeteren.22 Dit heeft verschillende handreikingen opgeleverd en twee convenanten: het convenant
meeverhuizen en het convenant maatwerkprocedure.23
Uit het onderzoek blijkt dat gemeenten grotendeels aansluiten bij het landelijk beleid
en het landelijk normenkader hulpmiddelen, maar dat zij hiervan op meerdere onderdelen
afwijken. In bijna een derde van de gemeenten wordt bijvoorbeeld een deel van de cliënten
niet goed geïnformeerd over de mogelijkheden om hulpmiddelen aan te schaffen via een
persoonsgebonden budget (pgb). Van de aan het onderzoek deelnemende gemeenten geeft
een meerderheid zelf aan te handelen volgens convenant maatwerkprocedure (63%) en
convenant meeverhuizen (83%), maar slechts een derde tot de helft heeft deze convenanten
ondertekend. De belangrijkste redenen voor het niet ondertekenen zijn de incidentele
aard van de ervaren problemen, zelf gevonden oplossingen voor knelpunten in de hulpmiddelendienstverlening
en onduidelijkheid over de implicaties van ondertekening.
De meerwaarde van het ondertekenen van het convenant meeverhuizen wordt voor gemeenten
vooral zichtbaar als ook andere regiogemeenten dezelfde uitgangspunten en werkwijze
hebben. Bij complexe problematiek wordt het verhuisproces vaak ingewikkelder door
de betrokkenheid van andere partijen, zoals Wlz-instellingen.
Ter verbetering hiervan doet Significant aanbevelingen gericht aan het Ministerie
van VWS. Zo adviseren zij om te investeren in de samenwerking van gemeenten met Wlz-instellingen
en zorgkantoren rondom het convenant meeverhuizen en het commitment te stimuleren
om maatwerkhulpmiddelen mee te verhuizen. Daarnaast adviseren zij nader onderzoek
te doen naar de naleving van de bepalingen in de Wmo zoals de maximale termijn van
zes weken voor het beoordelen van een aanvraag en het informeren van cliënten over
de mogelijkheid om een hulpmiddel middels een pgb aan te schaffen. Gemeenten worden
erop gewezen dat zij de verplichting hebben cliënten op deze mogelijkheid te wijzen.
Ik zal in ieder geval de samenwerking tussen gemeenten, zorgkantoren en Wlz-instellingen
nagaan om een beter beeld te krijgen van de aard en omvang van de problematiek bij
verhuizingen van gemeente naar een Wlz-instelling. Op basis hiervan zal ik bekijken
wat eventueel extra nodig is om ervoor te zorgen dat cliënten hun op maat gemaakte
hulpmiddelen kunnen behouden.
Daarnaast staan in de rapportage ook aanbevelingen voor de Vereniging van Nederlandse
Gemeenten (VNG), de branchevereniging voor hulpmiddelenleveranciers Firevaned en aan
gemeenten. Deze aanbevelingen zijn direct relevant voor het verbeteren van de naleving
van het convenant. Ik vind het belangrijk dat er opvolging wordt gegeven aan deze
aanbevelingen en dat de betrokken partijen zich hiervoor inzetten. Ik ga daarom in
gesprek met Firevaned en de VNG voor de uitvoering van de aanbevelingen en zal de
Tweede Kamer voor de zomer van 2025 informeren over de uitkomsten van dit gesprek.
4.2. Verkenning «Zicht op zinvolle daginvulling»
Met deze brief bied ik u de verkenning «Zicht op zinvolle daginvulling» aan.
Ik heb deze verkenning door Movisie en Significant laten uitvoeren om – met onderbouwde
data – beter zicht te krijgen op de wijze waarop de Wmo-voorziening dagbesteding wordt
vormgegeven, inclusief zicht op ontwikkelingen, aandachtspunten en kansen. Er is gekeken
naar inkoop, aanbod, uitvoering en cliëntervaring.
Uit de bevindingen komen de volgende aanbevelingen:
– Focus op doorontwikkeling, innovatie en leren.
– Draag het belang uit van een zinvolle daginvulling. Volg en deel nieuwe ontwikkelingen
en ervaringen van koplopers.
– Help het stigma rondom dagbesteding mee terug te dringen.
– Zet in op inspraak en meedenken van gebruikers voor een breed en divers aanbod. Geef
meer bekendheid aan het brede aanbod.
– Oriënteer samen met relevante partijen op de mogelijkheid om beter zicht te krijgen
op het veld van zinvolle daginvulling.
Deze aanbevelingen en andere aandachtspunten zijn in de verkenning verder uitgewerkt.
Ik vind het belangrijk dat Rijk, gemeente, aanbieders en andere betrokken partijen
zich inzetten om hier opvolging aan te geven. Dat zal in ieder geval in het kader
van het interdepartementale programma Simpel Switchen in de participatieketen worden
opgepakt. Dat programma is erop gericht mensen op de best passende plek deel te laten
nemen aan de maatschappij, waarbij de inzet is om «switchen» tussen dagbesteding,
beschut werk, banenafspraak en regulier werk eenvoudiger te maken.
Recreatieve, ontwikkelingsgerichte en arbeidsmatige dagbesteding zijn een belangrijke
voorziening voor onder meer zingeving, ontwikkeling, werk, sociaal contact en op de
best passende plek meedoen in de maatschappij. Het beeld uit de verkenning dat het
in de maatschappij – mede door het gebruik van het woord «dagbesteding» – soms wordt
gezien als slechts het bezighouden van cliënten is niet passend voor de betekenis
die deze ondersteuning heeft voor cliënten.
Landelijk dekkend netwerk laagdrempelige steunpunten
In het IZA24 is afgesproken om de komende vijf jaar te komen tot een landelijk dekkend netwerk
van laagdrempelige steunpunten, zoals zelfregie- en herstelcentra, waar iedere inwoner,
met name mensen met EPA (Ernstige Psychiatrische Aandoeningen), toegang tot heeft:
gerund door vrijwilligers en ervaringsdeskundigen, ondersteund door sociaal werkers
en in verbinding met ggz professionals. Ook is er een link/aanspreekpunt naar huisartsen.
Om de ontwikkeling van het landelijk dekkend netwerk in beeld te brengen, is onlangs
een verkennend onderzoek uitgevoerd. Hierbij stuur ik uw Kamer dit onderzoek zoals
toegezegd in de schriftelijke beantwoording op de vragen gesteld tijdens de eerste
termijn van het debat over de ontwerpbegroting VWS 2024. Het onderzoek geeft inzicht
in de «stand van het land» en bevat adviezen aan de IZA-werkgroep laagdrempelige steunpunten
om de beweging richting een landelijk dekkend netwerk verder op gang te brengen. Het
onderzoek laat zien dat er momenteel 278 steunpunten zijn en dat er daarnaast ruim
50 initiatieven als potentieel steunpunt kunnen worden aangemerkt. Veel laagdrempelige
steunpunten voldoen in grote mate aan de tien kenmerken die door genoemde IZA-werkgroep
zijn opgesteld.25
De onderzoekers concluderen op basis van deze eerste meting en de informatie die zij
uit het veld hebben verkregen dat er meer bekendheid en een sterke ontwikkeling van
laagdrempelige steunpunten gaande is. Daarnaast laat het rapport zien dat het belangrijk
is vooral te kijken of er een inhoudelijk/kwalitatief goed en regionaal dekkend netwerk
is en niet alleen de focus te leggen op aantallen gerealiseerde steunpunten. Om deze
beweging verder kracht bij te zetten, start in opdracht van de IZA-werkgroep laagdrempelige
steunpunten in januari 2025 een landelijk ondersteuningsprogramma. In dit ondersteuningsprogramma
krijgen ook adviezen uit het onderzoek opvolging, gericht op de (praktische) ondersteuningsbehoefte,
waaronder governance en borging van steunpunten en andere partijen in de regio’s.
Tevens monitort het ondersteuningsprogramma in hoeverre de ambitie om te komen tot
een de landelijk dekkend netwerk van laagdrempelige steunpunten daadwerkelijk gerealiseerd
wordt. Afgelopen voorjaar is door lid Westerveld een motie ingediend26 die oproept niet alleen te zorgen dat de ambitie voor een landelijk dekkend netwerk
van laagdrempelige steunpunten gehaald wordt, maar er ook voor te zorgen dat deze
steunpunten kunnen blijven bestaan door structurele financiering mogelijk te maken.
Op deze motie kom ik terug in de brede ggz-brief die in het eerste kwartaal van 2025
aan uw Kamer verzonden wordt.
5. Wonen en zorg
Voor veel mensen die gebruik maken van zorg en ondersteuning is passende huisvesting
noodzakelijk. Dit geldt zeker voor mensen die dakloos zijn of dreigen te raken. Middels
een aparte brief heb ik u geinformeerd, mede namens de Minister van Volkshuisvesting
en Ruimtelijke Ordening, de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Staatssecretaris
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, over de belangrijkste ontwikkelingen en de voortgang
ten aanzien van de aanpak dakloosheid.
Daarnaast wordt met de wet versterking regie volkshuisvesting wordt een verbinding
gelegd tussen het volkshuisvestingsprogramma en het Wmo-beleidsplan uit de Wet maatschappelijke
ondersteuning 2015. Het wetsvoorstel geeft het Rijk, provincies en gemeenten de wettelijke
instrumenten te sturen op hoeveel, waar en voor wie er wordt gebouwd, dat er sneller
kan worden gebouwd en dat de meest kwetsbare groepen mensen met urgentie een woning
krijgen. Het voorstel regelt ook dat gemeenten in het Wmo-beleidsplan aandacht moeten
besteden aan de zorg- en ondersteuningsbehoefte bij de huisvesting van de bij algemene
maatregel van bestuur aangewezen aandachtsgroepen. Daarmee wordt dit vraagstuk een
integraal onderdeel van het Wm-beleid en tegelijkertijd onderdeel van de lokale besluitvorming.
Het wetsvoorstel is begin maart 2024 naar uw Kamer gezonden.
6. Cliëntervaringsonderzoek over de Wmo 2015
Gemeenten zijn op grond van de Wmo 2015 verplicht om jaarlijks een cliëntervaringsonderzoek
(CEO) uit te voeren. De resultaten moeten inzicht verschaffen in de door cliënten
ervaren toegankelijkheid, kwaliteit en het effect van de geboden ondersteuning.
Voor het uitvoeren van het CEO Wmo was tot 2021 het gebruik van een standaardvragenlijst
voorgeschreven. De wijze waarop het CEO Wmo was ingericht leverde gemeenten echter
onvoldoende bruikbare sturingsinformatie op voor gemeenten. Voorheen werden (alleen)
de kwantitatieve resultaten van de set standaardvragen gerapporteerd en gepubliceerd
op www.waarstaatjegemeente.nl. Hierdoor kunnen gemeenten hun eigen gegevens over het CEO met elkaar vergelijken.
Deze cijfers gaven echter weinig verdiepende informatie en de cijfers van de verschillende
gemeenten konden vanwege regionale verschillen of andere werkwijzen binnen gemeenten
niet een-op-een met elkaar vergeleken worden.
In januari 2021 is daarom gestart met het CEO Wmo «nieuwe stijl». De nieuwe opzet
van het CEO Wmo is er enerzijds op gericht om gemeenten flexibiliteit te geven bij
het inrichten van het eigen CEO zodat zij daardoor betere lokale sturingsinformatie
kunnen verkrijgen en kunnen inzetten op het leren en verbeteren. Anderzijds is het
van belang dat er met de nieuwe opzet ook een landelijk beeld geschetst kan worden
van de cliëntervaringen met de Wmo.
Er is daarom een rapportageformat ontwikkeld voor gemeenten met als doel om een landelijk
beeld te verkrijgen van het doel, de opzet, uitvoering en uitkomsten van het gemeentelijke
CEO en de opvolging van de resultaten. Naast de landelijke rapportage worden de hoofduitkomsten
van het door gemeenten uitgevoerde ceo en een pdf van de door gemeenten aangeleverde
rapportageformats (met toestemming van de desbetreffende gemeenten) gepresenteerd
op www.waarstaatjegemeente.nl.
In het bijgevoegde rapport van I&O Research wordt een landelijk beeld geschetst op
basis van de door gemeenten aangeleverde onderzoeksresultaten over de cliëntervaringen
met de Wmo in 2023.
Algemene conclusies over de Wmo 2015
De meeste Wmo-cliënten zijn volgens de onderzoeken van gemeenten over het algemeen
tevreden over de ondersteuning die zij ontvangen: vanaf het contact met de gemeente
tot de effecten die zij ervaren van de ondersteuning. Gekeken naar de ontwikkeling
die gemeenten schetsen over de afgelopen jaren is de tevredenheid onder cliënten stabiel
(hoog) gebleven of licht toegenomen. Een kleine groep constateert een lichte daling.
Uit eerdere cijfers van de Gemeentelijke Monitor Sociaal Domein op WaarStaatJeGemeente.nl
(2020) blijkt dat ongeveer 75 tot 85 procent van de Wmo-cliënten tevreden is en ongeveer
5 tot 10 procent ontevreden.
Bij de toegang zien gemeenten de meeste aanleiding voor verbetering. Het algemene
beeld dat uit de onderzoeken van gemeenten komt, is dat het percentage cliënten dat
bekend is met onafhankelijke cliëntondersteuning laag is. Maar niet iedere cliënt
heeft ook behoefte aan onafhankelijke cliëntondersteuning, bijvoorbeeld bij het aanvragen
van enkelvoudige ondersteuning zoals hulp bij het huishouden. Positief is dat steeds
meer gemeenten de bekendheid over de mogelijkheid tot onafhankelijke cliëntondersteuning
zien toenemen bij cliënten. Toch blijven gemeenten dit als aandachtspunt zien waarmee
zij aan de slag gaan (of al zijn) om de informatievoorziening te verbeteren. Een ander
verbeterpunt is de snelheid waarmee de hulp en ondersteuning wordt geboden. Vanwege
personeelstekorten moesten cliënten soms langer wachten tot zij een (keukentafel)gesprek
hadden of tot dat de Wmo-ondersteuning kon starten. Tot slot constateert een deel
van de gemeenten op basis van de resultaten van het CEO dat de bekendheid en vindbaarheid
van de toegang tot de Wmo-ondersteuning een aandachtspunt is. Zes procent van de gemeenten
ziet geen aanleiding voor verbetering op basis van het CEO. Wat betreft de kwaliteit
van de ondersteuning zien minder gemeenten aanleiding voor verbetering: 43 procent
noemt geen verbeterpunten. Gemeenten die wel verbeterpunten constateerden, noemen
met name de aansluiting tussen de hulpvraag en de geboden hulp en de communicatie
met cliënten, bijvoorbeeld over wat zij kunnen verwachten van de Wmo.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
V. Maeijer, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport