Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg inzake Kabinetsreactie op advies Gezondheidsraad over een Meetprogramma voor blootstelling aan chemische stoffen (Kamerstuk 28089-329)
2024D50439 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
In de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport bestond bij enkele fracties
behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Staatssecretaris van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Karremans) over de kabinetsreactie op het advies
van de Gezondheidsraad over een Meetprogramma voor blootstelling aan chemische stoffen1.
De voorzitter van de commissie,
Mohandis
Adjunct-griffier van de commissie,
Heller
Inhoudsopgave
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
II. Reactie van de Staatssecretaris
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de kabinetsreactie
op het advies van de Gezondheidsraad over een Meetprogramma voor blootstelling aan
chemische stoffen en zijn benieuwd naar de modelleringsstudie van het RIVM, waarin
verschillende varianten in kaart worden gebracht inclusief de inschatting van de bijbehorende
kosten. Genoemde leden zien de kabinetsreactie met de uiteindelijke afweging over
het instellen van een meetprogramma voor blootstelling aan chemische stoffen graag
tegemoet. De leden van de PVV-fractie vragen de Staatssecretaris de Kamer voor het
einde van 2025 nader te informeren over de stand van zaken.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de
kabinetsreactie op het advies van de Gezondheidsraad over een Meetprogramma voor blootstelling
aan chemische stoffen. Deze leden maken zich veel zorgen over de impact van de industrie
op de gezondheid van de inwoners van dit land en vinden het daarom van groot belang
dat inzichtelijk wordt in hoeverre burgers worden blootgesteld aan chemische stoffen.
De reactie van de Staatssecretaris op het advies van de Gezondheidsraad om een meetprogramma
hiervoor op te starten, vinden deze leden dan ook zeer teleurstellend en zij hebben
daarover meerdere vragen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zien dat er grote gezondheidsrisico’s zijn
rondom de blootstelling aan chemische stoffen. Zo constateerde RTL-nieuws recent nog
dat inwoners van dertien gebieden met zware industrie ruim € 145 meer kwijt zijn aan
zorg, tot wel € 314 voor inwoners van Delfzijl2. In de buurt van Tata Steel leven omwonenden gemiddeld 2,5 maand korter3 en is de sterfte onder fabrieksarbeiders anderhalve keer zo hoog als het landelijk
gemiddelde4. Niet-afbreekbare PFAS-stoffen worden overal in het land aangetroffen en kunnen het
immuunsysteem verzwakken en zelfs kanker veroorzaken5. Kortom: de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zien voldoende aanleiding om het
stevige advies van de Gezondheidsraad om een structureel, periodiek meetprogramma
in te richten voor de blootstelling van mensen aan chemische stoffen op te volgen.
Zij zijn van mening dat er pas adequaat beleid kan worden gemaakt, wanneer goed in
kaart is gebracht waar de grootste risico’s zijn. Deelt de Staatssecretaris de opvatting
dat biomonitoring een onmisbaar instrument is voor het monitoren van trends en om
de voortgang en effectiviteit van milieu en gezondheidsbeleid te toetsen en waar nodig
bij te sturen? Deelt hij ook dat het ontbreken van zo’n programma het onmogelijk maakt
om te beoordelen of regelgeving en beleidsinterventies effectief en/of aanvullend
nodig zijn? Hoe zal biomonitoring structureel worden ingebed in de beleids- en besluitvorming,
bijvoorbeeld om emissienormen en regelgeving aan te scherpen?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vinden het echt ondermaats dat er pas in de
eerste helft van 2026 de afweging wordt gemaakt over het wel of niet instellen van
een meetprogramma. Wat zijn de specifieke lacunes in de informatie die maken dat het
kabinet eerst een modelleringsstudie wil uitvoeren, in plaats van direct te starten
met een kleinschalige pilot? Op welke wijze worden succesvolle programma’s zoals in
Duitsland en Vlaanderen geïntegreerd in de Nederlandse aanpak? Waarom is er geen gedetailleerde
inschatting van de kosten, terwijl vergelijkbare programma's in andere landen hier
ervaring mee hebben? Is de Staatssecretaris het ermee eens dat de jaarlijkse zorgkosten
van € 1,2 miljard als gevolg van chemische stoffen een sterke prikkel zouden moeten
zijn om een meetprogramma snel te starten? Is de Staatssecretaris bereid om in ieder
geval te beginnen met een meetprogramma in de dertien gebieden met zware industrie?
Is hij bereid om op korte termijn in gesprek te gaan met de Gezondheidsraad om die
optie te verkennen?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen in de brief van de Staatssecretaris
niets over bestrijdingsmiddelen, terwijl dat ook chemische stoffen zijn. Wordt in
het programma bestrijdingsmiddelen ook als chemische stof meegenomen? In de brief
wordt meer waarde gehecht aan buitenlandse onderzoeken waarbij in de discussie rondom
bestrijdingsmiddelen (wat ook onder chemische stoffen valt) altijd buitenlandse onderzoeken
en de generaliseerbaarheid daarvan op Nederland in twijfel wordt getrokken. Wordt
nu ook meer waarde gehecht aan buitenlandse onderzoeken die de associatie tussen bestrijdingsmiddelen
en Parkinson aantonen? Zo nee, des te belangrijker dat dit wel gebeurd.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken op dat de Staatssecretaris van Infrastructuur
en Waterstaat heeft aangegeven dat er rondom de clusters Tata Steel, Chemelot en Chemours
wel gezondheidseffecten gemeten gaan worden, zodat deze methodiek ook kan worden toegepast
in de andere industrieclusters. In hoeverre werken de bewindspersonen samen op dit
dossier? En in hoeverre is die toezegging in lijn met het advies van de Gezondheidsraad?
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de kabinetsreactie op het advies
van de Gezondheidsraad over een meetprogramma voor blootstelling aan chemische stoffen.
Zij merken op dat er nog veel onduidelijk is over een dergelijk meetprogramma, hoe
dit vormgegeven moet worden en wat de effecten zouden (kunnen) zijn. Het is daarom
goed dat er een modelleringsstudie wordt uitgevoerd die verschillende varianten in
kaart brengt.
Momenteel worden in Nederland enkel voor specifieke stoffen onderzoeken uitgevoerd
waarvoor opdracht wordt gegeven als er zorgen zijn over een bepaalde stof. De leden
van de VVD-fractie vragen zich af of een structureel meetprogramma naar zoveel stoffen
met onbekende gezondheidseffecten niet kan zorgen voor onnodige onrust? En met betrekking
tot de communicatie over de stoffen en de onbekende gezondheidseffecten vragen de
genoemde leden hoe hierin wordt voorzien.
Zoals eerder opgemerkt moet veel nog worden uitgewerkt en de leden van de VVD-fractie
zetten dan ook enige vraagtekens bij de uitvoerbaarheid van een structureel meetprogramma.
In hoeverre zijn administratieve lasten en regeldruk onderdeel van de modelleringsstudie?
Bij wie komen de administratieve lasten terecht en is dit proportioneel in relatie
tot de onbekendheid en waarde van de uitkomsten?
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van de kabinetsreactie op het advies
van de Gezondheidsraad over een Meetprogramma voor blootstelling aan chemische stoffen.
De leden van de NSC-fractie onderstrepen de waarde van kwalitatief goede data voor
adequaat beleid. Deze leden vragen zich echter wel af in hoeverre minimaal 1500 deelnemers
een goede weerspiegeling kunnen geven van regionale en sociale verschillen. Is de
Staatssecretaris het met deze leden eens dat het ook belangrijk is om juist deze verschillen
in beeld te brengen?
Deze leden lezen in de kabinetsreactie dat er een totale inschatting van de bijdrage
van chemische stoffen aan de ziektelast in Nederland ontbreekt. Kan de Staatssecretaris
toelichten waarom dit zo is? En kan hij toelichten of dit in de toekomst misschien
wel mogelijk is?
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige stukken. Zij lezen
dat de Gezondheidsraad het kabinet adviseert om een structureel, periodiek meetprogramma
in te richten voor de blootstelling van mensen aan chemische stoffen. Genoemde leden
zijn hier voorstander van. Tegelijkertijd zijn er ook recent zorgen geuit, onder andere
door Diederik Gommers6, over mogelijke gezondheidsschade door windmolens. De leden van de BBB-fractie vragen
daarom aan de Staatssecretaris of hij wil toezeggen een structureel meetprogramma
in te richten om de mogelijke gezondheidsschade van windmolens te monitoren.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de kabinetsreactie op advies Gezondheidsraad
over een Meetprogramma voor blootstelling aan chemische stoffen. Zij hebben hier nog
enkele vragen en opmerkingen over.
De leden van de SP-fractie lezen dat het kabinet het RIVM opdracht wil geven «tot
het uitvoeren van een modelleringsstudie, waarin verschillende varianten in kaart
worden gebracht». Zij vragen de Staatssecretaris of in deze scenario’s en in het uitwerken
van het Meetprogramma voor blootstelling aan chemische stoffen in het algemeen ook
specifieke aandacht wordt besteed aan specifieke risicogebieden, zoals de omgeving
van industrie waarbij veel chemische stoffen worden uitgestoot. Daarnaast vragen zij
hem ook of er hierbij specifieke aandacht zal worden besteed aan risicogroepen die
via hun werk op grotere schaal worden blootgesteld aan chemische stoffen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
De leden van de PvdD-fractie hebben kennisgenomen van de reactie van de Staatssecretaris
op het advies van de Gezondheidsraad over het instellen van een meetprogramma voor
blootstelling aan chemische stoffen en hebben daar een aantal vragen over. Genoemde
leden vragen of de Staatssecretaris het ermee eens is dat de jaarlijkse zorgkosten
van € 1,2 miljard als gevolg van chemische stoffen een sterke prikkel zouden moeten
zijn om een meetprogramma snel te starten? Is de Staatssecretaris het met genoemde
leden eens dat voor de bekostiging van dit programma vooral moet worden gekeken naar
de maatschappelijke kosten en baten van het programma, aangezien de onderzoeksresultaten
aanpak van vervuiling van chemische stoffen kunnen versimpelen en daarmee gezondheidskosten
kunnen gaan beperken.
De leden van de PvdD-fractie zijn van mening dat data een belangrijke basis is van
beleid. De juiste en relevante data verzamelen is dan ook cruciaal om als overheid
aan de zorgplicht te voldoen. Het is daardoor onbegrijpelijk dat de Staatssecretaris
nog twee jaar wil wachten, want het meetprogramma kan ontbrekende gegevens aanvullen.
Gezien de urgentie die de Gezondheidsraad benadrukt, vragen deze leden waarom het
tot minstens 2026 moet duren voordat de Staatssecretaris een beslissing neemt over
de invoering van een meetprogramma. Waarom wordt er gewacht terwijl er geen belemmeringen
zijn (technische mogelijkheden op het gebied van biomonitoring zijn de laatste jaren
juist toegenomen)?
De leden van de PvdD-fractie zijn namelijk van mening dat het de effectiviteit van
beleid ten goede zou kunnen komen, en de overheid een vollerere gereedschapskist zou
geven om de volksgezondheid te bewaken en bevorderen en in te spelen op regionale
verschillen en/of verschillen tussen bevolkingsgroepen. Generiek beleid is niet genoeg.
Welke stappen onderneemt de Staatssecretaris al om nu al de blootstelling aan schadelijke
chemische stoffen te monitoren en te verminderen, totdat een structureel meetprogramma
wordt ingevoerd?
De leden van de PvdD-fractie constateren dat in een tussentijdse versie van het Nationaal
Milieu Programma dat door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat wordt ontwikkelend,
de overheid zichzelf de doelstellingen heeft opgelegd een dalende trend te realiseren
van Zeer Zorgwekkende Stoffen tegen 2030. Hoe kan deze dalende trend in gang worden
gezet als pas op z’n vroegst in 2026 een afweging gemaakt kan worden over het eventueel
instellen van een meetprogramma? Waarom wordt hier niet meer prioriteit aan gegeven?
Hoe kan de overheid zonder een meetprogramma met zekerheid weten wat de effecten van
het beleid zijn?
Het vertrouwen in de overheid daalt en genoemde leden zijn van mening dat het invoeren
van een structureel meetprogramma ook ten goede kan komen van het vertrouwensband
dat er moet zijn tussen burgers en overheid. Uitstellen naar 2026 doet dat echter
niet. De leden van de PvdD-fractie constateren dat er grote zorgen leven in de maatschappij
over blootstelling aan chemische stoffen. Zie ook de recente RIVM-verkenning over
PFAS rondom Chemours en de Westerschelde waar de zorgen van burgers goed naar voren
kwamen. Hierin werd ook geconcludeerd dat inwoners onderzoek naar hun gezondheid heel
belangrijk vinden, maar dit niet mag leiden tot vertraging in echte actie om de vervuilingsbron
weg te nemen. Hoe gaat de Staatssecretaris er concreet voor zorgen dat dit onderzoek
niet zal leiden tot onnodige vertraging van het aanpakken van de vervuilingsbron,
waar de burgers terecht bang voor zijn? De leden van de PvdD-fractie lezen dat biomonitoring
in Nederland alleen incidenteel plaats vindt, meestal in reactie op maatschappelijke
onrust en dat daardoor belangrijke gegevens over blootstelling die nodig zijn voor
het controleren en optimaliseren van beleid ontbreken. Preventie betekent proactief
zijn. Waarom voert de Staatssecretaris in die zin geen proactief beleid als het gaat
om het beperken van gezondheidsschade als gevolg van blootstelling aan chemische stoffen?
De leden van de PvdD-fractie vragen de Staatssecretaris of en hoe dit samenhangt met
het RIVM PFAS-onderzoeksprogramma. Hoe wil de Staatssecretaris de onderzoeksgroep
gaan samenstellen? Zal hier ook specifiek rekening gehouden worden met representatie
uit gebieden rondom SEVESO- inrichtingen en Arie-bedrijven?
De leden van de PvdD-fractie lezen in de reactie van de Staatssecretaris op het advies
dat er veel vraagtekens zijn bij uitvoerbaarheid en dat er nog een «flink aantal keuzes
gemaakt moeten worden». Aangezien er al incidenteel gemeten wordt en in andere landen
dit onderzoek al wordt uitgevoerd, vragen de leden van de PvdD-fractie om deze keuzes
op een rij te zetten. Wat zouden de risico’s zijn om zo’n meetprogramma zo snel mogelijk
op te zetten en uit te voeren? Kan de Staatssecretaris middels een tijdlijn toelichten
en aangeven wat er eventueel versnelt zou kunnen worden? Speelt het een rol dat de
Staatssecretaris bang is voor de uitkomsten van het onderzoek?
De leden van de PvdD-fractie vragen ten slotte of de Staatssecretaris een bevestiging
kan geven dat een dergelijk biomonitoringsprogramma doorgang zal krijgen, gezien het
feit dat de Staatssecretaris zelf in zijn reactie op het advies aangeeft veel toegevoegde
waarde in het meetprogramma te zien.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de kabinetsreactie op het advies
van de Gezondheidsraad over een Meetprogramma voor blootstelling aan chemische stoffen.
Zij hebben hierover een enkele vraag.
De Gezondheidsraad heeft het kabinet geadviseerd om een structureel, periodiek meetprogramma
in te richten voor de blootstelling van mensen aan chemische stoffen. De leden van
de SGP-fractie constateren dat op basis van het advies van de Gezondheidsraad we nog
onvoldoende informatie over de beste invulling van een meetprogramma en de bijbehorende
kosten hebben. Om die reden geeft de Staatssecretaris het RIVM de opdracht tot het
uitvoeren van een modelleringsstudie, waarin verschillende varianten in kaart worden
gebracht en een realistische inschatting wordt gemaakt van de bijbehorende kosten.
Op basis van die modelleringsstudie zal de Staatssecretaris een afweging maken over
het instellen van een meetprogramma voor blootstelling aan chemische stoffen. De Staatssecretaris
geeft aan dat hierop op zijn vroegst in de eerste helft van 2026 terug wordt gekomen.
De leden van de SGP-fractie vinden dit best lang duren, mede gelet op het feit dat
er in andere landen al meetprogramma’s lopen. Zijn er mogelijkheden om dit RIVM-onderzoek
te versnellen? Kan de Staatssecretaris toezeggen dat dit onderzoek in 2025 wordt afgerond?
II. Reactie van de Staatssecretaris
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. Mohandis, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
M. Heller, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.