Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
36 641 Wijziging van de Kieswet in verband met de aanscherping van de vereisten voor de toewijzing van restzetels (Wet aanscherping vereisten toewijzing restzetels)
Nr. 5
VERSLAG
Vastgesteld 16 december 2024
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek
van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen
afdoende zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit
wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave
blz.
I. ALGEMEEN DEEL
1
1. Inleiding
2
2. Aanpassing vereisten voor toekenning van een restzetel
3
3. Adviezen en consultatie
10
I. ALGEMEEN DEEL
De leden van de PVV hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben enkele vragen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel
en hebben hierover enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel
inzake de wijziging van de Kieswet in verband met de aanscherping van de vereisten
voor de toewijzing van restzetels. Graag willen deze leden enkele opmerkingen maken
en de regering enkele vragen stellen.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorstel. Deze
leden ondersteunen de grondgedachte van het voorstel en de wens om versnippering van
het politiek landschap tegen te gaan.
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben daarover
nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de SP-fractie hebben het voorstel tot wijziging van de Kieswet in verband
met de aanscherping van de vereisten voor de toewijzing van restzetels (Wet aanscherping
vereisten toewijzing restzetels) gelezen. Deze leden hebben wel nog enkele vragen
over het wetsvoorstel.
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben hierover
enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met zorg kennisgenomen van de wijziging
van de Kieswet in verband met de aanscherping van de vereisten voor de toewijzing
van restzetels. Deze leden zien dit voorstel als bedreiging voor de representatieve
democratie in Nederland. Tevens zijn zij van mening dat voorliggend voorstel voorbijgaat
aan de terechte zorgen over werkdruk bij gemeenteraadsleden in kleine fracties. Deze
leden hebben derhalve nog vele vragen over de gemaakte afwegingen en de gevolgen van
deze wetswijziging.
1. Inleiding
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van
het wetsvoorstel dat ervoor moet gaan zorgen dat bij de verdeling van restzetels voortaan
een partij alleen in aanmerking kan komen voor een restzetel als die partij op eigen
kracht tenminste zelf een zetel heeft behaald. Hiermee gaan voor gemeenteraden, provinciale
staten, de algemeen besturen van de waterschappen, de eilandsraden en de kiescolleges
dezelfde regels gelden als nu al voor de Tweede Kamer het geval is. Deze leden begrijpen
de zorgen van de regering over de versnippering van vertegenwoordigende organen, waaronder
met name gemeenteraden, over veel partijen. Met de regering zijn deze leden van mening
dat deze versnippering in de vorming van colleges en de politieke besluitvorming kan
belemmeren. Bovendien ervaren gemeenteraadsleden – zoals de Vereniging van Nederlandse
Gemeenten (VNG) stelt – nu al grotere druk hun steeds complexere taak te vervullen,
wat nog eens wordt bemoeilijkt als er sprake is van eenmansfracties. Dat alles pleit
dus voor de voorgestelde aanscherping van de vereisten voor toewijzing van een restzetel.
Wel hebben deze leden vragen bij de gevolgen van dit wetsvoorstel voor de representativiteit
van de desbetreffende volksvertegenwoordigingen.
De leden van de NSC-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wijzigingsvoorstel
in verband met de aanscherping van de vereisten voor de toewijzing van restzetels.
Deze leden zien, net als de regering, dat er ongelijkheid zit in het toewijzen van
restzetels op landelijk en decentraal niveau en het belangrijk is dat de slagvaardigheid
van het decentraal bestuur groter wordt. Zij merken op dat het belang van uniformiteit
voor de regering doorslaggevend is, maar deze leden benadrukken tegelijkertijd dat
uniformiteit nooit boven zorgvuldige onderbouwing en uitvoering mag komen te staan.
In dat licht hebben deze leden nog een aantal vragen.
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden
vinden de noodzaak van het wetsvoorstel op basis van de toelichting onvoldoende duidelijk.
Eveneens menen zij dat aan het belang van de representativiteit van de democratie
onvoldoende recht wordt gedaan. Zij constateren ook dat de regering de vragen die
uit het systeem van de wet volgen onvoldoende in samenhang heeft bezien.
Deze leden constateren dat in de afgelopen jaren van verschillende kanten aandacht
is gevraagd voor de omvang van decentrale volksvertegenwoordigingen in relatie tot
het takenpakket. Uit internationaal vergelijkend onderzoek is reeds gebleken dat gemeenteraden
in Nederland relatief klein zijn. Bovendien heeft de Minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties (BZK) in 2023 opdracht gegeven om te onderzoeken of de omvang
van lokale volksvertegenwoordigingen toereikend is. Deze leden vragen wanneer dit
onderzoek opgeleverd wordt. Eveneens vragen zij waarom de regering niet met dit wetsvoorstel
heeft gewacht tot het onderzoek beschikbaar is om een integrale afweging te kunnen
maken over de omvang en wijze van verkiezing van volksvertegenwoordigingen.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering of er specifieke partijen
of belangenorganisaties zijn geweest die bezwaar hebben gemaakt tegen deze harmonisatie
en hoe hun zorgen zijn meegenomen in de wetswijziging.
2. Aanpassing vereisten voor toekenning van een restzetel
De leden van de PVV-fractie stellen dat de regering niet scherp omschrijft welke oorzaken
ten grondslag liggen aan de geschetste problemen die dit wetsvoorstel (ten dele) wil
oplossen en daarmee ook niet scherp is in hoeverre de gekozen oplossing bijdraagt
aan het oplossen van de problemen. Deze leden vragen de regering toe te lichten in
hoeverre de aanpassing van de restzetelverdeling een substantiële bijdrage levert
aan het oplossen van de lange duur van de coalitievorming, de omvang van de akkoorden
en het tegengaan van eenmansfracties en daarbij ook in ieder geval stap vier van het
Beleidskompas te betrekken.
Hoewel de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie de voordelen van dit wetsvoorstel zien,
neemt dat niet weg dat de voorgestelde aanscherping van de restzetelverdeling ook
gevolgen kan hebben voor de representativiteit van de decentrale volksvertegenwoordigingen.
Deze leden zien dat als een belangrijk nadeel. In gemeenten met minder dan negen raadszetels
moet een partij op grond van dit wetsvoorstel immers minstens elf procent van de stemmen
halen wil het in aanmerking komen voor een restzetel. Voor gemeenten met vijftien
raadszetels gaat het over een te behalen kiesdeler van bijna zeven procent van de
stemmen. Dit zijn kiesdrempels die veel hoger zijn dan de drempel van 0,67 procent
bij de verkiezing van 150 Tweede Kamerleden. Is het theoretisch mogelijk dat in kleine
gemeenten van de tien verkiesbare partijen bijvoorbeeld maar vier partijen de kiesdeler
halen en de overige zes niet? En welke gevolgen heeft dat voor de representativiteit?
Deze leden lezen dat bij de gemeenteraadsverkiezingen van maart 2022 is gebleken dat
in 75 gemeenten 89 restzetels zijn toegewezen aan partijen die de kiesdeler niet hebben
gehaald. Hoeveel van de gemeenten met gemeenteraden van vijftien of minder raadsleden
kennen nu eenmansfracties die op grond van de huidige restzeteltoewijzing een zetel
hebben gekregen?
Deze leden lezen ook dat de regering zich bewust is van de gevolgen voor de representativiteit,
«maar acht het belang om tot een uniforme wijze van restzetelverdeling te komen voor
alle decentrale vertegenwoordigende organen, en het belang om de toenemende versnippering
tegen te gaan, doorslaggevend.» Waarom is de uniformiteit dusdanig van belang dat
de representativiteit, met name in kleine gemeenten, daaronder moet lijden? Is overwogen
om voor kleine gemeenten een andere toewijzing van restzetels te gaan hanteren of
de bestaande drempel van 75 procent van de kiesdeler bij gemeenten met minder dan
negentien raadsleden te handhaven? Kan de regering beeld geven van de versnippering
van de gemeenteraden met minder dan negentien raadsleden en in hoeverre zou die versnippering
verminderd zijn als bij de gemeenteraadsverkiezingen van 2022 een drempel van een
volledige kiesdeler zou hebben bestaan?
Deze leden vragen ook naar de stand van zaken van andere dossiers die eveneens raken
aan het voorkomen van te veel versplintering. Hoe wordt er bijvoorbeeld gedacht over
de uitbreiding van het aantal zetels in volksvertegenwoordigingen? Of over het invoeren
van een kiesdrempel? Daarnaast lezen deze leden dat de Eerste Kamer niet betrokken
wordt bij de voorgestelde aanscherping van de vereisten voor de toewijzing van restzetels.
De reden daarvoor is dat in de motie van het lid Van der Graaf (Kamerstuk 35 532, nr. 9) de regering gevraagd is om zeker te stellen dat haar voorstellen tot aanpassing
van de Kieswet niet zouden leiden tot een verslechtering van de representatie van
kleine(re) partijen in de Eerste Kamer. De Kiesraad meent echter dat die motie niet
in de weg staat aan het ook voor de Eerste Kamer toepassen van de aanscherping van
de toedeling van restzetels. Kan de regering hier nog nader op ingaan? Tevens wil
de regering niet vooruitlopen op de uitvoering van de motie van het lid Van der Graaf.
Die motie is echter alweer vier jaar geleden aangenomen. Wat is de stand van zaken
ten aanzien van de uitvoering van die motie?
De regering stelt voor om ook bij decentrale vertegenwoordigende organen een kiesdrempel
te hanteren die gelijk is aan de kiesdeler. Als het wetsvoorstel wordt aangenomen
dan moeten politieke partijen ook op het decentrale niveau minstens één zetel behalen
om in aanmerking te komen voor een restzetel. Ook de leden van de VVD-fractie zien
dat er sprake is van versnippering van het politieke landschap op decentraal niveau,
met alle gevolgen van dien voor de werkdruk voor eenmansfracties en daarmee voor de
kwaliteit en het functioneren van het decentraal bestuur. Met dit voorstel kan dat
verbeteren. Deze leden beseffen dat dat zal leiden tot een hogere kiesdrempel, maar
het aanpassen van de restzetelverdeling is belangrijk vanuit het oogpunt van het versterken
van het openbaar bestuur op decentraal niveau. Daar komt bij dat het ook wel logisch
is als een partij eerst op eigen kracht een zetel behaalt, voordat deze in aanmerking
komt voor een restzetel.
Deze leden begrijpen dat de openbare lichamen Saba en Bonaire kritisch op het voorstel
zijn. Deze leden vragen de regering nader in te gaan op de aandachtspunten van deze
openbare lichamen. Verder vragen zij hoe het openbaar lichaam Sint Eustatius tegen
de voorgestelde regeling aankijkt.
Deze leden vragen de regering bij welke verkiezingen op decentraal niveau de voorgestelde
regeling naar verwachting voor het eerst toegepast zal worden.
De leden van de NSC-fractie lezen dat over aanpassing van de restzetelverdeling in
1989 ook al een debat is gevoerd. De restzetelverdeling werd toen niet aangepast voor
andere verkiezingen vanwege de te verwachten gevolgen voor kleine partijen, die hierdoor
lastiger een zetel zouden kunnen bemachtigen. Nu ziet de regering deze zorg niet,
omdat het aantal gemeenten ruim gehalveerd is en daardoor een lager percentage stemmen
nodig is om een zetel te bemachtigen. Deze leden merken op dat aanpassing van de restzetelverdeling
op decentraal niveau nog steeds zal leiden tot een verschil in representativiteit
van de kleinere partijen. Anno 2024 is volgens deze leden nog steeds de zorg aanwezig
of kleine partijen hierdoor verdrongen worden door de grote partijen. Hoe kijkt de
regering aan tegen het feit dat, met inachtneming van de uniforme restzetelverdeling,
in verschillende gemeenten een beperkte kiesdrempel wordt ingesteld van ruim elf procent?
Is de regering het met deze leden eens dat een dusdanig hoge kiesdrempel onwenselijk
is voor de kansen van kleine partijen om een zetel te bemachtigen? Deze leden merken
vooral op dat het verschil tussen partijen die net wel de kiesdeler halen en partijen
die net niet de kiesdeler halen door de wetswijziging groter zal worden. Hoe weegt
de regering dit in het kader van representatie? Is het wenselijk dat partijen die
net wel de kiesdeler hebben gehaald mogelijk twee zetels krijgen en de partijen die
net niet de kiesdeler hebben gehaald mogelijk geen?
Deze leden lezen dat het Montesquieu Instituut wijst op problemen van versnippering
in gemeenteraden. Het inhoudelijke werk is volgens hen moeilijker geworden door decentralisatie
van overheidstaken en het ontbreken van voldoende capaciteit. Als fracties te klein
zijn om deze taken effectief uit te voeren, wordt de slagkracht ook kleiner. Deze
leden merken op dat in het regeerprogramma is opgenomen om te investeren in goede
ondersteuning van gemeenteraden, zoals decentrale griffies en onafhankelijke Rekenkamers.
Acht de regering het niet wenselijker om hierin te investeren? Hoe weegt de regering
het instrument van een uniforme restzetelverdeling tegenover het instrument om de
ondersteuning van decentrale overheden op orde te krijgen? Deze leden zijn van mening
dat op deze manier de slagkracht van het decentraal bestuur ook groter wordt, zonder
daarbij een verlies te krijgen in representativiteit.
Deze leden merken op dat de regering zich bewust is van het effect op de mate van
representativiteit van de kleinere vertegenwoordigende organen, maar de regering acht
het belang om tot een uniforme wijze van restzetelverdeling te komen, en het belang
om de toenemende versnippering tegen te gaan, doorslaggevend. Naar mening van deze
leden wordt dit onvoldoende onderbouwd. Ook de Afdeling advisering van de Raad van
State heeft hier opmerkingen overgemaakt. Het wijzigen van de Kieswet heeft namelijk
als direct gevolg dat er een kiesdrempel komt van bijvoorbeeld negen procent in gemeenteraden
met elf zetels, die aanzienlijk hoger is dan in grotere gemeenten en de Tweede Kamer.
Deze leden zijn van mening dat dit grote impact heeft op de representativiteit, maar
merken op dat de regering uniformiteit in restzetelverdeling doorslaggevend is. Hoe
weegt de regering dit en waarom is uniformiteit belangrijker dan representativiteit
in onze democratische rechtsstaat en gedecentraliseerde eenheidsstaat? Deze leden
zien de meerwaarde in van een differentiatie tussen grote(re) en kleine(re) gemeentes,
zodat voorkomen kan worden dat er een té hoge beperkte kiesdrempel ontstaat. Deelt
de regering de overtuiging van deze leden dat een differentiatie meerwaarde kan bieden
om tegemoet te komen aan de zorgen over representativiteit van de kleine vertegenwoordigende
organen?
Deze leden zien dat artikel P8, lid 3 van de Kieswet geschrapt wordt, zodat partijen
in de uniforme restzetelverdeling meer dan één restzetel kunnen ontvangen. Zij merken
op dat dit de ongelijkheid tussen grote(re) en kleine(re) partijen vergroot. Hoe rijmt
de regering deze maatregel met het stelsel van evenredige vertegenwoordiging en acht
de regering het wenselijk dat partijen die de kiesdrempel niet halen geen restzetel
krijgen en grote partijen mogelijk meerdere restzetels? Heeft de regering bovendien
zicht op hoeveel decentrale vertegenwoordigende organen, bijvoorbeeld bij de gemeenteraadsverkiezingen
van 2022, meer dan één restzetel ontvangen zouden hebben?
De leden van de NSC-fractie lezen dat er geen uitzondering gemaakt wordt voor de Eerste
Kamer, vanwege het feit dat deze Kamer niet rechtstreeks door het volk wordt gekozen
en dat de regering de aangenomen motie van het lid Van der Graaf niet in de weg wil
zitten. Deze leden merken op dat in het wijzigingsvoorstel voor de Kieswet wél geldt
voor de provinciale staten, die uiteindelijk mede kiezen voor de samenstelling van
de Eerste Kamer. Is er daarom sprake van een indirect gevolg voor de representatie
en zo ja, hoe groot acht de regering de mate van dit gevolg?
Met de Afdeling advisering van de Raad van State delen de leden van de D66-fractie
wel zorgen over de gevolgen van dit voorstel voor kleine gemeenten en de eilandsraden.
Een kiesdrempel van de facto elf of twintig procent legt een behoorlijke druk op het
principe van evenredige vertegenwoordiging. De reactie van de zijde van de regering
berust voornamelijk op het argument van uniformiteit van de regels. Deze leden vragen
de regering of er sprake kan zijn van uniformiteit wanneer de regel zulke uiteenlopende
gevolgen heeft. Leidt het hanteren van één principe niet juist tot een pluriformiteit
van uitkomsten, zo vragen deze leden.
Kan de regering nader toelichten of naast het principe van uniformiteit ook andere
argumenten een rol hebben gespeeld om geen grens te trekken tussen bijvoorbeeld gemeenten
met meer en gemeenten met minder dan negentien zetels in de gemeenteraad, zo vragen
deze leden. Welke praktische bezwaren ziet de regering voor het hanteren van deze
grens, zo vragen zij tevens.
Deze leden lezen ook dat bij de gemeenteraadsverkiezingen van 2022 aan 89 partijen
een restzetel is toegewezen zonder dat zij op eigen kracht de kiesdeler hadden gehaald.
Is er informatie bekend over of dit «nieuwe» partijen betreft die voor de eerste keer
meedingen in verkiezingen of dat dit gaat om partijen die over een langere periode
meedingen en af en toe de kiesdrempel halen, zo vragen deze leden.
De leden van de BBB-fractie lezen dat bij de gemeenteraadsverkiezingen in maart 2022
is gebleken dat in de 333 gemeenteraden waarvoor een verkiezing werd gehouden, 592
partijen met één zetel zijn toegelaten. Aan 89 van deze 592 partijen (in 75 gemeenten)
is een (rest)zetel toegewezen zonder dat zij de kiesdeler hebben behaald. Deze leden
horen graag van de regering hoeveel van deze 89 partijen landelijke partijen zijn,
en hoeveel lokale partijen zijn.
Deze leden lezen dat de regering een onderzoek laat doen naar de voor- en nadelen
van een mogelijke uitbreiding van het aantal decentrale volksvertegenwoordigers. Wanneer
worden de resultaten van dat onderzoek verwacht? Wat zijn de onderzoeksvragen en hoe
wordt dat onderzoek uitgevoerd?
Deze leden lezen dat de regering meent dat het aanpassen van de restzetelverdeling
een belangrijke bijdrage kan leveren aan het versterken van het openbaar bestuur op
decentraal niveau. Op basis waarvan heeft de regering zich deze mening toebedeeld?
En kan de regering toelichten hoe de verdeling van restzetels zich verhoudt tot artikel
129, tweede lid, van de Grondwet? Hoe ziet de regering dit in het licht van de toelichting
die de Minister gaf in een brief (Kamerstuk 36 200-VII, nr. 177) over het gelijkluidende artikel 53 van de Grondwet? Kan hierbij specifiek worden
ingegaan op de positie van Caribisch Nederland, met name Saba en Sint Eustatius?
Deze leden lezen dat de regering het volgende stelt: «Sinds 1989 is echt het aantal
gemeenten ruim gehalveerd. Hierdoor is het aantal zetels per gemeenteraad gemiddeld
toegenomen, waardoor een lager percentage stemmen nodig is om een zetel te bemachtigen.»
Deze leden ontvangen graag een onderbouwing in cijfers van de regering op basis van
deze stellingname. Deze leden constateren namelijk dat het aantal inwoners per gemeente
door fusies en de bevolkingsgroei enorm is gestegen. Zij vragen zich af of de stellingname
gemiddeld gezien juist is.
De leden van de BBB-fractie zien dat de regering verwijst naar een recent policy paper
van het Montesquieu Instituut. Kan de regering toelichten in hoeverre zij denkt dat
het aanpassen van de verdeling van restzetels bijdraagt aan het oplossen van de problemen
rond coalitievorming die voortkomen uit versnippering? En kan de regering ingaan op
het alternatieve voorstel dat het Montesquieu Instituut presenteert in het policy
paper «Kiesdeler als kiesdrempel»? Ook lezen deze leden dat de regering zich zorgen
maakt over de controlefunctie van politieke partijen op lokaal niveau. De regering
maakt zich zorgen over de effectiviteit van de controlerende functie van lokale partijen.
Eenmansfracties zouden zelf ook erkennen dat er druk op hen ligt, doordat veel tijd
in het raadslidmaatschap gaat zitten en ze keuzes moeten maken aan welke dossiers
aandacht wordt besteed. Deze leden vinden dit zorgwekkend, maar vragen zich af of
onderhavig wetsvoorstel deze zorgen kan wegnemen. Slechts vijftien procent van de
eenmansfracties zou bij de gemeenteraadsverkiezingen van 2022 onder de voorgestelde
wetgeving niet verkozen zijn. 503 eenmansfracties wel. Kan de regering hierop reflecteren?
Deze leden zijn in ieder geval blij dat de regering deze zorgen samen met deze leden
deelt, en zijn benieuwd wat de regering doet om gemeentelijke (eenmans)fracties beter
te ondersteunen om hun controlefunctie naar behoren te kunnen uitoefenen. Graag ontvangen
deze leden hierop een reactie van de regering.
De leden van de SP-fractie constateren dat met wetsvoorstel gepoogd wordt om de gemeenteraden
te versterken door versnippering tegen te gaan. Deze leden begrijpen dit, maar maken
zich wel zorgen over de effecten van de voorgestelde maatregel op de representativiteit
van de decentrale overheden. Alhoewel de regering stelt dat met dit wetsvoorstel dezelfde
regels ter verdeling van restzetels zullen gelden als bij de Tweede Kamerverkiezingen,
is het effect van deze maatregel op de hoogte van de kiesdrempel bij de verschillende
verkiezingen aanzienlijk anders. Vooral in de kleinere gemeenten (gemeenten met weinig
raadszetels) zal de drempel om een zetel te halen erg hoog liggen. Deze leden vragen
zich af of met deze wetswijziging wel het beoogde doel wordt behaald. Kan de regering
aangegeven welke andere maatregelen overwogen zijn ten aanzien van de versterking
van gemeenteraden en waarom hier wel of niet voor is gekozen?
De leden van de SGP-fractie lezen dat de regering de behoefte heeft om te komen tot
een uniforme restzetelverdeling voor alle typen verkiezingen. Deze leden vragen of
deze behoefte in de afgelopen jaren ook dringend en persistent tot haar gekomen is
vanuit gemeenten en provincies naar aanleiding van reële problemen in de praktijk.
Kan de regering aangeven op welke signalen deze wens berust en of deze verder reikt
dan de behoefte aan modelmatige schoonheid bij de regering zelf? Bovendien vragen
zij waarom deze behoefte nu van doorslaggevend belang zou moeten zijn terwijl die
decennialang nooit van wezenlijk gewicht is geweest voor de wetgever.
Het heeft deze leden verbaasd dat, ondanks een verwijzing in voetnoot 8, de regering
nauwelijks aandacht besteedt aan de constatering van Simon Otjes dat het probleem
van versnippering, voor zover het al bestaat, vooral een probleem is van de grote
steden. Zij vragen waarom de regering hiervan geen rekenschap heeft gegeven en hoe
de regering het resultaat van dit onderzoek beoordeelt. Meent de regering werkelijk
dat de toegenomen moeilijkheden met coalitievorming in grote steden zelfs maar ten
dele te wijten is aan de thematiek van de restzetelverdeling of onderkent zij dat
dit primair het gevolg is van de versplintering van grote partijen, het toenemende
aantal middelgrote partijen en de toenemende volatiliteit?
Deze leden vragen waarom de regering in de toelichting buiten beschouwing laat dat,
bij alle druk die eenmansfracties en eigenlijk alle raadsleden ervaren, in gemeenteraden
juist veel mogelijkheden zijn om bijvoorbeeld commissiewerkzaamheden door andere personen
te laten verrichten en zo de lasten te verdelen. Erkent de regering dat het verhogen
van de kiesdeler niet per definitie de eerst voor de hand liggende oplossing hoeft
te zijn om de werkdruk van eenmansfracties te verhogen?
Deze leden vinden het teleurstellend dat de regering niet op evenwichtige wijze een
reflectie geeft van de verschillende belangen die door het wetsvoorstel geraakt worden
en een inzichtelijke afweging van die belangen maakt, maar dat vrijwel volstaan wordt
met het kort door de bocht poneren van haar behoefte aan een uniforme restzetelverdeling.
Zij vragen de regering om een uitgebreide verantwoording van de verhouding tussen
uniformiteit en democratische representativiteit, zeker voor wat betreft kleinere
gemeenten waar reeds een hoge kiesdeler bestaat. Deze leden constateren dat het belang
van uniformiteit zeker in kleine gemeenten een disproportionele druk zet op de mogelijkheid
om met de restzetelverdeling een betere afspiegeling van de verkiezingsuitslag te
genereren. Is de regeling van 75 procent niet een prachtig instrument om de hoge kiesdeler
in kleine gemeenten te compenseren? De schoonheid in de architectuur van de bestaande
wetgeving zou op dit punt door behoefte aan uniformering worden aangetast.
Deze leden vragen of de constatering juist is dat de regeling van de verhouding tussen
gemeentegrootte en omvang van de gemeenteraad en de keuze voor de cesuur bij negentien
zetels in de afgelopen decennia nauwelijks aan verandering onderhevig is geweest.
Zij vragen de regering in de eerste plaats een overzicht te schetsen van de wijzigingen
die op deze punten vanaf het begin van de twintigste eeuw zijn doorgevoerd. Bovendien
vragen zij of de regering van mening is dat de keuzes uit het verleden voldoende toegesneden
zijn op de ontwikkelingen die onder gemeenten hebben plaatsgevonden, bijvoorbeeld
wat betreft fusies en schaalgrootte en de toegenomen taken.
Deze leden vragen of de regering wil toelichten welke overwegingen en berekeningen
ten grondslag liggen aan de keuze om de cesuur in de Kieswet te leggen bij negentien
zetels en daaraan het gevolg te verbinden voor de berekening via grootste overschotten
of grootste gemiddelden. In hoeverre is de regering van mening dat nog steeds voldoende
legitimatie aanwezig is voor de gemaakte keuze of dat op basis van ontwikkelingen
en gewijzigde inzichten aanleiding bestaat de cesuur te heroverwegen?
Deze leden vinden het opmerkelijk dat de regering het voorstel doet over de hoogte
van de kiesdeler onafhankelijk van de wettelijke cesuur van negentien zetels in de
Kieswet. De wetgever heeft bij de keuze voor negentien zetels en de gevolgen die eraan
verbonden zijn bewust rekening gehouden heeft met de praktijk van kleine en grotere
gemeenten. Het doorvoeren van een uniforme regeling inzake de kiesdeler zonder daarbij
de verschillen tussen kleine en grote gemeenten in de analyse te betrekken, lijkt
deze leden daarom niet verstandig. Vanuit het systeem van de wet zou het daarom raadzaam
zijn een integrale afweging te maken en de gevolgen voor de verschillende groepen
te bezien. Zij vragen waarom de regering dit buiten beschouwing heeft gelaten en of
zij vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid bereid is om alsnog te voorzien in een duidelijke
verantwoording.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering de concrete en acute aanleiding
voor de voorgestelde wetswijziging nader uit te werken. Deze leden vragen zich sterk
af of nut en noodzaak voldoende zijn geproblematiseerd. Zij vragen de regering te
becijferen in welke mate de fragmentatie is toegenomen in de afgelopen decennia. Zij
vragen de regering empirisch te onderbouwen waarom dit problematisch is. Zij vragen
de regering uitgebreid te reflecteren op de proportionaliteit en subsidiariteit van
de voorgestelde wetswijziging.
Deze leden delen de zorgen van de regering over de werkdruk bij kleine fracties. Zij
zijn hogelijk verbaasd dat de regering er niet voor kiest deze werkdruk tegemoet te
treden of te verminderen, bijvoorbeeld door betere ondersteuning, meer scholing, hogere
vergoedingen, betere griffiediensten of anderszins, maar in plaats daarvan ervoor
kiest deze fracties te weren uit het gemeentebestuur. Zij begrijpen dit niet. Zij
vragen de regering dergelijke maatregelen in kaart te brengen, te overwegen en de
financiële consequenties hiervan te becijferen. Zij vragen de regering deze maatregelen
per stuk te beoordelen.
Deze leden constateren dat voorliggend voorstel de werkdruk van eenmansfracties op
geen enkele manier verlicht. Het zorgt er slechts voor dat er minder eenmansfracties
komen. Deze leden vragen de regering op welke wijze zij de werkdruk voor eenmansfracties
die de kiesdrempel wel halen gaat verlichten, als voorliggend voorstel onverhoopt
wordt aangenomen.
Deze leden zien een principiële onmogelijkheid in de bewering van de regering dat
het openbaar bestuur op decentraal niveau versterkt wordt door de representativiteit
in datzelfde bestuur te verminderen. De sterkte van het decentrale openbaar bestuur
is volgens hen namelijk eerst en vooral gelegen in het laten weerklinken van alle
geluiden die in de samenleving leven. Het huidige stelsel is gebouwd op het principe
van evenredige vertegenwoordiging – hoe beter de gemeenteraad in staat is een representatieve
afspiegeling te zijn van haar eigen samenleving, hoe beter zij functioneert. Deze
leden vragen de regering hier uitgebreid op te reflecteren.
Deze leden vragen de regering uitgebreid te reflecteren op de conclusies op het onderzoek
De grootte van de gemeenteraad in vergelijkend perspectief, dat het Instituut Politieke Wetenschap in 2024 opdracht van het Ministerie van BZK
heeft uitgevoerd. Ook vragen deze leden de regering, in het licht van het voornemen
van de Minister van BZK om onderzoek te doen naar de gevolgen van een mogelijke uitbreiding
van het aantal decentrale volksvertegenwoordigers, waarom zij niet eerst alle relevante
informatie over dit onderwerp afwacht, voordat zij haar strategie bepaalt, met proportionaliteit
en subsidiariteit als uitgangspunten. Zij vragen de regering dit onderzoek af te wachten
en het voorliggend voorstel op basis van dit onderzoek te heroverwegen en/of te verrijken.
Tevens vragen zij de regering in Europees verband te vergelijken hoe de ondersteuning
van kleine fracties in gemeenteraden is geregeld en welke lessen hieruit te leren
zijn.
Deze leden vragen de regering een overzicht te verstrekken van gemeenten in Nederland
waar het aantal woonkernen groter is dan het aantal gemeenteraadszetels, zoals de
gemeente Noardeast-Fryslân (bestaande uit de stad Dokkum en daarnaast 52 dorpen, vertegenwoordigd
door in totaal 29 raadsleden). Zij verzoeken daarbij om inzicht te bieden in hoe deze
verhoudingen invloed hebben op de representativiteit en bestuurbaarheid van deze gemeenten.
Deze leden vragen de regering hoe zij het weegt dat bepaalde kernen van gemeenten
in het geheel niet vertegenwoordigd worden in de gemeenteraad.
Deze leden vragen de regering hoe groot het effect van het wetsvoorstel op het tegengaan
van versnippering zal zijn, gezien uit de evaluatie van de gemeenteraadsverkiezingen
van maart 2022 blijkt dat slechts 89 van de 592 partijen met één zetel een restzetel
hebben gekregen zonder de kiesdeler te behalen. Zij vragen de regering waarom zij
voorliggend voorstel in het licht van het geringe effect proportioneel vindt.
Deze leden vragen de regering op welke basis zij meent dat het niet onredelijk is
dat een partij eerst honderd procent van de kiesdeler moet hebben behaald om in aanmerking
te komen voor een restzetel, overwegende dat deze kiesdeler in verscheidene gemeentes
op meer dan vijf procent van de stemmen ligt. Zij vragen tevens hoe de regering in
de beoordeling van deze redelijkheid weegt dat de Afdeling advisering van de Raad
van State in haar advisering zorgen uit over hun constatering dat de kiesdrempel bij
decentrale vertegenwoordigende organen tot wel zestien keer hoger kan uitpakken door
deze wetswijziging.
Deze leden vragen de regering hoeveel het gemiddelde aantal zetels per gemeenteraad
is toegenomen sinds 1989 en in hoeverre de gemiddelde kiesdeler is afgenomen sindsdien.
Zij vragen naar het gemiddeld aantal benodigde stemmen per zetel in 1989 en in 2022.
Zij lezen dat het percentage stemmen per zetel is afgenomen. Door de bevolkingsgroei
is het aantal stemmen per zetel echter toegenomen. Zij vragen de regering dit aantal
te becijferen.
Deze leden vragen de regering wat het effect van de voorgestelde wetswijziging zou
zijn geweest op de zetelverdeling bij de afgelopen drie gemeenteraadsverkiezingen
(2014, 2018, 2022). Zij vragen een overzicht per gemeente waarin wordt weergegeven
hoe de restzetelverdeling per gemeente in dat scenario zou zijn veranderd. Zij vragen
weer te geven bij welke partijen deze resterende zetels terecht zouden komen. In het
geval dat er partijen uit gemeenteraden zouden verdwijnen, vragen deze leden de regering
hoe zij het te rechtvaardigen vindt dat de stemmen op deze partijen niet langer vertegenwoordigd
zouden worden.
Deze leden vragen de regering welke specifieke zorgen er in 1989 bestonden over de
toegang van kleine partijen tot de gemeenteraad en hun mogelijke verdringing door
grotere partijen, en hoe deze zorgen zich verhouden tot de huidige zorgen in 2024
over de invloed van grote landelijke partijen en de haalbaarheid voor lokale partijen
om zetels te behalen, in het licht van de voorgestelde wetswijziging. Zij vragen of
deze zorgen bewaarheid zijn geworden.
Deze leden vragen de regering naar de ervaringen van eenmansfracties in de gemeenteraad
en de wijze waarop zij zelf zouden willen dat de druk die op hen ligt, bijvoorbeeld
door de hoeveelheid tijd die in het raadslidmaatschap gaat zitten, wordt verlicht.
Deze leden vragen de regering te onderzoeken welke maatregelen zij zou voorstellen
om gemeenteraadsleden te ondersteunen in het maken van keuzes over welke dossiers
prioriteit krijgen.
Deze leden vragen de regering waarom zij een uniforme regeling van de restzetelverdeling
voor alle type verkiezingen die op grond van de Kieswet worden gehouden wenselijk
vindt. Zij zijn van mening dat het grote verschil in aantal zetels tussen gemeenteraden,
provinciale staten en Kamers der Staten-Generaal een pluriforme restzetelverdeling
rechtvaardigt. Zij vragen de regering hierop te reageren.
Deze leden vragen de regering hoe zij de balans heeft gezocht tussen twee belangrijke
belangen bij de voorgestelde wijziging van de Kieswet. Enerzijds het verhogen van
de kiesdrempel, die in sommige gevallen kan oplopen tot meer dan negen procent van
de stemmen, wat negatieve gevolgen kan hebben voor de representativiteit van de gemeenteraad.
Anderzijds de wens van de regering om te komen tot een uniforme verdeling van restzetels
voor alle decentrale vertegenwoordigende organen en het door de regering benadrukte
belang van het tegengaan van versnippering in de lokale politiek (waar deze wetswijziging
volgens deze leden maar een zeer gering effect op heeft).
Deze leden vragen de regering waarom er destijds is gekozen voor de opname van het
laatste zinsdeel van het derde lid van artikel P8 in de Kieswet en wat de achterliggende
overwegingen waren om deze specifieke formulering te hanteren.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom de regering de redenering van de
motie van het lid Van der Graaf om aanpassing van de Kieswet niet te laten leiden
tot een verslechtering van de representatie van kleine(re) partijen in de Eerste Kamer
wel overneemt voor de Eerste Kamer, maar niet voor de gemeenteraden. Zij vragen waarom
de regering representativiteit in de Eerste Kamer van groter belang vindt dan in gemeenteraden.
Zij vragen de regering waarom deze redenering niet consequent wordt toegepast op álle
bestuurslagen in Nederland.
3. Adviezen en consultatie
De leden van de PVV-fractie wijzen op het advies van de VNG te onderzoeken wat de
consequenties van de voorgestelde wijzigingen zijn voor onder andere de samenstelling
en het functioneren van de gemeenteraad en fracties binnen de gemeenteraad, en daarmee
voor het totale democratische proces op lokaal niveau en vragen de regering of zij
dit advies heeft opgevolgd of zal opvolgen en zo nee, waarom zij dit niet nodig acht.
Deze leden vragen de regering te motiveren waarom zij het onwenselijk vindt om voor
Caribisch Nederland een andere restzetelverdeling aan te houden dan voor Europees
Nederland ondanks bezwaren vanuit de bijzondere gemeenten.
Deze leden vragen de regering de gevolgen van het aspect van «verloren» gegane stemmen
toe te lichten.
Deze leden vragen de regering in hoeverre een kiesdrempel gevolgen heeft voor lokale
partijen ten opzichte van landelijke partijen.
Het wetsvoorstel heeft geen betrekking op de verkiezing van de leden van de Eerste
Kamer. De Kiesraad adviseert evenwel om deze uitzondering te heroverwegen. De leden
van de VVD-fractie vragen de regering nader in te gaan op het advies van de Kiesraad.
Waarom zou een kiesdrempel voor de verkiezing van de leden van de Eerste Kamer niet
voor de hand liggen? Graag krijgen deze leden een reactie van de regering.
De leden van de BBB-fractie merken op dat de openbare lichamen Saba en Bonaire opmerkingen
hebben over het wetsvoorstel. Saba merkt op dat het wetsvoorstel gevolgen kan hebben
voor de representativiteit van de kiezers in de betreffende vertegenwoordigende organen.
Bonaire merkt op dat versplintering in de lokale politiek op Bonaire een minder grote
rol speelt dan in Europees Nederland. Om die reden is Bonaire van mening dat de noodzaak
om de restzetelverdeling te wijzigen en versplintering tegen te gaan voor Caribisch
Nederland minder groot is. Deze leden vinden het argument van de regering dat uniforme
regelgeving gewenst is, en dus geen uitzonderingen toe te staan voor de openbare lichamen,
te star. Deze leden vragen de regering om alsnog met een uitzondering te komen voor
de openbare lichamen.
De leden van de SP-fractie hebben de ingezonden brief van de Nederlandse Vereniging
voor Raadsleden gelezen, die stelt dat: «Afgaande op de uitslag van de gemeenteraadsverkiezingen
van 2022 zou uitvoering van het voorstel neerkomen op 89 eenpersoonsfracties die niet
in de raad zouden zijn gekomen, hetgeen neerkomt op 1,05 procent van alle gemeenteraadszetels.
Dat is enerzijds een te klein aantal om te zorgen voor de beoogde verandering, en
anderzijds een te groot aantal kiezers die niet langer vertegenwoordigd zouden zijn.
Onze vraag zou daarom zijn, ook omdat de memorie van toelichting daarover onduidelijk
is: staat het instrument wel in verhouding tot het beoogde doel?» Kan de regering
reageren op de vraag van de Nederlandse Vereniging voor Raadsleden?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom de wet niet actief ter consulatie
is voorgelegd aan de Nederlandse Vereniging van Raadsleden en vragen dit alsnog te
doen.
Deze leden zijn van mening dat de regering te weinig rekenschap geeft van de specifieke
situatie op openbare lichamen Saba en Bonaire en vragen de regering het besluit om
op Caribisch Nederland dezelfde restzetelverdeling te hanteren te heroverwegen.
De voorzitter van de commissie, De Vree
Adjunct-griffier van de commissie, Van der Haas
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.H. de Vree, voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
J.P. van der Haas, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.