Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over het eindrapport onderzoek regeldruk bij vrijwilligersorganisaties en filantropische instellingen (Kamerstuk 29515-485)
29 515 Aanpak regeldruk en administratieve lasten
Nr. 495 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 3 december 2024
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en
Sport
over de brief van 19 juni 2023 over het eindrapport onderzoek regeldruk bij vrijwilligersorganisaties
en filantropische instellingen (Kamerstuk 29 515, nr. 485).
De vragen en opmerkingen zijn op 3 oktober 2023 aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport voorgelegd. Bij brief van 2 december 2024 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Eerdmans
De griffier van de commissie, Esmeijer
Inhoudsopgave
blz.
I.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
4
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
5
II.
Reactie van het kabinet
6
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
In het eindrapport lezen de leden van de VVD-fractie bij de vierde aanbeveling dat
een uitzondering voor kleine contracten in de sport wenselijk is, gezien het feit
dat veel personeel dat zich inzet bij amateursportclubs dit naast hun reguliere baan
doet en in veel gevallen geen vast contract behoeft. De zogenoemde ketenregeling zorgt
voor obstakels bij amateursportorganisaties wanneer zij na drie tijdelijke contracten
amateurtrainers, -scheidsrechters en -spelers zes aaneengesloten maanden geen contract
mogen aanbieden voordat zij weer in dienst kunnen treden. Volgens het rapport heeft
dit tot gevolg dat de vereniging, al dan niet tijdelijk, het personeel kwijt is en
meer kosten maakt. Het doel van de ketenregeling is om werknemers zekerheid te bieden,
echter heeft deze regeling in de voorgenoemde situatie het tegenovergestelde tot gevolg.
Amateursportclubs nemen in veel gevallen afscheid van de trainers, scheidsrechters
en spelers aangezien het bieden van een contract voor onbepaalde tijd niet werkbaar
is. Genoemde leden willen weten of en hoe het kabinet ervoor kan zorgen dat de kleine
contracten in de amateursport worden uitgezonderd van de ketenregeling.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het eindrapport
over regeldruk bij vrijwilligersorganisaties en filantropische instellingen. Vrijwilligerswerk
is een belangrijke pilaar waar onze samenleving op leunt en zowel organisaties als
vrijwilligers zouden daar maximaal in moeten worden gefaciliteerd. Daarom zijn deze
leden blij dat dit rapport de regeldruk voor vrijwilligersorganisaties in kaart brengt
en met concrete aanbevelingen komt. Deze leden zien de opvolging hiervan door het
kabinet graag tegemoet en hebben geen verdere vragen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de eerste reactie van het kabinet
op het rapport over regeldruk bij vrijwilligersorganisaties en filantropische instellingen.
Vanwege het onschatbare belang van vrijwilligers en verenigingen voor de samenleving
is het volgens deze leden noodzakelijk om op korte termijn concrete stappen te zetten
om de regeldruk voor vrijwilligersorganisaties te verlichten. De steeds opstapelende
regeldruk vormt zo langzamerhand een fundamentele bedreiging voor het voortbestaan
van veel verenigingen. Deze leden roepen op tot actie, voor het te laat is en vragen
of het kabinet deze urgentie deelt. Zij hebben dan ook grote verwachtingen van de
concrete acties waarmee het kabinet heeft toegezegd eind 2023 te komen. Onder verwijzing
naar eerdere beantwoorde en nog onbeantwoorde schriftelijke vragen van de leden van
de CDA-fractie maken deze leden gebruik van de mogelijkheid om te reageren en aanvullende
vragen te stellen.
Genoemde leden zijn voorstander van het verder verhogen van de vrijwilligersvergoeding
omdat de kosten voor vrijwilligers voor bijvoorbeeld kleding, voedsel of reizen flink
zijn gestegen. Deze leden lezen dat het kabinet de verhoging naar maximaal 210 euro
per maand en 2.100 euro per jaar voldoende vindt. Zij vragen of het kabinet van mening
is dat het doen van vrijwilligerswerk voor iedereen toegankelijk moet zijn, en of
deze verhoging dan genoeg is. Is het kabinet het ermee eens dat de oproep van meerdere
brancheorganisaties en belanghebbenden uit de praktijk om de maximaal onbelaste vergoeding
verder te verhogen, serieus genomen moet worden? Genoemde leden vragen hoe het kabinet
op deze oproep reageert.
De leden van de CDA-fractie vragen ook een reactie op de oproep ervoor te zorgen dat
het ontvangen van een vrijwilligersvergoeding die de maximaal onbelaste hoogte overschrijdt,
niet mag leiden tot een correctie op een (werkloosheidsuitkering (WW-))uitkering die
hoger is dan de overschrijding. Deze leden vragen of het kabinet het hiermee eens
is en zo ja, hoe het kabinet deze scheve situatie wil oplossen. Bovendien vinden deze
leden in dit kader dat de vrijwilligersvergoeding en de onkostenvergoeding fiscaal
gezien niet bij elkaar opgeteld mogen worden, of althans dat het onderscheid duidelijk
is en dat de vrijwilliger hiervan fiscaal geen nadeel mag ondervinden. Zij vragen
of het kabinet het hiermee eens is en of het kabinet ook hier gehoor wil geven aan
de oproep uit de praktijk om vrijwilligers hierin tegemoet te komen. Deze leden horen
ook dat door de Belastingdienst de tekst op de website soms wordt aangepast en dat
dit tot onduidelijkheid leidt. Wil het kabinet ervoor zorgen dat een consistente en
heldere uitleg van de regeling op de website van de Belastingdienst te vinden is?
Deze leden vragen verder of het kabinet nog andere mogelijkheden ziet om vergoedingen
voor vrijwilligers te stimuleren, zoals tegemoetkomingen in natura.
De leden van de CDA-fractie hechten groot belang aan meer professionele ondersteuning
voor vrijwilligersorganisaties, als dit op zo’n manier gebeurt dat vrijwilligers hier
in de praktijk ook echt baat bij hebben. Zij horen graag van het kabinet hoe het deze
professionele ondersteuning concreet vorm wil geven, en hoe het kabinet hierbij samenwerkt
met bijvoorbeeld gemeenten. Deze leden vragen hierbij ook specifiek naar de Wet zekerheid
flexibele arbeidskrachten, met een aangescherpte ketenregeling, en hoe deze wet zich
verhoudt tot de ambitie om de regeldruk voor vrijwilligersorganisaties te verlagen.
In het algemeen vragen deze leden hoe (kleine) vrijwilligersorganisaties worden ontzien
of geholpen bij ingewikkelde wetgeving op het gebied van arbeidsrecht.
Genoemde leden horen uit de praktijk vaak het signaal dat het een grote belasting
voor vrijwilligersorganisaties is dat zij dezelfde informatie op meerdere plekken
en meerdere momenten moeten aanleveren, bijvoorbeeld bij de Kamer van Koophandel en
bij de bank. Dit levert fouten op en een hogere werkdruk, die wat deze leden betreft
voorkomen kan worden. Deze leden zouden graag zien dat er een faciliteit wordt gecreëerd
die ervoor zorgt dat vrijwilligersorganisaties dit soort informatie op één centraal
punt kunnen samenbrengen waaruit bestuursorganen en organisaties als banken centraal
informatie kunnen verkrijgen. Los van de nadere uitwerking vragen deze leden hoe het
kabinet naar deze gedachte kijkt, en of dit een mogelijke oplossing zou kunnen zijn
om de regeldruk en werkdruk te verlagen.
De leden van de CDA-fractie constateren dat recent de sectorstandaard de-risking voor
not-for -profit is gepubliceerd. Dit is een goede eerste stap, maar nog veel belangrijker
is dat deze daadwerkelijk in de praktijk wordt gebracht. Wanneer gaan banken concreet
met deze standaard aan de slag? Genoemde leden vragen of het kabinet, waaronder de
Minister van Financiën, er bij de bankensector op aan kan dringen dat het risicobeleid
voor vrijwilligersorganisaties snel wordt aangepast aan de realiteit, namelijk: vrijwilligersorganisaties
horen niet tot de hoge risicocategorieën.
Deze leden constateren dat het kabinet wel ingaat op eventuele aanpassing van uiteindelijk
belanghebbende (UBO)-verificatie door banken, maar niet op de vraag wat überhaupt
de noodzaak is van het vaststellen van UBO’s voor vrijwilligersorganisaties en verenigingen.
Deze leden vragen wie volgens het kabinet de UBO van een vereniging is. Is het kabinet
het ermee eens dat het vreemd is om bedrijven en verenigingen bij UBO-wetgeving over
een kam te scheren, omdat verenigingen geen winstoogmerk hebben maar maatschappelijke
waarde toevoegen? Zij vragen of het kabinet wil ingaan op de vraag of er mogelijkheden
zijn om verenigingen te ontzien bij de UBO-regelgeving, bijvoorbeeld door het aantal
UBO’s bij verenigingen te beperken tot een maximum van drie.
De leden van de CDA-fractie hebben al vaker geconstateerd, net als het kabinet, dat
de regelgeving voor vrijwilligersorganisaties meerdere beleidsterreinen beslaat. Deze
leden zoeken naar de beste manier om hiermee om te gaan, zodat de regeldruk daadkrachtig
bestreden kan worden. Ziet het kabinet meerwaarde in het creëren van een taskforce,
bestaande uit vertegenwoordigers van alle betrokken departementen, met een gezamenlijke
verantwoordelijkheid en doelstelling van een derde (33%) minder regeldruk?
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de aanpak
van regeldruk en administratieve lasten bij vrijwilligersorganisaties en filantropische
instellingen. Deze leden zijn van mening dat vrijwilligerswerk en werk van filantropische
instellingen van groot belang is en hopen dat gehoor kan worden gegeven aan het verzoek
van deze organisaties en instellingen. Zij hebben enkele vragen naar aanleiding van
het rapport.
Genoemde leden constateren dat er veel wet- en regelgeving is waarmee vrijwilligers,
vrijwilligersorganisaties, en filantropische instellingen rekening moeten houden (Verklaring
Omtrent het Gedrag (VOG), de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme
(WwFT), de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG), de Wet Bestuur en Toezicht
Rechtspersoon (WBTR), Wet loonbelasting, algemeen nut beogende instelling (ANBI),
Alcoholwet, etc.). Hierbij constateren zij ook dat hiervan veel eenmalig moet gebeuren,
zoals het aanvragen van een ANBI-status. Is het mogelijk om structureel vrijwilligersorganisaties
en filantropische instellingen te ondersteunen bij dit soort eenmalige aanvragen?
Is dit tevens mogelijk bij regelmatige aanvragen?
In de praktijk blijkt dat de toepassing van de risicogebaseerde aanpak in de Wwft
beter kan en soms zelfs doorschiet. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen welke
ruimte er concreet is om de voorstellen om dit aan te passen op korte termijn toe
te passen op vrijwilligersorganisaties en filantropische instellingen.
Kan het kabinet toelichten waarom ervoor gekozen is om geen uitzondering te maken
voor vrijwilligersorganisaties en filantropische instellingen op het gebied van arbeidscontracten?
Zijn er geen andere manieren om werknemers reguliere arbeidsrechtelijke bescherming
te bieden, zodat de regeldruk hierbij beperkt kan worden? Genoemde leden zien dat
bij het doen van subsidieaanvragen en het organiseren van events veel regeldruk komt
kijken. Deze leden vragen of het mogelijk is om onderzoek te doen naar de mogelijkheden
om regeldruk hier af te bouwen, bijvoorbeeld door mondelinge aanvragen. De leden van
de ChristenUnie-fractie vragen ten slotte of instellingen beter ondersteund kunnen
worden in de regeldruk ten aanzien van Europese regelingen en subsidies. Ziet het
kabinet daarnaast mogelijkheden om een lobby te starten bij de Europese Unie om dit
ten aanzien van deze instellingen af te bouwen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
Een kleine vereniging zonder werknemers moet aan twintig tot dertig verplichtingen
voldoen. Een grote vereniging met werknemers en veel activiteiten heeft er meer dan
honderd. Te gek voor woorden. De leden van de BBB-fractie nemen kennis van de brief
over de acties van het kabinet tegen regeldruk bij deze vrijwilligersorganisaties
en filantropische instellingen.
De onderzoekers concluderen dat achterliggende oorzaken waardoor vrijwilligersorganisaties
en filantropische instellingen hoge regeldruk ervaren, zijn: 1) beperkte deskundigheid
of ervaring binnen de organisatie en 2) schaarste aan capaciteit en middelen. Genoemde
leden missen nog een reden, en wel de kernoorzaak: 3) overbodige regels en verplichtingen.
Zij zijn benieuwd waarom deze voor de hand liggende reden ontbreekt, omdat het afschaffen
en voorkomen van overbodige papieren rompslomp gelukkig de twee eerste aanbevelingen
betreft uit het rapport van Sira Consulting. In het rapport komt deze oorzaak overigens
wel weer naar voren in de paragraaf over het stapelen van verplichtingen.
De leden van de BBB-fractie constateren dat de strijd tegen georganiseerde criminaliteit
helaas uitmondt in regeldruk die niet-criminele organisaties en instellingen treft
terwijl de misdadigers hun gang kunnen gaan. Goed dat het kabinet daar oog voor heeft.
Deze leden vragen het kabinet om er in Europees verband op aan te dringen dat EU-regelgeving
het werk van vrijwilligersorganisaties en filantropische instellingen niet belemmert.
Genoemde leden vragen het kabinet ook de Omgevingswet nog eens nadrukkelijk te toetsen
op regeldruk. In de eerste plaats voor wat betreft de doelgroep waarop het onderzoek
zich richt, maar dat kan meteen breder worden getrokken, nu kan het nog. Wat betreft
de AVG vragen deze leden zich in gemoede af of de privacywetgeving niet veel te ver
is doorgeschoten. Is het kabinet bereid om nog eens nadrukkelijk te kijken naar deze
wet? Hetzelfde geldt overigens voor het identificeren en verifiëren van klanten door
banken in het kader van de zogenoemde Wwft. Zo kunnen de leden van de BBB-fractie
nog wel een poosje doorgaan. In de kern komt het voor wat de wet- en regelgeving betreft
aan op twee zaken. In de eerste plaats vragen zij van het kabinet een grondige inventarisatie
van de knelpunten, om die stuk voor stuk aan te pakken. In de tweede plaats vragen
zij het kabinet om niet teveel in te zetten op goede ondersteuning en portalen met
informatie op websites. Liever zien zij dat alle nadruk wordt gericht op de primaire
vraag: welke regels zijn overbodig of voegen zo weinig toe dat afschaffen geen kwaad
oplevert? Ruim die uit de weg, is hun indringende vraag. Hulp bij het invullen van
formulieren kan daarna altijd nog.
II. Reactie van het kabinet
Reactie op de vraag van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie willen weten of en hoe het kabinet ervoor kan zorgen dat
de kleine contracten in de amateursport worden uitgezonderd van de ketenregeling.
De ketenregeling is ontleend aan de Wet Arbeidsmarkt in Balans en begrenst oneigenlijk
gebruik van tijdelijke arbeidsovereenkomsten ter bescherming van werknemers en hun
rechtspositie. In de amateursport wordt gebruik gemaakt van tijdelijke arbeidscontracten.
De ketenregeling kan betekenen dat deze tijdelijke regelingen na twee keer verlengen
moeten worden omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Volgens de
leden van de VVD-fractie kan op het moment dat er geen behoefte is aan een vast contract,
dit een obstakel zijn voor organisaties in de amateursport.
De Minister van SZW en ik zien de hiervoor beschreven problematiek maar zien geen
ruimte om kleine arbeidscontracten in de sportsector uit te zonderen van de ketenregeling.
Wel zijn er mogelijkheden om arbeidsrelaties passend vorm te geven. De ketenbepaling
betreft implementatie van Europees recht en is een belangrijke bron van bescherming
voor tijdelijke werknemers, een bescherming die we ook werknemers in Nederland niet
kunnen onthouden. Een uitzondering van de ketenbepaling zou ook de bescherming weghalen
van werknemers die dit juist nodig hebben.
Wèl zijn er verschillende opties om arbeidsrelaties in genoemde situaties in de amateursport
passend vorm te geven. Allereerst kunnen verenigingen in de amateursport er uiteraard
voor kiezen te werken met vrijwilligers. Op vrijwilligers is de ketenbepaling niet
van toepassing. Maar ook indien er voor een arbeidsovereenkomst wordt gekozen hoeft
de toepassing van de ketenbepaling niet problematisch te zijn. De mogelijkheden voor
vrijwilligersorganisaties om tijdelijke arbeidscontracten aan te bieden zijn met de
Wet Arbeidsmarkt in Balans verruimd: maximaal drie contracten in een periode van drie
in plaats van twee jaar. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om in de plaats van een
reeks tijdelijke contracten, te kiezen voor één langjarig tijdelijk contract. Voor
situaties waarin er bijvoorbeeld wordt toegewerkt naar bepaalde doelen, zou één tijdelijk
contract van vier of vijf jaar ook uitkomst kunnen bieden. In de amateursport kan
er ook sprake zijn van seizoenswerk, in functies van maximaal negen maanden per jaar.
Bij cao kan bij deze functies een onderbrekingstermijn van drie maanden worden afgesproken
tussen een reeks van tijdelijke contracten. De werkgevers in de Sportsector hebben
in hun cao gebruik gemaakt van deze mogelijkheid voor seizoensfuncties met een kleine
arbeidsomvang.
Daarnaast kan het ook positief zijn dat er werknemers in de amateursport in vaste
dienst zijn. De werknemers kunnen bij deze organisaties van vaste waarde zijn voor
de organisatie, en daardoor juist ook zorgen voor de continuïteit én kwaliteit van
de amateursport. Juist de mogelijkheid om op termijn door te stromen naar een vast
contract zorgt ervoor dat gewilde werknemers ook de sportsector als een relevante
en aantrekkelijke sector zien.
Reactie op de opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie geven aan met interesse kennis te hebben genomen van het
eindrapport over de regeldruk bij vrijwilligersorganisaties en filantropische instellingen.
Zij wijzen op het belang van vrijwilligers voor de samenleving en de noodzaak om organisaties
en vrijwilligers maximaal te faciliteren. De leden waarderen het in kaart brengen
van de regeldruk en zien zonder verdere vragen de opvolging van de aanbevelingen tegemoet.
De Minister van SZW en ik zijn blij met de steun voor het onderzoek en de aanpak.
De voortgang zal periodiek met uw Kamer worden gedeeld.
Reactie op de vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie geven aan dat de steeds opstapelende regeldruk zo langzamerhand
een fundamentele bedreiging vormt voor het voortbestaan van veel verenigingen. De
leden roepen op tot actie en vragen of het kabinet deze urgentie deelt.
Het kabinet deelt de noodzaak om heel gericht aandacht te besteden aan het verminderen
van de regeldruk van vrijwilligersorganisaties en filantropische instellingen. Zij
zijn van niet te onderschatten waarde. De activiteiten en het bestaansrecht van deze
voor de samenleving belangrijke organisaties mogen absoluut niet in het gedrang komen.
Het is daarom dat mijn ambtsvoorganger, op 19 juni 2023 samen met de Minister van
Financiën, de voorganger van de Staatssecretaris Rechtsbescherming, de Staatssecretaris
van Fiscaliteit en Belastingen het eindrapport «onderzoek regeldruk bij vrijwilligersorganisaties
en filantropische instellingen» aan uw Kamer heeft aangeboden. En dat wij in overleg
met partners1 in het veld komen met maatregelen om deze regeldruk voor deze organisaties tegen
te gaan. Over deze aanpak informeren wij uw Kamer separaat van de beantwoording van
dit Schriftelijk Overleg. Verder acht het kabinet blijvend urgentiebesef van belang
om te voorkómen dat nieuwe wet- en regelgeving tot (onnodige) extra regeldruk leidt.
De leden lezen dat het kabinet de vrijwilligersvergoeding naar maximaal 210 euro per
maand of 2.100 per jaar voldoende vindt. Zij vragen of het kabinet van mening is dat
het doen van vrijwilligerswerk voor iedereen toegankelijk moet zijn en of deze verhoging
dan genoeg is.
Het kabinet deelt de mening dat vrijwilligerswerk voor iedereen toegankelijk moet
zijn. De toegankelijkheid van vrijwilligerswerk hangt echter niet af van de vergoeding
die iemand daarvoor ontvangt. Uit cijfers van het CBS over het jaar 2019 blijkt dat
zeven op de tien vrijwilligers aangeeft geen vergoeding te ontvangen voor het vrijwilligerswerk.
Bij 71% van de vrijwilligers bedroeg de totale vergoeding per jaar minder dan € 100,–.
Daarnaast is het niet de bedoeling dat vrijwilligerswerk betaalde arbeid vervangt.
Vrijwilligers die met onkosten worden geconfronteerd kunnen terugvallen op de forfaitaire
kostenvergoedingsregeling, de vrijwilligersregeling. De maximale onbelaste kostenvergoeding
voor vrijwilligers bedraagt in 2023 € 1.900,– per jaar en € 190,– per maand. Naar
het oordeel van het kabinet is hier sprake van een ruimhartige kostenvergoedingsregeling
die in de meeste gevallen de kosten van de vrijwilliger voldoende zal dekken. Mocht
een vrijwilliger echter meer kosten maken in verband met zijn/haar vrijwilligerswerk
dan bestaat er geen fiscaal beletsel om die hogere kosten onbelast te vergoeden, mits
de vrijwilliger die hogere kosten afdoende kan onderbouwen. Voor het maand- en jaarbedrag
geldt dat in de Wet op de loonbelasting 1964 is vastgelegd dat de maximum onbelaste
vrijwilligersvergoeding jaarlijks wordt geïndexeerd aan de hand van de tabelcorrectiefactor.
Hiermee houden de maximum bedragen van de onbelaste vrijwilligersvergoedingen gelijke
tred met de ontwikkeling van het prijspeil in Nederland. De wettelijke indexatie leidt
ertoe dat de maximum onbelaste vrijwilligersvergoeding dit jaar (2024) fors is verhoogd
naar € 2.100 per jaar en € 210 per maand. Gelet op het vorenstaande heeft het kabinet
geen reden om deze bedragen nu verder te verhogen.
Is het kabinet het ermee eens dat de oproep van meerdere brancheorganisaties en belanghebbenden
uit de praktijk om de maximaal onbelaste vergoeding verder te verhogen, serieus genomen
moet worden? Genoemde leden vragen hoe het kabinet op deze oproep reageert.
Naar het oordeel van het kabinet is er sprake van een ruimhartige kostenvergoedingsregeling.
De leden van de CDA-fractie vragen ook een reactie op de oproep ervoor te zorgen dat
het ontvangen van een vrijwilligersvergoeding die de maximaal onbelaste hoogte overschrijdt,
niet mag leiden tot een correctie op een (werkloosheidsuitkering (WW-))uitkering die
hoger is dan de overschrijding. Deze leden vragen of het kabinet het hiermee eens
is en zo ja, hoe het kabinet deze scheve situatie wil oplossen.
De WW-uitkeringsgerechtigde die vrijwilligerswerk doet met behoud van WW mag de forfaitaire
vrijwilligersonkostenvergoeding ontvangen. In de Regeling vrijwilligerswerk in de
WW is daarom voor de definitie van het begrip «onbetaalde arbeid» ten aanzien van
de hoogte van de vergoeding aangesloten bij artikel 2, zesde lid, van de Wet op de
loonbelasting 1964. Deze bedragen worden niet belast en zijn tevens bepalend voor
het al dan niet zijn van werknemer in de zin van de Werkloosheidswet. Indien de WW-uitkeringsontvanger
een hogere vrijwilligersvergoeding ontvangt dan het in de Wet op de loonbelasting
1964 genoemde maximum, wordt het vrijwilligerswerk gezien als niet-verzekeringsplichtige
arbeid. UWV kort in dat geval het aantal uren dat gewerkt is op de uitkering, waarbij
het fictieve uurloon bepaald wordt aan de hand van het dagloon. Het in de werknemersregelingen
afwijken van de fiscale wetgeving, waar het gaat om het verrekenen van de (forfaitaire)
onkostenvergoedingen is complexe materie. Op voorhand is niet goed te overzien wat
het eventueel aanpassen van dit principe in gaat houden voor zowel de belastingwetgeving
als de werknemersregelingen. Wel is aannemelijk dat wijziging een ingrijpende herziening
en wetswijzigingen zal vergen en consequenties zal hebben voor de uitvoering. De Minister
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal dit vraagstuk meenemen bij vereenvoudiging
van de WW.
De vrijwilligersregeling is niet bedoeld om een zo hoog mogelijke financiële prikkel
te kunnen bieden aan vrijwilligers of als een onbelaste aanvulling op het inkomen
van mensen met een uitkering. Het maatschappelijke of ideële karakter en het ontbreken
van salaris staan immers bij het vrijwilligerswerk voorop.
Bovendien vinden deze leden in dit kader dat de vrijwilligersvergoeding en de onkostenvergoeding
fiscaal gezien niet bij elkaar opgeteld mogen worden, of althans dat het onderscheid
duidelijk moet zijn en dat de vrijwilliger hiervan fiscaal geen nadeel mag ondervinden.
Zij vragen of het kabinet het hiermee eens is en of het kabinet ook hier gehoor wil
geven aan de oproep uit de praktijk om vrijwilligers hierin tegemoet te komen.
De vrijwilligersregeling is een (forfaitaire) kostenvergoeding. Daarom is het niet
mogelijk om een onbelaste onkostenvergoeding te geven aan een vrijwilliger als daarnaast
ook al de vrijwilligersregeling is benut. Immers, met de vrijwilligersregeling wordt
tegemoetgekomen in de kosten van de vrijwilliger. Mede gelet op de voorgestelde wijzigingen
per 2024 is naar het oordeel van het kabinet sprake van een ruimhartige kostenvergoedingsregeling
die in de meeste gevallen de kosten van de vrijwilliger voldoende zal dekken.
Deze leden horen ook dat door de Belastingdienst de tekst op de website soms wordt
aangepast en dat dit volgens de leden tot onduidelijkheid leidt. Wil het kabinet ervoor
zorgen dat een consistente en heldere uitleg van de regeling op de website van de
Belastingdienst te vinden is?
De tekst op de website is als voorlichting bedoeld en wordt aangepast indien er wijzigingen
zijn, maar ook indien de tekst verder verduidelijkt kan worden. Recent is de uitleg
van de vrijwilligersregeling in het handboek loonheffingen van de Belastingdienst
verduidelijkt. De strekking van de uitleg is hierbij niet gewijzigd. Deze gewijzigde
tekst wordt ook op de website van de belastingdienst geplaatst, zodat de voorlichting
consistent is.
Deze leden vragen verder of het kabinet nog andere mogelijkheden ziet om vergoedingen
voor vrijwilligers te stimuleren, zoals tegemoetkomingen in natura.
Uw fractie doet een interessant voorstel om vrijwillige inzet aantrekkelijker te maken.
Op dit moment zijn er geen beleidsvoornemens. De aankomende periode benutten wij voor
het ambtelijk verkennen van scenario’s.
De leden van de CDA-fractie hechten groot belang aan meer professionele ondersteuning
voor vrijwilligersorganisaties, als dit op zo’n manier gebeurt dat vrijwilligers hier
in de praktijk ook echt baat bij hebben. Zij horen graag van het kabinet hoe het deze
professionele ondersteuning concreet vorm wil geven, en hoe het kabinet hierbij samenwerkt
met bijvoorbeeld gemeenten.
Vrijwilligersorganisaties en filantropische instellingen werken vaak met vrijwilligers
die over beperkte kennis van wettelijke verplichtingen en beperkte tijd beschikken
om aan deze wettelijke verplichtingen te voldoen. Het kabinet zet daarom niet alleen
acties uit om de regeldruk te verlichten. Wij zetten tegelijk in op gerichte ondersteuning
van deze organisaties op met name juridisch en regeltechnisch vlak. Ten eerste versterken
wij sinds dit jaar de ondersteuning van vrijwilligersorganisaties in de vorm van extra
subsidie voor de inzet van de Vereniging Nederlandse Organisatie vrijwilligerswerk
(NOV), specifiek gericht op het gebied van wet- en regelgeving. In de tweede plaats
is in samenwerking met het Oranjefonds een regeling van kracht, op grond waarvan individuele
vrijwilligersorganisaties aanspraak kunnen maken op middelen voor organisatieversterkende
maatregelen. Deze middelen kunnen bijvoorbeeld ingezet worden ter versterking van
de deskundigheidsbevordering van vrijwilligers op het gebied van wettelijke verplichtingen.
Ten derde zijn we in gesprek met de Erasmus Universiteit over een trainingsprogramma
dat zich richt op professionalisering van de beroepsgroep managers en coördinatoren
van het vrijwilligerswerk. Dit moet leiden tot betere juridische kennis en ondersteuning
bij wettelijke verplichtingen. Overigens vragen wij NOV om eerst de wensen en ondersteuningsbehoeften
op te halen, onder andere via de aangesloten vrijwilligerscentrales en gemeenten.
Deze leden vragen hierbij ook specifiek naar de Wet zekerheid flexibele arbeidskrachten,
met een aangescherpte ketenregeling, en hoe deze wet zich verhoudt tot de ambitie
om de regeldruk voor vrijwilligersorganisaties te verlagen.
Het wetsvoorstel «Meer zekerheid flexwerkers» is onderdeel van het door dit kabinet
aangekondigde pakket om de arbeidsmarkt te hervormen. Dit wetsvoorstel omvat voorstellen
om draaideurconstructies met tijdelijke contracten te voorkómen, zodat werknemers
bij structureel werk meer perspectief krijgen op een vast contract. Strikt genomen
leidt dit wetsvoorstel op dat punt niet tot sterk aanvullende regeldruk, omdat een
werkgever nu al bij elk tijdelijk contract moet controleren hoe deze zich verhoudt
tot de ketenbepaling. Dat de ketenbepaling inhoudelijk verandert staat daar los van.
In het algemeen vragen deze leden hoe (kleine) vrijwilligersorganisaties worden ontzien
of geholpen bij ingewikkelde wetgeving op het gebied van arbeidsrecht.
Deze verplichting is alleen van toepassing op arbeidscontracten, niet op vrijwilligerswerk.
Een vrijwilligersorganisatie kan een regulier werkgever zijn, waaraan wettelijke verplichtingen
verbonden zijn. Het is inherent dat men bij het aannemen van werknemers te maken krijgt
met personeelszaken, arbeidscontracten en wettelijke rechten die werknemers hebben.
Het kabinet ziet geen ruimte om een uitzondering te maken voor vrijwilligersorganisaties
die ook regulier werkgever zijn. Ook de werknemers die bij deze organisaties werken
verdienen immers de reguliere arbeidsrechtelijke bescherming.
De Rijksoverheid biedt op rijksoverheid.nl laagdrempelige uitleg over het arbeidsrecht.
Ook op ondernemersplein.nl staan checklists waar een organisatie aan moet denken bij
het aannemen van personeel en personeelszaken als je personeel in dienst hebt. Daarnaast
biedt Werkgevers in de (WOS) als werkgeversvereniging in de sportsector uitleg en
extra hulp aan leden.
Genoemde leden horen uit de praktijk vaak het signaal dat het een grote belasting
voor vrijwilligersorganisaties is dat zij dezelfde informatie op meerdere plekken
en meerdere momenten moeten aanleveren, bijvoorbeeld bij de Kamer van Koophandel en
bij de bank. Dit levert fouten op en een hogere werkdruk, die wat deze leden betreft
voorkomen kan worden. Deze leden zouden graag zien dat er een faciliteit wordt gecreëerd
die ervoor zorgt dat vrijwilligersorganisaties dit soort informatie op één centraal
punt kunnen samenbrengen waaruit bestuursorganen en organisaties als banken centraal
informatie kunnen verkrijgen. Los van de nadere uitwerking vragen deze leden hoe het
kabinet naar deze gedachte kijkt, en of dit een mogelijke oplossing zou kunnen zijn
om de regeldruk en werkdruk te verlagen.
Het streven naar centralisatie van data en informatie rondom vrijwilligersorganisaties
om het voldoen aan wet- en regelgeving te vergemakkelijken, is begrijpelijk. Het is
echter organisatorisch en regeltechnisch niet mogelijk om dit volledig voor één doelgroep
apart te organiseren. Wèl werken wij toe naar een meer centrale ondersteuning door
onder andere vrijwilligerscentrales en andere ondersteunende instellingen. Bovendien
werken we blijvend samen met partners uit het veld aan het duurzaam aanpakken van
knelpunten regeldruk en het vergemakkelijken van de uitvoering bij het voldoen aan
wettelijke verplichtingen. Samen met de regeldruk verlichtende maatregelen, zou dat
al een groot verschil kunnen maken.
De leden van de CDA-fractie constateren dat recent de sectorstandaard de-risking voor
not-for -profit is gepubliceerd. Dit is een goede eerste stap, maar nog veel belangrijker
is dat deze daadwerkelijk in de praktijk wordt gebracht. Wanneer gaan banken concreet
met deze standaard aan de slag?
De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB), die deze sectorstandaard heeft gepubliceerd,
geeft aan dat na de publicatie de banken kunnen overgaan tot implementatie. De NVB
heeft richting de Minister van Financiën aangegeven dat de implementatie in de dagelijkse
praktijk van de banken enkele maanden duurt. Na implementatie zal de sectorstandaard
geëvalueerd worden door de NVB om te kijken of deze het gewenste effect heeft.
Genoemde leden vragen of het kabinet, waaronder de Minister van Financiën, er bij
de bankensector op aan kan dringen dat het risicobeleid voor vrijwilligersorganisaties
snel wordt aangepast aan de realiteit, namelijk: vrijwilligersorganisaties horen niet
tot de hoge risicocategorieën.
Eén van de redenen dat banken en andere instellingen extra aandacht hebben voor bepaalde
organisaties is dat uit de Nationale Risico Analyse (NRA) witwassen en de NRA terrorismefinanciering
volgt dat de risico's op witwassen en terrorismefinanciering door middel van misbruik
van rechtspersonen en specifiek van stichtingen in Nederland aanzienlijk zijn. Stichtingen
zijn hierin opgenomen omdat het een minder transparante rechtsvorm betreft. Bij «transparantie»
gaat het om het bieden van inzicht in de herkomst en bestemming van financiële middelen
van de rechtsvorm evenals in de uiteindelijk belanghebbende (UBO) achter de betreffende
rechtsvorm. Banken en andere poortwachters van het financieel stelsel moeten daarom
onderzoek doen naar de eigendomsstructuur van deze rechtsvormen om te voorkomen dat
deze rechtsvormen worden misbruikt om crimineel geld het financiële systeem in te
brengen of om terrorisme te financieren. Dit kan betekenen dat een poortwachter om
extra informatie en documentatie vraagt. De Minister van Financiën verwacht ook van
poortwachters dat zij alert zijn op hoge risico's en, waar nodig, extra onderzoek
doen. Maar het feit dat witwassen en terrorismefinanciering door middel van rechtspersonen
in de NRA als risico staat aangegeven wil natuurlijk niet zeggen dat elke stichting
ook daadwerkelijk risicovol is. In het geval van lagere risico’s verwacht de Minister
van Financiën dan ook dat poortwachters volstaan met minder maatregelen. In eerdere antwoorden op Kamervragen heeft de Minister van Financiën
aangegeven dat, samen met de Minister van Justitie en Veiligheid, aan de onderzoekers
die werken aan de herziening van de NRA’s, is gevraagd of het mogelijk is om factoren
aan te wijzen of omstandigheden te benoemen die maken dat risico’s voor een bepaalde
rechtsvorm of binnen en bepaalde rechtsvorm, zoals stichtingen en verenigingen, hoger
of lager zijn. In de NRA’s van 2023 is door de onderzoekers aandacht besteed aan het
feit dat het niet transparant opereren uiteraard niet voor alle stichtingen geldt
en dat er juist goede initiatieven zijn om wèl transparant te zijn. Dit biedt handvatten
aan poortwachters om de Wwft meer risicogebaseerd toe te passen. De NRA’s zijn inmiddels
gepubliceerd.2
Deze leden constateren dat het kabinet wel in gaat op eventuele aanpassing van uiteindelijk
belanghebbende (UBO)-verificatie door banken, maar niet op de vraag wat überhaupt
de noodzaak is van het vaststellen van UBO’s voor vrijwilligersorganisaties en verenigingen.
Op grond van de Wet ter voorkoming van Witwassen en Financieren van Terrorisme (Wwft) moeten Wwft-instellingen individueel cliëntenonderzoek doen en daarbij een
inschatting maken van mogelijke witwasrisico’s bij de klant. Dit gebeurt op basis
van een risicogebaseerde benadering. In de huidige NRA witwassen zijn verschillende
rechtsvormen, zoals stichtingen, geïdentificeerd als hoog risico. In de NRA terrorismefinanciering
zijn onder andere charitatieve, religieuze en educatieve stichtingen of andere rechtsvormen
geïdentificeerd als hoog risico. Om een goede inschatting te kunnen maken van mogelijke
witwasrisico’s worden ook UBO’s voor vrijwilligersorganisaties en verenigingen vastgesteld.
Juist door de UBO’s in beeld te hebben kan beter worden ingeschat of sprake is van
bonafide of malafide verenigingen of stichtingen.
Deze leden vragen wie volgens het kabinet de UBO van een vereniging is.
Een UBO is de natuurlijke persoon die eigenaar is van of uiteindelijke zeggenschap
heeft over een «entiteit» (art. 10a lid 1 Wwft). Bij verenigingen betreft het de natuurlijke
persoon die direct of indirect meer dan 25% houdt van het eigendom of de stemrechten
bij het besluit tot statutenwijziging, dan wel feitelijke zeggenschap heeft over de
vereniging. Als er geen UBO is geïdentificeerd, of als er twijfel bestaat of de geïdentificeerde
persoon of personen de UBO is, respectievelijk zijn, dat moet de «pseudo-UBO» worden
geregistreerd: het hoger leidinggevend personeel van de entiteit zelf. In Nederland
is dit voor verenigingen het gehele statutaire bestuur. Het registreren van de pseudo-UBO
is bedoeld als terugvaloptie: het moet duidelijk zijn dat alle mogelijke middelen
zijn aangewend om de UBO’s te achterhalen en er mogen geen redenen zijn voor verdenking
van witwassen of terrorismefinanciering.
Is het kabinet het ermee eens dat het vreemd is om bedrijven en verenigingen bij UBO-wetgeving
over een kam te scheren, omdat verenigingen geen winstoogmerk hebben maar maatschappelijke
waarde toevoegen?
Het doel van het register is het tegengaan van financieel-economische criminaliteit,
zoals witwassen van geld en terrorismefinanciering door transparantie over wie de
uiteindelijk belanghebbende van een rechtspersoon is. Daarbij is het hebben van wel
of geen winstoogmerk ondergeschikt, immers kan bij verenigingen ook (veel) geld in
omloop zijn.
Zij vragen of het kabinet wil ingaan op de vraag of er mogelijkheden zijn om verenigingen
te ontzien bij de UBO-regelgeving, bijvoorbeeld door het aantal UBO’s bij verenigingen
te beperken tot een maximum van drie.
De regels omtrent het uitvoeren van het cliëntenonderzoek zijn in hoge mate op Europees
niveau geharmoniseerd. Op 20 juli 2021 heeft de Europese Commissie een nieuw Europees
pakket aan anti-witwasmaatregelen gepubliceerd waarover thans wordt onderhandeld.
Op 7 december 2022 is de algemene oriëntatie van de Raad vastgesteld voor de onderhandelingen
met het Europees Parlement over de nieuwe anti-witwasrichtlijn (AMLD6) en -verordening
(AMLR). Op Europees niveau zet het kabinet in op aanscherping en harmonisatie van
het UBO-begrip en redelijke maatregelen (die niet gepaard gaan met onevenredige eisen) ten aanzien van de verplichtingen die gelden omtrent de identificatie en registratie
van UBO’s. Dit pakket bevindt zich momenteel in de afrondende fase.3
Ziet het kabinet meerwaarde in het creëren van een taskforce, bestaande uit vertegenwoordigers
van alle betrokken departementen, met een gezamenlijke verantwoordelijkheid en doelstelling
van een derde (33%) minder regeldruk?
Het kabinet ziet zeker meerwaarde in een interdepartementale samenwerking om de regeldruk
tegen te gaan. De maatregelen die wij nu voorstaan, zijn tot stand gekomen in een
interdepartementale aanpak, die ook in de verdere uitvoering een vervolg krijgt. Het
is op dit moeilijk om een hier een concreet streefcijfer aan te koppelen. Wij zetten
bovendien in op een duurzame samenwerkingsstructuur gericht op het (verder) verlichten
van de ervaren regeldruk van vrijwilligersorganisaties en filantropische instellingen.
Reactie op de vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
Genoemde leden constateren dat er veel wet- en regelgeving is waarmee vrijwilligers,
vrijwilligersorganisaties, en filantropische instellingen rekening moeten houden (Verklaring
Omtrent het Gedrag (VOG), de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme
(WwFT), de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG), de Wet Bestuur en Toezicht
Rechtspersoon (WBTR), Wet loonbelasting, algemeen nut beogende instelling (ANBI),
Alcoholwet, etc.). Hierbij constateren zij ook dat hiervan veel eenmalig moet gebeuren,
zoals het aanvragen van een ANBI-status. Is het mogelijk om structureel vrijwilligersorganisaties
en filantropische instellingen te ondersteunen bij dit soort eenmalige aanvragen?
Ondersteuning van vrijwilligersorganisaties op het gebied van wet- en regelgeving
is een belangrijk onderdeel van onze aanpak. Ten eerste versterken wij sinds dit jaar
de ondersteuning van vrijwilligersorganisaties in de vorm van extra subsidie voor
de inzet van de Vereniging Nederlandse Organisatie vrijwilligerswerk (NOV), specifiek
gericht op het gebied van wet- en regelgeving. In de tweede plaats is in samenwerking
met het Oranjefonds een regeling van kracht, op grond waarvan individuele vrijwilligersorganisaties
aanspraak kunnen maken op middelen voor organisatieversterkende maatregelen. Deze
middelen kunnen bijvoorbeeld ingezet worden ter versterking van de deskundigheidsbevordering
van vrijwilligers op het gebied van wettelijke verplichtingen. Ten derde zijn we in
gesprek met de Erasmus Universiteit over een trainingsprogramma dat zich richt op
professionalisering van de beroepsgroep managers en coördinatoren van het vrijwilligerswerk.
Dit moet leiden tot betere juridische kennis en ondersteuning bij wettelijke verplichtingen.
Overigens vragen wij NOV om eerst de wensen en behoeften op te halen, onder andere
via de aangesloten vrijwilligerscentrales en gemeenten.
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid ondersteunt het Centraal Bureau Fondsenwerving
(CBF), toezichthouder van erkende goede doelen in Nederland. Het CBF is er om bij
te dragen aan een professionele goededoelensector die het vertrouwen heeft van donateurs.
Dit doet zij door het uitvoeren van drie taken: toezicht houden, informeren en reflecteren. Zo worden bijvoorbeeld door het geven van feedback tijdens het toetsingstraject voor
het keurmerk, bijgedragen aan de professionalisering van de sector en de verdere ontwikkeling
van organisaties op het terrein van goede doelen. Ook kleine organisaties kunnen bij
het CBF terecht.
Is dit tevens mogelijk bij regelmatige aanvragen?
De inzet heeft zowel betrekking op incidentele als ook structurele aanvragen.
In de praktijk blijkt dat de toepassing van de risico gebaseerde aanpak in de Wwft
beter kan en soms zelfs doorschiet. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen welke
ruimte er concreet is om de voorstellen om dit aan te passen op korte termijn toe
te passen op vrijwilligersorganisaties en filantropische instellingen.
Zoals aangegeven in de antwoorden op de vragen van de CDA-fractie, heeft de Nederlandse
Vereniging van Banken (NVB) een sectorstandaard NPO’s gepubliceerd. Deze standaard
moet banken helpen om het cliëntenonderzoek en de risicogebaseerde benadering die
de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) van hen verwacht
te verbeteren. De NVB evalueert deze standaard een half jaar na implementatie. De
Minister van Financiën volgt deze evaluatie en zal, indien nodig, bezien of verdere
acties nodig zijn. Daarnaast wijst de Minister van Financiën ook op de andere standaarden
die de NVB heeft gepubliceerd in samenwerking met DNB en waarvan de NVB, kort gezegd
aangeeft, dat de risicogebaseerde benadering van banken hiermee verbeterd wordt.
Kan het kabinet toelichten waarom ervoor gekozen is om geen uitzondering te maken
voor vrijwilligersorganisaties en filantropische instellingen op het gebied van arbeidscontracten?
Zoals wij ook in het antwoord aan de CDA-fractie hierover aangegeven, kan een vrijwilligersorganisatie
een regulier werkgever zijn, waaraan wettelijke verplichtingen verbonden zijn. Het
is inherent dat men bij het aannemen van werknemers te maken krijgt met personeelszaken
en de wettelijke rechten die werknemers hebben. Het kabinet ziet geen ruimte om voor
vrijwilligersorganisaties die ook regulier werkgever zijn, een uitzondering te maken.
Ook de werknemers die bij deze organisaties werken verdienen immers ook de reguliere
arbeidsrechtelijke bescherming.
Zijn er geen andere manieren om werknemers reguliere arbeidsrechtelijke bescherming
te bieden, zodat de regeldruk hierbij beperkt kan worden?
Het kabinet ziet geen mogelijkheden om werknemers reguliere arbeidsrechtelijke bescherming
te bieden, zonder de verplichting voor de werkgevers zich aan deze beschermende bepalingen
te houden. Tegelijkertijd zet het kabinet wèl in op informatie en praktische uitleg
over de regels die gelden voor arbeidscontracten en bieden ook andere organisaties,
zoals de organisatie Werkgevers in de Sport (WOS) praktische hulp en ondersteuning.
Genoemde leden zien dat bij het doen van subsidieaanvragen en het organiseren van
events veel regeldruk komt kijken. Deze leden vragen of het mogelijk is om onderzoek
te doen naar de mogelijkheden om regeldruk hier af te bouwen, bijvoorbeeld door mondelinge
aanvragen.
Het verminderen van lokale regeldruk zoals bij het aanvragen van subsidies en vergunningen,
is een gemeentelijke verantwoordelijkheid. De gemeente heeft ook een rol in het vereenvoudigen
van deze regelgeving. Veel gemeenten zijn al goed op weg. Het verlenen van een subsidie
op basis van een mondelinge aanvraag bijvoorbeeld, wordt al door enkele gemeenten
toegepast. We blijven in gesprek met de VNG, met als doel om meerdere lokale regelgevingen
te versoepelen.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen ten slotte of instellingen beter ondersteund
kunnen worden in de regeldruk ten aanzien van Europese regelingen en subsidies.
Europese regelingen en subsidies komen wat minder vaak voor bij vrijwilligersorganisaties
en filantropische instellingen. Hiervoor gelden wel specifieke procedures. Er zijn
maatregelen voorzien, gericht op de doorvertaling van Europese naar landelijke wetgeving.
Dit vergemakkelijkt de ondersteuning vanuit voornamelijk alleen landelijke wet- en
regelgeving. Ook wordt onderzocht hoe organisaties het beste kunnen worden ondersteund.
Ziet het kabinet daarnaast mogelijkheden om een lobby te starten bij de Europese Unie
om dit ten aanzien van deze instellingen af te bouwen?
Indien hiervoor mogelijkheden zijn, zullen wij dat zeker in overweging nemen.
Reactie op de vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De onderzoekers concluderen dat achterliggende oorzaken waardoor vrijwilligersorganisaties
en filantropische instellingen hoge regeldruk ervaren, zijn: 1) beperkte deskundigheid
of ervaring binnen de organisatie en 2) schaarste aan capaciteit en middelen. De leden
van de BBB-fractie missen nog een oorzaak, en wel de kernoorzaak: 3) overbodige regels
en verplichtingen. Zij zijn benieuwd waarom deze voor de hand liggende reden ontbreekt,
omdat het afschaffen en voorkomen van overbodige papieren rompslomp gelukkig de twee
eerste aanbevelingen betreft uit het rapport van Sira Consulting. In het rapport komt
deze oorzaak overigens wel weer naar voren in de paragraaf over het stapelen van verplichtingen.
Het genoemde onderzoek betreft een onafhankelijk onderzoek. Het is niet aan het kabinet
om de conclusies wel of niet aan te passen. Tegelijk geeft het kabinet in de Kamerbrief
Regeldruk aan op welke manieren de regeldruk van vrijwilligersorganisaties en filantropische
instellingen kan worden verlicht. Onderdeel is inderdaad ook de afweging nut en noodzaak
van een regeling of wet, afgezet tegen de (extra) regeldruk van deze organisaties.
Tot slot zijn de wettelijke verplichtingen er met een reden en zijn daardoor niet
overbodig.
De leden van de BBB-fractie constateren dat de strijd tegen georganiseerde criminaliteit
helaas uitmondt in regeldruk die niet-criminele organisaties en instellingen treft
terwijl de misdadigers volgens de leden hun gang kunnen gaan. Goed dat het kabinet
daar oog voor heeft. Deze leden vragen het kabinet om er in Europees verband op aan
te dringen dat EU-regelgeving het werk van vrijwilligersorganisaties en filantropische
instellingen niet belemmert.
Het is de afspraak dat bij Europese regelgeving in beginsel een «impact assessment»
wordt uitgevoerd. Een onderdeel daarvan is het in beeld brengen van de gevolgen voor
de regeldruk voor bedrijven en burgers. Vrijwilligers(organisaties) maken van deze
laatste doelgroep deel uit. In principe wordt op Europees niveau daarmee ook naar
de regeldruk voor vrijwilligersorganisaties gekeken. Voor concept- Europese regelgeving
wordt door het departement van J&V een Beoordeling van Nieuwe Commissievoorstellen
(BNC)-fiche gemaakt. Daarmee wordt het standpunt van het kabinet over deze regelgeving
voorbereid. De consequenties voor de regeldruk maken onderdeel uit van de BNC-fiche
en wegen dus mee in de standpuntbepaling van het kabinet.
Genoemde leden vragen het kabinet ook de Omgevingswet nog eens nadrukkelijk te toetsen
op regeldruk. In de eerste plaats voor wat betreft de doelgroep waar het onderzoek
zich op richt, maar ook breder nu het nog kan.
De Omgevingswet is op 1 januari 2024 in werking getreden. Naast de voortgangsbrieven
aan de Eerste en Tweede Kamer over de implementatie van de Omgevingswet per kwartaal
(tot en met juni 2025)4 is vanaf 1 januari 2024 ook de monitoring en evaluatie van het wetgevingsstelsel
gestart. In de brief van de Minister van BZK van maandag 4 december 2023 (Kamerstuk
33 118, nr. 278) is aangegeven hoe de monitoring en evaluatie van het wetgevingsstelsel is vormgegeven.
Bijgevoegd bij deze brief zijn het plan van aanpak van de Monitor Werking Omgevingswet
en het plan van aanpak van de Evaluatie van de Omgevingswet door de onafhankelijke
evaluatiecommissie. De Monitor Werking Ow levert feitelijke informatie over de werking
van het instrumentarium en de verbeterdoelen van de Omgevingswet. De Evaluatiecommissie
onderzoekt en evalueert de komende vijf jaar hoe de Omgevingswet in de praktijk uitpakt
en of de wet zijn doelen bereikt. Naast het monitoren en evalueren van de doelen van
de wet is er – naar aanleiding van de gedane toezegging – een éénmalig verdiepend
onderzoek naar de regelreflex voorzien.5
Wat betreft de AVG vragen deze leden zich in gemoede af of de privacywetgeving niet
veel te ver is doorgeschoten. Is het kabinet bereid om nog eens nadrukkelijk te kijken
naar deze wet?
De Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) geldt voor iedereen die persoonsgegevens
verwerkt. Ook voor kleine organisaties geldt de AVG. Dit betekent dat de in de AVG
genoemde beginselen en voorwaarden aantoonbaar moeten worden nageleefd. Dit staat
niet ter discussie. In het handvest van de grondrechten van de Europese Unie wordt
de bescherming van persoonsgegevens erkend als grondrecht, belangrijk in een data
gestuurde gedigitaliseerde samenleving. Echter wordt er wel rekening gehouden met
de mate van risico op een datalek, de gevoeligheid en de complexiteit van de gegevensverwerking.
Er gelden soepelere regels voor organisaties met minder dan 250 medewerkers. In de
praktijk van het toezicht is er bovendien sprake van evenredigheid en wordt niet meteen
een boete opgelegd bij organisaties die te goeder trouw zijn. Ook kan de website van
de Autoriteit Persoonsgegevens veelal ondersteuning bieden.
Hetzelfde geldt overigens voor het identificeren en verifiëren van klanten door banken
in het kader van de zogenoemde Wwft.
Banken hebben verplichtingen op grond van Wwft. Zij zijn poortwachter en dienen ervoor
te zorgen dat het financieel stelsel niet wordt gebruikt voor witwassen of financiering
van terrorisme. Het beleggen van de poortwachtersfunctie bij banken, andere financiële
ondernemingen en verschillende beroepsbeoefenaars wordt internationaal gezien als
de meest effectieve manier om witwassen en financieren van terrorisme te voorkomen.
Dit volgt niet alleen uit de Europese anti-witwasregelgeving, maar ook uit de standaarden
van de Financial Action Task Force (FATF), waarop de Europese anti-witwasrichtlijnen
zijn gebaseerd. Een bank dient onder andere aan individueel cliëntenonderzoek te doen
en daarbij een inschatting te maken van mogelijke witwasrisico’s bij de klant, op
basis van een risico gebaseerde benadering, om de hoge risico’s van de lage te onderscheiden.
De Nederlandsche Bank (DNB) constateert dat de risico gebaseerde aanpak in de praktijk
beter kan. De beheersmaatregelen die banken nu nemen staan soms niet in verhouding
tot het daadwerkelijke risico op witwassen dat een klant met zich meebrengt. De Minister
van Financiën vindt het belangrijk dat deze risicogebaseerde benadering eerst juist
wordt toegepast door banken, zoals de wet vraagt. Bij juiste toepassing van de Wwft
hoeven er geen onnodige lasten voor de vrijwilligers- en filantropische sector te
zijn en moeten eventuele lasten proportioneel zijn aan het risico. De Minister van
Financiën verwijst opnieuw naar de «industry baselines» die de banken aan het opstellen
zijn en die hen moeten helpen bij het juist uitvoeren van de risico gebaseerde benadering.
In de kern komt het voor wat de wet- en regelgeving betreft aan op twee zaken. In
de eerste plaats vragen zij van het kabinet een grondige inventarisatie van de knelpunten,
om die stuk voor stuk aan te pakken.
Deze constatering is juist. Wij hebben een grondige inventarisatie laten uitvoeren
naar de regeldruk, resulterend in het onderzoeksrapport: «Regeldruk bij vrijwilligersorganisaties
en filantropische instellingen». Dit onderzoek en advies is 19 juni 2023 ter beschikking
gesteld aan de Tweede Kamer. Het doel is inderdaad om meer gericht de knelpunten rondom
regeldruk te kunnen aanpakken. In het bijzonder de top tien van meest regeldruk veroorzakende
(wettelijke) verplichtingen. Deze «top tien» is thematisch terug te voeren naar de
volgende thema’s: privacy/witwassen/arbeidsmarkt en arbeidscontracten/subsidies &
vergunningen /alcohol & roken. Wij voorzien in een follow-up van deze inventarisatie
in de vorm van een samenwerkingsstructuur gericht op het verlichten van de ervaren
regeldruk van vrijwilligersorganisaties en filantropische instellingen.
In de tweede plaats vragen zij het kabinet om niet teveel in te zetten op goede ondersteuning
en portalen met informatie op websites. Liever zien zij dat alle nadruk wordt gericht
op de primaire vraag: welke regels zijn overbodig of voegen zo weinig toe dat afschaffen
geen kwaad oplevert?
In de Kamerbrief Regeldruk van 19 juni 2023 (Kamerstuk 29 515, nr. 485) wordt aangegeven op welke manieren de regeldruk van vrijwilligersorganisaties en
filantropische instellingen kan worden verlicht. Het is inderdaad van belang om zoveel
mogelijk (de oorzaak van) regeldruk weg te nemen en kritisch te kijken naar nieuwe
wet- en regelgeving. Het is daarom van belang om de maatschappelijke baten van een
(wettelijke) verplichting en anderzijds de maatschappelijke kosten (in dit geval de
regeldruk) heel goed tegen elkaar af te wegen. Ik wil wel waken voor te hoge verwachtingen:
het volledig wegnemen van regeldruk is in mijn ogen niet mogelijk.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
B.J. Eerdmans, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
M.E. Esmeijer, griffier