Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Nader verslag
36 555 Wijziging van onder meer de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met het stellen van voorschriften met betrekking tot de onderwijstaal, de mogelijkheid regie te voeren op een doelmatig onderwijsaanbod en de toegankelijkheid van het hoger onderwijs (Wet internationalisering in balans)
Nr. 8
NADER VERSLAG
Vastgesteld 13 november 2024
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het voorbereidend
onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt nader verslag uit te brengen
van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen
afdoende zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit
wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave
Gezamenlijke inbreng commissie
2
1.
Masteropleidingen
2
2.
Hoger beroepsonderwijs (hbo)
2
3.
Wetsvoorstel in relatie tot lagere regelgeving
2
4.
Toets anderstalig onderwijs
2
5.
Bevordering van de Nederlandse taalvaardigheid
3
Inbreng leden van fracties
3
1.
Algemeen
3
2.
Probleem- en doelstelling
5
2.1
Taal
6
2.2
Regievoering
6
3.
Inhoud van het wetsvoorstel
7
3.1.
Taalbeleid van de instelling
7
3.2.
Toets anderstalig onderwijs
7
3.3.
Regievoering
9
4.
Gevolgen (met uitzondering van financiële gevolgen)
9
4.1.
Gevolgen voor de instellingen
10
4.2.
Doenvermogen en gevolgen voor studenten
10
5.
Financiële gevolgen
11
6.
Evaluatie
12
Gezamenlijke inbreng commissie
1. Masteropleidingen
De leden van de NSC-fractie constateren dat in de huidige staat van het wetsvoorstel
Wet internationalisering in balans (hierna: WIB) de masters volledig buiten beschouwing
blijven. Met 80% anderstalige opleidingen is de verengelsing ook daar heel ver doorgevoerd
en het aantal internationale studenten eveneens hard toegenomen. Welke maatregelen
vindt de regering gerechtvaardigd om ook in de masterfase balans aan te brengen in
het anderstalige aanbod? Zou het masteraanbod niet ook aan een lichte toets anderstalig
onderwijs moeten worden onderworpen om de doelmatigheid hiervan te toetsen?
Daarnaast vragen de leden van de NSC-fractie of het klopt dat in de status quo nieuwe
opleidingen alleen worden getoetst op doelmatigheid wat betreft arbeidsmarkt. Vindt
de regering het een goed idee om in de reguliere doelmatigheidstoets van nieuwe opleidingen
taal op te nemen als criterium voor masteropleidingen?
2. Hoger beroepsonderwijs (hbo)
De leden van de NCS-fractie zijn geïnteresseerd in de verschillen tussen hbo en universiteit.
Hoeveel Engelstalige associate degree- of bacheloropleidingen zijn er in het hbo en
hoeveel Engelstalige bacheloropleidingen in het wetenschappelijke onderwijs? Hoeveel
internationale studenten studeren momenteel in het hbo en hoeveel in het wetenschappelijke
onderwijs?
3. Wetsvoorstel in relatie tot lagere regelgeving
De leden van de CDA-fractie constateren dat de regering stelt dat de bezuiniging niet
leidt tot een wijziging of aanscherping van het wetsvoorstel, maar dat dit in lagere
regelgeving wordt meegenomen. Deze leden willen graag zo spoedig mogelijk meer duidelijkheid
over wat de regering hiermee precies bedoeld en hoe dit zich verhoudt tot het bestuurlijk
akkoord waaraan in de budgettaire gevolgen van het hoofdlijnenakkoord wordt gerefereerd.
Zij vinden dit namelijk van groot belang voor de verdere behandeling van dit wetsvoorstel.
Door middel van de delegatiebepalingen kan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
meer sturing geven aan de balans tussen internationale studenten en Nederlandse studenten,
maar de rol van de Kamer is na aanneming van dit wetsvoorstel beperkt. Kan de regering
hier eens op reflecteren? Kan de regering voor de plenaire behandeling van dit wetsvoorstel
meer duidelijkheid en inzicht geven in de lagere regelgeving en de uitwerking hiervan?
In de nota naar aanleiding van het verslag stelt de regering dat er op een drietal
thema’s lagere regelgeving in voorbereiding is. De leden van de CDA-fractie vragen
of er meer lagere regelgeving wordt voorbereid nu er per 2026 wordt bezuinigd op het
aantal internationale studenten. Zo nee, kan de regering toelichten waarom dat niet
het geval is?
4. Toets anderstalig onderwijs
De leden van de NSC-fractie constateren dat een proces van zelfregie uitgevoerd is
door universiteiten, waarin onder andere parallelle Nederlandstalige trajecten werden
ingericht en taalcursussen werden ingericht. Het is ons onduidelijk hoe dit zich nu
verhoudt tot het wetsvoorstel. Kan de regering uitleggen hoe zelfregie en het wetsvoorstel
zich tot elkaar verhouden?
In de nota naar aanleiding van het verslag lezen de leden van de NSC-fractie dat de
CDHO1 eerst alle aanvragen gaat verzamelen, integraal gaat beoordelen en de Minister alle
besluiten tegelijk neemt. Hoe houden clusteraanvragen in deze werkwijze een meerwaarde?
Kan de regering duidelijkheid geven over het verschil in behandeling van clusteraanvragen
versus behandeling van aanvragen van één opleiding? Deze leden maken zich zorgen over
de volgende stap in het proces van zelfregie, want dit kan ook tot conflicten leiden
zoals we die eerder bij de kinderhartchirurgie hebben gezien. Dit kan potentieel schade
aanbrengen aan de samenwerking die zich juist zo positief ontwikkelt in het kader
van de sectorplannen. Omdat dit keer de samenwerking gepaard gaat met een bezuiniging,
in plaats van een investering vanuit het Rijk, zijn zij bezorgd dat de samenwerking
mogelijk niet goed verloopt. Wat gebeurt er wanneer clusteraanvragen niet tot stand
komen, omdat de opleidingen er onderling niet uitkomen? Wat gebeurt er wanneer niet
alle opleidingen in het stelsels meedoen met een clusteraanvraag? Wat gebeurt er wanneer
een clusteraanvraag wordt afgewezen? Wanneer de aanvragen toch allemaal integraal
beoordeeld worden, kan het CDHO dan niet zelf de beoordeling maken of anderstaligheid
van een opleiding in het geheel aan voorzieningen gerechtvaardigd is?
5. Bevordering van de Nederlandse taalvaardigheid
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat universiteiten en hogescholen taalcursussen
willen aanbieden aan anderstalig personeel. Deze leden vragen de regering hoe waarschijnlijk
het is, met ook de andere bezuinigingen in het hoger onderwijs in het vooruitzicht,
dat universiteiten en hogescholen daadwerkelijk gaan investeren in anderstalig personeel
als zij ook al op andere vlakken moeten bezuinigen. Ook vragen zij waarom hogescholen
alleen anderstalige medewerkers met een vaste aanstelling van ten minste 0,5 fte een
cursus Nederlands willen aanbieden. Wat gebeurt er met diegenen die een flexibel contract
hebben en/of een aanstelling van minder dan 0,5 fte?
Inbreng leden van fracties
1. Algemeen
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de nota naar aanleiding
van het verslag op de WIB.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn benieuwd hoe de voornemens van deze regering
zich verhouden tot de uitgangspunten van de vorige regering binnen de WIB. Deze leden
begrijpen dat er zeer kritische geluiden binnen het hoger onderwijs klinken. Zij constateren
daarnaast dat de regering niet bereid is om met alle stakeholders, zoals de vakbonden,
binnen het hoger onderwijs overleg te voeren. En welke invloed heeft het betoog van
vele grote werkgevers (verenigd in VNO-NCW), die zich ernstige zorgen maken om de
economische gevolgen van het beleid, op de internationaliseringspolitiek? Hoeveel
internationale studenten gaan uiteindelijk bij Nederlandse winstgevende bedrijven
werken en waarom zet de regering dit op het spel voor taalbeleid? Kan de regering
aangeven wat de reden is dat zij geen overleg wil voeren met vakbonden over de voorgenomen
bezuinigingen? Is er inmiddels, ambtelijk of op bestuurlijk niveau, overleg gevoerd
met vakbonden over het wetsvoorstel en de voorgenomen bezuinigingen op het hoger onderwijs?
De leden van de VVD-fractie danken de regering voor onderhavige stukken. Deze leden
hebben enkele vragen.
De leden van de NSC-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de aanscherping
en de verduidelijking van de toets anderstalig onderwijs. Deze leden maken van dit
nader verslag gebruik om nog een aantal aandachtspunten te belichten en vragen te
stellen.
Volgens de leden van de NSC-fractie bestaat nog onduidelijkheid over de zogenaamde
«clusteraanvragen» waarin dit wetsvoorstel voorziet en de zelfregie die de regering
hier verwacht van de onderwijsinstellingen. Daarbij is er een aantal zaken die deze
leden belangrijk vinden, maar waarvan de borging door het huidige wetsvoorstel nog
onzeker is of tekortschiet.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de nota naar aanleiding van het
verslag van het wetsvoorstel WIB en danken de regering voor de beantwoording. Vervolgens
maken deze leden graag gebruik van de mogelijkheid nogmaals vragen te stellen.
De leden van de CDA-fractie begrijpen het overkoepelende doel van dit wetsvoorstel
goed, namelijk het introduceren van sturingsmaatregelen om de internationalisering
van het hbo en wo beter in balans te brengen. Sinds 2015 is het aantal studenten in
het Nederlandse hoger onderwijs sterk toegenomen wat leidt tot krapte in de studentenhuisvesting.
Anderzijds hebben we hoger opgeleiden studenten in de techniek en ict nodig, omdat
hier sprake is van arbeidskrapte.
Volgens de leden van de CDA-fractie zet het aantal anderstalige studies de toegankelijkheid
van het hoger onderwijs en het behoud van de Nederlandse taal onder druk. De regering
geeft aan dat zij meer balans zoekt tussen die verschillende belangen. Die redenering
kunnen deze leden volgen. Zou de regering voor hen concreter kunnen omschrijven hoe
zij het terugdringen van de instroom van internationale studenten en het rekening
houden met arbeidskrapte op bepaalde terreinen nu precies voor zich ziet? In welke
mate wil de regering sturend optreden?
Tegelijkertijd constateren de leden van de CDA-fractie dat de regering voornemens
is een bezuiniging door te voeren op het aantal internationale studenten. Het bedrag
loopt vanaf 2026 € 29 miljoen structureel op tot € 293 miljoen. Kan de regering aangeven
waar dit bedrag op gebaseerd is? Maakt de bezuiniging de balans, die met dit wetsvoorstel
wordt gezocht, niet een stuk complexer? Begrijpt de regering dat deze bezuiniging
dit wetsvoorstel in een ander perspectief plaatst?
Daarnaast vragen de leden van de CDA-fractie met hoeveel procent het aantal internationale
studenten moet dalen om de bezuiniging structureel te halen. Is de regering nog steeds
voornemens om middels een bestuursakkoord afspraken met universiteiten en hogescholen
te maken? Zo ja, hoe verhoudt het bestuurlijk akkoord zich tot het onderhavige wetsvoorstel?
Is het bestuursakkoord beschikbaar bij de verdere behandeling van onderhavig wetsvoorstel?
Wat zijn de gevolgen van dit wetsvoorstel en de voorgestelde bezuinigingen voor universiteiten
en hogescholen in zogenaamde krimpgebieden en voor onderwijsinstellingen aan de grenzen
van Nederland, die immers procentueel gezien meer internationale studenten blijken
te hebben?
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de tot nu toe voorgestelde maatregelen
volgens de regering niet voldoende zijn voor het behalen van de bezuiniging die oploopt
tot € 293 miljoen en dat ook een eigen inzet van de onderwijsinstellingen nodig is.
Tevens lezen deze leden dat de regering de intentie heeft om het collegegeld voor
niet-EER-studenten2 te verhogen. In de beslisnota lezen zij dat deze maatregel een onzeker effect heeft
op internationale studentenstromen, maar wel als verlichting zou kunnen dienen voor
een deel van de taakstellingen. Hoe beoordeelt de regering dat instellingen voor het
bekostigen van het onderwijs van Nederlandse studenten straks nog afhankelijker zijn
van de inkomsten uit het collegegeld voor niet-EER-studenten? Acht de regering dit
een wenselijke situatie?
Daarnaast vragen de leden van de ChristenUnie-fractie of de regering als mogelijk
effect van de maatregelen verwacht dat instellingen actiever niet-EER-studenten moeten
gaan werven om de financiële gaten (deels) te vullen die worden geslagen door de bezuinigingen
van de regering. Hoe reflecteert de regering hierop?
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in de beslisnota’s dat met het Ministerie
van Financiën is afgesproken dat de taakstelling gecorrigeerd kan worden bij een daling
van de instroom van (internationale) studenten ten opzichte van de ramingen. Deze
leden merken op dat de prognose is dat bijvoorbeeld in het hbo het aantal studenten
de komende jaren zal afnemen. Kan de regering een inschatting maken welk deel van
de bezuinigingen zal kunnen worden ingevuld door de daling van het aantal studenten?
2. Probleem- en doelstelling
Probleemstelling
De leden van de D66-fractie lezen dat de regering in de nota naar aanleiding van het
verslag stelt dat het niet mogelijk is om een gedetailleerd overzicht te geven van
de concrete knelpunten en problemen van internationalisering waar dit wetsvoorstel
een oplossing voor is, uitgesplitst per regio, stad, instelling, opleiding en sector,
omdat deze informatie veelal niet op centraal niveau beschikbaar is. Deze leden vragen
de regering hoe zij op deze manier kan inschatten wat het probleem is dat zij wil
oplossen. Zij wijzen er daarbij op dat onderwijsinstellingen, koepels en regio’s zélf
aangegeven hebben dat de effecten van dit wetsvoorstel niet tegemoetkomen aan de knelpunten.
Kan de regering hierop reageren? Daarnaast vragen de leden van de D66-fractie de regering
of zij eerst een knelpunteninventarisatie zou willen doen.
De leden van de D66-fractie danken de regering voor delen van de huidige instroomcijfers.
Graag vragen deze leden de regering om hieraan de absolute en relatieve studentenaantallen
per vakgebied, instellingen en sector (mbo, hbo, wo) toe te voegen. Zij zijn van mening
dat enkel de instroomcijfers immers geen volledig beeld geven en leiden tot onjuiste
stellingen zoals «40% van de studenten aan in het hoger onderwijs is internationale
student» wat evident onjuist is.
Doelstelling
De leden van de D66-fractie constateren dat de regering aangeeft dat een van de doelen
van dit wetsvoorstel is om de Nederlandse cultuur beter te beschermen. Deze leden
vragen de regering waar in het onderwijs zij vindt dat de Nederlandse cultuur op dit
moment onvoldoende wordt beschermd. Zij vragen de regering dit wetsvoorstel in het
perspectief te plaatsen van de verkiezing van Donald Trump in de Verenigde Staten.
De leden van de D66-fractie vragen de regering of zij de opvatting deelt dat de internationale
«war on talent» hierdoor nog belangrijker is geworden.
2.1. Taal
De leden van de NCS-fractie vinden het belangrijk dat er voor stages en scripties
altijd een mogelijkheid moet zijn voor studenten om deze in het Nederlands te doorlopen
en schrijven. Deze leden willen daarom aan de regering vragen in hoeverre het wetsvoorstel
hier al in voorziet en welke mogelijkheden zij zo nodig ziet het wetsvoorstel op dit
punt te herzien. Zij vragen ook of stages en scripties meetellen bij het criterium
van maximaal eenderde anderstaligheid.
2.2. Regievoering
Is de regering het met de leden van de D66-fractie eens dat zelfregie van instellingen
de voorkeur verdient boven een wettelijk verplichte toets anderstalig onderwijs? Ziet
de regering een scenario voor zich waarin de zelfregie van hogescholen en universiteiten
dermate effectief is, dat daardoor een verplichte toets anderstalig onderwijs niet
meer nodig is? Kan de regering aangeven wanneer dit het geval is?
De leden van de D66-fractie vragen of de regering kan aangeven hoe de instroomcijfers
van 2024/2025 zich verhouden tot verdere aanscherpingen gericht op minder internationale
studenten. Hoe kijkt de regering aan tegen de specifieke effecten per faculteit? Kan
de regering een uitsplitsing maken van voor welke faculteiten de daling volgens haar
in lijn is met de ambities van het kabinet?
Stayrate van internationale studenten
De leden van de D66-fractie constateren dat de regering niet weet wat de effecten
zijn van het strenger maken van eisen voor studiefinanciering voor internationale
studenten voor de stayrate van internationale studenten. Deze leden vragen de regering
vóór de wetsbehandeling hiervan een inventarisatie te doen.
De leden van de D66-fractie hebben de regering in het verslag gevraagd welke juridische
ruimte er is om maatwerk te voeren voor studenten met het oog op toegankelijkheid
voor internationale studenten met een lager inkomen. De regering licht op basis hiervan
toe wat het huidige stelsel is. Is het juist dat deze leden concluderen dat DUO3 of de instelling geen juridische ruimte heeft om ervoor te kiezen een student extra
te ondersteunen? Is het daarnaast ook juist te concluderen dat er geen aanvullend
beurzenstelsel mogelijk is? Zo niet, dan vragen zij de regering om een uitgebreidere
beantwoording.
3. Inhoud van het wetsvoorstel
3.1. Taalbeleid van de instelling
De leden van de NCS-fractie vinden het belangrijk dat het taalbeleid echt een verbetering
gaat brengen in de Nederlandse uitdrukkingsvaardigheden van studenten. Niet alleen
voor Nederlandse studenten, maar ook omdat het de integratie en blijfkans van internationale
studenten zal bevorderen. Het wetsvoorstel noemt echter geen criteria waaraan dit
beleid dient te voldoen en de regering geeft aan dit via bestuurlijke afspraken in
te vullen. Wat dreigt is eenzelfde vrijblijvendheid die nu al bestaat. Is de regering
het ermee eens dat kennisinstellingen baat hebben bij een invulling van het taalbeleid
met een algemene maatregel van bestuur? Is de regering voornemens om deze algemene
maatregel van bestuur alsnog te maken? Op welke wijze wordt het taalbeleid aangescherpt
ten opzichte van de huidige situatie?
De leden van de NSC-fractie constateren dat er al veel taalcursussen beschikbaar zijn
in het hoger onderwijs. Hoe kijkt de regering naar het advies van de Taalunie om studenten,
voor een betere bevordering van de taalvaardigheid, naast vakken óver Nederlands ook
opleiding-specifieke vakken ín het Nederlands te onderwijzen?4 Is het verstandiger om in een anderstalige opleiding ook altijd één of twee vakken
in het Nederlands te blijven aanbieden?
3.2 Toets anderstalig onderwijs
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen de regering of alle stakeholders, inclusief
vakbonden, vooraf worden benaderd bij de totstandkoming van lagere regelgeving van
de WIB. Hoe verklaart de regering de tegenstrijdigheid tussen de oproep tot zelfregie
en het gelijktijdig aanscherpen van de WIB en de toets anderstalig onderwijs? Hoe
kunnen universiteiten effectief aan zelfregie doen als ze geen enkele garantie hebben
dat hun gezamenlijke afspraken door de toets anderstalig onderwijs komen?
De leden van de VVD-fractie vragen de regering in hoeverre zij kan inschatten dat
de toets anderstalig onderwijs kan bijdragen aan positieve effecten voor onderwijsinstellingen
in krimpregio’s en grensregio’s. Deze leden onderschrijven de ambitie om de Nederlandse
taal centraler te stellen, maar vragen de regering wel wat deze wet betekent voor
de wendbaarheid van het laten aansluiten van opleidingen op de arbeidsmarkt. Hoe kijkt
de regering hiernaar?
De leden van de NSC-fractie lezen dat de regering in de nota naar aanleiding van het
verslag schrijft dat de CDHO sommige criteria als subjectief ervaarde. Welke waren
dat? Hoe is dit aangepast?
De regering geeft aan dat artikel 7.2, vierde lid van de Wet op het hoger onderwijs
en wetenschappelijk onderzoek de mogelijkheid biedt om bij ministeriële regeling het
anderstalig verzorgen van opleidingen of groepen van opleidingen aan te merken als
evident doelmatig. Deze opleidingen hoeven dan niet de toets anderstalig onderwijs
te doorlopen. De leden van de D66-fractie lezen dat de regering in dit kader stelt
in elk geval te denken aan opleidingen waarbij meer dan eenderde van het curriculum
gericht is op het verwerven, doorgronden en/of leren doceren van een taal anders dan
het Nederlands. Met andere woorden: de regering vindt investeren in taalstudies doelmatig.
Deze leden vragen de regering in dit licht te reflecteren op de besluiten van de Universiteit
Utrecht en de Universiteit Leiden om hun taalstudies te sluiten naar aanleiding van
de bredere bezuinigingen.
De leden van de D66-fractie vinden het belangrijk dat iedereen zich zo goed mogelijk
kan ontwikkelen en zijn eigen talenten kan inzetten. Daarbij hoort ook het onderwijs
aan de hotelscholen, University Colleges, BKKI5-opleidingen, kunstopleidingen en opleidingen in de technieksector. De regering heeft
gesteld dat na zorgvuldige weging deze instituties niet categoraal uitgezonderd zullen
worden van de Nederlandse taaleis. Deze leden concluderen dat de regering geen expliciete
onderbouwing hiervoor geeft, behalve dat zij aangeeft dat een categorale uitzondering
niet wenselijk is. Zij vragen de regering om te reflecteren en om per sector aan te
geven waarom zij deze opleidingen niet als evident doelmatig bestempelt.
De leden van de D66-fractie concluderen dat de regering geen antwoord geeft op de
vraag of zij drie voorbeelden kan geven van opleidingen die vanwege de unieke aard
van de opleiding nodig zijn in het opleidingsaanbod van Nederland of van opleidingen
die bijdragen aan internationale positionering van Nederland. Deze leden vragen de
regering dit met het oog op de duidelijkheid van het wetsvoorstel alsnog te doen.
De leden van de D66-fractie constateren dat de regering geen antwoord heeft gegeven
op de vraag welke Engelstalige opleidingen op 25 kilometer van een landsgrens worden
aangeboden zoals beschreven in het criterium «regionale omstandigheden». Graag zouden
deze leden de regering vragen om dit concreet te maken. Zij vragen de regering nogmaals
welke onderwijsinstellingen binnen het criterium «regionale omstandigheden» vallen
en welke onderwijsinstellingen in krimpregio’s liggen. De vorige regering heeft een
aantal jaar geleden € 90 miljoen beschikbaar gesteld voor kleine hbo-opleidingen in
krimpregio’s. De leden van de D66-fractie vragen de regering of zij dit blijft doen,
omdat deze leden vinden dat deze opleidingen van groot belang zijn.
De leden van de CDA-fractie vrezen dat de gevolgen van dit wetsvoorstel per regio
behoorlijk kunnen verschillen. Het overzicht in figuur 5 stelt dat de grensprovincies
meer internationale studenten hebben. Hoe ziet de regering dit in relatie tot de voorgestelde
bezuiniging?
De leden van de CDA-fractie lezen dat de regering vervolgens stelt dat de algemene
maatregel van bestuur inzake de toets anderstalig onderwijs in juni 2024 in internetconsultatie
is gegaan. De definiëring en afbakening van de krimpregio’s is een onderwerp dat verwerkt
wordt op basis van de opbrengsten van de consultatieronde. Kan de regering aangeven
hoe na de internetconsultatie de definiëring en afbakening van de krimpregio’s nu
is?
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de regering voornemens is de uitwerking
van de criteria voor de toets anderstalig onderwijs in onderliggende regelgeving verder
aan te scherpen. Deze leden vragen wanneer de verscherpte concept-algemene maatregel
van bestuur met betrekking tot de toets anderstalig onderwijs in internetconsultatie
wordt gebracht. Tevens verzoeken zij de regering om in het onderhavige wetsvoorstel
een voorhangbepaling toe te voegen. De uitwerking van deze algemene maatregel van
bestuur is immers zeer bepalend voor de werking van de wet. Is de regering bereid
deze voorhangbepaling toe te voegen aan onderhavig wetsvoorstel?
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de regering het uniciteitscriterium
wil aanscherpen zodat slechts een klein aantal opleidingen een beroep zal kunnen doen
op dit criterium. Zo moet het criterium alleen toepasbaar zijn indien er maar één
opleiding is die het onderwezen onderwerp aanbiedt. Kan de regering dit verder toe
te lichten? Wanneer is bijvoorbeeld een curriculum of arbeidsmarktprofiel uniek genoeg
dat er op dit criterium beroep zal kunnen worden gedaan? Ziet de regering een risico
dat unieke expertise van een instelling in een bepaald vakgebied verloren kan gaan
doordat de opleiding als zodanig niet «uniek» genoeg wordt aangemerkt?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen in hoeverre de regering bereid is om de
(studenten)huisvestigingsproblematiek in een bepaalde regio of om de bestuurlijke
afspraken omtrent huisvesting in een regio mee te laten wegen in de toets anderstalig
onderwijs. Deze leden merken op dat in de omgeving van bepaalde onderwijsinstellingen
de druk op huisvesting niet of minder een probleem is, terwijl internationale studenten
wel kunnen bijdragen aan het oplossen van regionale uitdagingen. Dit kan nopen tot
een lichter toetsingsregime. Kan de regering hierop reflecteren?
3.3. Regievoering
De leden van de NSC-fractie constateren dat de Vrije Universiteit Amsterdam recent
over een daling van 23,5% van de internationale studenten bericht heeft.6 Is de regering op de hoogte van wat hier speelt? Wat is de oorzaak hiervan? En is
de regering het ermee eens dat alleen de daling van internationale studenten ongewenst
is en het taalbeleid voorop moet staan? Is de regering het er ook mee eens dat er
strategische keuzes moeten worden gemaakt en dat bij sommige studies internationale
studenten juist zeer wenselijk zijn en de werving hiervoor ook? Acht de regering het
verstandig als universiteiten internationaal blijven werven voor Nederlandstalige
studies die opleiden voor tekortberoepen?
4. Gevolgen (met uitzondering van de financiële gevolgen)
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie begrijpen uit de beantwoording van de regering
dat de medezeggenschap haar gebruikelijke rechten heeft. Deze leden constateren dat
de medezeggenschap nu al onvoldoende betrokken wordt; hoe kan de regering ervoor zorgen
dat de medezeggenschap ook daadwerkelijk invloed kan hebben op de besluitvorming binnen
een instelling? Ook vragen zij in hoeverre de regering ziet dat de medezeggenschap
het beleid van de werkgever nog kan beïnvloeden, in het kader van advies of instemmingsrecht,
vanwege de omvangrijke bezuinigingen? Deelt de regering het beeld dat de medezeggenschap,
vanwege die omvangrijke bezuinigingen, weinig kan veranderen in het beleid? Hoe worden
kort en goed studenten en medewerkers betrokken bij het proces van verandering binnen
het onderwijs als gevolg van de WIB?
4.1 Gevolgen voor de instellingen
De leden van de D66-fractie lezen dat de regering aangeeft dat er geen problemen verwacht
worden bij de transitie van Engels naar Nederlands als voertaal binnen het hoger onderwijs.
De regering heeft hierbij te kennen gegeven dat dit komt, omdat zij verwacht dat internationale
docenten zich zullen bijscholen in de Nederlandse taal. Tegelijkertijd lezen deze
leden dat de regering geen onderbouwde verwachting kan geven hoeveel internationale
docenten zullen gaan bijscholen. Zij vragen of de regering hier een inventarisatie
naar kan doen.
De regering kan geen prognose bieden van het aantal internationale docenten dat ervoor
zal kiezen om te vertrekken. De leden van de D66-fractie vinden het van groot belang
te weten wat de effecten zijn van dit wetsvoorstel voordat over dit wetsvoorstel wordt
gestemd. Deze leden vragen de regering of zij bereid is een inventarisatie te doen
onder internationale docenten of zij overwegen om uit Nederland te vertrekken.
Daarnaast vragen de leden van de D66-fractie of de regering kan aangeven welke ruimte
zij ziet op de Nederlandse arbeidsmarkt om meer mensen te werven voor de Nederlandse
universiteiten en hogescholen. Deze leden vragen of de regering bereid is hier eerst
onderzoek naar te doen. Zij willen in dit licht ook hun zorg uitspreken over de wenselijkheid
om hierop te vertrouwen en of dit pas bij zorgvuldig beleid. De leden van de D66-fractie
vragen de regering om hierop te reflecteren.
4.2. Doenvermogen en gevolgen voor studenten
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zien, zoals bekend, grote uitdagingen waarvoor
studenten en medewerkers gesteld zullen worden. Deze leden vragen waarom vastgehouden
wordt aan dit bureaucratisch wetsvoorstel nu aan de inschrijfcijfers reeds te zien
is dat de groei van inkomende internationale studenten grotendeels gestopt is. Waarom
wil de regering in de verantwoordelijkheden van onderwijsinstellingen treden, die
zelf in staat zijn om met extra instrumenten de overmatige groei te beheersen? Denkt
de regering dat het juridisch houdbaar is om van bovenaf te sturen op welke vakgebieden
wel groei van internationale instroom mag plaatsvinden? Welke internationale voorbeelden
heeft de regering van een vergelijkbare, in de praktijk functionerende strategie?
Hoeveel Nederlandse studenten zullen na invoering van deze wet en algemene maatregel
van bestuur naar verwachting niet meer de Engelstalige studie kunnen kiezen die ze
het liefst willen doen, in vergelijking met de huidige situatie? Is hierover gesproken
met de studentenvertegenwoordiging en wat leverde dat op? Hoe gaat de regering om
met de verminderde flexibiliteit voor Nederlandse studenten die een Engelstalige opleiding
willen volgen, omdat ze bijvoorbeeld een internationale carrier ambiëren? Wat zijn
de gevolgen voor Nederlandse studenten als gevolg van de verminderde instroom van
internationale studenten? Wat zijn de gevolgen van het huidige beleid voor internationale
studenten die al in Nederland studeren? Moeten zij bijvoorbeeld de Nederlandse taal
gaan leren? Wat zijn de plannen om de taalvaardigheid van studenten te verbeteren
in het kader van Nederlandstalig onderwijs? Komen er speciale taalscholen of taalessen
voor internationale studenten die de taal moeten gaan leren? Zo ja, hoe gaan deze
dan gefinancierd worden? Wat zijn bijvoorbeeld de huidige criteria voor het toekennen
van beurzen aan studenten en gaan deze worden aangescherpt op basis van de afnemende
beschikbaarheid van deze beurzen?
Ook hebben de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zorgen over de positie van internationale
studenten. Verwacht de regering dat de WIB invloed gaat hebben op het aantal Erasmusstudenten
dat naar Nederland komt om een uitwisseling te doen? Welke communicatiekanalen worden
gebruikt om studenten te informeren over de veranderingen in de onderwijstaal en instroom
van internationale studenten? Wat zijn de plannen om de urennorm voor EU-studenten
te verhogen en welke obstakels zijn er in de huidige regelgeving? Verwacht de regering
dit in Europa te kunnen gaan regelen?
De leden van de D66-fractie hebben enkele overige vragen bij de transitie naar Nederlands
als voertaal. Vind de regering het realistisch om te verwachten dat een internationale
docent in het Nederlands op academisch niveau les kan geven? Welk effect verwacht
de regering hiervan voor de onderwijskwaliteit? De regering stelt dat zij geen vérgaande
gevolgen verwacht voor de kwaliteit van het onderwijs. Deze leden lezen daarin dat
de regering het mogelijk acht dat dit wetsvoorstel negatieve effecten verwacht voor
de kwaliteit van het onderwijs. Verwacht de regering dat dit wetsvoorstel ertoe zal
leiden dat de onderwijskwaliteit bij sommige opleidingen zal dalen? Kan de regering
daarnaast toelichten waarom zij onderwijskwaliteit een individueel perspectief noemt?
5. Financiële gevolgen
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn verbaasd over de constatering van de
regering dat dit wetsvoorstel niet tot vele ontslagen zal leiden. Deze leden vragen
de regering of de regering dit kan onderbouwen, mede in relatie met de forse bezuinigingen
die universiteiten en hogescholen moeten doorvoeren vanwege de invoering van de langstudeerboete
en het schrappen van de starters- en stimuleringsbeurzen. Hoe ziet de regering haar
reactie dat dit wetsvoorstel niet tot vele ontslagen zal leiden in relatie tot de
uitspraak van de voorzitter van het College van Bestuur van de Universiteit Twente
dat er mogelijk 500 banen zullen wegvallen,7 maar ook het besluit van de Universiteit Utrecht om te stoppen met de studies Duits,
Frans, islam en Arabisch, Italiaans, Keltisch en religiewetenschappen?8
De regering stelt dat het wetsvoorstel rekening houdt met de positie van internationale
docenten en ander personeel met een vast contract dat de Nederlandse taal niet machtig
is. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen hoe de regering dit voor ogen ziet
als diezelfde regering in 2026 al een bezuinigingsopdracht bij universiteiten en hogescholen
neerlegt. Kan de regering bovendien aangeven wat het effect gaat zijn voor de grote
groep docenten en ander personeel met een flexibel contract die de Nederlandse taal
niet machtig zijn? Gaat dit wetsvoorstel, en de aanvullende bezuinigingen, ook effect
hebben op (Nederlandstalig) ondersteunend personeel, zoals studiebegeleiders? Zo ja,
kan de regering inzichtelijk maken om hoeveel banen dit gaat? Kan de regering verder
aangeven hoe de zij denkt, als deze eerste bezuiniging al in 2026 doorgevoerd dient
te worden, dat anderstalig personeel binnen Nederlandstalige opleidingen en trajecten
kan worden ingezet? Deze leden vragen de regering in hoeverre dit realistisch is.
In de beslisnota lezen de leden van de NCS-fractie dat het bedrag dat staat ingeboekt
bij de WIB zou betekenen dat de invoering van deze wet tot gevolg zou hebben dat er
30% of 30.000 internationale bachelorstudenten minder in ons land zouden studeren.
Is dit gerekend inclusief of exclusief de studiefinanciering die inmiddels 20.000
studenten met een kleine baan krijgen? Welke andere bedragen zouden er met de WIB
gemoeid kunnen zijn bijvoorbeeld met betrekking tot huur en/of zorgtoeslag? Kan de
regering bevestigen dat dit geen streefgetal is, maar een gevolg van het beleid?
De leden van de D66-fractie lezen dat de regering aangeeft aan dat de middelen voor
onderzoek voor universiteiten niet zijn meegegroeid met de studentenaantallen, wat
leidt tot financiële krapte in de sector. Deze leden vragen de regering uiteen te
zetten wat de negatieve effecten hiervan zijn en hoe dit wetsvoorstel bijdraagt aan
het oplossen van deze financiële krapte.
De leden van de D66-fractie lezen dat de regering aangeeft dat de exacte omvang van
de financiële besparing een keuze is van de formatietafel en dat het wetsvoorstel
niet primair ontworpen is om financiële besparingen te realiseren. Deze leden concluderen
dat de regering geen antwoord geeft op de vraag hoe het bedrag van € 293 miljoen tot
stand is gekomen. Zij vragen de regering de rekensom toe te lichten.
De leden van de D66-fractie lezen dat de regering bij dit wetsvoorstel expliciet niet
heeft gekozen te werken met een cijfermatige doelstelling. Tegelijkertijd lezen deze
leden dat de regering stelt dat als dit beleid niet leidt tot verwachte daling de
rijksbijdrage per student zal dalen. Zij vragen de regering of er hiermee niet een
de facto cijfermatige doelstelling is. Wat voor effect zal dit hebben op de zelfregie
van instellingen?
De leden van de CDA-fractie willen nogmaals aandacht vragen voor de budgettaire gevolgen
van dit wetsvoorstel. De regering vindt deze gevolgen, zoals blijkt uit de nota naar
aanleiding van verslag, relatief klein ten opzichte van de totale uitgaven. Deze leden
zijn nog steeds niet overtuigd door de beantwoording van de regering. De regering
brengt in kaart wat de uitvoering van deze wet organisaties als DUO en CDHO kost aan
eenmalige en structurele kosten, maar doet dit niet voor de hogescholen en universiteiten.
Het doen van clusteraanvragen zal leiden tot afstemming. Waarom is dit niet bij dit
wetsvoorstel betrokken? Zij stellen dus nogmaals de vraag aan de regering of zij hierbij
niet uitgaan van te kleine budgettaire gevolgen en dat dit de uitvoering van de wet
in praktijk juist zal bemoeilijken. Zeker omdat ook de ATR9 stelt dat dit wetsvoorstel leidt tot een verhoging van de administratieve lasten,
lijkt het de leden van de CDA-fractie logisch dat het ook meer gaat kosten. Graag
ontvangen deze leden een reflectie van de regering op dit punt.
6. Evaluatie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie begrijpen uit de beantwoording dat de redelijke
termijn voor het om- of afbouwen van opleidingen vier jaar is (nominale duur + één
jaar). Klopt dat? Wat is de reden waarom er niet, zoals waar de vakbonden voor pleiten,
gekozen is voor minimaal vijf jaar? Tevens begrijpen deze leden dat het mogelijk kan
zijn om de redelijke termijn te verlengen. Kan de regering aangeven welke «verschillende
elementen» aanleiding kan geven om de redelijke termijn te verlengen? Zij vragen ook
naar de lange termijnplannen van de regering om het onderwijs aan te passen aan de
verwachte krimp in de bevolking als tegelijkertijd minder internationale studenten
worden aangetrokken. En hoe is de regering voornemens in te spelen op de impact van
de wijzigingen op de kwaliteit van het onderwijs?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering uitgebreider wil toelichten
op welke manier de eventuele budgettaire gevolgen van de effecten van de toets anderstalig
onderwijs op de internationale studentenaantallen worden meegenomen in de evaluatie.
Deze leden vragen of de regering verwacht dat naar aanleiding van de voorgenomen maatregelen
andere landen strenger zullen worden in het toelaten van Nederlandse studenten. Zo
ja, hoe kijkt de regering hiernaar?
De voorzitter van de commissie, Bromet
Adjunct-griffier van de commissie, Huls
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
L. Bromet, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
M.H.M. Huls, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.