Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
36 644 Regels in verband met de uitgifte van de Nederlandse identiteitskaart (Wet op de Nederlandse identiteitskaart)
Nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
I. Algemeen deel
1. Inleiding
1.1. Doel en aanleiding van het wetsvoorstel
Het doel van dit wetsvoorstel is om de regeling van de (uitgifte van de) Nederlandse
identiteitskaart (hierna: NIK) en de vervangende NIK in een aparte, «gewone» wet vast
te leggen en niet langer in de Paspoortwet, die een rijkswet is. De bijbehorende schrapping
van bepalingen over de (uitgifte van de) NIK en de vervangende NIK uit de Paspoortwet
wordt geregeld in een parallel traject tot wijziging van de Paspoortwet. Inhoudelijke
wijzigingen ten opzichte van de huidige regelgeving zijn (op één verouderde en één
niet meer relevante bepaling na) niet beoogd.
De NIK is thans in de Paspoortwet (een rijkswet) ondergebracht. Bij de invoering in
19951 van de Europese identiteitskaart2 als – toen nog – reisdocument van Nederland en als nationale identiteitskaart, is
voor een regeling bij rijkswet gekozen.3 Een van de argumenten voor opname in een rijkswet was destijds de rechtstreekse betrokkenheid
van de wetgevers in de landen bij het wetgevingsproces, zodat zij konden beoordelen
of de belangen van hun landen in het voorstel tot hun recht kwamen. Een ander argument
was de (toenmalige) status van de NIK als reisdocument en daarmee aspecten van buitenlandse
betrekkingen zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van het Statuut
voor het Koninkrijk der Nederlanden (hierna: Statuut).4 Naar de huidige stand van zaken zijn deze argumenten echter niet meer onverkort van
toepassing. De reden om de regeling van de (uitgifte van de) NIK niet meer in een
rijkswet op te nemen, maar in een «gewone» wet, is tweeledig.
Ten eerste is de (regelgeving rond de) NIK een nationale aangelegenheid van het Europese
deel van Nederland. De andere landen van het Koninkrijk (en Caribisch Nederland) hebben
hun eigen identiteitskaarten. Zij hebben daarvoor ook hun eigen regelgeving die geen
onderdeel is van de Paspoortwet. Zowel Nederland als de Caribische landen zien de
regeling van identiteitskaarten als een aangelegenheid van het desbetreffende land.
De landen hebben er herhaaldelijk op gewezen dat een regeling van de NIK in een rijkswet
– en dus hun betrokkenheid – niet noodzakelijk is.5 De NIK is bovendien sinds 2013 in de Paspoortwet niet meer aangemerkt als een reisdocument van het Koninkrijk, maar als identiteitskaart van het Europese deel van Nederland.6 Gelet hierop kan worden betoogd dat de NIK geen aangelegenheid van buitenlandse betrekkingen
en dus geen Koninkrijksaangelegenheid is. De belangen van de Caribische landen zijn
niet (rechtstreeks) betrokken en de voorziening (regeling van de NIK) kan geen gewichtige
gevolgen voor hun belangen hebben en valt dus buiten de reikwijdte van artikel 3,
eerste lid, onderdeel b, in samenhang met artikel 11, derde lid, van het Statuut7, zodat gelet op artikel 14 van het Statuut een regeling bij rijkswet niet is vereist.
De tweede reden is meer een praktische en tegelijk een gevolg van het feit dat het
Statuut niet tot een regeling bij rijkswet noopt. De ontvlechting van de NIK uit de
Paspoortwet leidt ertoe dat in het vervolg, indien er wijzigingen in de wetgeving
voor de (uitgifte van de) NIK doorgevoerd dienen te worden, geen rijkswetprocedure
meer doorlopen hoeft te worden. Het is nu voor de Caribische landen van het Koninkrijk
onnodig belastend en voor Nederland tijdrovend dat wijzigingen met betrekking tot
de NIK, die uitsluitend Nederland aangaan, steeds een procedure van (een wijziging
van) een rijkswet (Paspoortwet) tot gevolg hebben. De (regelgeving rond de) NIK is
zoals gezegd een nationale aangelegenheid van het land Nederland. Met het wetsvoorstel
kan ook met het oog op de EU-ontwikkelingen de nodige flexibiliteit en armslag bij
de implementatie hiervan worden gerealiseerd. Het feit dat sinds 1 januari 2021 (Stb. 2020, 484) de NIK in het Paspoortbesluit is aangewezen als document waarop een publiek identificatiemiddel
voor elektronische identificatie wordt geplaatst, illustreert een ontwikkeling waarbij
de NIK voor nieuwe Nederlandse doelen wordt gebruikt. Europese initiatieven op het
gebied van elektronische identificatie8 kunnen in de toekomst tot nieuwe aanpassingen in de wetgeving over de NIK leiden.
Het is niet wenselijk om de andere landen hiermee te belasten. Waar het gaat om wijzigingen
in verband met Europese regelgeving speelt bovendien het tijdsaspect een grote rol,
gelet op de strakke Europese implementatiedeadlines die aan verordeningen en richtlijnen
zijn verbonden is voortvarendheid gewenst. Een recent voorbeeld daarvan is de rijkswet
tot wijziging van de Paspoortwet in verband met de uitvoering van Verordening (EU)
2019/1157 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende de versterking
van de beveiliging van identiteitskaarten van burgers van de Unie en van verblijfsdocumenten
afgegeven aan burgers van de Unie en hun familieleden die hun recht van vrij verkeer
uitoefenen (PbEU 2019, L 188) (uitvoering verordening identiteitskaarten).9
Ten slotte is meer concrete aanleiding om dit wetsvoorstel nu ter hand te nemen is
een aantal vragen van de leden van de MAN-fractie en de PAR-fractie in het verslag
van de Staten van Curaçao bij het voorstel van rijkswet tot wijziging van de Paspoortwet
in verband met de invoering van elektronische identificatie met een publiek identificatiemiddel
en het uitbreiden van het basisregister reisdocumenten.10 Zij vragen waarom de regeling over de NIK nog steeds in de Paspoortwet is opgenomen,
nu dit gelet op het Statuut niet meer nodig is.11 Zij refereren daarbij aan het advies van de Raad van Advies van 10 juli 2018.12 De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: Minister van BZK)
heeft in reactie op deze vragen toegezegd te bezien of en op welke wijze aan de regeling
van de NIK op een andere wijze vorm kan worden gegeven.13 Deze toezegging is herhaald in reactie op vragen van de United Sint Maarten Party-fractie
bij het hiervoor al genoemde voorstel van rijkswet tot wijziging van de Paspoortwet
in verband met de uitvoering van Verordening (EU) 2019/1157.14
1.2. Korte inhoud van het wetsvoorstel
Het voorliggende wetsvoorstel bevat voornamelijk bepalingen uit de Paspoortwet die
(mede of uitsluitend) betrekking hebben op de (vervangende) NIK. Hierbij wordt de
opbouw van de Paspoortwet gevolgd.
In dit wetsvoorstel wordt onder andere geregeld welke persoonsgegevens op de (vervangende)
NIK vermeld dienen te worden. Ook wordt bepaald dat het publiek identificatiemiddel
op de NIK wordt geplaatst (dit is nu nog bepaald in het Paspoortbesluit). Verder wordt
onder meer geregeld wanneer iemand aanspraak maakt op een (vervangende) NIK, óf en
wanneer een NIK geweigerd dient te worden en hoe de registratie van deze weigering
van een identiteitskaart behoort te gebeuren. Ook de gehele procedure rond aanvraag,
verstrekking, uitreiking en weigering van een (vervangende) NIK wordt geregeld en
er worden bepalingen opgenomen over het van rechtswege vervallen van een (vervangende)
NIK, inhouding en inlevering. Ten slotte wordt geregeld dat de centrale registraties,
zoals vastgelegd in de Paspoortwet, naast de gegevens over reisdocumenten ook de gegevens
over de NIK blijven bevatten. De grondslag voor het medegebruik van deze registraties
wordt in de Paspoortwet geregeld. Deze wet geeft nadere invulling van dit medegebruik.
In paragraaf 2 zal op een aantal onderwerpen nader worden ingegaan.
2. Inhoud van het voorstel
2.1 Overnemen uit Paspoortwet waar mogelijk en voor zover nodig
Algemeen
Omdat inhoudelijke wijzigingen ten opzichte van de huidige regelgeving niet zijn beoogd,
is voor de bepalingen in dit wetsvoorstel zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de bepalingen
zoals die nu luiden onder de Paspoortwet. Dat betekent dat de meeste artikelen een-op-een
zijn overgenomen, waarbij uiteraard een begrip als «reisdocument» is vervangen door
«Nederlandse identiteitskaart». Verder komen de Gouverneurs van Aruba, Curaçao en
Sint Maarten in het wetsvoorstel slechts zeer beperkt voor; zij spelen immers geen
rol bij de uitgifte van de (vervangende) NIK, maar het blijft wel zo dat NIK’s bij
hen kunnen worden ingeleverd (zie verder de toelichting bij de artikelen 6 en 38).
Aldus is in grote lijnen de systematiek en opzet van de Paspoortwet overgenomen wat
betreft de in de wet te regelen onderwerpen, de delegatie van onderwerpen naar het
niveau van algemene maatregel van bestuur en/of ministeriële regeling, de autoriteiten
waaraan bevoegdheden worden toebedeeld en de mate van beleidsvrijheid die zij daarbij
hebben. Onder het wetsvoorstel zal een algemene maatregel van bestuur tot stand worden
gebracht (grotendeels in lijn met het Paspoortbesluiten en het Besluit paspoortgelden)
en een ministeriële regeling (grotendeels in lijn met de Paspoortuitvoeringsregeling
Nederland 2001 en de Paspoortuitvoeringsregeling Buitenland 2001).
Registraties
Op grond van de Paspoortwet bestaan op centraal niveau twee registraties: het basisregister
reisdocumenten en het register paspoortsignaleringen15 (hierna: RPS).16 Op deze registraties wordt in de volgende paragraaf uitgebreider ingegaan. De gegevens
over de NIK worden thans in deze registraties opgenomen. Deze praktijk wordt voortgezet.
De grondslag voor die registraties blijft de Paspoortwet en de gegevens over de NIK
blijven onderdeel uitmaken van die registraties.
Het voorgaande betekent dat de verantwoordelijkheden, verplichtingen en bevoegdheden
van de Minister van BZK met betrekking tot de centrale registraties (waar ook de NIK-gegevens
zijn opgenomen) geregeld blijven in de Paspoortwet. Wat in dit wetsvoorstel zal worden
overgenomen uit de Paspoortwet (en in formulering toegeschreven op de NIK) zijn de
onderdelen van de artikelen over registraties die verplichtingen opleggen aan de tot
uitgifte van reisdocumenten bevoegde autoriteiten. Die autoriteiten ontlenen hun uitgevende
bevoegdheden voor de NIK straks immers aan bepalingen in dit wetsvoorstel en niet
meer aan de Paspoortwet en aldus is dit wetsvoorstel de aangewezen plek om de verplichtingen
van die autoriteiten vast te leggen met betrekking tot het verwerken van persoonsgegevens
in de centrale registraties. Ook zal in dit wetsvoorstel (en dus niet in de Paspoortwet)
worden bepaald welke gegevens omtrent de NIK in de registraties geregistreerd worden.
Om de bestaande situatie met betrekking tot die registraties voort te zetten, zijn
wel enkele aanpassingen nodig in de Paspoortwet (het voorstel van rijkswet houdende
Wijziging van de Paspoortwet in verband met de ontvlechting van de Nederlandse identiteitskaart,
hierna: het parallelle voorstel van rijkswet). Daarbij gaat het om juridisch-technische
aanpassingen omdat de NIK uit de Paspoortwet wordt gehaald, maar bepaalde bepalingen
over de registraties wel van toepassing moeten blijven op de NIK. Denk aan wijzigingen
in de beschrijving van de te registreren gegevens, de doelen waarvoor gegevens worden
geregistreerd en verstrekt en de autoriteiten aan wie gegevens (kunnen) worden verstrekt.
Op al deze punten wijzigt er dus inhoudelijk niets ten opzichte van de huidige situatie
waarin de regelgeving over de NIK in de Paspoortwet is ondergebracht. Waar nodig zijn
expliciete verwijzingen naar de NIK of de Wet op de Nederlandse identiteitskaart opgenomen
om die bestaande situatie met betrekking tot de registraties te laten voortbestaan
bij regeling van de NIK in een afzonderlijke wet.
Meer specifiek voor het RPS geldt dat, wat betreft de weigeringsgronden die (kunnen)
leiden tot registratie in het RPS, in dit wetsvoorstel niet alleen de bevoegdheden
en verplichtingen worden geregeld van de autoriteiten die bevoegdheden hebben ten
aanzien van de NIK op grond van dit wetsvoorstel, maar ook die van de Minister van
BZK wat betreft de (beslissing tot) vermelding in het register. De reden daarvoor
is dat de beoordeling die de Minister van BZK doet na een verzoek tot weigering van
een NIK geschiedt op grond van de weigeringsgrond in dit wetsvoorstel en niet op grond
van een van de weigeringsgronden in de Paspoortwet. Wat over het RPS in de Paspoortwet
geregeld blijft (en in het parallelle voorstel van rijkswet inhoudelijk wordt aangepast
door verwijzingen naar dit wetsvoorstel) zijn de verplichtingen die bij de Minister
van BZK liggen vanaf het moment van registratie van gegevens in het RPS (bv. de verplichtingen
tot verwijdering uit het RPS). Zie verder de toelichting bij artikel 14 van dit wetsvoorstel.
Naast de weigeringsgronden zijn er nog andere gronden voor registratie in het RPS,
namelijk registraties in verband met het van rechtswege vervallen van een NIK op bepaalde
gronden (artikel 30, tweede lid, van dit wetsvoorstel) en registraties in verband
met het ontbreken van een verklaring van toestemming bij minderjarigen jonger dan
twaalf jaar (artikel 32, tweede lid, van dit wetsvoorstel). Per artikel is bekeken
wat de beste verdeling is van bevoegdheden op grond van de Paspoortwet of op grond
van de nieuwe Wet op de Nederlandse identiteitskaart.
Naast de genoemde centrale registraties bestaan er lokale zogenaamde lokale reisdocumentenadministraties
die elke tot uitreiking bevoegde autoriteit moet voeren op grond van artikel 3, achtste
lid, van de Paspoortwet. Eenzelfde verplichting, maar dan voor de NIK, is opgenomen
in dit wetsvoorstel. In de praktijk zal zowel de reisdocumentenadministratie als de
Nederlandse-identiteitskaartenadministratie onderdeel uitmaken van de bestaande decentrale
apparatuur en programmatuur17, waar ook nu de belangrijkste18 gegevens over de uitgifte van zowel reisdocumenten als NIK’s decentraal zijn geregistreerd.
Verstrekkingen uit de lokale reisdocumentenadministraties en straks uit de Nederlandse-identiteitskaartenadministraties
(bij of krachtens algemene maatregel van (rijks) bestuur op grond van artikel 3, achtste
lid, van de Paspoortwet en artikel 3, zevende lid, van dit wetsvoorstel) kunnen wel
geschieden ter uitvoering van beide wetten. Dat is nodig om de huidige situatie onder
de Paspoortwet in stand te houden na onderbrenging van de NIK in een aparte wet.
In paragraaf 2.2 wordt ingegaan op de achtergrond van de hiervoor beschreven keuzes.
Niet terugkerende bepalingen
Sommige artikelen uit de Paspoortwet komen in dit wetsvoorstel niet voor, omdat deze
niet van toepassing zijn op de (vervangende) NIK. Het gaat bijvoorbeeld om de artikelen
43, 45, 46 en 46a0, tweede lid, van de Paspoortwet. Artikel 43 van de Paspoortwet
bijvoorbeeld regelt een bevoegdheid om reisdocumenten te wijzigen; die bevoegdheid
is in de praktijk alleen nog relevant in verband met bijvoorbeeld plaatsing van de
dienstpaspoortclausule.19 De NIK en de vervangende NIK kunnen dus niet gewijzigd worden. Ook de definitie van
«wijziging» uit artikel 1 van de Paspoortwet, de mogelijkheid om een aanvraag in te
dienen voor een wijziging in de definitie van «aanvraag» in artikel 1 van de Paspoortwet
en «wijziging» in het opschrift van hoofdstuk V komen dus niet in dit wetsvoorstel
voor. De reden waarom andere artikelen of artikelleden uit de Paspoortwet niet in
dit wetsvoorstel voorkomen, is bij diverse artikelen nader toegelicht in het artikelsgewijze
deel (bv. bij artikel 30 van dit wetsvoorstel).
In de toelichting bij artikel 17 van dit wetsvoorstel wordt ingegaan op het niet terugkeren
van de uitzondering op de verschijningsplicht bij aanvragen van een vervangende NIK.
Ten slotte is bij het voorbereiden van dit wetsvoorstel gebleken dat één artikel in
de Paspoortwet zodanig is verouderd dat het noch in de Paspoortwet noch in dit wetsvoorstel
(langer) nodig is. Het gaat om artikel 35 van de Paspoortwet, waarvoor in het parallelle
voorstel van rijkswet wordt voorgesteld het te laten vervallen. In dat artikel is
geregeld dat aan de minderjarige die in werkelijke militaire dienst is, een reisdocument
wordt verstrekt indien en voor zolang de daartoe aangewezen militaire autoriteit verklaart,
dat zulks in het belang van de dienst is. Dat reisdocument geldt dan uiterlijk tot
het tijdstip waarop de dienst wordt verlaten. Het artikel stamt uit de tijd van de
actieve dienstplicht en de tijd waarin men pas met 21 jaar meerderjarig was. In de
huidige tijd is dit artikel niet meer van belang. Op grond van artikel 1a, tweede
lid, van de Wet ambtenaren defensie kunnen 17-jarigen als aspirant-militair ambtenaar
worden aangesteld. Zij komen in die hoedanigheid de grens niet over. Het bepaalde
in artikel 35 van de Paspoortwet is dus niet meer nodig, ook niet voor dit wetsvoorstel.
Dit overigens nog los van het feit dat minderjarigen vanaf 12 jaar zelf een NIK kunnen
aanvragen.
Concordantietabel
In de bijlage bij deze toelichting is een concordantietabel opgenomen. Daarin zijn
de artikelen van de Paspoortwet en van het wetsvoorstel op inhoud zoveel mogelijk
naast elkaar gezet. De tabel is een hulpmiddel om vergelijkbare bepalingen in de Paspoortwet
en in het wetsvoorstel snel terug te kunnen vinden en moet niet gelezen worden als
een absolute één op één verwijzing. De tabel is ook nuttig bij raadpleging van de
wetsgeschiedenis van de artikelen van dit wetsvoorstel, die grotendeels onder de Paspoortwet
tot stand zijn gekomen.
2.2 Het belang van registraties en gegevensuitwisseling
Met het nieuwe basisregister reisdocumenten dat per 1 januari 2021 is ingevoerd,20 is een register ontstaan waarin de volledige levensloop van alle reisdocumenten en
Nederlandse identiteitskaarten is vastgelegd, dat voortdurend wordt geactualiseerd
en op ieder moment, waar ook ter wereld kan worden geraadpleegd door de autoriteiten
die belast zijn met de uitvoering van de Paspoortwet. Dat is noodzakelijk voor een
goed werkend, betrouwbaar aanvraag- en uitgifteproces van reisdocumenten en NIK’s
en van belang voor het voorkomen en bestrijden van fraude met en misbruik van reisdocumenten
en NIK’s.21 Voor de NIK komt daarbij dat het basisregister ook een rol speelt in het kader van
het stelsel van elektronische dienstverlening, omdat de NIK een drager is van het
publiek identificatiemiddel. Naast het basisregister reisdocumenten zijn ook andere
registraties relevant in verband met het in ontvangst nemen van aanvragen en het uitreiken,
verstrekken, weigeren, wijzigen, vervallen verklaren, inhouden, dan wel definitief
aan het verkeer onttrekken van reisdocumenten en NIK’s, namelijk het RPS en de lokale
reisdocumentenadministraties.
In het aanvraag- en uitgifteproces kunnen de bevoegde autoriteiten zowel beschikken
over gegevens over reisdocumenten van de aanvrager als over gegevens over (vervangende)
NIK’s van de aanvrager, ongeacht welk nieuw document op dat moment wordt aangevraagd.
Deze gegevens kunnen komen uit de genoemde registraties of uit de door de aanvrager
bij de aanvraag overgelegde documenten. Het beschikken over deze gegevens is, zoals
hiervoor gezegd, noodzakelijk voor een goed werkend, betrouwbaar aanvraag- en uitgifteproces
en van belang voor het voorkomen en bestrijden van fraude en misbruik. Meer concreet
hangt dit samen met:
1. het eigendomsrecht van de staat van de documenten en daarmee het belang dat documenten
die niet meer geldig zijn, worden ingeleverd;
2. het belang om, behoudens uitzonderingen, te voorkomen dat iemand twee of meer documenten
bezit die hij niet gelijktijdig in bezit mag hebben (zie ook de toelichting bij artikel 20);
3. identiteitsvaststelling en vaststelling van het Nederlanderschap bij de aanvraag van
een nieuw document (zie ook de artikelen 17 en 18 van dit wetsvoorstel);
4. de noodzaak om bepaalde documenten aan de balie in te kunnen houden. De in dit kader
relevante gronden voor inhouding van een NIK zijn de gronden in artikel 54 van de
Paspoortwet, zoals het van rechtswege vervallen van het document (bv. na het verstrijken
van de geldigheidsduur of bij een door de houder gedane melding van vermissing of
fraude, artikel 47 Paspoortwet), ernstige beschadiging of een verouderde gezichtsopname.
Voor de volledigheid wordt vermeld dat de inhoudingsgrond van artikel 53 van de Paspoortwet
(de tot inhouding bevoegde autoriteit heeft van de Minister van BZK een mededeling
ontvangen dat de houder is vermeld in het RPS) niet van toepassing is op de NIK en
de vervangende NIK. Artikel 53 van de Paspoortwet is alleen van toepassing op reisdocumenten
die vervallen kunnen worden verklaard en op grond van artikel 46a van de Paspoortwet,
en straks op grond van dit wetsvoorstel (zie de toelichting bij de artikelen 13 en
14), kunnen de NIK en de vervangende NIK niet vervallen worden verklaard.
Nu wordt voorgesteld om de regelgeving over de NIK in een eigen wet onder te brengen,
is en blijft het noodzakelijk om de bestaande situatie in stand te houden van één
register waarin de volledige levensloop van alle reisdocumenten en NIK’s is vastgelegd,
het basisregister reisdocumenten (en het daarvoor ook relevante RPS). Daarbij horen
ook de mogelijkheden voor de bevoegde autoriteiten om in het aanvraag- en uitgifteproces
te kunnen beschikken over gegevens van reisdocumenten én (vervangende) NIK’s van de
aanvrager. Daartoe zullen het basisregister reisdocumenten en het RPS straks juridisch
op één wet gebaseerd blijven, namelijk de Paspoortwet.
Zoals in paragraaf 2.1 al is aangegeven, is het noodzakelijk om in de Paspoortwet
enkele aanpassingen door te voeren om het bestaande systeem van gezamenlijke centrale
registraties van zowel reisdocumenten als de NIK voort te kunnen zetten op grond van
de bepalingen in die wet. Verder zullen in dit wetsvoorstel een aantal bepalingen
worden opgenomen met betrekking tot de centrale registraties die zich richten tot
de bevoegde autoriteiten en tot de Minister van BZK wat betreft de (beslissing over)
vermelding in het RPS. Zie verder de toelichting bij de artikelen 5, 13 en 14 van
dit wetsvoorstel. Voor de lokale administraties zal bij of krachtens algemene maatregel
van (rijks)bestuur worden geregeld dat verstrekkingen van gegevens over reisdocumenten
en NIK’s uit die administraties mogelijk zijn aan zowel de autoriteiten die belast
zijn met de uitvoering van de Paspoortwet als aan autoriteiten die belast zijn met
de uitvoering van dit wetsvoorstel (zie verder de toelichting bij artikel 3 van dit
wetsvoorstel). Ten slotte is het nodig om in dit wetsvoorstel expliciet te bepalen
dat bij een aanvraag van een (vervangende) NIK ook reisdocumenten worden overgelegd
(zie verder de toelichting bij artikel 18 van dit wetsvoorstel). In het parallelle
voorstel van rijkswet zal het omgekeerde worden geregeld in artikel 29 van de Paspoortwet.
Al deze voorstellen tot aanpassing zijn noodzakelijk om de bestaande grondslagen en
verplichtingen van het bestaande stelsel te behouden op het moment dat de NIK niet
meer in de Paspoortwet, maar in een eigen wet zal zijn geregeld.
Gelet op het voorgaande zal dit wetsvoorstel wat betreft de (centrale) registraties
dus worden uitgevoerd met dezelfde (technische) voorzieningen als die waarmee uitvoering
wordt gegeven aan de Paspoortwet, net zoals dat op dit moment de praktijk is. De ICT-voorzieningen
zullen zodanig worden aangepast dat daarin op de geëigende plaatsen verwijzingen naar
de Paspoortwet zullen worden aangevuld met of vervangen door verwijzingen naar de
Wet op de Nederlandse identiteitskaart.
2.3 Minderjarigen jonger dan twaalf jaar en onder curatele gestelden
In de Paspoortwet zijn twee paragrafen gewijd aan reisdocumenten van handelingsonbekwamen,
namelijk paragraaf 2 van hoofdstuk IV over aanvragen door of ten behoeve van handelingsonbekwamen
en paragraaf 2 van hoofdstuk VII over verval van rechtswege. Handelingsonbekwamen
onder de Paspoortwet zijn minderjarigen en onder curatele gestelden. In de betreffende
artikelen zijn echter met betrekking tot de (vervangende) NIK op dat uitgangspunt
twee uitzonderingen gemaakt. Minderjarigen van twaalf jaar en ouder en onder curatele
gestelden kunnen zelf een aanvraag doen en hebben, anders dan bij de aanvraag voor
reisdocumenten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Paspoortwet, geen verklaring
van toestemming nodig van iedere persoon die het gezag uitoefent, een gecertificeerde
instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, een Voogdijraad of een curator,
of een vervangende verklaring van de bevoegde rechter. De in de Paspoortwet opgenomen
bepalingen over verval van rechtswege van reisdocumenten van handelingsonbekwamen
hangen samen met de vereiste toestemming en zijn dus niet relevant voor minderjarigen
van twaalf jaar en ouder en onder curatele gestelden voor zover het de NIK betreft.
In het onderhavige wetsvoorstel zijn dus uitsluitend de artikelen of artikelleden
van de twee genoemde paragrafen uit de Paspoortwet overgenomen die relevant zijn voor
(aanvragen van) NIK’s door of ten behoeve van minderjarigen die jonger zijn dan twaalf
jaar. In de opschriften van de twee corresponderende paragrafen in dit wetsvoorstel
is ook tot uitdrukking gebracht dat het uitsluitend gaat om regels rond minderjarigen
die jonger zijn dan twaalf jaar. Onder andere artikel 32, derde lid, artikel 35 en
artikel 36, vierde en zevende lid zijn niet overgenomen uit de Paspoortwet, omdat
ze uitsluitend betrekking hebben op minderjarigen vanaf twaalf jaar of op onder curatelen
gestelden.
2.4 Toepassing in Caribisch Nederland
De mate van toepasselijkheid van het wetsvoorstel in Caribisch Nederland blijkt uit
diverse bepalingen in het wetsvoorstel. Zo zijn de NIK en de vervangende NIK alleen
identiteitskaarten van het Europese deel van het Koninkrijk (artikel 2, eerste lid,
van dit wetsvoorstel). De drie openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba hebben
hun eigen wetgeving voor hun eigen identiteitskaart (Wet identiteitskaarten BES).
De gezaghebbers van de openbare lichamen blijven echter, net als onder de Paspoortwet,
wel bevoegd om aanvragen voor een NIK of een vervangende NIK in behandeling te nemen
voor personen die in hun bevolkingsadministratie zijn opgenomen en als niet-ingezetene
staan ingeschreven in de basisregistratie personen (artikel 15, aanhef en onderdeel
b, in samenhang met artikel 11, eerste lid, van dit wetsvoorstel), en bevoegd tot
alle andere met de aanvraag samenhangende handelingen (verstrekking, uitreiking, weigering
en inhouding; artikelen 25, 27, 28 en 35 van dit wetsvoorstel). Ook de verantwoordelijkheden
van de gezaghebbers wat betreft de registraties in de Paspoortwet worden voor de NIK
voortgezet in dit wetsvoorstel (artikelen 3 en 5 van dit wetsvoorstel).
3. Verhouding tot het Statuut, Verordening (EU) 2019/1157 en samenhangende wetsvoorstellen
3.1. Het Statuut
Op grond van artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van het Statuut zijn buitenlandse
betrekkingen een aangelegenheid van het Koninkrijk. Op het moment dat de identiteitskaart22 in Nederland werd geïntroduceerd, werd deze beschouwd als reisdocument van Nederland
(en als nationale identiteitskaart).23 Een van de argumenten destijds om de regeling van de NIK in een rijkswet onder te
brengen was dat de (toenmalige) status van de NIK als reisdocument een aspect van
buitenlandse betrekkingen was zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b,
van het Statuut. Naar de huidige stand van zaken is dat argument niet meer onverkort
van toepassing. Sinds 18 december 2013 is de NIK in de Paspoortwet niet meer aangemerkt
als reisdocument van Nederland, maar als identiteitskaart van het Europees deel van Nederland.24 Ook beschouwen de Caribische landen de regeling van de NIK als een aangelegenheid
van Nederland. Gelet hierop kan worden betoogd dat niet langer sprake is van buitenlandse
betrekkingen als bedoeld in artikel 11, derde lid, van het Statuut: de belangen van
de Caribische landen zijn niet (rechtstreeks) betrokken en de voorziening (regeling
van de NIK) kan geen gewichtige gevolgen voor hun belangen hebben. Een regeling bij
rijkswet is daarom, gelet op artikel 14 van het Statuut, niet vereist. Dit wetsvoorstel
heeft daarom tot doel om voor de NIK alsnog een «gewone» wet tot stand te brengen.
Zie verder de inleiding van deze memorie van toelichting voor meer achtergrond over
de aanleiding voor dit wetsvoorstel.
3.2 Verordening (EU) 2019/1157
Op diverse plekken in deze memorie van toelichting wordt aandacht besteed aan Verordening
(EU) 2019/1157 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende
de versterking van de beveiliging van identiteitskaarten van burgers van de Unie en
van verblijfsdocumenten afgegeven aan burgers van de Unie en hun familieleden die
hun recht van vrij verkeer uitoefenen (PbEU 2019, L 188) (hierna: Verordening (EU)
2019/1157). In verband met die verordening is eerder de Paspoortwet aangepast25 en die aanpassingen worden nu op identieke wijze verwerkt in dit wetsvoorstel. Zie
daarvoor de transponeringstabel die aan het eind van deze memorie van toelichting
is opgenomen. Voor meer informatie over de inhoud van de verordening en de implementatie
daarvan wordt verwezen naar de wetsgeschiedenis van die aanpassing van de Paspoortwet.26
3.3. Voorstel van rijkswet, houdende wijziging van de Paspoortwet in verband met ontvlechting
van de Nederlandse identiteitskaart
Het overbrengen van bepalingen rond de uitgifte van de (vervangende) NIK uit een rijkswet
naar een gewone wet vergt twee wetsvoorstellen. Enerzijds het onderhavige wetsvoorstel
voor een nieuwe wet die regels stelt rond de uitgifte van de (vervangende) NIK. Anderzijds
een wijziging van de Paspoortwet (het parallelle voorstel van rijkswet), volgens de
gebruikelijke procedure voor voorstellen van rijkswet, met het doel om de bepalingen
rond de uitgifte van de NIK uit die rijkswet te schrappen. Beide wetgevingstrajecten
zullen zoveel mogelijk parallel moeten verlopen en de inwerkingtreding van beide voorstellen
zal, indien en nadat zij beide zullen zijn aangenomen en tot (rijks) wet zullen zijn
verheven, gelijktijdig zijn.
3.4. Voorstel van rijkswet tot wijziging van de Paspoortwet in verband met het schrappen
van de geslachtsvermelding op de Nederlandse identiteitskaart
Naast het parallelle voorstel van rijkswet is nog een ander voorstel van rijkswet
tot wijziging van de Paspoortwet in procedure, dat ziet op het niet meer vermelden
van de geslachtsaanduiding op de NIK.27 Indien nodig zal in dat wetstraject in een zogenaamde samenloopbepaling worden voorzien,
opdat die wijziging, ongeacht of het onderhavige voorstel of dat voorstel eerder in
werking zal treden nadat beide Kamers der Staten-Generaal hebben besloten het voorstel
aan te nemen, ook terecht zal komen in de nieuwe Wet op de Nederlandse identiteitskaart.
3.5. Voorstel van rijkswet tot wijziging van de Paspoortwet in verband met de invoering
van een centrale voorziening voor de verwerking van de gezichtsopname, handtekening
en vingerafdrukken ten behoeve van reisdocumenten alsmede enige andere wijzigingen
Naast het parallelle voorstel van rijkswet is, behalve het in paragraaf 3.4 genoemde
voorstel, nog een ander voorstel van rijkswet tot wijziging van de Paspoortwet in
procedure, dat ziet op de invoering van een centrale voorziening voor de verwerking
van de gezichtsopname, handtekening en vingerafdrukken ten behoeve van reisdocumenten,
het schrappen van de geslachtsvermelding op de identiteitskaart, alsmede enige andere
wijzigingen (hierna: voorstel van rijkswet centrale voorziening).28 De inhoudelijke en procedurele ontwikkelingen in en rond de voorstellen zullen nauwlettend
op elkaar worden afgestemd en waar nodig zullen samenloopbepalingen worden opgesteld.
4. Grondrechten
In deze paragraaf wordt eerst ingegaan op de verenigbaarheid van dit wetsvoorstel
met verschillende grondrechten van de burger op het gebied van privacy. Vervolgens
wordt in het licht van dit wetsvoorstel aandacht besteed aan het recht op gelijke
behandeling, het recht van eenieder om het land te verlaten en het discriminatieverbod.
Als gevolg van dit wetsvoorstel vinden weliswaar geen nieuwe gegevensverwerkingen
plaats en zijn er ook overigens geen wijzigingen ten opzichte van de huidige situatie
onder de Paspoortwet, maar voor de volledigheid en omdat het een nieuwe wet betreft,
wordt toch op deze grondrechten ingegaan.
4.1. Privacyregelgeving
4.1.1. Omvang
De verwerking van persoonsgegevens in het kader van de aanvraag en uitgifte van identiteitskaarten
op grond van dit wetsvoorstel betekent in het algemeen een inmenging in grondrechten
van burgers en moet daarom in dit wetsvoorstel worden beoordeeld in het licht van
het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en Fundamentele Vrijheden (hierna:
EVRM), de Grondwet, het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (hierna:
EU-Handvest) en de Algemene Verordening gegevensbescherming (hierna: AVG).29 In het bijzonder zijn relevant het recht op de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer
in de zin van artikel 8, eerste lid, van het EVRM en artikel 10, eerste lid, van de
Grondwet, in het bijzonder de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in verband
met het vastleggen en verstrekken van persoonsgegevens in de zin van artikel 10, tweede
en derde lid, van de Grondwet.
Artikel 8, tweede lid, van het EVRM bepaalt dat geen inmenging van enig openbaar gezag
is toegestaan in de uitoefening van het recht op de eerbiediging van de persoonlijke
levenssfeer, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving
noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid
of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare
feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming
van de rechten en vrijheden van anderen.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, van de Grondwet stelt de wet regels ter bescherming
van de persoonlijke levenssfeer in verband met het vastleggen en verstrekken van persoonsgegevens.
Dat impliceert dat de hoofdregels ter zake van de bescherming van de persoonsgegevens
in de wet zelf moeten worden geregeld, wat overigens aansluit bij het primaat van
de wetgever (de wet bevat ten minste de hoofdelementen van de regeling). Subdelegatie
naar het niveau van de ministeriële regeling is mogelijk als het bijvoorbeeld gaat
om voorschriften van administratieve aard, uitwerking van de details van een regeling
en voorschriften die dikwijls wijziging behoeven.30 Waar relevant wordt in de artikelsgewijze toelichting nader ingegaan op de keuze
voor (sub)delegatie.
Voorts is relevant het recht op de bescherming van persoonsgegevens verankerd in artikel 8
van het EU-Handvest. Dit artikel bepaalt dat eenieder recht heeft op bescherming van
zijn persoonsgegevens. Deze gegevens moeten eerlijk worden verwerkt, voor bepaalde
doeleinden en met toestemming van de betrokkene of op basis van een andere gerechtvaardigde
grondslag waarin de wet voorziet. Eenieder heeft recht van inzage in de over hem verzamelde
gegevens en op rectificatie daarvan. De AVG werkt artikel 8 van het EU-Handvest nader
uit en vormt het leidende juridische kader waaraan de voorgestelde verwerking van
persoonsgegevens dient te voldoen. De voorwaarden die de AVG aan de gegevensverwerking
stelt komen deels overeen met de eisen die de Grondwet en het EVRM stellen. Het gaat
om de eis dat de regels ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer in verband
met het vastleggen en verstrekken van persoonsgegevens bij wet zijn gesteld en dat
de inmenging van openbaar gezag in de uitoefening van het recht op de eerbiediging
van de persoonlijke levenssfeer noodzakelijk moet zijn in een democratische samenleving
in het belang van de openbare veiligheid.
De AVG en de gegevensbeschermingswetgeving van de openbare lichamen Bonaire, Sint
Eustatius en Saba vormen het juridisch kader waaraan de verwerking van persoonsgegevens
zoals voorgesteld in dit wetsvoorstel dient te voldoen. De AVG is ook van toepassing
op de verwerking van persoonsgegevens in het kader van de aanvraag en uitreiking van
een NIK in Aruba, Curaçao en Sint Maarten. De burgemeester van Haarlemmermeer is bevoegd
om aanvragen in die landen in behandeling te nemen en de NIK’s te verstrekken.31 Dit betreft een verwerkingsverantwoordelijke in de Unie in de zin van artikel 3,
eerste lid, van de AVG. In het navolgende wordt achtereenvolgens ingegaan op de verwerking
van persoonsgegevens in het licht van de AVG-beginselen en op het gegevensbeschermingsrecht
in de openbare lichamen.
4.1.2. Algemene beginselen voor gegevensverwerking volgens de AVG
Uit artikel 5, eerste lid, onderdelen a tot en met f, van de AVG volgt dat persoonsgegevens:
a) moeten worden verwerkt op een wijze die ten aanzien van de betrokkene rechtmatig,
behoorlijk en transparant is («rechtmatigheid, behoorlijkheid en transparantie»),
b) moeten worden verwerkt voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde
doeleinden («doelbinding»),
c) toereikend moeten zijn, ter zake dienend en beperkt tot wat noodzakelijk is voor de
doeleinden waarvoor zij worden verwerkt («minimale gegevensverwerking»),
d) juist moeten zijn en zo nodig worden geactualiseerd dan wel gewist of gerectificeerd
als zij niet (meer) juist zijn («juistheid»),
e) moeten worden bewaard in een vorm die het mogelijk maakt de betrokkenen niet langer
te identificeren zijn dan voor de doeleinden waarvoor de persoonsgegevens worden verwerkt
noodzakelijk is («opslagbeperking»), en
f) door het nemen van passende technische of organisatorische maatregelen op een dusdanige
manier moeten worden verwerkt dat een passende beveiliging ervan gewaarborgd is, en
dat zij onder meer beschermd zijn tegen ongeoorloofde of onrechtmatige verwerking
en tegen onopzettelijk verlies, vernietiging of beschadiging («integriteit en vertrouwelijkheid»).
De verwerkingsverantwoordelijke is blijkens artikel 5, tweede lid, van AVG verantwoordelijk
voor de naleving van deze verplichtingen en moet de naleving daarvan kunnen aantonen
(«verantwoordingsplicht»).
Specifiek voor het vereiste van rechtmatigheid (artikel 5, eerste lid, onderdeel a,
van de AVG) geldt dat de verwerking van persoonsgegevens alleen rechtmatig is, indien
en voor zover aan ten minste een van de voorwaarden in artikel 6, eerste lid, van
de AVG is voldaan. Van die voorwaarden is in het kader van dit wetsvoorstel met name
de voorwaarde van artikel 6, eerste lid, onder e, van belang: de verwerking is noodzakelijk
voor de vervulling van een taak van algemeen belang of van een taak in het kader van
de uitoefening van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is opgedragen.
Van essentieel belang bij deze voorwaarden is dat de verwerking noodzakelijk moet
zijn voor de betreffende taken of verplichtingen. Om die noodzakelijkheid te toetsen,
moet worden gekeken naar de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Bij
de vraag naar de proportionaliteit gaat het erom of de beperking van de persoonlijke
levenssfeer van de betrokkene door de verwerking van de hem betreffende gegevens effectief
is om het doel te bereiken en niet onevenredig is met het doel van de verwerking.
Bij de vraag naar subsidiariteit gaat het erom of het doel dat wordt beoogd, niet
ook op een andere, even effectieve, maar minder ingrijpende wijze zou kunnen worden
bereikt. De voorwaarden voor een rechtmatige verwerking moeten op grond van artikel 6,
derde lid, van de AVG worden vastgesteld bij Unierecht of lidstatelijk recht dat op
de verwerkingsverantwoordelijke van toepassing is. Het doel van de verwerking wordt
in die rechtsgrond vastgesteld.
Ten slotte is voor het beoordelen van de rechtmatigheid artikel 9, eerste lid, van
de AVG van belang, op grond waarvan de verwerking van (onder andere) biometrische
gegevens met het oog op de unieke identificatie van een persoon verboden is. Dat verbod
is niet van toepassing indien de verwerking noodzakelijk is om redenen van zwaarwegend
algemeen belang, op grond van Unierecht of lidstatelijk recht, waarbij de evenredigheid
met het nagestreefde doel wordt gewaarborgd, de wezenlijke inhoud van het recht op
bescherming van persoonsgegevens wordt geëerbiedigd en passende en specifieke maatregelen
worden getroffen ter bescherming van de grondrechten en de fundamentele belangen van
de betrokkene (artikel 9, tweede lid, onderdeel g, van de AVG).
4.1.3. Uitwerking van de beginselen in het wetsvoorstel
Dit wetsvoorstel introduceert geen nieuwe gegevensverwerking en de nieuwe situatie
waarin de regelgeving over de NIK wordt ondergebracht in een afzonderlijke wet in
plaats van in de Paspoortwet verschilt vanuit de verwerking bezien niet wezenlijk
van de bestaande praktijk onder de Paspoortwet. Dat betekent dat de verwerking zoals
die op grond van het voorstel zal plaatsvinden aan de AVG voldoet, zoals nu reeds
het geval is. Ook betekent dit dat de wetsgeschiedenis van de Paspoortwet waar het
privacy-aspecten en rechtmatigheid van de verwerking betreft ook relevant blijft voor
dit wetsvoorstel. Daarom wordt in het algemeen voor meer achtergrond over privacy-aspecten
verwezen naar de memories van toelichting bij eerdere voorstellen van rijkswet tot
wijziging van de Paspoortwet.32
Rechtmatigheid, behoorlijkheid en transparantie
In het wetsvoorstel zijn de verantwoordelijkheden voor de verwerking van persoonsgegevens,
net als nu onder de Paspoortwet, neergelegd bij diverse autoriteiten. Zo ligt de verantwoordelijkheid
voor de verwerking van gegevens in het kader van het proces van aanvraag, verstrekking
en uitreiking van de (vervangende) NIK’s bij de daarvoor bevoegde autoriteiten (artikelen
15, 25 en 27 van het wetsvoorstel). De verantwoordelijkheid voor gegevensverwerkingen
in verband met het plaatsen van het publiek identificatiemiddel op de NIK (artikel 4
van het wetsvoorstel) ligt bij de Minister van BZK.
De verantwoordelijkheden met betrekking tot de centrale registraties wat betreft gegevens
over de NIK liggen bij de Minister van BZK op grond van de Paspoortwet en bij de tot
uitreiking van de NIK bevoegde autoriteiten op grond van dit wetsvoorstel. In paragraaf
2.2. is daar uitgebreid aandacht aan besteed. Zo is bijvoorbeeld de Minister van BZK
op grond van de Paspoortwet verantwoordelijk voor de gegevensverwerking in het basisregister
reisdocumenten33 en voor het RPS.34 De tot uitreiking van de NIK bevoegde autoriteiten zijn bijvoorbeeld verantwoordelijk
voor de verwerking van de gegevens in de Nederlandse identiteitskaartenadministratie
(waaronder gegevens over de gezichtsopname, handtekening en (tijdelijke) vingerafdruk)
ten behoeve van de aanvraag, verstrekking en uitreiking van de NIK35 en voor de verstrekking van de gezichtsopname en handtekening uit hun eigen administratie.36 Dat de verwerkingsverantwoordelijkheid wordt belegd bij de uitgevende instanties
is in overeenstemming met artikel 11, tweede lid, van de EU-verordening over identiteitskaarten.37
Uit de voorgaande beschrijving blijkt dat bij de verwerking van persoonsgegevens op
grond van dit wetsvoorstel sprake is van vervulling van een taak van algemeen belang
of van een taak in het kader van de uitoefening van het openbaar gezag dat aan de
verwerkingsverantwoordelijke is opgedragen, zijnde de voorwaarden voor verwerking
van artikel 6, eerste lid, onderdeel e, van de AVG. Ook blijkt daaruit dat deze rechtsgronden
in lidstatelijk recht en EU-recht zijn vastgesteld die op de verwerkingsverantwoordelijke
van toepassing zijn (artikel 6, derde lid, onder b, AVG en artikel 9, derde lid, van
de AVG).
Op de noodzaak van deze verwerking van persoonsgegevens ten behoeve van de verstrekking
van de NIK is in algemene zin al ingegaan bij eerdere wetsvoorstellen tot wijziging
van de Paspoortwet, bijvoorbeeld bij de introductie van het publieke middel op de
NIK.38 De proportionaliteit en de subsidiariteit van deze gegevensverwerking is in achtereenvolgende
regelgeving betreffende de uitgifte van reisdocumenten onder de Paspoortwet bevestigd.
De omstandigheid dat in het onderhavige wetsvoorstel wordt voorgesteld om de gegevensverwerking
rond de uitgifte van de NIK in een andere wet dan de Paspoortwet onder te brengen,
maakt het niet anders.
Samengevat komt het erop neer dat de verwerkingen ingevolge dit wetsvoorstel plaatsvinden
in het kader van de verstrekking van NIK’s, het gebruik van het publiek middel op
die documenten en, via het registreren in de centrale registraties op grond van de
Paspoortwet, het voorkomen en bestrijden van fraude met en misbruik van reisdocumenten
en NIK’s en overige bij algemene maatregel van rijksbestuur op grond van de Paspoortwet
aangewezen doelen. Het gaat bij de NIK, net als bij reisdocumenten, om primaire voorzieningen
van de staat aan zijn burgers die zich moeten kunnen identificeren en ook langs elektronische
weg diensten moeten kunnen verkrijgen van de overheid. Het document en de achterliggende
administratie zijn echter, meer dan vroeger, ook een belangrijke bron om op terug
te vallen bij de verificatie van de identiteit van de persoon in het maatschappelijk
verkeer en tevens een middel voor de toegang tot maatschappelijke en financiële dienstverlening.
Er zijn derhalve veel belanghebbenden bij een betrouwbare identiteitsvaststelling,
niet in de laatste plaats ook de burger zelf. De gevolgen van identiteitsfraude en
identiteitsdiefstal kunnen voor een persoon zeer ingrijpend zijn. Er is derhalve sprake
van een «pressing social need» als bedoeld in de jurisprudentie van het Europese Hof
voor de Rechten van de Mens, die de beperking van de persoonlijke levenssfeer als
gevolg van de verwerking van gegevens betreffende de aanvragers van NIK’s rechtvaardigt.
Met betrekking tot de in dit wetsvoorstel opgenomen gegevensverwerkingen voor zover
deze verband houden met het publiek identificatiemiddel op de NIK, kan worden opgemerkt
dat deze gegevensverwerkingen direct voortvloeien uit de bepalingen die in de Wet
digitale overheid (hierna: Wdo)39 zijn opgenomen over de invoering van publieke identificatiemiddelen op fysieke documenten.
In de wetsgeschiedenis van die wet is uitvoerig ingegaan op de privacyaspecten van
de elektronische dienstverlening, waaronder de proportionaliteit en de subsidiariteit
van de gegevensverwerking.40
Wat betreft de verwerking van gegevens over de gezichtsopname en vingerafdrukken is
de verwerking voorts noodzakelijk op grond van de EU-verordening over identiteitskaarten,41 die de verplichting bevat om identiteitskaarten te voorzien van een opslagmedium.
Dat opslagmedium moet voldoen aan de hoogste veiligheidseisen en een gezichtsopname
en twee vingerafdrukbeelden bevatten van de houder van de kaart, in een digitaal formaat.
Aangezien in het wetsvoorstel en in de Paspoortwet (en onderliggende regelgeving)
duidelijk is vastgelegd over wie gegevens worden verwerkt, welke gegevens worden verzameld
en geregistreerd, aan wie gegevens kunnen worden verstrekt en wie voor de gegevensverwerking
verantwoordelijk is, is aan de vereisten van behoorlijkheid en transparantie voldaan.
Ook de keuze om de regelgeving rond de centrale registraties, waarin ook gegevens
over de NIK zijn en moeten blijven worden opgenomen, in de Paspoortwet te houden,
draagt bij aan een transparant systeem.
Het is aan de bevoegde autoriteiten en verantwoordelijken voor de gegevensverwerking
om de wet in acht te nemen en de gegevens zorgvuldig te verwerken. Door de verwerkingsverantwoordelijkheid
ten aanzien van de gegevensverwerking vast te leggen (zie hiervoor paragrafen 2.1
en 2.2 van het algemeen deel), is voor de burger kenbaar tot wie hij zich kan wenden
indien hij inzage, correctie of wissing van zijn gegevens wenst.
Doelbinding
Persoonsgegevens moeten voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde
doeleinden worden verwerkt. De doelen voor de verwerking van gegevens in de centrale
registraties (basisregister reisdocumenten en RPS) zijn en blijven geregeld in de
Paspoortwet. In het parallelle voorstel van rijkswet worden aanpassingen voorgesteld
om de bestaande verwerkingen van gegevens over de NIK in de centrale registraties
voort te laten bestaan vanaf het moment dat de (uitgifte van de) NIK met dit wetsvoorstel
in een eigen wet wordt ondergebracht. Op de gerechtvaardigde doeleinden van de verwerking
is hiervoor al ingegaan.
De verwerking van gegevens in de decentrale Nederlandse-identiteitskaartenadministraties
geschiedt op grond van artikel 3, zevende en achtste lid, van dit wetsvoorstel ten
behoeve van de aanvraag, verstrekking en uitreiking van Nederlandse identiteitskaarten;
dat is in lijn met hoe het nu is geregeld in artikel 3, achtste en negende lid, van
de Paspoortwet.
Minimale gegevensverwerking
Zoals reeds vermeld is de noodzaak van de verwerking van persoonsgegevens in verband
met de uitgifte van identiteitskaarten gelegen in het in stand houden van een betrouwbaar
en frauderesistent stelsel van reisdocumenten en Nederlandse identiteitskaarten en
het faciliteren van een betrouwbare identificatie van betrokkene in het maatschappelijk
verkeer. De te verwerken persoonsgegevens zijn ter zake dienend en beperkt tot wat
noodzakelijk is voor voormelde doeleinden. Zo worden er niet méér persoonsgegevens
van betrokkene verzameld dan strikt noodzakelijk.
Wat betreft de verstrekking van gegevens uit het basisregister reisdocumenten zijn
de zogenaamde hit/no hit raadplegingen van het basisregister42 het vermelden waard. Deze verstrekkingen geschieden ten behoeve van het voorkomen
en bestrijden van fraude met en misbruik van reisdocumenten en NIK’s. Deze hit/no
hit raadpleging houdt in dat de verstrekking van gegevens zich beperkt tot de mededeling
of een in het register opgenomen NIK, waarvan de verzoeker het documentnummer heeft
opgegeven, op grond van de geregistreerde status van het document niet meer in omloop
mag zijn. Op deze wijze wordt voorkomen dat meer gegevens betreffende een persoon
worden verstrekt dan voor het doel noodzakelijk is. Deze uitwerking van het beginsel
van dataminimalisatie uit de Paspoortwet blijft gehandhaafd.
Juistheid
De uitgevende instanties zijn er verantwoordelijk voor dat de gegevens die van een
aanvrager bij een aanvraag worden opgenomen en vastgelegd correct en actueel zijn
(artikel 5, eerste lid, onder d, van de AVG). De burger kan zich tot de verwerkingsverantwoordelijke
wenden indien hij inzage of correctie van gegevens wenst.
Opslagbeperking
De voorwaarde dat persoonsgegevens niet langer mogen worden bewaard dan noodzakelijk
is voor het doel van de verwerking en dat zij moeten worden vernietigd of gewist als
ze niet langer noodzakelijk zijn, komt tot uitdrukking in de voorgeschreven bewaartermijnen
voor de opslag van persoonsgegevens.
De bewaartermijnen voor het basisregister reisdocumenten zijn vastgelegd bij of krachtens
de Paspoortwet en zijn de verantwoordelijkheid van de Minister van BZK. De regels
die op grond van dit wetsvoorstel zullen worden vastgelegd, zullen zich beperken tot
de op grond van dit wetsvoorstel tot uitreiking van de NIK bevoegde autoriteiten.
Voor die autoriteiten is geregeld dat, kort gezegd, gedurende de periode tussen de
aanvraag van een NIK en de uitreiking daarvan (dan wel de registratie van de reden
voor het niet uitreiken daarvan), de vingerafdrukken uitsluitend worden verwerkt ten
behoeve van de verstrekking en de uitreiking van de NIK (artikel 3, achtste lid, van
het wetsvoorstel). De regels rond het bewaren van gegevens in het RPS volgen uit de
verplichtingen om gegevens uit het RPS (of uit de lokale administraties waarin mededelingen
die ze van de Minister van BZK hebben ontvangen over personen in het RPS aan wie een
NIK moet worden geweigerd of ingehouden) te verwijderen op grond van de artikelen
14, vijfde lid, 30, derde lid, en 33, derde lid, van dit wetsvoorstel.
Voor de bewaartermijnen voor de lokale Nederlandse-identiteitskaartenadministraties
zal worden aangesloten bij de termijnen die daarvoor op grond van de Paspoortwet zijn
vastgelegd in bijvoorbeeld de Paspoortuitvoeringsregeling Nederland 2001.43
Integriteit en vertrouwelijkheid
Voor het basisregister reisdocumenten, dat straks ook gegevens over de NIK zal bevatten,
is de Minister van BZK verantwoordelijk op grond van de Paspoortwet. Op grond van
die wet zijn regels gesteld om de integriteit en vertrouwelijkheid van de gegevensverstrekking
aan het basisregister te waarborgen, bijvoorbeeld bepalingen zoals opgenomen in hoofdstukken
XI44 en XII45 van de Paspoortuitvoeringsregeling Nederland 2001.
Wat betreft de gegevensverwerkingen in het kader van het RPS zijn wat betreft de beveiliging
onder de Paspoortwet met name de artikelen 90 en 95 van hoofdstuk XII46 van de Paspoortuitvoeringsregeling Nederland 2001 relevant (gebaseerd op artikel 59
van de Paspoortwet). Vergelijkbare regels zullen worden opgesteld op grond van artikel 41
van dit wetsvoorstel. Daarnaast is het beveiligingsbeleid van BZK/RvIG (de uitvoeringsorganisatie
voor het RPS) in lijn met de Baseline Informatiebeveiliging Overheid en de Voorschriften
Informatiebeveiliging Rijksdienst normenkaders.
Voor de lokale Nederlandse-identiteitskaartenadministraties zullen, ook parallel aan
de regels die op grond van de Paspoortwet zijn opgesteld,47 regels worden gesteld over de gegevensverwerking in de Nederlandse-identiteitskaartenadministratie
en de bewaartermijnen van de in de identiteitskaartenadministratie opgenomen gegevens.
Verantwoordingsplicht
De uitgevende instanties en de Minister van BZK, die ieder verwerkingsverantwoordelijk
zijn voor een bepaald deel van de verwerking van de gegevens (zie paragrafen 2.1 en
2.2 van het algemeen deel), dienen in overeenstemming met de wet en de AVG te handelen
en zijn verantwoordelijk voor de naleving van alle voorwaarden die de AVG stelt aan
de verwerking van persoonsgegevens. Zo nodig zullen zij dat moeten kunnen aantonen.
Rechten van de burger
In hoofdstuk III van de AVG worden de rechten van de burger geregeld in verband met
de verwerking van hem betreffende gegevens. De in dat hoofdstuk opgenomen bepalingen
vormen een nadere uitwerking van de beginselen in artikel 5, eerste lid, van de AVG.
Het gaat onder meer om het recht van de burger op algemene informatie over de gegevensverwerking,
waaronder het doel, de soorten gegevens die worden verwerkt en aan wie de gegevens
worden verstrekt (artikel 13 en 14 AVG), het recht om te weten welke gegevens over
hem worden verwerkt en daar een kopie van te krijgen (artikel 15 AVG) en het recht
om de verwerkingsverantwoordelijke te verzoeken hem betreffende gegevens te rectificeren,
gegevens te wissen, of de verwerking te beperken (artikel 16 tot en met 18 AVG).
Wat betreft het basisregister reisdocumenten kan een burger een verzoek op inzage
in zijn gegevens of op rectificatie van zijn gegevens indienen bij het Ministerie
van BZK. Over het gebruik van persoonsgegevens voor het basisregister reisdocumenten
(welke gegevens worden verwerkt, voor welk doel en op welke manier) en over de rechten
die de burger dienaangaande wel of niet kan uitoefenen, is meer informatie te vinden
op de website van de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens van het Ministerie van BZK.48
Wat betreft de gegevensverwerking in de decentrale Nederlandse identiteitskaartenadministratie
zullen burgers, net als nu bij de decentrale reisdocumentenadministratie, terecht
kunnen bij de gemeente die verantwoordelijk was voor de uitreiking van de NIK.
4.1.4. Gegevensbeschermingsrecht in de openbare lichamen
Het territoriaal toepassingsgebied van de AVG strekt zich niet uit tot de openbare
lichamen.49 De openbare lichamen beschikken over eigen gegevensbeschermingswetgeving: in Bonaire,
Sint Eustatius en Saba is de Wet bescherming persoonsgegevens BES van toepassing.
Dit wetsvoorstel brengt geen verandering in de bestaande verantwoordelijkheden. Voor
de gegevensverwerking ten behoeve van NIK’s in de openbare lichamen blijven de gezaghebbers
van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba verantwoordelijk wat betreft
de aanvraag, verstrekking en uitreiking van NIK’s, het voeren van een lokale administratie
daaromtrent en het doen van verstrekkingen daaruit (te regelen bij of krachtens algemene
maatregel van bestuur50). De Minister van BZK is en blijft op grond van de Paspoortwet verantwoordelijk voor
het beheer en beveiliging van de basisregistratie reisdocumenten en de gegevensverwerking
die daarin plaatsvindt ten behoeve van de vervaardiging van de NIK (zie de voorgestelde
aanpassingen in het parallelle voorstel van rijkswet). De te treffen maatregelen voor
het beheer en beveiliging op grond van dit wetsvoorstel die zich richten tot de bevoegde
autoriteiten, waaronder de gezaghebbers van de openbare lichamen, worden opgesteld
in overeenstemming met de AVG en Wet bescherming persoonsgegevens BES. Deze wetgeving
zal ook in acht worden genomen bij het opstellen van de lagere regelgeving over gegevensbescherming
ter uitvoering van dit wetsvoorstel en aansluiten bij de bestaande lagere regelgeving
onder de Paspoortwet.
Aanvragen in de openbare lichamen
Bij een aanvraag voor een NIK in de openbare lichamen worden de gegevens door de uitgevende
instantie opgenomen in het basisregister reisdocumenten en de lokale Nederlandse identiteitskaartenadministratie.
Voor doorgifte van gegevens door de uitgevende instanties in de openbare lichamen
aan het basisregister reisdocumenten geldt de Wet bescherming persoonsgegevens BES.
Gelet op die wet worden die doorgiftes naar Nederland niet als doorgifte aan derde
landen beschouwd.51
De uitgevende instanties in de openbare lichamen raadplegen in het kader van een aanvraag
het basisregister reisdocumenten (en hun eigen lokale Nederlandse identiteitskaartenadministratie
en reisdocumentenadministratie (Paspoortwet)) voor de gegevens van de voorgaande aanvraag.
Omdat de gegevens uit het basisregister reisdocumenten in dat geval worden verstrekt
vanuit het overheidsdatacentrum in Nederland naar de bevoegde autoriteit in de openbare
lichamen waar de aanvraag plaatsvindt, gaat het hierbij in de context van de AVG om
de doorgifte van persoonsgegevens naar een land of gebied buiten de Europese Unie
voor zover het gegevens betreft die zijn opgenomen door de uitgevende instanties in
het Europees deel van het Koninkrijk.52
De AVG (Hoofdstuk V, in het bijzonder artikel 46 van de AVG) vereist dat een doorgifte
vanuit de Europese Unie aan een derde land alleen mag plaatsvinden mits de verwerkingsverantwoordelijke
passende waarborgen biedt en betrokkenen over afdwingbare rechten en doeltreffende
rechtsmiddelen beschikken. In de openbare lichamen is aan deze voorwaarden voldaan
doordat aldaar passende waarborgen en rechtsmiddelen53 worden geboden in de Wet bescherming persoonsgegevens BES. Deze regelgeving is grotendeels
ontleend aan de inmiddels ingetrokken Wet bescherming persoonsgegevens en bevat dwingende
voorschriften voor de beoogde ontvangers (zoals de bevoegde autoriteiten in de openbare
lichamen) van gegevens uit het basisregister reisdocumenten en de centrale voorziening.
4.2. Het recht op gelijke behandeling (artikel 1 van de Grondwet)
Publiek identificatiemiddel
Artikel 1 van de Grondwet verwoordt het gelijkheidsbeginsel, dat bepaalt dat allen
die zich in Nederland bevinden in gelijke gevallen gelijk dienen te worden behandeld.
Dit artikel is voor dit wetsvoorstel van belang in verband met de omvang van de groep
Nederlanders die in aanmerking komen voor de verstrekking van een NIK, waarop ook
een publiek identificatiemiddel wordt geplaatst. Voor artikel 1 van de Grondwet is
het van belang dat degenen die een relatie met de Nederlandse overheid hebben, en
om die reden afhankelijk zijn van de dienstverlening van die overheid, gelijkelijk
toegang kunnen verkrijgen tot de elektronische dienstverlening van die overheid op
verschillende betrouwbaarheidsniveaus. Het is daarbij van belang een zo ruim mogelijke
kring van rechthebbenden op de publieke identificatiemiddelen te realiseren, mede
gelet op de in sectorspecifieke regelgeving steeds vaker voorziene plicht om in contacten
met dienstverleners elektronisch te communiceren. Naast de NIK wordt tevens een vergelijkbaar
publiek identificatiemiddel geplaatst op het Nederlandse rijbewijs. Daarnaast kunnen
ook EU-burgers toegang krijgen tot elektronische dienstverlening door de Nederlandse
overheid met gebruikmaking van elektronische identificatiemiddelen die in het land
van herkomst zijn verstrekt, mits deze door de betreffende lidstaat als zodanig in
de Europese Unie zijn genotificeerd ten bewijze van het feit dat zij voldoen aan de
voorwaarden die op grond van de eIDAS-verordening54 aan dergelijke middelen worden gesteld. Hiermee wordt al een hoge dekkingsgraad gerealiseerd.
Daarnaast is het voornemen om, in aanvulling op de Nederlandse publieke identificatiemiddelen,
op grond van de Wdo,55 tevens te voorzien in het aanwijzen van een of meer private inlogmiddelen.
Met de hiervoor genoemde elektronische identificatiemiddelen is echter op dit moment
nog geen sluitende dekkingsgraad voor toegang tot de elektronische dienstverlening
door de overheid verzekerd. Op grond van artikel 11 van dit wetsvoorstel, gelijk aan
het huidige artikel 16a van de Paspoortwet, kan een NIK alleen worden verstrekt aan
Nederlanders die in de basisregistratie personen zijn ingeschreven of die woonachtig
zijn buiten het Koninkrijk. Voor deze laatste groep geldt echter dat de NIK, indien
zij niet in de basisregistratie personen zijn ingeschreven, niet geactiveerd zal kunnen
worden voor gebruik als elektronisch identificatiemiddel. Het streven is erop gericht
dat in de toekomst voor alle personen aan wie een burgerservicenummer is toegekend
een elektronisch identificatiemiddel op de betrouwbaarheidsniveaus substantieel en
hoog beschikbaar komt. Hoewel hiermee voor een bepaalde periode een zekere ongelijkheid
ontstaat, is het feit dat een groep personen nog geen toegang heeft tot een publiek
identificatiemiddel op een hoger betrouwbaarheidsniveau, geen reden om dit middel
te onthouden aan personen die op grond van deze wet wel de beschikking kunnen krijgen
over een identiteitsdocument waarmee elektronische identificatie op het niveau substantieel
of hoog kan plaatsvinden. Daarnaast is het aan de beleidsverantwoordelijke Minister
om in voorkomende, sectorspecifieke, gevallen de digitale weg niet verplicht te stellen,
dan wel in gunstige zin te beslissen op verzoeken die met een beroep op de noodzaak
van een alternatieve inlogmethode aan de betrokken Minister worden gedaan om een afwijkende
regeling ter zake vast te stellen ingevolge artikel 7, derde lid, van de Wdo. Voor
meer informatie wordt verwezen naar de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel
(inmiddels wet) Wdo.56
Vervangende NIK
Wat betreft het van rechtswege vervallen van een NIK en het verstrekken van een vervangende
NIK aan personen aan wie een uitreisverbod is opgelegd op grond van de Tijdelijke
wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding (hierna: Twbmt), deed zich de vraag
voor hoe dat samenstel van maatregelen gericht tegen uitreizende jihadisten zich verhoudt
tot het discriminatieverbod van artikel 1 van de Grondwet.57
Bij de totstandkoming van de wijziging van de Paspoortwet in verband met de Twbmt58 was de regering van mening dat met het opleggen van het uitreisverbod, het daarmee
samenhangende vervallen van een paspoort of NIK, en het bieden van de mogelijkheid
om een vervangende NIK aan te vragen, geen inbreuk wordt gemaakt op het discriminatieverbod.
De maatregelen die getroffen worden om het uitreizen van personen te voorkomen zijn
neutraal geformuleerd en maken geen direct onderscheid naar persoonskenmerken, zoals
afkomst of geloofsovertuiging. Er wordt dan ook geen direct onderscheid gemaakt op
grond van ras, huidskleur of nationale of etnische afstemming. Indirect onderscheid
op een van de voornoemde gronden kan echter niet op voorhand worden uitgesloten. Indirecte
discriminatie kan echter objectief gerechtvaardigd worden. In de memorie van toelichting59 bij de genoemde wijziging van de Paspoortwet is uitgebreid ingegaan op de vraag of
er in dit geval een objectieve rechtvaardiging bestaat voor de voorgestelde maatregelen,
voor zover die maatregelen leiden tot indirect onderscheid op een van de voornoemde
gronden. De regering kwam tot de conclusie dat de maatregelen niet discriminatoir
van aard zijn.
Nu dit wetsvoorstel inhoudelijk niets wijzigt aan de bestaande maatregelen van het
vervallen van de NIK en het mogelijk maken van een vervangende NIK indien een uitreisverbod
wordt opgelegd, is de mening van de regering over het discriminatieverbod ongewijzigd
ten opzichte van toen.
4.3 Het recht het land te verlaten (artikel 2, vierde lid, van de Grondwet)
Het recht op een reisdocument vloeit voort uit het grondrecht dat een ieder het recht
heeft het land te verlaten (artikel 2, vierde lid, van de Grondwet). Dit wetsvoorstel
wijzigt niets ten opzichte van de bestaande bepalingen in de Paspoortwet wat betreft
het recht op het verkrijgen van een Nederlandse identiteitskaart, die in de praktijk
binnen de EU en enkele andere landen daarbuiten als reisdocument kan worden gebruikt.
De enige beperking die op grond van dit wetsvoorstel, net als nu op grond van de Paspoortwet,
kan worden opgelegd, betreft personen aan wie een verbod is opgelegd om het Schengengebied
te verlaten als bedoeld in artikel 3 van de Twbmt. De beperking van de bewegingsvrijheid
van betrokkene en daarmee mogelijk ook de beperking voor zijn privéleven, familie-
en gezinsleven vloeit reeds geheel voort uit het uitreisverbod, doordat het betrokkene
niet is toegestaan om zich buiten het Schengengebied te begeven. Dit wetsvoorstel
verbindt, net als de huidige Paspoortwet, aan dit uitreisverbod weliswaar het rechtsgevolg
dat de Nederlandse identiteitskaart van betrokkene van rechtswege komt te vervallen,
maar dat levert geen zelfstandige verdergaande beperking op van deze grondrechten.
Zie voor meer informatie over de rechtvaardiging van deze beperking de memorie van
toelichting bij de rijkswet van 10 februari 2017 tot wijziging van de Paspoortwet
in verband met het van rechtswege laten vervallen van reisdocumenten van personen
aan wie een uitreisverbod is opgelegd.60
5. Gevolgen van het wetsvoorstel
5.1. Algemeen
Aangezien het wetsvoorstel uitsluitend tot doel heeft om één onderwerp, de uitgifte
van de NIK, uit de Paspoortwet te halen en in een aparte wet onder te brengen, heeft
dit voorstel geringe gevolgen qua regeldruk, verwachte neveneffecten van de regeling,
financiën, ICT en bestuurlijke lasten.
5.2. Administratieve lasten en financiële gevolgen voor de burger
De lasten voor burgers, bedrijven en professionals zullen geheel afwezig zijn, aangezien
er in het aanvraag- en uitgifteproces van de NIK voor burgers helemaal niets verandert
als gevolg van de overheveling van de regeling van de uitgifte van de NIK naar een
eigen wet.
5.3. Uitvoeringslasten en financiële gevolgen voor de overheid
De voorgestelde wijzigingen hebben tot gevolg dat in de bestaande (ICT-) systemen
en de centrale registraties, waarin nu verwezen wordt naar de Paspoortwet, na de inwerkingtreding
van dit wetsvoorstel ook naar de Wet op de Nederlandse identiteitskaart zal moeten
worden verwezen.
Zo zullen verwijzingen naar de Paspoortwet in de huidige centrale registraties (basisregister
reisdocumenten en het RPS), en de hardware en software met de introductie van de Wet
op de Nederlandse identiteitskaart worden aangevuld met dan wel vervangen door verwijzingen
naar de Wet op de Nederlandse identiteitskaart. De software en de handleidingen van
het reisdocumentenaanvraag- en archiefstation (RAAS61) en het aanvraagstation (AS62) zullen dus moeten worden aangepast waar zij naar de Paspoortwet verwijzen. Om een
voorbeeld te geven: waar nu bij een controle of iemand gesignaleerd staat in het RPS
bij een hit in veel gevallen wordt verwezen naar het artikel in de Paspoortwet dat ten grondslag
ligt aan de signalering, zal in het vervolg ook moeten worden verwezen naar de grondslag
hiervoor in de Wet op de Nederlandse identiteitskaart als die ook aan de signalering
ten grondslag heeft gelegen.
De autoriteiten die de NIK uitgeven (bv. de burgemeesters van de gemeenten en de gezaghebbers
van de openbare lichamen) zullen naast de reisdocumentenadministratie op grond van
artikel 3 van de Paspoortwet ook een Nederlandse-identiteitskaartenadministratie moeten
gaan voeren op grond van dit wetsvoorstel. In de praktijk zal dit hetzelfde systeem
zijn dat wordt gebruikt voor de reisdocumentenadministratie, het RAAS.
Behalve in de (ICT-) systemen en registraties zullen de verwijzingen naar de Paspoortwet
in diverse verstrekkingenbesluiten, met name op grond van de Wet basisregistratie
personen (verstrekking van gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de
Paspoortwet, bijvoorbeeld het soort reisdocument, documentnummer en de datum van verstrekking,
zie ook de toelichting bij artikel 46 van dit wetsvoorstel) en diverse formulieren
(de zogenaamde B- en C-formulieren) moeten worden aangepast.
Het onderbrengen van de bepalingen met betrekking tot de (vervangende) NIK in een
nieuwe wet zal ook tot gevolg hebben dat de communicatie en online informatievoorziening
van de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens (RvIG) moeten worden aangepast. Op de
website wordt verwezen naar de relevante wetgeving in de Paspoortwet. Deze moet worden
aangevuld met of vervangen door een verwijzing naar de Wet op de Nederlandse identiteitskaart.
Enkele circulaires zullen om dezelfde reden moeten worden aangepast. Ook zal onderzocht
moeten worden of er een aparte zelfevaluatie wordt opgesteld voor de NIK.
Een van de gevolgen van het overhevelen van bepalingen over de NIK uit de Paspoortwet
naar een specifieke wet voor de NIK is verder dat de Minister van Justitie en Veiligheid
een verzoek tot weigering van de afgifte van reisdocumenten en een NIK, indien de
betrokken persoon een verbod is opgelegd als bedoeld in artikel 3 van de Twbmt, zal
moeten baseren op zowel artikel 23b van de Paspoortwet als artikel 16 van dit wetsvoorstel.
In beide gevallen gaat de melding naar de Minister van BZK, waardoor het nauwelijks
een extra uitvoeringslast oplevert.
6. Toezicht en handhaving
6.1. Publiekrechtelijk toezicht
In dit wetsvoorstel worden diverse autoriteiten belast met taken in verband met de
uitgifte van NIK’s. Zo zijn de burgemeesters en gezaghebbers belast met het in ontvangst
nemen van aanvragen voor en uitreiking van NIK’s en kunnen zij, evenals de autoriteiten
belast met de grensbewaking, de politie, de ambtenaren belast met het toezicht op
vreemdelingen, NIK’s inhouden. Aangezien de Minister van BZK verantwoordelijk is voor
de uitgifte van NIK’s, is het van belang dat vanwege het rijk op adequate wijze toezicht
kan worden uitgeoefend op de uitvoering van deze wet door de daarmee belaste autoriteiten.
In dit wetsvoorstel is, net als in de Paspoortwet, geregeld dat de Minister van BZK
wordt belast met het toezicht.
In titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) zijn de verplichtingen
en de bevoegdheden van toezichthouders geregeld, zoals de verplichting om een legitimatiebewijs
te dragen (artikel 5:12, eerste lid, van de Awb) en de bevoegdheid om inlichtingen
te vorderen (art. 5:16 van de Awb). Ook zijn in die titel verplichtingen geregeld
van een ieder ten opzichte van een toezichthouder, zoals de verplichting alle medewerking
te verlenen (artikel 5:20, eerste lid, van de Awb). In de openbare lichamen is de
Awb echter, uitzonderingen daargelaten,63 niet van toepassing. Daarom is, net als in de Paspoortwet, in dit wetsvoorstel geregeld
dat de Minister van BZK (en de door hem daartoe aangewezen ambtenaren) bij de uitoefening
van zijn toezichthoudende taak, van de autoriteiten belast met de uitvoering van deze
wet alle inlichtingen kan verkrijgen, die hij in verband met de uitoefening van zijn
taak nodig heeft en inzage kan krijgen in alle bescheiden die verband houden met de
uitvoering van deze wet. Het kan hierbij gaan om inlichtingen over zowel individuele
gevallen als om inlichtingen die in algemene zin de uitvoering van de wet betreffen.
Op de verwerking van persoonsgegevens door daartoe op grond van deze wet bevoegde
autoriteiten in Nederland wordt toezicht gehouden door de Autoriteit persoonsgegevens
op grond van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming en de AVG.
In de openbare lichamen is dat toezicht belegd bij de Commissie toezicht bescherming
persoonsgegevens BES op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens BES.
6.2. Strafrechtelijke handhaving
Wat betreft de (handhaving van) misdrijven en overtredingen met betrekking tot NIK’s
zijn en blijven de artikelen 231, 440 en 447b van het Wetboek van Strafrecht van toepassing.
Die artikelen hebben betrekking op bepaalde strafbare handelingen met betrekking tot
(onder andere) reisdocumenten en identiteitsbewijzen als bedoeld in artikel 1 van
de Wet op de identificatieplicht. In artikel 48 van dit wetsvoorstel wordt voorgesteld
de Wet op de identificatieplicht aan te passen door voor de NIK en de vervangende
NIK niet langer te verwijzen naar de Paspoortwet, maar naar de Wet op de Nederlandse
identiteitskaart. Daarmee blijft de strafrechtelijke handhaving ongewijzigd ten opzichte
van de huidige regeling van de NIK in de Paspoortwet.
Voor het Wetboek van Strafrecht BES (artikelen 236, 460 en 466b) geldt hetzelfde als
hiervoor is gezegd over het Wetboek van Strafrecht, met dit verschil dat in die artikelen
voor de bedoelde documenten wordt verwezen naar de Wet op de identificatieplicht BES.
Die wet verwijst niet naar de NIK als bedoeld in de Paspoortwet en hoeft daarom niet
te worden aangepast.
7. Overgangsrecht en inwerkingtreding
Het streven is om dit wetsvoorstel en het parallelle voorstel van rijkswet zo spoedig
mogelijk in werking te laten treden, maar wel pas zodra de benodigde ICT-aanpassingen
gereed zijn. Zie verder de toelichting bij artikel 54 van dit wetsvoorstel.
Het onderbrengen van de NIK in een aparte wet leidt, zoals gezegd, niet tot veranderingen
in het proces van aanvraag- en uitreiking, dus overgangsrecht is niet nodig. De twee
wetsvoorstellen zullen, indien en nadat ze zullen zijn vastgesteld, onmiddellijke
werking hebben. Aanvragen voor een (vervangende) NIK zullen, afhankelijk van de fase
van het proces waarin ze zich bevinden, worden behandeld op basis van de dan geldende
wetgeving. Het kan dus zo zijn dat een aanvraag wordt gedaan op grond van de Paspoortwet,
maar dat de uitreiking van het aangevraagde document geschiedt op basis van de Wet
op de Nederlandse identiteitskaart, als die laatste tussen het moment van aanvraag
en uitreiking in werking is getreden.
De uitgevende instanties zullen door de Staatssecretaris van BZK per brief op de hoogte
worden gebracht van de wijzigingen (zie met name paragraaf 4.3). De Rijksdienst voor
Identiteitsgegevens (RvIG) zal daarna via de eigen kanalen (zoals de website en de
nieuwsbrief) verdere voorlichting geven over de gevolgen van de wijzigingen voor de
uitgevende instanties.
8. Advies en consultatie
8.1. Advies van de Autoriteit persoonsgegevens64
De Autoriteit persoonsgegevens (hierna: AP) heeft op 21 maart 2023 advies uitgebracht
over een concept van het onderhavige wetsvoorstel.65 Zij heeft opmerkingen over het concept en adviseert daarmee rekening te houden.
De adviezen van de AP hebben te maken met het feit dat het conceptwetsvoorstel niet
uitging van de huidig geldende Paspoortwet, maar voortbouwde op het voorstel van rijkswet
centrale voorziening waarvan de openbare consultatie is afgerond, maar dat nog niet
in de Tweede Kamer aanhangig is gemaakt. De AP heeft kritisch op dat voorstel geadviseerd
en de AP stelt dat de bezwaren van de AP ook weggenomen zullen moeten worden voor
de op grond van het onderhavige wetsvoorstel voorgenomen verwerking. Het is volgens
de AP echter niet wenselijk die bezwaren uitsluitend in het onderhavige wetsvoorstel
weg te nemen, omdat het voorstel afhankelijk is van het voorstel van rijkswet centrale
voorziening.
De AP adviseert ten eerste om het concept minder afhankelijk te maken van het wetsvoorstel
centrale voorziening en rekening te houden met de mogelijkheid dat de centrale voorziening
niet tot stand gebracht zou kunnen worden. Dat advies is opgevolgd door in het concept
alsnog uit te gaan van de huidig geldende Paspoortwet.
Daarmee is opvolging van het tweede advies om, in het licht van het voorgaande, de
toelichting aan te passen, waarin stond «dat de verwerking zoals die op grond van
het voorstel zal plaatsvinden aan de AVG voldoet, zoals nu reeds het geval is», niet
meer nodig.
8.2. Advies van het Adviescollege toetsing regeldruk
Het Adviescollege toetsing regeldruk heeft het dossier niet geselecteerd voor een
formeel advies, omdat het geen gevolgen voor de regeldruk heeft.
8.3. Internetconsultatie
Een conceptversie van het wetsvoorstel is op 16 december 2022 gepubliceerd in het
kader van een internetconsultatie die tot en met 31 januari 2023 heeft geduurd. Er
waren zes reacties, waarvan drie openbaar; op deze drie wordt hieronder ingegaan.
De eerste persoon (anoniem) die reageert vindt ten eerste dat de lengte niet meer
vermeld moet worden op de NIK (of in de chip van de NIK), omdat deze niet nauwkeurig
zou zijn en daardoor niet (meer) geschikt als identificatiemiddel. Artikel 3 van het
wetsvoorstel bepaalt welke persoonsgegevens op de NIK worden vermeld. Hieronder valt,
net als nu in artikel 3 van de Paspoortwet, ook de lengte van de houder. Het is op
dit moment niet bekend in hoeverre er in de praktijk gebruik wordt gemaakt van het
lengtegegeven op de kaart, of het verwijderen van het lengtegegeven problemen voor
burgers oplevert en of eventuele verwijdering mogelijk is op grond van Europese en
internationale afspraken. Er zal daarom een onderzoek worden gestart of de lengte
eventueel van de kaart kan worden gehaald. Los van de tijd die dat onderzoek vergt,
zijn met dit wetsvoorstel geen inhoudelijke wijzigingen beoogd (zie paragraaf 1.1
van deze memorie van toelichting). Het verwijderen van het lengtegegeven op de kaart
zal dus niet in dit wetsvoorstel worden meegenomen.
Ten tweede vindt deze persoon dat het beter is om geen vingerafdrukken te verzamelen
voor de aanvraag van een NIK en ze zeker niet toe te voegen aan de chip op de NIK.
Hij stelt dat op dit moment de benodigde technische maatregelen ontbreken om de afgenomen
vingerafdrukken te gebruiken als identificatiemiddel. Om het gebruik van vingerafdrukken
proportioneel te maken moet eerst meer onderzoek en innovatie plaatsvinden, zodat
de vingerafdrukken als betrouwbaar identificatiemiddel kunnen worden gebruikt. Op
grond van Verordening (EU) 2019/1157, die gaat over identiteitskaarten, is het opnemen
van twee vingerafdrukken in de chip van een identiteitskaart verplicht. Aan die chip
worden in de verordening ook hoge veiligheidseisen gesteld. De verordening stelt ook
regels voor het gebruik van vingerafdrukken in de chip op identiteitskaarten. Zo mogen
ze bijvoorbeeld alleen worden gebruikt om de identiteit van de houder te verifiëren
en om te kijken of het document authentiek is.
Ten derde vindt hij het van groot belang dat geen andere persoonsgegevens worden opgeslagen
in de chip van de identiteitskaart, dan de gegevens die worden benoemd in artikel 5
van het wetsvoorstel. In artikel 5 van het wetsvoorstel is geregeld welke gegevens
met betrekking tot de NIK in het basisregister reisdocumenten worden opgenomen. Dat
zijn dezelfde gegevens die daarin nu op grond van artikel 4d van de Paspoortwet zijn
opgenomen. Voor de gegevens die op de NIK zelf (en in de chip) worden vermeld, is
artikel 3 van belang (ontleend aan artikel 3 van de Paspoortwet). Er zijn drie gegevens
die wel op de NIK worden vermeld, maar niet in het basisregister reisdocumenten, te
weten de gezichtsopname, twee vingerafdrukken en de handtekening. De opname van de
gezichtsopname en twee vingerafdrukken op de NIK is echter verplicht op grond van
Verordening (EU) 2019/1157.66 Hetzelfde geldt voor de handtekening.67
Ten vierde heeft deze persoon diverse bezwaren tegen het opslaan van persoonsgegevens
in een centrale voorziening, zeker als het gaat om de gezichtsopname en vingerafdrukken.
Nu dit wetsvoorstel, anders dan de consultatieversie, uitgaat van de huidige tekst
van de Paspoortwet en de opslag van gezichtsopnames en vingerafdrukken onderdeel is
van het voorstel van rijkswet centrale voorziening (zie paragraaf 3.4), zullen bezwaren
zoals geuit door deze persoon in het kader van dat voorstel worden meegenomen.
Ten slotte vindt deze persoon dat uit artikel 7 van het conceptwetsvoorstel moet worden
geschrapt de verstrekking van persoonsgegevens die worden verwerkt voor identificatie
van personen aan, kort gezegd, opsporingsambtenaren, ambtenaren van het openbaar ministerie,
de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst.
Artikel 7 van het conceptwetsvoorstel is in totaliteit uit het wetsvoorstel geschrapt,
omdat dit uitging van artikel 4g van de consultatieversie van het voorstel van rijkswet
centrale voorziening,68 waarin de verstrekkingen van gezichtsopname en handtekening uit de centrale voorziening
is geregeld. De geuite bezwaren behoren dus bij dat voorstel van rijkswet en zullen
in dat kader worden meegenomen.
De tweede persoon (anoniem) maakt zich zorgen dat steeds meer gegevens worden vastgelegd,
met het gevaar dat ze in verkeerde handen komen, zorgen over de controlemogelijkheden
die dit voor de regering biedt en zorgen om de privacy. Ook deze bezwaren behoren
dus bij het voorstel van rijkswet centrale voorziening en zullen in dat kader worden
meegenomen.
De derde reactie komt van de Foarsitter Jongfyske Mienskip, die vraagt of het voorstel
van gedeputeerde staten Fryslân wordt overgenomen om de Fryske taal te vermelden op
identiteitsbewijzen. Uit de reactie blijkt dat gedeputeerde staten op 8 november 2022
heeft besloten om onderzoek te doen naar de Friese taal op identiteitsbewijzen, waaronder
de NIK. Net als bij het voorstel om de lengte schrappen van de NIK, geldt ook hier
dat nog niet bekend is welke gevolgen het heeft om een taal op de kaart toe te voegen.
Ook is het wijzigen van de talen op de kaart een inhoudelijke wijziging, terwijl die
met het onderliggende wetsvoorstel niet zijn beoogd (zie paragraaf 1.1 van deze memorie
van toelichting). Ten gevolge van de aangenomen motie-Tuinman69 over het uitgeven van identiteitskaarten in het Fries is in de Bestjoersôfspraak
Fryske taal en kultuer 2024–2028 afgesproken dat het opnemen van nieuwe talen op het
paspoort en/of de NIK (waaronder het Fries) de komende tijd nader zal worden verkend.70 Deze verkenning wordt de komende tijd uitgevoerd, maar het opnemen van nieuwe talen
op het paspoort en/of de NIK zal dus niet in dit wetsvoorstel worden meegenomen.
8.4. Reactie van de Vereniging van Nederlandse gemeenten en de Nederlandse Vereniging
voor Burgerzaken
De Vereniging van Nederlandse gemeenten (VNG) heeft per brief van 15 april gereageerd
op het concept van het onderhavige wetsvoorstel en het parallelle voorstel van rijkswet.
Zij kan zich in algemene zin vinden in de voorstellen en spreekt haar waardering uit
voor de uitgebreide toelichting op de wetsteksten. Wel wordt specifiek aandacht gevraagd
voor de gevolgen die de wetsvoorstellen hebben voor de gemeenten, zowel in organisatorische,
technische als financiële zin. In de toelichting op beide wetsvoorstellen wordt slechts
beperkt op deze gevolgen ingegaan, waardoor de impact van de nieuwe regelgeving voor
gemeenten niet duidelijk is. Hoewel blijkens de toelichting wordt gestreefd naar een
logische en samenhangende invoering van de verschillende wettelijke regelingen, zodat
deze zo efficiënt mogelijk kan geschieden, bestaat daarover geen zekerheid. Daarmee
is het niet duidelijk wat de omvang van de gevolgen voor de gemeenten kunnen zijn.
De VNG heeft ook aangegeven voor deze wijziging in de regelgeving in opdracht van
het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een impactanalyse uit
te kunnen voeren en daarover graag in overleg te treden. Het ministerie zal hierover
in gesprek gaan met de VNG.
Met de voorwaarde dat de impact van beide voorstellen nader onderzocht wordt en gemeenten
voor de financiële gevolgen worden gecompenseerd, kan de VNG met de conceptvoorstellen
instemmen.
De VNG had verder nog diverse redactionele opmerkingen bij het wetsvoorstel en de
memorie van toelichting, die grotendeels zijn overgenomen. Ook waren er wat meer inhoudelijke
opmerkingen en tekstvoorstellen over de aanleiding van het wetsvoorstel in samenhang
met de verhouding van het wetsvoorstel tot het Statuut (paragrafen 1.1 en 3.1); deze
zijn niet allemaal overgenomen, maar hebben wel geleid tot meer precisering en nuancering
van de tekst.
De Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB) onderstreept het belang van het
voorstel en ondersteunt graag bij het informeren van gemeenten over dit onderwerp.
De NVVB heeft nog wel een opmerking over het vervallen van artikel 33. Waarschijnlijk
is bedoeld dat in het conceptwetsvoorstel in artikel 33, eerste lid, onderdeel a,
wijziging van het geslacht (anders dan nu in artikel 47 van de Paspoortwet) geen reden
meer is om de NIK van rechtswege te laten vervallen. De NVVB wijst erop dat wanneer
iemand in het bezit is van een NIK en het geslacht wijzigt, maar de NIK niet van rechtswege
vervalt, de situatie kan ontstaan dat de geslachtsvermelding op de NIK niet in overeenstemming
is met de gewijzigde gegevens in de Basisregistratie Personen. Dit zou wellicht problemen
kunnen opleveren, bijvoorbeeld in het buitenland. De NVVB vraagt om een overgangsregeling
voor mensen die wel een geslachtsvermelding op de NIK hebben en die de komende jaren
hun geslacht gaan wijzigen.
De reactie van de NVVB heeft te maken met het feit dat in de tekst van het conceptwetsvoorstel
dat in consultatie is geweest, uit werd gegaan van de consultatieversie van het voorstel
van rijkswet centrale voorziening. In dat voorstel was ook het schrappen van de geslachtsaanduiding
op de NIK opgenomen en in verband daarmee ook een aanpassing in artikel 47 van de
Paspoortwet, waarop artikel 33 van het conceptwetsvoorstel was gebaseerd.
Inmiddels is het schrappen van de geslachtsaanduiding op de NIK opgenomen in een separaat
voorstel, namelijk het voorstel van rijkswet tot wijziging van de Paspoortwet in verband
met het schrappen van de geslachtsvermelding op de Nederlandse identiteitskaart (zie
paragraaf 3.3). In dat voorstel wordt artikel 47, eerste lid, onderdeel e, van de
Paspoortwet zo aangepast dat een wijziging van het geslacht op een (vervangende) NIK
waarop het geslacht nog is vermeld, nog steeds zal leiden tot het van rechtswege vervallen
van het document. Alleen voor documenten waar geen geslachtsaanduiding meer op staat,
zal een wijziging van geslacht uiteraard geen gevolgen kunnen hebben voor de rechtsgeldigheid
van het document. Het probleem dat de NVVB voorziet, is daarmee opgelost.
Wat het onderhavige wetsvoorstel betreft wordt niet meer uitgegaan van (de consultatieversie
van) het voorstel van rijkswet centrale voorziening. Artikel 33 is vernummerd tot
artikel 31 en daarin is, net als in het huidige artikel 47 van de Paspoortwet, wijziging
van het geslacht een grond voor het van rechtswege vervallen van het document. Zoals
aangegeven in paragraaf 3.3 zal samenloop tussen beide voorstellen worden geregeld,
opdat, indien beide voorstellen uiteindelijk tot wet zullen worden verheven, ook op
grond van de Wet op de Nederlandse identiteitskaart geen geslachtsaanduiding meer
op de (vervangende) NIK staat.
II. Artikelsgewijs deel
Artikel 1
De definities uit artikel 1 van de Paspoortwet komen hier terug, voor zover relevant
voor dit wetsvoorstel over de (vervangende) NIK. Een verschil met de Paspoortwet zit
bijvoorbeeld in de definitie van «vervallen of vervallenverklaring»; omdat de (vervangende)
NIK alleen van rechtswege kan vervallen en niet vervallen kan worden verklaard, is
de definitie in dit wetsvoorstel beperkt tot «vervallen». Zie daarover verder de toelichting
bij de artikelen 13, 14 en 30 van dit wetsvoorstel. Zie over de definities van «aanvraag»
en «wijziging» paragraaf 2.1 van het algemene deel.
Verder zijn definities opgenomen voor de begrippen «Nederlandse identiteitskaart»
en «vervangende Nederlandse identiteitskaart», met daarin een verwijzing naar de artikelen
waarin de aanspraken op en geldigheidsduur van deze twee soorten identiteitskaarten
worden vastgelegd.
Ten slotte is een definitie toegevoegd voor het begrip «basisregister reisdocumenten».
Zie voor de noodzaak van dit begrip in dit wetsvoorstel de paragrafen 2.1 en 2.2 van
het algemeen deel.
Artikel 2
Artikel 2 van dit wetsvoorstel correspondeert met artikel 2 van de Paspoortwet. Het
in dat laatste artikel opgenomen tweede lid, eerste volzin, waarin is bepaald dat
identiteitskaarten van het Europese deel van Nederland de NIK en de vervangende NIK
zijn, wordt nu opgenomen in het eerste lid.
In het tweede lid is bepaald dat wat bij of krachtens deze wet is bepaald ten aanzien
van de NIK van overeenkomstige toepassing op de vervangende NIK, tenzij anders is
bepaald. De reden hiervoor is ten eerste de leesbaarheid van de artikelen. Ten tweede
is de vervangende NIK op dit moment een document dat vanwege de samenhang met de Twbmt
zal vervallen met ingang van 1 maart 2027. Door het begrip «vervangende Nederlandse
identiteitskaart» zo min mogelijk te gebruiken, worden de aanpassingen die in dit
wetsvoorstel nodig zijn om de vervangende NIK uit de wet te schrappen op het moment
dat de Twbmt vervalt, een stuk eenvoudiger. Zie verder de toelichting bij artikel 50
van dit wetsvoorstel.
De in artikel 2, derde lid, van de Paspoortwet geregelde delegatiegrondslag voor vaststelling
van de geldigheidsduur en het model en de in artikel 2, vierde lid, van de Paspoortwet
geregelde zorgplicht voor de vervaardiging van de (vervangende) NIK zijn geregeld
in het derde en vierde lid. Het vijfde lid betreft regeling van het eigendomsrecht
van de (vervangende) NIK (vgl. artikel 3, vierde lid, van de Paspoortwet).
Artikel 3
Artikel 3 van dit wetsvoorstel komt grotendeels overeen met artikel 3 van de Paspoortwet
over de op een reisdocument te vermelden persoonsgegevens.
Een wetstechnisch verschil is dat in artikel 3, zesde lid, van de Paspoortwet is bepaald
dat in reisdocumenten die aan Nederlanders worden verstrekt, de Nederlandse nationaliteit
wordt vermeld. Nu de (vervangende) NIK uitsluitend aan Nederlanders worden verstrekt,
is ervoor gekozen de nationaliteit toe te voegen aan de opsomming in het eerste lid.
Uiteraard is de zin uit artikel 3, zesde lid, van de Paspoortwet over reisdocumenten
voor vluchtelingen en reisdocumenten die aan staatlozen worden verstrekt, in dit wetsvoorstel
niet opgenomen.
Een inhoudelijke wijziging ten opzichte van de huidige Paspoortwet betreft het schrappen
van de woonplaats en het adres in de opsomming in het eerste lid van de persoonsgegevens
die op elke identiteitskaart worden vermeld, met de mogelijkheid om bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur te bepalen dat daar in bepaalde gevallen van af kan
worden gezien. In het Paspoortbesluit is bepaald dat deze gegevens niet op de (vervangende)
NIK worden opgenomen. Om die reden wordt voorgesteld de woonplaats en het adres niet
meer te noemen in de opsomming van persoonsgegevens die op elke identiteitskaart worden
vermeld.
Het tweede lid komt inhoudelijk overeen met artikel 3, tweede lid, van de Paspoortwet:
de (vervangende) NIK is voorzien van de gezichtsopname en de handtekening van de houder
(volgens nader bij regeling van de Minister van BZK te stellen regels). De vingerafdrukken
worden, net als in de Paspoortwet, enkel opgenomen op de NIK en niet op de vervangende
NIK.
Het derde lid bevat een meer technische (geen inhoudelijke) wijziging ten opzichte
van de huidige Paspoortwet. Voorgesteld wordt om niet te bepalen dat bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur identiteitskaarten kunnen worden aangewezen die niet
worden voorzien van een gezichtsopname, vingerafdrukken of handtekening van de houder.
In principe is een NIKimmers altijd voorzien van een gezichtsopname, vingerafdrukken
en handtekening van de houder en een vervangende NIK altijd van een gezichtsopname
en handtekening. Om die reden wordt voorgesteld enkel te bepalen dat bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld over de gevallen waarin
kan worden afgezien van het opnemen van de vingerafdrukken of de handtekening indien
deze niet van de houder kunnen worden verkregen. Het stellen van regels over het afzien
van een gezichtsopname is niet nodig: onder de Paspoortwet wordt daarvan voor de NIK
en vervangende NIK geen gebruik gemaakt.71 In het besluit dat op grond van dit derde lid zal worden vastgesteld, zal voor de
uitzonderingsgevallen worden aangesloten bij wat nu is bepaald in artikel 28a van
de Paspoortuitvoeringsregeling Nederland 2001 (geen vingerafdrukken of slechts één
vingerafdruk indien de daartoe aangewezen persoon van oordeel is dat het fysiek dan
wel als gevolg van een tijdelijke verhindering onmogelijk is om van de aanvrager te
verlangen dat bij hem op het moment van het indienen van de aanvraag twee vingerafdrukken
worden opgenomen) en artikel 29 van de Paspoortuitvoeringsregeling Nederland 2001
(geen handtekening indien de persoon aan wie het aangevraagde reisdocument moet worden
verstrekt door leeftijd of een handicap niet in staat is zijn handtekening te plaatsen).
Subdelegatie naar een ministeriële regeling is wenselijk voor de administratieve procedures
hieromtrent (zoals regels over van welke vingers afdrukken worden gemaakt72 en over het eventueel verlangen van een medische verklaring bij tijdelijke verhindering
om twee vingerafdrukken op te nemen73).
Het vierde lid wijkt qua formulering af van de Paspoortwet, maar regelt niets nieuws
ten opzichte van de huidige regelgeving onder de Paspoortwet. In artikel 3, vierde
lid, van de Paspoortwet is bepaald dat in bij of krachtens algemene maatregel van
rijksbestuur te bepalen gevallen in een reisdocument het burgerservicenummer van de
houder wordt vermeld. In artikel 1.5 van het Paspoortbesluit is vervolgens bepaald
dat het burgerservicenummer op NIK’s en bepaalde, maar dus niet alle, reisdocumenten
wordt vermeld, tenzij aan de houder geen burgerservicenummer is toegekend. Het in
een besluit aanwijzen van documenten waarop in beginsel het burgerservicenummer wordt
vermeld, is voor dit wetsvoorstel niet nodig, aangezien dat nummer op zowel de NIK
als de vervangende NIK wordt vermeld. Voorts is er geen behoefte om de uitzondering
voor burgers die niet over een burgerservicenummer beschikken te regelen op een ander
niveau dan de wet zelf.
In het vijfde lid is de vermelding van de territoriale geldigheid beperkt tot de vervangende
NIK, omdat deze voor de NIK niet relevant is (vgl. artikel 3, vijfde lid, van de Paspoortwet).
Het zesde lid is gelijk aan het zevende lid van artikel 3 van de Paspoortwet.
Net als in de Paspoortwet moeten de tot uitreiking bevoegde autoriteiten een administratie
bijhouden ten behoeve van de aanvraag, verstrekking en uitreiking van de Nederlandse
identiteitskaart. De regels hierover in het zevende lid zijn hetzelfde als in de Paspoortwet.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking
tot de verwerking van gegevens in de administratie. Te denken valt aan een bepaling
waarin is geregeld dat de autoriteiten deze administratie in de praktijk kunnen combineren
met de administratie die ze op grond van de Paspoortwet bijhouden. Ook zal worden
bepaald dat verstrekkingen van gegevens over NIK’s uit die administraties mogelijk
zijn aan zowel de autoriteiten die belast zijn met de uitvoering van dit wetsvoorstel
als aan autoriteiten die belast zijn met de uitvoering van de Paspoortwet.
Het achtste lid ten slotte is gelijk aan artikel 3, negende lid, van de Paspoortwet,
maar dan toegespitst op de bewaartermijn van de vingerafdrukken die zijn opgenomen
bij de aanvraag van een Nederlandse identiteitskaart opgenomen vingerafdrukken worden
bewaard totdat de uitreiking van de aangevraagde.
Artikel 4
In artikel 4 van het wetsvoorstel is bepaald dat op de NIK (en dus niet op de vervangende
NIK) het publiek identificatiemiddel wordt geplaatst en worden aanvullende zaken daaromtrent
geregeld of gedelegeerd. Op dit moment is dat alles geregeld in artikel 1.6 van het
Paspoortbesluit (ter uitvoering van artikel 3a, eerste lid, van de Paspoortwet).
In het voorgestelde vierde lid wordt bepaald dat de benodigde technische en organisatorische
voorzieningen getroffen kunnen worden voor het gebruik van het publiek identificatiemiddel.
Het betreft productievoorzieningen zoals een CAN code (card access number), PIN code
(personal identification number), een PUK code (pin unlock key) en een code waarmee
het publiek identificatiemiddel definitief kan worden ingetrokken. Daarnaast zijn
organisatorische voorzieningen getroffen voor het genereren en verzenden van de PIN
en PUK codes die noodzakelijk zijn om het middel te kunnen activeren. De gedetailleerde
inrichting van de technische voorzieningen van dit proces en de ermee samenhangende
verwerking van gegevens zal, net als nu onder de Paspoortwet, bij of krachtens algemene
maatregel van rijksbestuur nader worden uitgewerkt.74
Artikel 5
Artikel 5 van dit wetsvoorstel correspondeert met artikel 4d van de Paspoortwet. In
het eerste lid is bepaald welke gegevens met betrekking tot de NIK worden opgenomen
in het basisregister reisdocumenten, dat in artikel 1 is gedefinieerd als het register,
bedoeld in artikel 4c van de Paspoortwet. Zoals in paragraaf 2.1 al is toegelicht,
zullen de gegevens over de NIK opgenomen blijven in het bestaande basisregister reisdocumenten,
dat zijn grondslag vindt in de Paspoortwet. De op te nemen gegevens zijn dezelfde
als die nu op grond van artikel 4d, eerste lid, onderdelen a tot en met c, van de
Paspoortwet in de basisregistratie reisdocumenten worden opgenomen.
Omdat de woonplaats en het adres van de houder niet worden genoemd in de opsomming
van gegevens die op een NIK worden vermeld op grond van artikel 3 van dit wetsvoorstel
(waarnaar wordt verwezen in artikel 5, eerste lid, onderdeel a, van dit wetsvoorstel),
maar die gegevens wel in het basisregister vermeld moeten blijven, is in onderdeel
b «woonplaats en adres van de houder» toegevoegd. Deze gegevens worden gebruikt voor
de toezending van de brief met daarin de pincode die benodigd is voor de activatie
van het publiek identificatiemiddel op de NIK. Ook gebruikt de Minister van Buitenlandse
Zaken deze gegevens om documenten aangetekend te versturen.
Ter verduidelijking en ter onderscheiding van artikel 4d in de Paspoortwet is in het
eerste, tweede en derde lid bepaald dat het steeds gaat om gegevens met betrekking
tot de NIK.
Het tweede lid is gericht tot (onder andere) de autoriteiten die belast zijn met de
uitvoering van deze wet en bepaalt dat zij de in het basisregister reisdocumenten
op te nemen gegevens verstrekken aan de Minister van BZK.
Het derde lid maakt het mogelijk om bij algemene maatregel van bestuur andere organen,
instellingen of personen, die bij de uitoefening van hun wettelijke taak over gegevens
met betrekking tot de NIK komen te beschikken die van belang zijn voor de bijhouding
van het basisregister reisdocumenten, aan te wijzen om die gegevens te verstrekken
aan de Minister van BZK. Voor aanwijzing op grond van het derde lid kan bijvoorbeeld
aanleiding zijn, indien het wenselijk is dat in het basisregister een status van een
Nederlandse identiteitskaart wordt opgenomen, waar bepaalde overheidsorganen in hun
uitvoeringspraktijk kennis van dragen.
Op grond van het vierde lid kunnen indien gewenst bij of krachtens algemene maatregel
van bestuur nadere regels worden gesteld omtrent de gegevensverwerking in het basisregister
reisdocumenten op grond van deze wet. Op dit moment wordt met name gedacht aan meer
administratieve en/of gedetailleerde voorschriften, zoals de statusgegevens van de
NIK75, de statusgegevens van de NIK als publiek identificatiemiddel76 en allerlei andere regels over de wijze en het moment van aanleveren van gegevens
ten behoeve van het basisregister reisdocumenten.77 Voor dergelijke regels is de subdelegatie naar het niveau van ministeriële regeling
wenselijk. De mogelijkheid van delegatie naar algemene maatregel van bestuur wordt
opengehouden voor eventuele nadere regels die zich niet lenen voor subdelegatie.
Artikelen 5a en 51
In artikel I, onderdeel Cc, van de Rijkswet van 6 maart 2020 houdende wijziging van
de Paspoortwet in verband met de invoering van elektronische identificatie met een
publiek identificatiemiddel en het uitbreiden van het basisregister reisdocumenten
(Stb. 2020, 104) is bepaald dat artikel 4a van de Paspoortwet over het register vermiste of vervallen
reisdocumenten (hierna: RVVR) komt te vervallen. Dat onderdeel van artikel I is nog
niet in werking getreden78 en zal op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip alsnog in werking treden.
Toen die rijkswet, met uitzondering van artikel I, onderdeel Cc, op 1 januari 2021
in werking trad, is het nieuwe basisregister reisdocumenten in gebruik genomen (artikelen
4c, 4d en 4e van de Paspoortwet). De verstrekkingen konden echter nog niet vanaf die
datum vanuit het basisregister reisdocumenten plaatsvinden, omdat de datamigratie
naar dat register nog plaats moest vinden. Daarom is tijdelijk ook het oude register,
van «basisregister reisdocumenten» omgedoopt tot «het register vermiste of vervallen
reisdocumenten», geregeld in artikel 4a van de Paspoortwet, nog in gebruik. Er is
dus sprake van een overgangssituatie waarin de wettelijke bepalingen voor zowel het
oude als voor het nieuwe register tijdelijk naast elkaar bestaan.79 Op dit moment is de datamigratie voltooid. Behalve datamigratie is ook nodig dat
de afnemers van het RVVR technisch worden aangesloten en juridisch geautoriseerd om
de gegevens voortaan verstrekt te kunnen krijgen vanuit het basisregister reisdocumenten.
De verwachting is dat dat proces halverwege 2025 zal zijn voltooid. Voor het geval
het onderhavige voorstel van wet tot wet wordt verheven en eerder in werking treedt
dan het moment waarop het proces van aansluiting is voltooid en artikel 4a van de
Paspoortwet dus kan vervallen, moet het RVVR ook de gegevens over de NIK blijven bevatten.
In het voorgestelde artikel 5a van het onderhavige wetsvoorstel is daarom, net als
in artikel 5 over het basisregister reisdocumenten, bepaald dat de autoriteiten, belast
met de uitvoering van deze wet, aan Onze Minister van BZK de in het register vermiste
of vervallen reisdocumenten, bedoeld in artikel 4a van de Paspoortwet, op te nemen
gegevens met betrekking tot de NIK verstrekken, bedoeld in artikel 4a, derde lid,
van de Paspoortwet. Deze bepaling is ontleend aan en in lijn met artikel 4a, vierde
lid, van de Paspoortwet. Omdat de bepaling in artikel 5a op zichzelf staat en niet
is omgeven door andere artikelleden, is anders dan in de Paspoortwet gekozen voor
een actieve formulering in plaats van een passieve en is expliciet opgenomen dat de
op te nemen gegevens verstrekt moeten worden aan de Minister van BZK.
In het parallelle voorstel van rijkswet wordt voorgesteld artikel 4a van de Paspoortwet
zodanig aan te passen dat, net als in de artikelen over het basisregister reisdocumenten,
er rekening mee wordt gehouden dat in het register vermiste of vervallen reisdocumenten
ook gegevens opgenomen blijven met betrekking tot NIK’s, waarbij ook wordt verwezen
naar de Wet op de Nederlandse identiteitskaart voor de gronden voor het van rechtswege
vervallen van die documenten (artikel 4a, derde lid, van de Paspoortwet). Daarmee
wordt de huidige situatie voortgezet. Zie verder ook de toelichting bij artikel I,
onderdeel D, van het parallelle voorstel van rijkswet.
Omdat het een tijdelijk artikel betreft, wordt voorgesteld het op te nemen in een
aparte paragraaf en apart artikel met beide een afwijkende nummering (paragraaf 3a
en artikel 5a), zodat na het vervallen van deze paragraaf en dit artikel de nummering
in de wet doorlopend blijft en er geen gaten in de nummering vallen.
In artikel 51 is geregeld dat op het moment dat artikel 4a van de Paspoortwet vervalt
(bij inwerkingtreding van artikel I, onderdeel Cc, van de Rijkswet van 6 maart 2020
houdende wijziging van de Paspoortwet in verband met de invoering van elektronische
identificatie met een publiek identificatiemiddel en het uitbreiden van het basisregister
reisdocumenten (Stb. 2020, 104)), gelijktijdig ook paragraaf 3a (met daarin artikel 5a) van deze wet vervalt.
Artikelen 6 tot en met 10
De artikelen 6 tot en met 10 van dit wetsvoorstel, de «Overige algemene bepalingen»
in paragraaf 4 van hoofdstuk 1 van dit wetsvoorstel, komen overeen met de artikelen
5 tot en met 8 van de Paspoortwet, uiteraard met dien verstande dat de begrippen «reisdocument(en)»
steeds zijn vervangen door «Nederlandse identiteitskaart». Voorts zijn in de artikelen
8 en 9 van dit wetsvoorstel (vgl. artikelen 6 en 7 van de Paspoortwet) verwijzingen
naar Aruba, Curaçao en Sint Maarten niet opgenomen, aangezien de autoriteiten aldaar
geen bevoegdheden hebben omtrent de uitgifte van de (vervangende) NIK.
In artikel 6 is, ter handhaving van de huidige wetgeving en praktijk, expliciet opgenomen
dat inlevering van een NIK waarvan degene die hem in zijn bezit heeft niet de houder
is (behoudens de in het artikel genoemde uitzonderingssituaties) ook kan geschieden
bij de Gouverneur van Aruba, Curaçao of Sint Maarten, die namelijk op grond van artikel 50b
van de Paspoortwet tot inhouding van de NIK bevoegd blijft.80
Ten aanzien van artikel 8 van het wetsvoorstel wordt nog opgemerkt dat dit artikel
is opgenomen omdat in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba de Algemene wet bestuursrecht (uitzonderingen daargelaten) en de daarin opgenomen geheimhoudingsplicht (artikel 2.5
van de Awb) niet van toepassing is.81
In artikel 9, eerste lid, onderdeel a, van dit wetsvoorstel is anders dan in de Paspoortwet
het woord «dient» vermeden, omdat het niet meer gebruikelijk is om dat woord te gebruiken
in regelgeving.
De in artikel 10 van het wetsvoorstel neergelegde bevoegdheid dient ervoor om in bijzondere
situaties, wanneer het door bepaalde internationale ontwikkelingen niet mogelijk is
om via de gewone diplomatieke of consulaire vertegenwoordigingen in een bepaald land
aan personen, die daarvoor in aanmerking zouden komen, een Nederlandse identiteitskaart
te verstrekken, deze en andere bevoegdheden van deze wet tijdelijk over te dragen
aan autoriteiten van met het Koninkrijk bevriende mogendheden, die nog wel in het
desbetreffende land functioneren. Daarbij wordt er naar gestreefd de bepalingen van
deze wet zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing te laten zijn. Het tijdelijk
verlenen van deze bevoegdheden aan andere autoriteiten verdient de voorkeur boven
andere oplossingen, zoals het door de autoriteiten van een bevriende mogendheid afgeven
van zogenaamde beschermingspaspoorten, omdat thans een Nederlandse identiteitskaart
kan worden verstrekt volgens de Nederlandse regels, voor zover mogelijk.82
Artikelen 11 en 12
De artikelen 11 en 12 van dit wetsvoorstel, waarin de aanspraken worden geregeld op
verstrekking van de NIK en de vervangende NIK zijn zo goed als identiek aan de artikelen
16a en 17 van de Paspoortwet. Gelet op artikel 2, tweede lid, van dit wetsvoorstel
(op grond waarvan hetgeen bij of krachtens deze wet is bepaald ten aanzien van de
NIK van overeenkomstige toepassing is op de vervangende NIK, tenzij anders is bepaald),
is in artikel 12 van dit wetsvoorstel expliciet bepaald dat daarin wordt afgeweken
van artikel 11, eerste lid, van de wet.
Artikel 13
Artikel 13 van dit wetsvoorstel is gelijkluidend aan artikel 23b van de Paspoortwet,
met dit verschil dat door toevoeging van het woord «uitsluitend» tot uitdrukking wordt
gebracht dat oplegging van een verbod als bedoeld in artikel 3 van de Twbmt de enige
weigeringsgrond is voor de NIK. Gronden voor vervallenverklaring zijn er niet voor
de (vervangende) NIK. Dat is ook zo onder de Paspoortwet, waar in artikel 46a is bepaald
dat de (vervangende) NIK niet vervallen kan worden verklaard. In artikel 46a van de
Paspoortwet is ook geregeld dat de vervangende NIK niet kan worden geweigerd, wat
in dit wetsvoorstel terugkomt in artikel 28 van dit wetsvoorstel over de bevoegdheid
tot weigering.
Artikel 14
Gelet op artikel 13 van dit wetsvoorstel heeft artikel 14 van dit wetsvoorstel, dat
correspondeert met artikel 25 van de Paspoortwet, enkel betrekking op aspecten van
registratie in het RPS rondom weigering van de NIK. Het eerste lid van artikel 14
is daarom, anders dan artikel 25 van de Paspoortwet, beperkt tot de vermelding van
de bezwaren die tegen een persoon bestaan bij het doen van een verzoek tot weigering.
De gronden, bedoeld in artikel 25 van de Paspoortwet, en het verzoek tot vervallenverklaring
zijn voor de NIK niet relevant.
Het tweede lid van artikel 25 van de Paspoortwet lijkt in zijn huidige bewoording
alleen van toepassing op de gronden, bedoeld in het eerste lid, en dus niet op de
bezwaren die tegen een persoon bestaan op grond van bijvoorbeeld artikel 23b van de
Paspoortwet. Echter, ook indien de bezwaren op grond van artikel 23b vervallen, is
het nodig dat de autoriteit die een verzoek tot weigering heeft gedaan (de Minister
van Veiligheid en Justitie), het aan de Minister van BZK meldt indien de bezwaren
zijn vervallen. In het parallelle voorstel van rijkswet wordt daarom ook voorgesteld
de bewoording van artikel 25, tweede lid, van de Paspoortwet, aan te passen en toe
te voegen dat ook kennisgeving moet worden gedaan van het vervallen van bezwaren tegen
de persoon. Artikel 14, tweede lid, van dit wetsvoorstel is uitsluitend van toepassing
op deze bezwaren. Concreet gaat het dan de gevallen waarin het uitreisverbod op grond
van de Twbmt is vervallen.
Het derde lid van artikel 14 van dit wetsvoorstel correspondeert met het derde lid
van artikel 25 van de Paspoortwet en is ook, qua bevoegde autoriteit en de reden van
vermelding in het register, toegespitst op de weigeringsgrond van artikel 16. Zoals
in paragraaf 2.1 van het algemeen deel al is toegelicht, is het register waarin de
persoon wordt vermeld het register dat wordt bijgehouden op grond van artikel 25 van
de Paspoortwet, het RPS. Op grond van artikel 25, derde lid, van de Paspoortwet kunnen,
onder verwijzing naar artikel 3 van die wet, in het RPS ook de woonplaats en het adres
van de betrokken persoon worden vermeld. Die gegevens blijven nodig, ook voor registraties
in het RPS op grond van dit wetsvoorstel, en wel om de betrokken persoon in kennis
te kunnen stellen van de registratie. Om die reden wordt voor de gegevens die vermeld
kunnen worden ook verwezen naar artikel 5, eerste lid, onderdeel b, van dit wetsvoorstel,
waar woonplaats en adres worden genoemd als gegevens die in het basisregister reisdocumenten
worden opgenomen.
Voor het vierde lid geldt dat alleen de tweede zin van artikel 25, vierde lid, van
de Paspoortwet (zoals voorgesteld in het parallelle voorstel van rijkswet) is overgenomen.
Het betreft de verplichting voor de autoriteiten die bevoegd zijn om een NIK te verstrekken,
uit te reiken of in te houden op grond van dit wetsvoorstel, om een administratie
bij te houden van mededeling die zij op grond van artikel 25, vierde lid, eerste volzin,
van de Paspoortwet ontvangen van de Minister van BZK. Die mededelingen over in het
register vermelde personen kunnen straks op grond van het parallelle voorstel van
rijkswet ook worden gedaan op grond van de Paspoortwet aan de autoriteiten die een
kennisgeving tot opname in het register hebben gedaan op grond van artikel 14, tweede
lid, van dit wetsvoorstel (zie ook paragraaf 2.1 van het algemeen deel).
Het vijfde lid ten slotte correspondeert gedeeltelijk met artikel 25, vijfde lid,
van de Paspoortwet. Verwijdering uit het RPS geschiedt straks nog steeds op grond
van artikel 25, vijfde lid, eerste volzin, van de Paspoortwet door de Minister van
BZK als een kennisgeving als bedoeld in het tweede lid is ontvangen of na twee jaar,
indien in de twee jaar nadat een verzoek een tot weigering is gedaan een zodanige
kennisgeving niet is ontvangen. In het parallelle voorstel van rijkswet wordt geregeld
dat verwijdering ook geschiedt bij een kennisgeving als bedoeld in artikel 14, tweede
lid, van dit wetsvoorstel (in samenhang met artikel 13 van dit wetsvoorstel gaat het
dan om het vervallen van het uitreisverbod). Het verwijderen van de vermelding uit
het RPS zodra de gronden ten aanzien van de betrokken persoon bij de Minister van
BZK onderscheidenlijk de Gouverneur niet meer bestaan in artikel 25, vijfde lid, eerste
volzin, van de Paspoortwet is voor de NIK niet relevant: weigering van de NIK is immers
alleen mogelijk in verband met de weigeringsgrond in artikel 13 van dit wetsvoorstel,
waarbij de Minister van BZK onderscheidenlijk de Gouverneur geen rol spelen, maar
de Minister van Justitie en Veiligheid. In het vijfde lid van artikel 14 van dit wetsvoorstel
is, corresponderend met artikel 25, vijfde lid, derde volzin, van de Paspoortwet,
geregeld dat de autoriteit die op grond van de Paspoortwet in kennis is gesteld van
de verwijdering, de vermelding van de persoon in zijn eigen administratie die hij
bijhoudt op grond van artikel 14, vierde lid, van dit wetsvoorstel terstond moet verwijderen.
Artikel 15
De autoriteiten die bevoegd zijn tot het in ontvangst nemen van aanvragen voor een
(vervangende) NIK zijn dezelfde als die genoemd in artikel 26, vierde lid, in samenhang
met het eerste lid, onderdelen a, c, d en e, van de Paspoortwet.
De mogelijkheid in de Paspoortwet om bij of krachtens algemene maatregel van (rijks)bestuur
aanvullende gevallen te regelen waarin de gezaghebbers in de openbare lichamen een
aanvraag voor een document in behandeling kunnen nemen, keert in onderdeel b niet
terug. Die mogelijkheid wordt onder de Paspoortwet gebruikt voor aanvragen van nooddocumenten,
faciliteitenpaspoorten en tweede paspoorten. Voor de NIK is een dergelijke aanvulling
nu dus overbodig en in de toekomst naar verwachting ook niet nodig.
In onderdeel c wordt voor aanvragen in het buitenland Onze Minister van Buitenlandse
Zaken aangewezen, voor zover het personen betreft die zich buiten het Koninkrijk bevinden.
In het Besluit aanwijzing van posten bevoegd tot het in ontvangst nemen van aanvragen
voor reisdocumenten en identiteitskaarten is deze bevoegdheid (en ook de uitreikingsbevoegdheid)
gemandateerd aan de hoofden van in dat besluit genoemde consulaire posten en in het
besluit aangewezen externe dienstverleners.83 Die mandatering zal onder de Wet op de Nederlandse identiteitskaart worden voortgezet.
Op grond van onderdeel d zal, in lijn met de huidige regeling in het Paspoortbesluit
en de Paspoortuitvoeringsregeling Nederland 2001, de burgemeester van Haarlemmermeer
worden aangewezen als bevoegde autoriteit voor het in ontvangst nemen van aanvragen
voor NIK’s van personen die in de basisadministratie van Aruba, Curaçao of Sint Maarten
zijn ingeschreven (vgl. artikel 3.2, tweede lid, Paspoortbesluit) en zullen de burgemeesters
van 12 gemeenten84 worden aangewezen voor het in ontvangst nemen van aanvragen voor NIK’s van personen
die niet in de basisregistratie personen als ingezetene zijn ingeschreven (vgl. artikel 7
van de Paspoortuitvoeringsregeling Nederland 2001).
Artikel 16
De inhoud van artikel 16 van dit wetsvoorstel is gelijk aan die van artikel 27 van
de Paspoortwet, met dien verstande dat de verwijzing naar de bevoegde autoriteiten
in Aruba, Curaçao en Sint Maarten niet is opgenomen, omdat die autoriteiten geen rol
spelen bij de uitgifte van de (vervangende) NIK.
Artikel 17
Artikel 17 van dit wetsvoorstel correspondeert met artikel 28 van de Paspoortwet.
Persoonlijke verschijning voor de autoriteit die bevoegd is tot het in ontvangst nemen
van aanvragen is voor de aanvraag van een NIK (niet de vervangende NIK) altijd verplicht
op grond van Verordening (EU) 2019/1157 van het Europees Parlement en de Raad van
20 juni 2019 betreffende de versterking van de beveiliging van identiteitskaarten
van burgers van de Unie en van verblijfsdocumenten afgegeven aan burgers van de Unie
en hun familieleden die hun recht van vrij verkeer uitoefenen (PbEU 2019, L 188).85 Aan die persoonlijke verschijningsplicht wordt ook voldaan bij huisbezoeken bij mensen
die om fysieke redenen niet in staat zijn om naar bijvoorbeeld het gemeentehuis te
komen. De uitzondering op de verschijningsplicht zou in theorie enkel zien op een
aanvraag voor een vervangende NIK in het buitenland die door een niet regulier aangewezen
derde partij, zoals een notaris of lokale autoriteit, wordt ingenomen. Er is echter
geen reden om wat betreft de persoonlijke verschijningsplicht aan iemand die een vervangende
NIK aanvraagt omdat aan hem een uitreisverbod is opgelegd op grond van artikel 3 van
de Twbmt, minder strenge eisen te stellen dan aan iemand die een «gewone» NIK aanvraagt.
Daarom is de uitzondering op de verschijningsplicht van artikel 28, derde lid, van
de Paspoortwet, niet in dit wetsvoorstel opgenomen. Overigens is de kans miniem dat
een dergelijke aanvraag zich in de praktijk zou voordoen.
Anders dan in de Paspoortwet is het niet nodig om in het eerste en derde lid iets
te bepalen omtrent het verkrijgen van zekerheid over de verblijfstitel bij niet-Nederlanders,
aangezien de (vervangende) NIK uitsluitend aan Nederlanders wordt verstrekt (zie de
artikelen 11 en 12 van dit wetsvoorstel). Verder wordt anders dan in de Paspoortwet
het woord «dient» in het derde lid niet meer gebruikt.
In het vierde lid ten slotte is een grondslag opgenomen om bij of krachtens algemene
maatregel van bestuur regels te stellen over de gegevens die in de aanvraag worden
opgenomen en de wijze waarop dit gebeurt, over de door de betrokkene in het kader
van het aanvraag- en uitgifteproces van identiteitskaarten over te leggen bescheiden
en de beoordeling daarvan en over de beveiliging van dit proces. Op grond van dit
vierde lid zullen op het niveau van algemene maatregel van bestuur bijvoorbeeld regels
worden gesteld over de gegevens die gebruikt worden om zekerheid te krijgen over het
Nederlanderschap van de aanvrager.86 Meer administratieve en gedetailleerde (technische) regels zullen op het niveau van
een ministeriële regeling terecht komen.87
Artikel 18
Voorgesteld wordt om in artikel 18 van dit wetsvoorstel te bepalen dat de aanvrager
van een identiteitskaart bij zijn aanvraag alle NIK’s of reisdocumenten die op zijn
naam zijn gesteld ter inzage moet overleggen, ongeacht of hun geldigheidsduur is verstreken,
zodat aan het begin van het aanvraagproces net als nu alle relevante documenten worden
overgelegd. In de Paspoortwet is hetzelfde geregeld in artikel 29, eerste lid, dat
in het parallelle voorstel van rijkswet wordt aangepast door voortaan NIK’s apart
te noemen naast reisdocumenten (aangezien het begrip «reisdocumenten» straks niet
meer de NIK’s omvat). Het is in de Paspoortwet steeds zo geweest dat de NIK of de
vervangende NIK moeten worden overgelegd bij de aanvraag van reisdocumenten en vice
versa. Het verschijnen aan de balie bij de aanvraag van een nieuw document is bij
uitstek de gelegenheid om andere documenten die in het bezit zijn van de houder te
controleren in verband met doelen, genoemd in paragraaf 2.2. van het algemeen deel.
Net zoals dat in artikel 26, eerste lid, van de Paspoortwet is geregeld, is het ook
bij de aanvraag van een NIK nodig dat eventuele buitenlandse reisdocumenten worden
overgelegd (eerste lid) of dat de aanvrager het moet melden als hij in een buitenlands
reisdocument staat vermeld (tweede lid). Deze informatie is van belang voor met name
aanvragen in het buitenland of in de grensgemeenten om vast te kunnen stellen of iemand
(nog) de Nederlandse nationaliteit bezit.
Artikelen 19 en 21
De artikelen 19 en 21 van dit wetsvoorstel zijn inhoudelijk gelijk aan de artikelen
31 en 33 van de Paspoortwet.
Artikel 20
In artikel 20, eerste lid (in samenhang met het derde lid) van dit wetsvoorstel wordt
bepaald dat de aanvrager van een NIK of vervangende NIK alle NIK’s die op zijn naam
zijn gesteld moet inleveren bij uitreiking van een nieuwe NIK of vervangende NIK,
tenzij de aanvrager eerder melding heeft gedaan dat een eerder uitgereikte NIK of
vervangende NIK is vermist of mogelijk voorwerp is van fraude. Daarmee wordt voorkomen
dat iemand beschikt over twee geldige (vervangende) NIK’s of een geldige NIK naast
een geldende vervangende NIK. Datzelfde is nu geregeld in artikel 32 in samenhang
met artikel 30 van de Paspoortwet. Reisdocumenten als bedoeld in artikel 2, eerste
lid, van de Paspoortwet hoeven dus niet te worden ingeleverd bij uitreiking van een
NIK. Dat is in lijn met het huidige beleid dat is neergelegd in artikel 30, eerste
en tweede lid, van de Paspoortwet, op grond waarvan iemand zowel houder kan zijn van
een NIK als van een reisdocument. Dat principe blijft dus overeind.
In het tweede lid (in samenhang met het eerste en derde lid) wordt geregeld dat de
aanvrager van een vervangende NIK, naast alle NIK’s die op zijn naam zijn gesteld
(eerste lid), ook alle reisdocumenten die op zijn naam zijn gesteld in moet leveren
bij uitreiking van een vervangende NIK, tenzij de aanvrager eerder melding heeft gedaan
dat een eerder uitgereikt reisdocument is vermist of mogelijk voorwerp is van fraude.
Ook dat is in lijn met het huidige artikel 32 in samenhang met artikel 30 van de Paspoortwet.
De achtergrond daarvan is dat de grond voor uitreiking van een vervangende NIK de
oplegging van een uitreisverbod is als bedoeld in artikel 3 van de Tijdelijke wet
bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding (nu nog artikel 17, eerste lid, van
de Paspoortwet en artikel 12 van dit wetsvoorstel). Datzelfde uitreisverbod leidt
tot het van rechtswege vervallen van reisdocumenten (artikel 47, eerste lid, onderdeel
i, van de Paspoortwet). Andersom is in artikel 32 van de Paspoortwet (zie het parallelle
voorstel van rijkswet) geregeld dat de vervangende NIK niet kan worden behouden zodra
een reisdocument wordt verstrekt.
Artikelen 22 tot en met 24
De artikelen 22 tot en met 24 van dit wetsvoorstel betreffen de regels omtrent aanvragen
door of ten behoeve van minderjarigen jonger dan twaalf jaar. Deze artikelen corresponderen
met de bepalingen omtrent aanvragen door of ten behoeve van handelingsonbekwamen in
de Paspoortwet (artikelen 34 tot en met 39), voor zover deze relevant zijn voor minderjarigen
jonger dan twaalf jaar. In paragraaf 2.2 van deze memorie van toelichting is daar
al uitgebreid op ingegaan.
In artikel 22 van dit wetsvoorstel is voorts in het eerste lid de verwijzing naar
een Voogdijraad in Aruba, Curaçao of Sint Maarten net als in artikel 34, eerste lid,
de Paspoortwet opgenomen, omdat ook in die landen door of ten behoeve van minderjarigen
een NIK kan worden aangevraagd (bij de burgemeester van Haarlemmermeer op de vestigingen
van de Vertegenwoordiging van de Nederlandse regering bij de regeringen van die drie
landen van het Koninkrijk). Indien geen verklaring van toestemming kan worden overgelegd,
kan, net als in de huidige regeling in de Paspoortwet, in bijzondere gevallen een
nooddocument worden verstrekt vooruitlopend op een rechterlijke uitspraak of beschikking
ter zake van een vervangende verklaring van toestemming voor handelingsonbekwamen.
Daartoe wordt in het parallelle voorstel van rijkswet aan artikel 39 van de Paspoortwet
een tweede lid toegevoegd, waarmee het daaromtrent bepaalde met betrekking tot de
aanvraag van reisdocumenten in artikel 39, eerste lid, van de Paspoortwet ook geldt
voor de bedoelde situatie met betrekking tot een aanvraag van een NIK. Zie verder
de toelichting bij artikel I, onderdeel
U, in de memorie van toelichting bij het parallelle voorstel van rijkswet.
Anders dan in artikel 34, vierde lid, van de Paspoortwet kan de rechter op grond van
artikel 22, vierde lid, van dit wetsvoorstel bij het afgeven van een vervangende verklaring
niet als voorwaarde stellen dat de territoriale geldigheid van een aangevraagde NIK
wordt beperkt. De territoriale geldigheid wordt niet vermeld op een NIK, maar wel
op de vervangende NIK (artikel 3, vijfde lid, van het wetsvoorstel), waarbij het gaat
om de aanduiding dat de kaart niet geldig is voor reizen (buiten Schengengebied).
Beide identiteitskaarten zijn echter, anders dan de reisdocumenten die zijn voorzien
van blanco pagina’s, niet geschikt voor het aanbrengen van clausules zoals een beperkte
territoriale geldigheid.
Artikel 23 van dit wetsvoorstel (vgl. artikel 36 van de Paspoortwet) betreft regeling
van de situatie waarin een minderjarige onder toezicht is gesteld en een verklaring
van toestemming wordt geweigerd door één of beide personen die het gezag uitoefenen.
Deze regeling is, anders dan in de Paspoortwet, enkel nodig voor minderjarigen jonger
dan 12 jaar.
Artikel 24 van dit wetsvoorstel bevat de procedurele regels die gelden rond de verzoeken
voor een vervangende verklaring van een bevoegde rechter en zijn gelijkluidend aan
die in artikel 38 van de Paspoortwet, uiteraard voor zover nog relevant voor de aanvraag
van de (vervangende) NIK ten behoeven van minderjarigen die jonger zijn dan 12 jaar.
Artikel 25
De autoriteiten die bevoegd zijn tot het verstrekken van NIK’s zijn dezelfde als de
autoriteiten die bevoegd zijn tot het in ontvangst nemen van aanvragen (artikel 15
van dit wetsvoorstel).
De mogelijkheid in de Paspoortwet om bij of krachtens algemene maatregel van (rijks)bestuur
aanvullende gevallen te regelen waarin de gezaghebbers in de openbare lichamen een
document kunnen verstrekken, keert in onderdeel b niet terug. Die mogelijkheid wordt
onder de Paspoortwet gebruikt voor de verstrekking van nooddocumenten, faciliteitenpaspoorten
en tweede paspoorten. Voor de NIK is een dergelijke aanvulling nu dus overbodig en
in de toekomst naar verwachting ook niet nodig.
Op grond van onderdeel d zullen, in lijn met de huidige regeling in het Paspoortbesluit
en de Paspoortuitvoeringsregeling Nederland 2001, de burgemeester van Haarlemmermeer
worden aangewezen voor verstrekking van NIK’s aan personen die in de basisadministratie
van Aruba, Curaçao of Sint Maarten zijn ingeschreven (vgl. artikel 4.2, tweede lid,
Paspoortbesluit) en de burgemeesters van 12 gemeenten88 voor verstrekking van NIK’s aan personen die niet in de basisregistratie personen
als ingezetene zijn ingeschreven (artikel 7 van de Paspoortuitvoeringsregeling Nederland
2001).
Zie voor de verschillen ten opzichte van artikel 40 van de Paspoortwet de toelichting
bij artikel 15 van dit wetsvoorstel.
Artikel 26
Artikel 26 van dit wetsvoorstel is gelijk aan artikel 41 van de Paspoortwet. Alleen
de autoriteiten in Aruba, Curaçao en Sint Maarten worden in het derde lid niet meer
genoemd, omdat zij geen rol spelen bij de uitgifte van de (vervangende) NIK.
Artikel 27
De autoriteiten die bevoegd zijn tot uitreiking van NIK’s zijn dezelfde als de autoriteiten
die bevoegd zijn tot het in ontvangst nemen van aanvragen (artikel 15 van dit wetsvoorstel).
Zie voor de verschillen ten opzichte van artikel 42 van de Paspoortwet de toelichting
bij artikel 15 van dit wetsvoorstel.
Voorts is de inleverplicht van oude documenten bij de aanvraag van een NIK en een
vervangende NIK verschillend (zie de toelichting bij artikel 20). Dat verschil is
verwerkt in de situaties waarin een NIK niet wordt uitgereikt in artikel 27, derde
lid, onderdelen a en b.
Artikel 28
Artikel 28 van dit wetsvoorstel is gebaseerd op artikel 44 van de Paspoortwet. De
bevoegde autoriteiten zijn dezelfde als in artikel 25 van dit wetsvoorstel (de tot
verstrekking bevoegde autoriteiten) en de bevoegdheid heeft enkel betrekking op weigering
van de NIK op grond van artikel 13 (zie verder de toelichting bij de artikelen 13
en 14 van dit wetsvoorstel). Een aanvraag voor een vervangende NIK kan niet worden
geweigerd (vgl. 46a, tweede lid, van de Paspoortwet, zie verder de toelichting bij
de artikelen 13 en 14 van dit wetsvoorstel), wat in het vierde lid nadrukkelijk is
bepaald in verband met artikel 3, tweede lid, van dit wetsvoorstel, op grond waarvan
afwijkende regels voor de vervangende NIK expliciet moeten worden vastgelegd.
De verplichting voor de bevoegde autoriteit in artikel 28, tweede lid, van het wetsvoorstel
om zich op het moment van aanvraag ervan te overtuigen of de grond tot weigering nog
steeds bestaat, is anders dan in de Paspoortwet beperkt tot gevallen waarin ten aanzien
van de aanvrager een mededeling is ontvangen van de Minister van BZK dat er grond
is om de NIK te weigeren (mededeling op grond van artikel 25, vierde lid, van de Paspoortwet).
In de Paspoortwet is deze verplichting ook aan de orde zodra een ingehouden reisdocument
is ontvangen dat is ingehouden ingevolge artikel 52 of 53 van de Paspoortwet. Voor
de NIK is dit niet relevant; in de Paspoortwet kan een NIK namelijk niet worden ingehouden
op grond van de artikelen 52 en 53 van die wet. Die artikelen verwijzen naar de autoriteiten
in de artikelen 18 en 19 van die wet die bevoegd zijn om reisdocumenten te weigeren
of vervallen te verklaren (artikel 52 van de Paspoortwet) en naar reisdocumenten die
vervallen kunnen worden verklaard (artikel 53 van de Paspoortwet). Zoals eerder gezegd
kan de (vervangende) NIK niet vervallen worden verklaard en is de enige weigeringsgrond
voor de NIK een uitreisverbod op grond van de Twbmt (zie hiervoor de toelichting bij
de artikelen 1, 13 en 14 van dit wetsvoorstel). De artikelen 18 en 19 van de Paspoortwet
bevatten dus geen gronden voor vervallenverklaring of weigering die op de (vervangende)
NIK van toepassing zijn, dus de aldaar genoemde autoriteiten (openbaar ministerie
en rechter-commissaris) spelen ook geen rol voor de (vervangende) NIK. Bepalingen
vergelijkbaar met de artikelen 52 en 53 van de Paspoortwet komen dus ook niet voor
in dit wetsvoorstel.
De artikelen 44, vierde lid, 45 en 46 van de Paspoortwet worden niet overgenomen in
dit wetsvoorstel, omdat die op grond van artikel 46a0, eerste lid, van de Paspoortwet
niet van toepassing zijn indien de weigering geschiedt op de grond, genoemd in artikel 23b
van die wet, zijnde een opgelegd verbod als bedoeld in artikel 3 van de Twbmt, de
enige weigeringsgrond voor de NIK. Zie verder de wetsgeschiedenis bij artikel 46a089 van de Paspoortwet en de toelichting bij de artikelen 13 en 14 van dit wetsvoorstel.
Artikel 46a0, eerste lid, is in dit wetsvoorstel dus ook niet nodig. Het tweede lid
van artikel 46a0 van de Paspoortwet gaat uitsluitend over de verstrekking van reisdocumenten
en komt dus in dit wetsvoorstel ook niet voor.
Artikel 29
Artikel 29 van dit wetsvoorstel correspondeert met artikel 46b van de Paspoortwet
en biedt een grondslag om, indien gewenst, bij of krachtens algemene maatregel van
bestuur regels te stellen over de termijnen of de procedures ten aanzien van de weigering
van een NIK.
Artikel 30
NIK’s kunnen niet vervallen worden verklaard, maar wel van rechtswege vervallen op
grond van het voorgestelde artikel 30 van dit wetsvoorstel. Dit artikel correspondeert
met artikel 47 van de Paspoortwet. Alle gevallen waarin een NIK van rechtswege vervalt,
worden overgenomen uit de Paspoortwet, behalve de gevallen, bedoeld in artikel 47,
eerste lid, onderdelen b en c, van die wet, die gaan over reisdocumenten voor vluchtelingen
of voor vreemdelingen en het diplomatiek paspoort, het dienstpaspoort of het reisdocument,
bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder f en g (dat zijn nooddocument (laissez-passer
of noodpaspoort), faciliteitenpaspoort en tweede paspoort). Verder is het, anders
dan artikel 47, eerste lid, onderdeel a, van de Paspoortwet, niet nodig om het verval
van rechtswege vanwege het verlies van het Nederlanderschap in artikel 30 van dit
wetsvoorstel te beperken tot documenten waarin staat vermeld dat de houder de Nederlandse
nationaliteit bezit; de houder van de (vervangende) NIK heeft immers altijd de Nederlandse
nationaliteit en deze staat ook altijd op het document vermeld.
De grond, genoemd in het eerste lid, onderdeel g, is, net als in de Paspoortwet beperkt
tot de NIK en aldus niet van toepassing indien het om een vervangende NIK gaat.
Op grond van artikel 47, tweede lid, van de Paspoortwet kunnen, onder verwijzing naar
artikel 3 van die wet, van personen die in het RPS worden geregistreerd in verband
met het van rechtswege vervallen van reisdocumenten of de NIK, ook de woonplaats en
het adres van de betrokken persoon in het RPS worden vermeld. Die gegevens blijven
nodig, ook voor deze registraties in het RPS op grond van dit wetsvoorstel, en wel
om de betrokken persoon in kennis te kunnen stellen van de registratie. Om die reden
wordt in het tweede lid van artikel 30 voor de gegevens die vermeld kunnen worden
ook verwezen naar artikel 5, eerste lid, onderdeel b, van dit wetsvoorstel, waar woonplaats
en adres worden genoemd als gegevens die in het basisregister reisdocumenten worden
opgenomen.
Het voorgestelde vierde lid geeft een grondslag om bij of krachtens algemene maatregel
van bestuur nadere regels te stellen over de vermeldingen in het RPS vanwege het van
rechtswege vervallen van een NIK en over de verwijdering daarvan. Voor regeling bij
algemene maatregel van bestuur lenen zich bijvoorbeeld nadere regels over in welke
gevallen zo’n vermelding wordt gedaan en nadere regels rond verzoeken tot opname van
deze gevallen door een met de uitvoering van deze wet belaste autoriteit. Eventuele
meer administratieve en gedetailleerde (technische) regels zullen op het niveau van
een ministeriële regeling terecht komen.
Artikelen 31 tot en met 33
De artikelen 31 tot en met 33 van dit wetsvoorstel gaan over het van rechtswege vervallen
van NIK’s van minderjarigen jonger dan 12 jaar. De artikelen corresponderen met de
artikelen 48 tot en met 50 van de Paspoortwet, met de kanttekening dat de artikelen
in dit wetsvoorstel enkel betrekking hebben op minderjarigen jonger dan 12 (zie verder
paragraaf 2.3 van het algemeen deel en de toelichting bij de artikelen 22 tot en met
24 van dit wetsvoorstel). Alle onderdelen in deze artikelen die verband houden met
aanvragen door minderjarigen van 12 jaar en ouder en onder curatele gestelden uit
de Paspoortwet (bv. artikel 39, tweede lid), komen in dit wetsvoorstel dus niet voor.
De verwijzing naar artikel 25, vierde lid, in artikel 49, derde lid, van de Paspoortwet
keert in het corresponderende artikel 32, tweede lid, van dit wetsvoorstel niet terug.
In plaats daarvan is de verplichting die op de Minister van BZK berust op grond van
artikel 25, vierde lid, van de Paspoortwet in het parallelle voorstel van rijkswet
uitgebreid met vermeldingen in het RPS op grond van artikel 32, tweede lid, van dit
wetsvoorstel; in paragraaf 2.2. van het algemeen deel is al ingegaan op de wijze van
regeling van bevoegdheden rond het RPS in de Paspoortwet en het onderhavige wetsvoorstel.
Op grond van artikel 49, derde lid, van de Paspoortwet kunnen, onder verwijzing naar
artikel 3 van die wet, van personen die in het RPS worden geregistreerd in verband
met het ontbreken van een verklaring van toestemming bij minderjarigen jonger dan
twaalf jaar, ook de woonplaats en het adres van de betrokken persoon in het RPS worden
vermeld. Die gegevens blijven nodig, ook voor deze registraties in het RPS op grond
van dit wetsvoorstel, en wel om de betrokken persoon in kennis te kunnen stellen van
de registratie. Om die reden wordt in artikel 32, tweede lid, van dit wetsvoorstel
voor de gegevens die vermeld kunnen worden ook verwezen naar artikel 5, eerste lid,
onderdeel b, van dit wetsvoorstel, waar woonplaats en adres worden genoemd als gegevens
die in het basisregister reisdocumenten worden opgenomen.
De verwijzing naar artikel 25, vijfde lid, tweede volzin, in artikel 50, derde lid,
van de Paspoortwet keert in het corresponderende artikel 33, derde lid, van dit wetsvoorstel
niet terug. In plaats daarvan is de verplichting die op de Minister van BZK rust op
grond van artikel 25, vijfde lid, van de Paspoortwet in het parallelle voorstel van
rijkswet uitgebreid met kennisgevingen van verwijdering uit het RPS op grond van artikel 33,
derde lid, van dit wetsvoorstel; wederom wordt verwezen naar paragraaf 2.2. van het
algemeen deel, waarin al is ingegaan op de wijze van regeling van bevoegdheden rond
het RPS in de Paspoortwet en dit het onderhavige wetsvoorstel.
Het bepaalde in artikel 49, vierde lid, en de verwijzing naar artikel 53 in artikel 50,
eerste lid, van de Paspoortwet, komen in dit wetsvoorstel ook niet voor, aangezien
het bepaalde in artikel 53 van de Paspoortwet niet relevant is voor de (vervangende)
NIK en dus ook niet voorkomt in dit wetsvoorstel (zie onder andere paragraaf 2.2 van
het algemeen deel en de toelichting bij artikel 37 van dit wetsvoorstel).
Ten slotte wordt in artikel 33, derde lid, in lijn met de in het parallelle voorstel
van rijkswet voorgestelde aanpassing in artikel 50, derde lid, van de Paspoortwet,
verwezen naar het RPS met de bewoording «het register dat door Onze Minister wordt
bijgehouden op grond van artikel 25 van de Paspoortwet» in plaats van de in artikel 50,
derde lid, van de Paspoortwet foutief opgenomen bewoording «het daarbedoelde register».
Artikel 34
Artikel 34 van dit wetsvoorstel correspondeert met artikel 50a van de Paspoortwet
en biedt een grondslag om, indien gewenst, bij of krachtens algemene maatregel van
bestuur nadere regels te stellen over de procedures ten aanzien van het vervallen
van rechtswege van NIK’s van minderjarigen jonger dan twaalf jaar.
Artikel 35
Om de mogelijkheid te behouden om een NIK of een vervangende NIK aan de balie in te
houden op het moment dat iemand een reisdocument aanvraagt (zie ook de toelichting
bij artikel 18 van dit wetsvoorstel), wordt voorgesteld om in artikel 35 van dit wetsvoorstel,
in lijn met de voorgestelde aanpassingen in artikel 50b van de Paspoortwet, te bepalen
dat ook de autoriteiten die op grond van artikel 26 van de Paspoortwet bevoegd zijn
tot het in ontvangst nemen van een aanvraag voor een reisdocument bevoegd zijn om
een NIK of vervangende NIK in te houden.
Artikel 35 van dit wetsvoorstel verschilt van artikel 50b van de Paspoortwet in die
zin dat in dat artikel ook de autoriteiten, bedoeld in de artikelen 18 en 19 van die
wet, in de situatie bedoeld in artikel 52 van die wet, bevoegd zijn tot het inhouden
van reisdocumenten. Bevoegdheden voor die autoriteiten in verband met de NIK zijn
niet nodig, aangezien artikel 52 van de Paspoortwet niet relevant is voor de NIK en
de vervangende NIK en in dit wetsvoorstel dus ook niet voorkomt. Artikel 52 van de
Paspoortwet gaat over de mogelijkheid om een reisdocument in te houden op het moment
dat een verzoek wordt gedaan ingevolge artikel 25, eerste lid, van de Paspoortwet. En dat artikellid heeft betrekking op gronden voor weigering
en vervallenverklaring die niet gelden voor de NIK. Een NIK kan namelijk niet vervallen
worden verklaard en uitsluitend worden geweigerd op de grond, genoemd in artikel 13 van dit wetsvoorstel, namelijk een reisverbod op grond van de Twbmt, en die grond wordt in artikel 25,
eerste lid, van de Paspoortwet niet genoemd.
Overigens blijven, naast de autoriteiten genoemd in artikel 35, op grond van artikel 50b,
tweede lid, van de Paspoortwet ook de Gouverneur van Aruba, Curaçao of Sint Maarten,
bevoegd tot inhouding van de NIK. Zie verder de toelichting bij Artikel I, onderdelen
N en CC, van het parallelle voorstel van rijkswet.
Artikel 36
Artikel 36 van dit wetsvoorstel correspondeert met artikel 51, eerste lid, van de
Paspoortwet. Artikel 36 van dit wetsvoorstel heeft betrekking op de situatie waarin
de houder van een (vervangende) NIK buiten Nederland in financiële problemen is geraakt,
bijv. door verlies of diefstal van geld, cheques etc. en aan hem door een Nederlandse
diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging een geldlening is verstrekt dan wel
anderszins ten behoeve van de houder kosten zijn gemaakt. De (vervangende) NIK kan
dan worden ingehouden, om een vorm van zekerheid te hebben dat deze gelden, die bestemd
zijn om het noodzakelijke verdere verblijf ter plaatse en de reis terug naar huis,
te bekostigen, daarvoor ook werkelijk gebruikt worden en niet voor het voortzetten
van de reis naar een ander land. De ingehouden (vervangende) NIK wordt teruggegeven
wanneer de houder in zijn woonplaats is teruggekeerd.90
In het tweede lid van artikel 51 van de Paspoortwet is geregeld dat in de bedoelde
situaties aan de houder van in dit geval de NIK een nooddocument wordt verstrekt als
bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel f, van die wet. Die bepaling wordt in
het parallelle voorstel van rijkswet aangepast, zodat de aldaar opgenomen bepaling
ook van toepassing is op de situatie als bedoeld in het artikel 36 van dit wetsvoorstel
ten aanzien van NIK’s.
Artikel 38
Artikel 38 van dit wetsvoorstel correspondeert met artikel 56 van de Paspoortwet,
waarbij uitsluitend de verwijzingen naar de artikelen zijn opgenomen met inhoudingsgronden
die nog relevant zijn voor de NIK (zie toelichting bij de andere artikelen over inhouding).
Om de huidige uitvoeringspraktijk in stand te houden,91 wordt voorgesteld om in dit artikel expliciet op te nemen dat een NIK ook kan worden
ingeleverd bij de Gouverneur van Aruba, Curaçao of Sint Maarten, die tot inhouding
van de NIK bevoegd blijft op grond van artikel 50b, tweede lid, van de Paspoortwet.
Inlevering kan ook geschieden op verzoek van de Gouverneur ter inhouding als bedoeld
artikel 50b, tweede lid, j° artikel 54 van de Paspoortwet. Zie verder de toelichting
bij artikel I, onderdeel EE, van het parallelle voorstel van rijkswet.
Artikel 39
Artikel 39 van dit wetsvoorstel correspondeert met artikel 57 van de Paspoortwet.
Een inhoudelijk verschil is dat voor de bevoegdheid om een NIK definitief aan het
verkeer te onttrekken enkel hoeft te worden verwezen naar de autoriteiten die bevoegd
zijn tot het verstrekken of weigeren; identiteitskaarten kunnen namelijk niet vervallen
worden verklaard. Verder wordt, net als in het parallelle voorstel van rijkswet, voorgesteld
om de bevoegdheid om NIK’s definitief aan het verkeer te onttrekken ook neer te leggen
bij de autoriteiten die op grond van de Paspoortwet bevoegd zijn tot verstrekking,
weigering of vervallenverklaring van reisdocumenten. Daarmee blijft de huidige situatie
van kracht, waarbij elk van deze autoriteiten bevoegd is tot het definitief aan het
verkeer onttrekken van elk type reisdocument (op grond van artikel 2, tweede lid,
van de Paspoortwet is hetgeen bij of krachtens die wet is bepaald ten aanzien van
reisdocumenten van overeenkomstige toepassing op de NIK en de vervangende NIK, tenzij
anders is bepaald), indien daar op grond van de wettelijke bepalingen aanleiding toe
bestaat.
Artikel 41
Artikel 41 biedt, net als artikel 59 van de Paspoortwet, grondslagen voor nadere regels
bij of krachtens algemene maatregel van bestuur over het aanvraag- en uitgifteproces
en over verwerking van gegevens in het kader daarvan (eerste lid) en regels voor de
nadere uitwerking bij ministeriële regeling van de procedures betreffende het aanvraag-
en uitgifteproces van reisdocumenten, alsmede over de technische uitwerking en de
beveiliging van dit proces (tweede lid). Deze bepaling is noodzakelijk als aanvulling
op de meer specifieke delegatiegrondslagen die in de rest van het wetsvoorstel al
zijn opgenomen. Rond het hele aanvraag- en uitgifteproces en de beveiliging daarvan
zijn nu onder de Paspoortwet veel administratieve en gedetailleerde (technische) regels
vastgelegd in de vier paspoortuitvoeringsregelingen. Een deel daarvan zal ook nodig
zijn onder dit wetsvoorstel, reden waarom de grondslagen van artikel 59 van de Paspoortwet
ook in dit wetsvoorstel zijn opgenomen. Onderwerpen van minder administratieve en
gedetailleerde aard, zoals een bepaling over gekwalificeerd personeel,92 zullen nader worden geregeld op het niveau van een algemene maatregel van bestuur.
Artikel 42
In dit artikel wordt voorgesteld om de Wet op de Nederlandse identiteitskaart op te
nemen in onderdeel A van de bijlage bij artikel 124b, eerste lid, van de Gemeentewet,
waarin nu de Paspoortwet ook al is opgenomen. Als dat achterwege zou blijven, zou
het interbestuurlijk toezicht van artikel 124 van de Gemeentewet worden uitgeoefend
door het provinciebestuur. De provincie heeft echter geen enkele rol op het terrein
van NIK’s, net zo min als op dat van reisdocumenten. Door deze toevoeging aan de bijlage
zal het toezicht worden uitgevoerd door de Minister van BZK.
Artikel 43
In dit artikel wordt voorgesteld om artikel J 24 van de Kieswet aan te passen, door
naast artikel 5a van de Paspoortwet ook te verwijzen naar het daarmee corresponderende
artikel 7 van de Wet op de Nederlandse identiteitskaart. Daarmee blijft de huidige
situatie in stand, waarbij de vaststelling van de identiteit van de kiezer door de
voorzitter van het stembureau ook kan geschieden aan de hand van een schriftelijke
bevestiging van de betreffende autoriteit van het melden van de vermissing van een
reisdocument of een (vervangende) Nederlandse identiteitskaart in combinatie met een
document van de kiesgerechtigde op diens naam en voorzien van zijn foto.
Artikelen 44 en 52
In artikel 50, eerste lid, onderdeel a, van de Wegenverkeerswet 1994 wordt in de opsomming
van documenten waaruit een aanvrager van een tenaamstelling kan kiezen om te overleggen
indien de aanvraag namens hem wordt ingediend, verwezen naar een document als bedoeld
in artikel 2, eerste lid, van de Paspoortwet. Het gaat dan om reisdocumenten (onder
andere het nationaal paspoort, het dienstpaspoort of nooddocumenten), niet NIK’s.
In artikel 50, tweede lid, wordt vervolgens verwezen naar een document als bedoeld
in artikel 2 van de Paspoortwet, onder verwijzing naar de aanvraag, bedoeld in het
eerste lid, onderdeel a. Het begrip «document als bedoeld in artikel 2 van de Paspoortwet»
omvat naast reisdocumenten wél de NIK’s en vervangende NIK’s (artikel 2, tweede lid,
van de Paspoortwet). De bedoeling was evenwel om in beide onderdelen te verwijzen
naar zowel reisdocumenten als NIK’s, hetgeen ook de staande praktijk is bij de RDW.
Om die reden wordt in artikel 44 voorgesteld om zowel in onderdeel a als in onderdeel
b te verwijzen naar zowel de reisdocumenten als de NIK’s, waarbij voor de NIK’s wordt
verwezen naar de documenten, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet op de Nederlandse
identiteitskaart (zijnde de NIK en de vervangende NIK).
Artikel 50 van de Wegenverkeerswet 1994 wordt vanwege de Wet van 10 mei 2023 tot wijziging
van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de modernisering van het erkenningenstelsel,
het verbeteren van de handhaafbaarheid en enkele andere wijzigingen van technische
aard (Stb. 2023, 195) zodanig gewijzigd (artikel I, onderdeel I) dat een documenten als bedoeld in artikel 2,
eerste lid, van de Paspoortwet niet meer wordt genoemd en dat het tweede lid vervalt.
Als de wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 eerder in werking treedt dan de wijziging
van de Paspoortwet is het voorgestelde artikel 44 niet meer nodig (artikel 52 van
dit wetsvoorstel). Aanpassing van die wet voor het geval dit wetsvoorstel tot wet
is of wordt verheven en eerder in werking is getreden of treedt dan die wet, is niet
nodig. De aanpassingen van artikel 50 van de Wegenverkeerswet zoals voorzien in artikel I,
onderdeel I, van die wet zullen ook werken als de wijzigingen van artikel 44 van dit
wetsvoorstel zijn doorgevoerd.
Artikelen 45 en 46
De voorstellen in deze twee artikelen wijzigen de Wet basisadministraties persoonsgegevens
BES en de Wet basisregistratie personen. Op grond van beide wetten worden in die administraties
respectievelijk registratie ook gegevens over de ingeschrevene opgenomen die noodzakelijk
zijn voor de uitvoering van de Paspoortwet, bijvoorbeeld het soort reisdocument, documentnummer
en de datum van verstrekking (zie bijlage I bij artikel 3, eerste lid, van het Besluit
basisadministraties persoonsgegevens BES en bijlage 1 bij de artikelen 2, 23 en 32
van het Besluit basisregistratie personen). Om de huidige situatie in stand te houden,
wordt voorgesteld om in beide wetten aan te vullen dat het ook gaat om gegevens die
noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de Wet op de Nederlandse identiteitskaart.
Artikel 47
In dit artikel wordt voorgesteld om artikel 1, derde lid, van de Wet betreffende de
positie van Molukkers aan te passen. Op grond van dat artikellid gelden zij die ingevolge
die wet als Nederlander worden behandeld, indien zij daarom verzoeken, als Nederlander
in de zin van de Paspoortwet. Verder is bepaald dat op een aan hen op zodanig verzoek te verstrekken nationaal
paspoort, ander reisdocument, NIK of vervangende NIK ingevolge artikel 3, zesde lid, eerste volzin, van de Paspoortwet de Nederlandse nationaliteit wordt vermeld. Nu de (vervangende) NIK in een eigen
wet wordt ondergebracht, wordt voorgesteld aan artikel 1, derde lid, toe te voegen
dat zij die ingevolge de Wet betreffende de positie van Molukkers als Nederlander
worden behandeld, indien zij daarom verzoeken, ook gelden als Nederlander in de zin
van de Wet op de Nederlandse identiteitskaart. Verder wordt de Nederlandse nationaliteit
op de NIK of vervangende NIK dan vermeld ingevolge artikel 3, eerste lid, van dit
wetsvoorstel.
Artikel 48
Dit artikel betreft de aanpassing van de lijst van documenten die in de Wet op de
identificatieplicht worden aangewezen als documenten waarmee in bij de wet aangewezen
gevallen de identiteit van personen kan worden vastgesteld. De NIK en de vervangende
NIK zijn al aangewezen, maar moeten nu aangewezen worden onder verwijzing naar de
Wet op de Nederlandse identiteitskaart in plaats van de Paspoortwet.
Artikel 49
Voorgesteld wordt om artikel 10b, eerste lid, van de Wet op de orgaandonatie zo aan
te passen dat met betrekking tot de Nederlandse identiteitskaart niet langer wordt
verwezen naar de Paspoortwet, maar naar de voorgestelde Wet op de Nederlandse identiteitskaart.
De inhoud en strekking van de bepaling blijven gelijk. Op grond van die bepaling overhandigt
de burgemeester meerderjarigen bij het aanvragen van een nationaal paspoort, NIK of
rijbewijs schriftelijke informatie over donorregistratie en informatie over de wijze
waarop de betrokkene de op hem betrekking hebbende registratie kan raadplegen en wijzigen.
Artikel 50
Artikel 50 hangt samen met de Twbmt. Op grond van artikel 13, tweede lid, van die
wet vervalt die wet met ingang van 1 maart 2027. Met ingang van die datum treedt onder
andere artikel VIa van de Rijkswet van 10 februari 2017 tot wijziging van de Paspoortwet
in verband met het van rechtswege laten vervallen van reisdocumenten van personen
aan wie een uitreisverbod is opgelegd (Stb. 2017, 53; hierna Rijkswet van 10 februari 2017) in werking. Artikel VIa brengt de Paspoortwet
dan terug in de staat zoals die luidde voordat de vervangende Nederlandse identiteitskaart
voor personen aan wie een uitreisverbod is opgelegd in de Paspoortwet werd opgenomen
en is gebaseerd op de tekst van de Paspoortwet zoals die luidde op 10 februari 2017.
Wel is daarna nog een samenloopbepaling opgenomen in artikel IV, tweede lid, onderdelen
A en B, van de Rijkswet van 17 mei 2017 tot wijziging van de Paspoortwet in verband
met het vervallen van de verplichting een proces-verbaal bij de politie op te maken
over een vermist reisdocument en enkele andere wijzigingen (Stb. 2017, 217; hierna Rijkswet van 17 mei 2017), opdat op het moment dat de Twbmt vervalt, onderdeel
j van artikel 47, eerste lid, van de Paspoortwet (ingevoerd bij Rijkswet 17 mei 2017)
in plaats komt van onderdeel i (dat als gevolg van het vervallen van de Twbmt vervalt).
Ook is in die samenloopbepaling geregeld dat de verwijzingen naar artikel 47, eerste
lid, van de Paspoortwet in artikel 4a van de Paspoortwet correct blijven.
Artikel VIa van de Rijkswet van 10 februari 2017 zal worden aangepast (en artikel IV,
tweede lid, onderdelen A en B, van de Rijkswet van 17 mei 2017 vervallen) in het parallelle
voorstel van rijkswet. Veel onderdelen van het huidige artikel VIa hebben betrekking
op bepalingen die nu zullen worden opgenomen in de Wet op de Nederlandse identiteitskaart.
In het voorgestelde artikel 50 zijn daarom de wijzigingen van de Wet op de Nederlandse
identiteitskaart opgenomen die nodig zijn om alles wat samenhangt met de vervangende
Nederlandse identiteitskaart en de Twbmt te doen vervallen of aan te passen met ingang
van het moment waarop de Twbmt vervalt. Deels zijn dat wijzigingen die geënt zijn
op de onderdelen van het huidige artikel VIa, deels zijn dat wijzigingen die nodig
zijn in verband met nieuwe bepalingen in de Wet op de Nederlandse identiteitskaarten
waarin het begrip «vervangende Nederlandse identiteitskaart» voorkomt.
Aanpassing van artikel VIb van de Rijkswet van 10 februari 2017, waarin voor vier
andere wetten wordt geregeld dat deze terug worden gebracht in de staat zoals die
luidde voordat de Twbmt en de vervangende NIK tot stand kwamen, is overigens ook nodig.
Het gaat om de Rijkswet op het Nederlanderschap, de Wet betreffende de positie van
Molukkers, het Wetboek van Strafrecht BES en de Wet op de identificatieplicht. De
benodigde wijzigingen worden voor de overzichtelijkheid geregeld in het parallelle
voorstel van rijkswet, omdat de genoemde rijkswet en wetten in artikel VIb van de
Rijkswet van 10 februari 2017 ook in één artikel zijn geregeld.
Artikel 53
In artikel 53 is een zogenaamde samenloopbepaling opgenomen met het voorstel van rijkswet
tot wijziging van de Paspoortwet in verband met het schrappen van de geslachtsvermelding
op de Nederlandse identiteitskaart93 (zie paragraaf 3.3 van het algemeen deel). Het artikel zal slechts werking hebben
indien beide voorstellen door het parlement worden aangenomen en tot wet zullen worden
verheven en pas op het moment van inwerkingtreding. Artikel VI zorgt ervoor dat, als
het voorstel van rijkswet waarin de geslachtsvermelding op de NIK wordt geschrapt
tot wet wordt verheven en eerder in werking treedt dan het onderhavige wetsvoorstel,
het schrappen van de geslachtsvermelding op de NIK vanaf inwerkingtreding van de Wet
op de Nederlandse identiteitskaart voortgezet wordt in de Wet op de Nederlandse identiteitskaart.
Voor de omgekeerde situatie, waarin het onderhavige wetsvoorstel, als het tot wet
wordt verheven, eerder in werking treedt dan het voorstel van rijkswet waarin de geslachtsvermelding
op de NIK wordt geschrapt, is een samenloopbepaling opgenomen in het parallelle voorstel
van rijkswet (artikel VI, onderdeel b).
Overigens wordt de vervangende NIK, anders dan in het voorstel van rijkswet waarin
de geslachtsvermelding op de NIK wordt geschrapt, niet genoemd in het voorgestelde
artikel 30, eerste lid, onderdeel c, van dit wetsvoorstel. De reden daarvoor is dat
in artikel 2, tweede lid, van het onderhavige wetsvoorstel is geregeld dat hetgeen
bij of krachtens deze wet is bepaald ten aanzien van de NIK van overeenkomstige toepassing
op de vervangende NIK (tenzij anders bepaald).
Artikel 54
Het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet zal bij koninklijk besluit worden bepaald.
Dat is wenselijk in verband met de samenloop van het parallelle voorstel van rijkswet
met de andere voorstellen tot aanpassing van de Paspoortwet die in procedure zijn
(zie paragrafen 3.3. en 3.4 van het algemeen deel van deze memorie van toelichting).
De inwerkingtreding zal niet per se op een vast verandermoment (1 januari of 1 juli)
plaatsvinden. Dat is, gelet op de koppeling van de inwerkingtreding aan het parallelle
voorstel van rijkswet waarvoor de vaste verandermomenten niet gelden, overigens ook
geen bezwaar. De Het moment van inwerkingtreding zal moeten worden afgestemd op de
noodzakelijke ICT-wijzigingen in de systemen (zie paragraaf 2.2 van het algemeen deel),
die zich, zonder hogere kosten en technische risico’s, moeilijk exact laat plannen
op 1 januari of 1 juli.
Gestreefd zal worden naar een termijn van minimaal drie maanden tussen publicatiedatum
van de wet en inwerkingtreding, omdat de wet direct relevant is voor medeoverheden,
al is die termijn voor het parallelle voorstel van rijkswet niet verplicht. Om dezelfde
redenen als hiervoor aangegeven over de vaste verandermomenten, kan dit echter niet
gegarandeerd worden. Uiteraard zullen de betrokken medeoverheden van de voortgang
en (te zijner tijd) de te verwachten datum van inwerkingtreding op de hoogte worden
gehouden. Voordeel is dat dit wetsvoorstel een technisch-juridische wijziging betreft
die de bestaande uitvoeringspraktijk niet zal veranderen, behoudens mogelijk beperkte
gevolgen voor de lokale administraties (zie paragraaf 5.3).
III. Transponeringstabel
Verordening (EU) 2019/1157
Wetsvoorstel (tenzij anders bepaald)
Omschrijving beleidsruimte
Toelichting op de keuzen bij de invulling van de beleidsruimte
Artikel 1 (onderwerp)
Behoeft naar zijn aard geen implementatie.
Artikel 2 (toepassingsgebied)
Rechtstreekse werking.
Artikel 3, eerste lid (model en beveiligingsnormen identiteitskaarten)
Rechtstreeks werking.
Artikel 3, tweede lid (gegevens op identiteitskaarten)
Rechtstreeks werking.
– Document-nummer mag vermeld worden in zone I.
– Vermelding geslacht op identiteitskaarten optioneel.
– Van deze optie wordt geen gebruik gemaakt.
– Op grond van artikel 3, eerste lid, van het wetsvoorstel wordt het geslacht vermeld.1
Artikel 3, derde lid (titel identiteitskaarten)
Artikel 2, eerste lid
– Talen: feitelijke uitvoering en model in lagere regelgeving onder dit wetsvoorstel
(in lijn met bestaande paspoortuitvoeringsregelingen).
– Benaming ïdentiteitskaart of een andere goed ingeburgerde benaming.
– Het woord «identiteitskaart» in ten minste één andere officiële taal.
– Nederland gebruikt «een andere goed ingeburgerde benaming», zijnde «Nederlandse
identiteitskaart».
– Engels en Frans.
Artikel 3, vierde lid (uiterlijk identiteitskaart)
Rechtstreeks werking.
Artikel 3, vijfde lid (eisen opslagmedium met onder andere vingerafdrukken)
Rechtstreeks werking.
Artikel 3, tweede lid.
Artikel 3, zesde lid (eisen opslagmedium en onderlinge uitwisseling informatie tussen
lidstaten)
Rechtstreekse werking.
Artikel 3, zevende lid (vrijstelling vingerafdrukken)
Lagere regelgeving onder dit wetsvoorstel.
– Kinderen onder de twaalf jaar kunnen worden vrijgesteld en kinderen onder de zes
jaar zijn vrijgesteld.
– Personen bij wie het nemen van vingerafdrukken fysiek onmogelijk is, worden vrijgesteld.
– De bestaande vrijstelling voor kinderen onder de twaalf jaar (bv. art. 28a, vierde
lid, Paspoortuitvoeringsregeling Nederland 2001) wordt voortgezet.
– Bestaande regels rond fysieke onmogelijkheid om vingerafdrukken af te nemen (bv.
artikel 28a, vijfde en zesde lid, Paspoortuitvoeringsregeling Nederland 2001) worden
voortgezet.
Artikel 3, achtste lid (nationaal gebruik)
Artikel 4
Alleen van toepassing als lidstaten kunnen bijzonderheden en opmerkingen opnemen voor
nationaal gebruik.
Artikel 3, negende lid (eisen aan dual face of afzonderlijk opslagmedium)
Rechtstreekse werking.
Alleen van toepassing als lidstaat een dual face of afzonderlijk opslagmedium opnemen.
Nederland maakt hier geen gebruik van.
Artikel 3, tiende lid (scheiding biometrische gegevens en gegevens i.v.m. elektronische
diensten)
Rechtstreekse werking.
Alleen van toepassing indien lidstaat beide soorten gegevens gebruikt bij identiteitskaart.
Nederland gebruikt beide soorten gegevens en er is sprake van een logische scheiding.
De biometrische gegevens komen op de zogenaamde eMRTD (electronicMachine Readable
Travel Document) applet op de chip. In verband met het gebruik van de Nederlandse
identiteitskaart als publiek (elektronisch) identificatiemiddel komt er een tweede
applet op de chip, de zogenaamde eID (elektronische identificatie) applet.
Artikel 3, elfde lid (eisen aan aanvullende nationale beveiligingskenmerken)
Rechtstreekse werking.
Alleen van toepassing indien lidstaat die eisen stelt.
Nederland stelt aanvullende nationale beveiligingskenmerken.
Artikel 4, eerste lid (geldigheidsduur identiteitskaarten)
Lagere regelgeving onder dit wetsvoorstel.
Minimale en maximale geldigheid vereist nadere invulling.
Geldigheid Nederlandse identiteitskaart is in beginsel tien jaar. Bestaand recht (artikel 2.17
van het Paspoortbesluit) wordt voortgezet.
Artikel 4, tweede lid (afwijkende geldigheidsduur bepaalde personen)
Lagere regelgeving onder dit wetsvoorstel.
Afwijkende geldigheid mogelijk voor identiteitskaarten voor minderjarigen, personen
in speciale of anderszins strikt gelimiteerde omstandigheden of personen van zeventig
jaar of ouder.
De Nederlandse identiteitskaart voor minderjarigen is vijf jaar geldig. Bestaand recht
(artikel 2.17, eerste lid, van het Paspoortbesluit) wordt voortgezet.
Nederland maakt geen gebruik van kortere geldigheid voor personen in speciale of anderszins
strikt gelimiteerde omstandigheden en de langere geldigheid voor personen van zeventig
of ouder.
Artikel 4, derde lid (afwijkende geldigheid i.v.m. vingerafdrukken)
Lagere regelgeving onder dit wetsvoorstel.
Afwijkende geldigheid mogelijk van twaalf maanden of minder indien tijdelijk geen
vingerafdrukken mogelijk zijn om fysieke redenen.
Bestaande geldigheid van één jaar van de NIK bij tijdelijke verhindering om vingerafdrukken
af te geven (artikel 2.17, derde lid, van het Paspoortbesluit) wordt voortgezet.
Artikel 5 (uitfasering reeds uitgegeven identiteitskaarten)
Rechtstreekse werking van de uitfaseertermijn van 10 jaar.2
Afwijkende termijnen in tweede lid (en daarmee samenhangede derde lid) voor Nederland
niet van toepassing.
Artikel 6 (minimaal te vermelden informatie op verblijfsdocumenten EU-burgers en vrijstelling
vingerafdrukken)
Rechtstreeks werking.
Indien lidstaat besluit om vingerafdrukken op te nemen, dan is artikel 3, zevende
lid, van overeenkomstige toepassing en worden personen bij wie het nemen van vingerafdrukken
fysiek onmogelijk is, vrijgesteld.
Nederland neemt geen vingerafdrukken op.
Artikel 7 (uniform model verblijfskaart voor familieleden met niet-EU-nationaliteit)
Rechtstreekse werking.
Alleen van toepassing als lidstaten gegevens voor nationaal gebruik opnemen.
Nederland neemt geen gegevens voor nationaal gebruik op.
Artikel 8 (Uitfasering bestaande verblijfskaarten)
Rechtstreekse werking.
Artikel 9 (contactpunt)
Feitelijke uitvoering.
Artikel 10, eerste lid (eisen aan personeel voor verzamelen biometrische gegevens
en verschijningsplicht)
Rechtstreeks werking.
Verschijningsplicht: artikel 17, derde lid.
Artikel 10, tweede lid (procedures rond verzamelen biometrische gegevens)
Lagere regelgeving onder dit wetsvoorstel.
Lidstaten moeten voor passende en doeltreffende procedures zorgen
Bestaande regelgeving (bv. artikel 28a van de Paspoortuitvoeringsregeling Nederland
2001) wordt voortgezet.
Artikel 10, derde lid (eisen aan opslag en bewaartermijn biometrische gegevens)
Rechtstreekse werking (zie ook paragraaf 4.1.3 van deze memorie van toelichting).
Artikel 11, eerste lid (bescherming persoonsgegevens)
Rechtstreekse werking volstaat (zie ook paragrafen 4.1 van deze memorie van toelichting).
Artikel 11, tweede lid (autoriteit is verwerkingsverantwoordelijke)
Rechtstreekse werking.
Artikel 11, derde lid (toezicht)
Bestaand recht (Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming).
Lidstaten zorgen voor juiste toezicht.
Autoriteit persoonsgegevens is de toezichthouder.
Artikel 11, vierde lid (externe dienstverleners)
Rechtstreekse werking.
Artikel 11, vijfde lid (informatie machineleesbaar formaat)
Rechtstreekse werking.
In overeenstemming met verordening en nationaal recht
Geen nationaal recht op dit punt.
Artikel 11, zesde lid (gebruik biometrische gegevens)
Rechtstreekse werking.
Artikel 11, zevende lid (lijst autoriteiten toegang gegevens opslagmedium)
Feitelijke uitvoering.
Artikel 12 (monitoring)
Bepaling richt zich tot de Europese Commissie en lidstaten (feitelijke uitvoering).
Artikel 13 (rapportage en evaluatie)
Bepaling richt zich tot de Europese Commissie, de Unie-agentschappen en lidstaten
(feitelijke uitvoering).
Artikel 14, eerste en tweede lid (uitvoeringshandelingen aanvullende technische specificaties)
Bepaling richt zich tot de Europese Commissie.
Artikel 14, derde lid (aanwijzen instantie de kaarten drukt)
Feitelijke uitvoering.
Artikel 15 (Comitéprocedure)
Bepaling richt zich tot Europese Commissie
Artikel 16 (inwerkingtreding)
Rechtstreekse werking.
X Noot
1
Zie verder paragraaf 3.4 van het algemeen deel van deze memorie van toelichting.
X Noot
2
Zie verder Kamerstukken II 2019/20, 35 552 (R2148), nr. 3, p. 3 en 6.
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
F.Z. Szabó
BIJLAGE OVEREENKOMSTIGE ARTIKELEN IN DE PASPOORTWET
Wetsvoorstel
Paspoortwet
Wetsvoorstel
Paspoortwet
1
1
21
33
2
2
22
34
3
31
23
36
4
3a
24
38
5
4d
25
40
5a
4a
26
41
6
5
27
42
7
5a
28
44 en 46a
8
6
29
46b
9
7
30
47
10
8
31
48
11
16a
32
49
12
17
33
50
13
23b
34
50a
14
25
35
50b
15
26
36
51
16
27
37
54
17
28
38
56
18
29
39
57
19
31
40
58
20
30 en 32
41
59
X Noot
1
En, voor artikel 3, derde lid, van het wetsvoorstel: artikel 1.5 van het Paspoortbesluit.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.Z. Szabó, staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.