Advies Afdeling advisering Raad van State en Nader rapport : Advies Afdeling advisering Raad van State en Nader rapport
36 638 Wijziging van enkele wetten op het gebied van Justitie en Veiligheid en op het gebied van Asiel en Migratie in verband met aanpassingen van overwegend technische aard (Verzamelwet Justitie en Veiligheid en Asiel en Migratie 20XX)
Nr. 4 ADVIES AFDELING ADVISERING RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
d.d. 10 juli 2024 en het nader rapport d.d. 14 oktober 2024, aangeboden aan de Koning
door de Minister van Justitie en Veiligheid, mede namens de Minister van Asiel en
Migratie. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is cursief afgedrukt.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 15 mei 2024, nr. 2024001179,
machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake
het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies,
gedateerd 10 juli 2024, nr. W16.24.00107/II, bied ik U, mede namens Onze Minister
van Asiel en Migratie, hierbij aan.
De tekst van het advies treft u hieronder cursief aan, voorzien van mijn reactie.
Bij Kabinetsmissive van 15 mei 2024, no. 2024001179, heeft Uwe Majesteit, op voordracht
van de Minister van Justitie en Veiligheid, mede namens de Minister voor Rechtsbescherming2 bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt
het voorstel van wet tot wijziging van enkele wetten op het terrein van Justitie en
Veiligheid in verband met enkele aanpassingen van overwegend technische aard (Verzamelwet
Justitie en Veiligheid 20XX), met memorie van toelichting.
Het wetsvoorstel is een verzamelwet en beoogt wetten op het terrein van Justitie en
Veiligheid te zuiveren van wetstechnische en redactionele vergissingen en verschrijvingen,
aldus de toelichting.3 Daarnaast voorziet het voorstel in een aantal beperkt inhoudelijke wijzigingen, aldus
de toelichting.
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft over één onderdeel van de voorgestelde
verzamelwet enkele opmerkingen, te weten een wijziging van de Wet forensische zorg.
De voorgestelde wijziging raakt de verwerking van persoonsgegevens ten behoeve van
het treffen van voorbereidingen voor zogeheten (op de forensische zorg zelf) aansluitende
zorg.4
De Afdeling adviseert dit onderwerp niet te regelen in het voorliggende wetsvoorstel,
aangezien het een verdergaande, meer dan «beperkte» inhoudelijke afweging van de wetgever
vereist en daarom niet past bij het karakter van een verzamelwet. In verband daarmee
is aanpassing van het wetsvoorstel op dit onderdeel wenselijk.
De Wet forensische zorg (Wfz) verplicht de zorgaanbieder zes weken voor afloop van
een justitiële titel voorbereidingen te treffen voor aansluitende zorg, indien de
zorgverlener of behandelaar van oordeel is dat na afloop van de strafrechtelijke titel
verdere zorg nodig is.5 Indien de vervolgzorg vrijwillig is, zal de forensisch patiënt doorgaans zijn toestemming
geven voor het verwerken van de hem betreffende persoonsgegevens. De toestemming van
de forensisch patiënt is voor de zorgaanbieder een grondslag voor het verwerken van
de persoonsgegevens, indien de vervolgzorg verplicht is, zal doorgaans geen sprake
zijn van de toestemming van de forensisch patiënt. Het voorgestelde artikel regelt
dat de zorgaanbieder persoonsgegevens verwerkt, met inbegrip van (bijzondere) persoonsgegevens
over gezondheid of persoonsgegevens van strafrechtelijke aard, ten behoeve van het
treffen van voorbereidingen voor aansluitende zorg.6
De Afdeling merkt op dat de verwerking van (bijzondere) persoonsgegevens een inmenging
op de persoonlijke levenssfeer van betrokkene in de zin van artikel 10 van de Grondwet
vormt en hiervoor een grondslag in een wet in formele zin is vereist. De inmenging
op de persoonlijke levenssfeer die de voorgestelde wettelijke bepaling met zich meebrengt,
vereist een dragende motivering en een nadere afweging die zich niet verhouden tot
het karakter van een verzamelwet.7 De Afdeling adviseert daarom het onderdeel inzake de verwerking van persoonsgegevens
ten behoeve van het treffen van voorbereidingen voor aansluitende zorg uit het wetsvoorstel
te halen.
Onverminderd het voorgaande wijst de Afdeling nog op het volgende. Voor zowel de verwerking
van persoonsgegevens betreffende de gezondheid als persoonsgegevens van strafrechtelijke
aard, geldt dat dit in beginsel verboden is, tenzij er sprake is van een wettelijke
uitzondering.8 Indien de voorgestelde regeling in een separaat wetsvoorstel wordt opgenomen, dient
duidelijk gemaakt te worden wat de grondslag voor de verwerking van de persoonsgegevens
is en om welke wettelijke uitzonderingen het gaat, zodat helder is welke rechtvaardiging
men voor ogen heeft voor de verwerking van persoonsgegevens.
Tevens dient kenbaar gemaakt te worden welke passende waarborgen bij strafrechtelijke
gegevens en welke passende en specifieke maatregelen bij bijzondere persoonsgegevens
er worden genomen om de rechten en vrijheden van de betrokkene te beschermen.9
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal opmerkingen bij het
voorstel en adviseert daarmee rekening te houden voordat het voorstel bij de Tweede
Kamer der Staten-Generaal wordt ingediend.
De vice-president van de Raad van State,
Th.C. de Graaf
De regering erkent dat de onderdelen van een verzamelwet niet van een omvang en complexiteit
behoren te zijn die een afzonderlijk wetsvoorstel rechtvaardigen. Naar het oordeel
van de regering past de beoogde wijziging van artikel 2.5 van de Wfz (artikel XXII,
onderdeel A, van het wetsvoorstel) binnen dit kader. Daartoe is het volgende van belang.
De beoogde wijziging strekt niet tot een inhoudelijke afweging van de wetgever over
het wel of niet verwerken van (bijzondere) persoonsgegevens. Met artikel 2.6, eerste
lid, van de Wfz heeft de wetgever besloten dat (bijzondere) persoonsgegevens worden
verwerkt voor de uitvoering van de Wfz. Vanwege de zinsnede «de plaatsing van forensische
patiënten bij zorgaanbieders» is die bepaling expliciet ook van toepassing op artikel
2.5 van de Wfz. Strikt genomen zouden op basis van artikel 2.6, eerste lid, van de
Wfz reeds persoonsgegevens moeten worden verstrekt voor de uitvoering van artikel
2.5 van de Wfz. Immers, op grond van artikel 4, onderdeel 2, van de AVG omvat de verwerking
van persoonsgegevens ook de verstrekking van persoonsgegevens. Evenwel wordt daaraan
in de praktijk onvoldoende uitvoering gegeven. De reden is dat de grondslag van artikel
2.6, eerste lid, van de Wfz als onvoldoende specifiek wordt ervaren. Tegen deze achtergrond
is dit onderdeel van de verzamelwet tot stand gekomen. Het artikel strekt dus tot
het expliciteren van een reeds bestaande grondslag voor de verwerking van (bijzondere)
persoonsgegevens. Dit vereist geen nieuwe inhoudelijke afweging van de wetgever en
hiermee past dit onderdeel bij het karakter van een verzamelwet.
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om een aantal aanvullende wijzigingen in het
wetsvoorstel op te nemen. Dit betreft de artikelen XIII, onderdeel B, XIV, onderdeel
A, XVIII, XXV, onderdeel B, XXVIII, XXXI, XXXVI, XLIV, XLV, onderdeel G, XLVI, onderdelen
D t/m G, XLIX, LI en LII. Daarnaast is artikel XXXVII van de versie van dit wetsvoorstel
zoals voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State, geschrapt.
Gelet op de benoeming van de Minister van Asiel en Migratie bij besluit van 2 juli
2024, is verder de citeertitel van het wetsvoorstel aangepast. In de artikelen is
waar nodig de aanduiding van de verantwoordelijke Minister geactualiseerd.
Ik verzoek U, mede namens de Minister van Asiel en Migratie, het hierbij gevoegde
voorstel van wet en de memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal
te zenden.
De Minister van Justitie en Veiligheid, D.M. van Weel
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Th.C. de Graaf, vicepresident van de Raad van State -
Mede ondertekenaar
D.M. van Weel, minister van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.