Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over het eindverslag verkenning mondzorg - Project vermindering mijding van mondzorg om financiële redenen (Kamerstuk 32620-292)
32 620 Beleidsdoelstellingen op het gebied van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Nr. 294
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 16 oktober 2024
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Medische Zorg over de brief van 16 mei
2024 over het eindverslag verkenning mondzorg – project vermindering mijding van mondzorg
om financiële redenen (Kamerstuk 32 620, nr. 292).
De vragen en opmerkingen zijn op 27 juni 2024 aan de Minister voor Medische Zorg voorgelegd.
Bij brief van 15 oktober 2024 zijn de vragen door de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Mohandis
Adjunct-griffier van de commissie, Heller
Inhoudsopgave
I.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
3
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
3
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
4
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
5
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
6
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
7
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
8
II.
Reactie van de Minister
9
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het Eindverslag verkenning mondzorg
– project vermindering mijding van mondzorg om financiële redenen en hebben hierover
nog een aantal aanvullende vragen.
Als een van de oplossingsrichtlijnen wordt het versterken van het sociale vangnet
beschreven. Hoe stelt de Minister zich dit sociale vangnet concreet met betrekking
tot mondzorg voor, zowel op gemeentelijk en maatschappelijk niveau? Hiervoor worden
rijksbijdragen als mede oplossing gezien. Kan er inzicht gegeven worden wat de omvang
van deze bijdrage zou moeten zijn? Zo ja, over welke bedragen gaat dit?
Om de spreiding van tandheelkundigen beter te verdelen over de verschillende regio’s
pleit men ervoor een praktijkervaringsjaar aan de opleiding Tandheelkunde toe te voegen,
waarin studenten ingezet kunnen worden in praktijken (evenwichtig) verspreid over
het hele land. Is deze spreiding op vrijwillige basis? Wordt er hiermee rekening gehouden
met de wensen van de student? Kunnen de studenten kiezen waar zij hun praktijk ervaringsjaar
gaan werken? De leden van de PVV-fractie vrezen dat er bij een verplichte spreiding
over de regio’s een extra drempel wordt opgeworpen om te starten met de opleiding
Tandheelkunde. Er wordt gesteld dat het voorwaardelijk is om de opleidingscapaciteit
mondzorg breed uit te breiden. Hoeveel extra opleidingsplekken zijn er nodig? Zijn
er voldoende aanmeldingen om deze plekken te vullen? Wat zijn de laatste cijfers met
betrekking tot aantal opleidingsplekken in verhouding met het aantal aanmeldingen
voor de opleiding?
Uit het eindverslag verkenning mondzorg valt vooral op dat de aandacht voor de mondzorghygiëne
in de publieke gezondheidszorg de laatste tien jaar is verminderd en dat er gesteld
wordt dat geen enkele landelijke maatregel de problematiek geheel zal wegnemen.
Is er een mogelijkheid om via sociale media de aandacht en het belang van goede mondzorg
weer goed onder de aandacht te brengen? Is dit al in de overwegingen meegenomen?
De leden van de PVV-fractie zien slechte mondzorg als uiting van een onderliggend
probleem en zouden meer willen inzetten op het oplossen van deze primaire problemen,
alvorens alleen aan 3 «symptoombestrijding» te doen. Een oplossing van het onderliggend
probleem is het verlagen van het eigen risico. Is de Minister het daarmee eens?
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de
brief over het eindverslag verkenning mondzorg. Zij hebben nog wel enkele vragen over
deze brief.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen in het rapport dat maar liefst 1,4 miljard
volwassenen niet ten minste om de twee jaar naar de tandarts gaan, waarvan een groot
deel de mondzorg mijdt wegens financiële redenen. In de brief laat de Minister weten
dat er niet één oplossing is om deze problematiek volledig weg ten nemen en dat de
oplossingen op drie niveaus dienen plaats te vinden: landelijk, gemeentelijk en een
sociaal vangnet. Hoe ziet de Minister de wisselwerking op deze drie niveaus voor zich?
Welke maatregelen dienen lokaal te worden belegd en welke landelijk? In het rapport
wordt de gemeentepolis genoemd voor acute en minimaal noodzakelijke mondzorg voor
financieel kwetsbare mensen. Waarom zou deze maatregel bij de gemeente worden neergelegd?
Waarom niet bij het Rijk? Daarnaast noemt het rapport de noodzaak van een (lokaal)
sociaal vangnet. Hoe gaan gemeentes vanuit het Rijk gefaciliteerd worden om dit sociale
vangnet en de gemeentepolis te bewerkstelligen? Het rapport noemt ook een universele
aanvullende verzekering voor financieel kwetsbaren. Is berekend hoeveel mensen hieronder
zouden vallen? Kan de Minister in kaart brengen hoeveel een structurele universele
aanvullende verzekering voor financieel kwetsbaren kost?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn verheugd dat de Minister de ambitie deelt
van toegankelijke mondzorg voor iedereen. De Minister stelt ook dat een gerichtere
aanvullende zorgverzekering/regeling voor financieel kwetsbaren nog nadere uitwerking
vraagt. Echter is er sprake van grote urgentie voor grote groepen mensen die jaren
geen tandartsbezoek hebben bezocht. Gaat de Minister maatregelen nemen om op korte
termijn schrijnende gevallen tegen te gaan? Welke vervolgstappen gaat de Minister
nemen, op korte en lange termijn, om de ambitie van toegankelijke basis mondzorg waar
te maken?
Uit onderzoek blijkt dat (delen van) mondzorg in het basispakket bijdraagt aan de
toegankelijkheid van mondzorg. Uit de rapportage eindverslag verkenning mondzorg blijkt
dat naast de kosten meer toegankelijke mondzorg ook veel indirecte baten met zich
meebrengt. Hoe ziet de Minister deze verhouding tussen kosten en baten van (delen
van) mondzorg in het basispakket? Is Minister bereid om mogelijkheden voor meer mondzorg
in het basispakket te verkennen en op welke termijn?
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het Eindverslag verkenning mondzorg
– project vermindering mijding van mondzorg om financiële redenen en de reactie van
de Minister hierop. Zij zien dat er veel zorgen leven over het mijden van mondzorg
(en andere vormen van zorg) en het is daarom goed dat er een verkenning is uitgevoerd
om de problematiek in beeld te krijgen. Zij hebben hierbij nog enkele vragen.
Van de circa 1,4 miljoen volwassenen in Nederland die niet tenminste om de twee jaar
naar de tandarts gaan, gaat het om 640.000 volwassenen die mondzorg mijden om financiële
redenen, zo lezen de leden van de VVD-fractie. Kan de Minister aangeven hoe deze aantallen
zich verhouden tot de aantallen mensen die mondzorg meden toen mondcontroles nog wel
collectief vergoed werden? De leden van de VVD-fractie merken op dat het aandeel volwassenen
dat niet naar de tandarts gaat om andere redenen, waaronder angst en gebrek aan urgentie,
groter is. Hoe kijkt de Minister hiernaar? Wordt een onderzoek gedaan naar deze groep?
In het eindverslag wordt geconcludeerd dat de aanname dat na het achttiende levensjaar
de kosten voor mondzorg door mensen zelf te dragen zouden kunnen zijn voor een deel
van de Nederlanders niet opgaat.
De leden van de VVD-fractie zouden hier graag een nadere duiding van krijgen. Om hoeveel
4 mensen gaat het die deze kosten financieel echt niet kunnen dragen? In hoeverre
worden jongeren voorbereid op kosten waar ze mee te maken (kunnen) krijgen na hun
achttiende verjaardag, of liggen hier nog kansen?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de verdeling van de beschikbare capaciteit aan
mondzorgverleners een belangrijk bijkomend vraagstuk is en delen deze vraag met de
partijen. Zij vragen de Minister bij het nemen van maatregelen de (mogelijke) gevolgen
op de capaciteit mee te nemen in de uitwerking.
De leden van de VVD-fractie vinden preventie belangrijk en mondzorg speelt daarin
een rol. Kan de Minister aangeven wat de kosten en baten zijn van preventieve mondzorg
in relatie tot andere vormen van zorg en preventie? En is er ook een overzicht te
maken van de doelmatigheid van de verschillende vormen van zorg en preventie?
Preventieve mondzorg kost in vergelijking met zorg vanwege slechte mondgezondheid
veel minder. De leden van de VVD-fractie werden erg enthousiast van de manier van
opleidingen en werken in GEZOND&WEL centrum van de Hogeschool Utrecht. Studenten Mondhygiëne
en Tandprothetiek behandelen hier kosteloos, onder toezicht van een zorgprofessional.
Ook wordt hier interprofessioneel samengewerkt. Genoemde leden vragen de Minister
in hoeverre samenwerking tussen verschillende domeinen die bij kunnen dragen aan de
vermindering van mondzorgmijding, wordt gestimuleerd.
Dat sommige kinderen niet naar de tandarts gaan terwijl dit wel verzekerd is, vinden
de leden van de VVD-fractie niet goed te begrijpen. Is bekend welke overwegingen daarbij
een rol spelen? De cijfers van kinderen onder de 4 jaar vinden zij al helemaal zorgwekkend.
Deze gegevens benadrukken nogmaals het belang van een sterkere jeugdgezondheidszorg,
waar genoemde leden eerder en met regelmaat aandacht voor vragen. Zij vinden het dan
ook teleurstellend om te lezen dat de aandacht voor mondgezondheid in de publieke
gezondheidszorg en de samenwerking tussen de publieke gezondheidszorg en de mondzorg
is verminderd. Wat zijn de oorzaken van deze verminderde aandacht en samenwerking?
En op welke, liefst eenvoudige, manier kan deze weer versterkt worden?
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het Eindverslag
verkenning mondzorg – project vermindering mijding van mondzorg om financiële redenen.
Deze leden erkennen de urgentie om de toegang tot mondzorg voor financieel kwetsbare
mensen te verbeteren. In het eindverslag worden concrete oplossingsrichtingen voorgesteld
om het mijden van mondzorg terug te dringen door middel van een aanvullende verzekering,
een sterk sociaal vangnet, en meer aandacht voor mondzorg binnen de publieke gezondheid.
Deze leden hebben echter nog enkele vragen over deze voorstellen.
De leden van de NSC-fractie lezen dat een landelijk aanvullende zorgverzekering/regeling
voor financieel kwetsbaren wordt uitgewerkt. Op korte termijn zal de gemeentepolis
dienen als instrument om ondersteuning te bieden voor deze doelgroep. Wat zijn de
concrete criteria om in aanmerking te komen voor de gemeentepolis? Hoe worden de dekkingen
bepaald en op welke manier worden ze afgestemd op de behoeften van kwetsbare mensen?
De leden van de NSC-fractie lezen dat er geïnvesteerd moet worden in het vergroten
van de capaciteit van mondzorgprofessionals en in een betere spreiding hiervan, gezien
de tekorten in verschillende regio’s van het land. Er wordt voorgesteld om het zesde
jaar van de opleiding Tandheelkunde om te vormen tot een praktijkervaringsjaar. Deze
leden constateren dat dit veel inzet zal vergen van het werkveld en mogelijk ook de
opleidingen. Welke concrete stappen worden overwogen om ervoor te zorgen dat dit haalbaar
is? En hoe wordt gegarandeerd deze extra belasting niet ten koste gaat van de kwaliteit
van de mondzorgopleidingen?
De leden van de NSC-fractie wijzen erop dat veel kinderen geen mondzorg ontvangen
door slecht geïnformeerde ouders. Deze ouders weten niet dat de kosten voor veelvoorkomende
behandelingen bij de tandarts en mondhygiënist volledig worden gedekt door de zorgverzekering.
Is de Minister het met 5 deze leden eens dat betere voorlichting noodzakelijk is?
Ziet de Minister hierin bijvoorbeeld een rol weggelegd voor consultatiebureaus en
zorgverzekeraars, gezien het feit dat zij de ouders van kinderen bereiken die nu niet
naar de tandarts zullen gaan? Wat gaat de Minister doen om deze informatiebehoefte
aan te vullen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse het eindverslag verkenning mondzorg-
project vermindering mijding van mondzorg om financiële redenen gelezen en willen
de Minister nog enkele vragen stellen.
De leden van de D66-fractie zijn benieuwd naar de verdere uitwerking van een gerichtere
aanvullende zorgverzekering en willen daarbij benadrukken dat er oog wordt gehouden
voor het bereiken van de juiste groep in de praktijk. Het eindverslag gaf aan dat
bepaalde doelgroepen zoals één-ouder-gezinnen, oudere migranten en jongvolwassenen
met weinig inkomen en weinig perspectief op de arbeidsmarkt, vooral de mondzorg mijden.
Kan de Minister aangeven hoe deze doelgroepen in verdere uitwerking wordt meegenomen
en bekijken of zij daadwerkelijk worden bereikt met de maatregelen, zo vragen deze
leden.
De leden van de D66-fractie zijn enthousiast over de gestarte pilots met gemeenten
en zorgverzekeraars. De gemeentelijke aanpak is volgens de leden een goede aanpak
om zo kwetsbare groepen te bereiken. Hierbij vinden de leden van de D66-fractie het
belangrijk indien deze pilots succesvol zijn, het mogelijk wordt voor iedere gemeente
om vermijding van mondzorg aan te pakken. Kan de Minister hierbij aangeven hoe ervoor
wordt gezorgd dat barrières betreft mondzorg in elke gemeente aangepakt kan worden?
Voorts vragen deze leden op welke wijze de Minister vinger aan de pols houdt dat toegang
tot mondzorg niet afhankelijk is van de gemeente waar je verblijft.
De leden van de D66-fractie begrijpen uit de brief dat bij circa 426.000 mensen het
vermijden van mondzorg door angst is veroorzaakt. Veel van deze angst kan vermeden
worden wanneer men van jongs af aan al bekend is met de mondzorg. Om deze reden vinden
de leden van de D66-fractie het goed dat er meer aandacht is voor de jeugd door middel
van mondzorgcoaches in de jeugdgezondheidszorg. Kan de Minister aangeven hoe angst
voor mondzorg behandelingen ook meegenomen wordt in voorlichtingen, zo vragen deze
leden haar.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van het eindverslag verkenning mondzorg
– project vermindering mijding van mondzorg om financiële redenen. De leden hebben
de volgende vragen aan de Minister.
De leden van de BBB-fractie lezen dat de opleiding tandheelkunde en mondzorg specifiek
genoemd worden in de Kamerbrief. Zij vragen hoe de Minister aankijkt tegen het feit
dat er voor elke opgeleide tandarts zes mondhygiënisten kunnen worden opgeleid. Ziet
de Minister een grotere rol weggelegd voor mondhygiënisten en zo ja, in hoeverre zijn
zij betrokken bij dit proces?
Genoemde leden maken zich ernstig zorgen over de toegang tot mondzorg, met name voor
kinderen. Steeds blijkt opnieuw dat veel mensen de tandarts vermijden door geldgebrek,
en vaak niet weten dat tandartszorg voor kinderen altijd gratis is. Hierover hebben
de leden twee vragen aan de Minister; één over een korte termijnoplossing en één over
een mogelijke lange termijnoplossing.
Wat betreft de kortetermijnoplossing hebben genoemde leden gelezen dat de Minister
de mondzorgcoaches in de jeugdgezondheidszorg (voor kinderen van 0–4 jaar) aanhaalt.
Zij zijn benieuwd naar de visie van de Minister op het initiatief «gezonde peutermonden»,
waarbij ouders en kinderen al op het consultatiebureau worden voorgelicht door een
mondzorgcoach. Dit zorgde ervoor dat ouders meer vertrouwen hadden bij de eerste tandjes
van hun kind en vaker concrete plannen maakten voor de mondverzorging.
Het resultaat hiervan was dat kinderen dertig procent minder kans hadden op gaatjes.
Ziet de Minister dit is als een oplossing om er op de korte termijn voor te zorgen
dat kinderen betere toegang tot mondzorg krijgen?
Wat betreft de lange termijnoplossing hebben de leden van de BBB-fractie vragen aan
de Minister over de wijze van financiering binnen de mondzorg. Al vaker is er in de
Kamer gesproken over het weer opnemen van mondzorg in het basispakket, en is er gediscussieerd
over of dit wel of niet voor een kostenbesparing zou zorgen. In het buitenland is
hier al meer ervaring mee. Zo is eerder in Zweden gebleken dat het (grotendeels) vergoeden
van mondzorg en inzetten op preventie kostenbesparend kan werken. Onderzoek uit Zwitserland1 bevestigt dat liberalisatie juist tot kostenstijging leidt. Hoe ziet de Minister
deze buitenlandse voorbeelden? Wat verwacht de Minister van het inzetten van (grotendeels)
gratis mondzorg in Nederland?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben de brief van het kabinet en het Eindverslag verkenning
mondzorg met veel interesse gelezen en hebben hierover verschillende opmerkingen en
vragen. De leden van de SP-fractie zijn blij dat deze verkenning er ligt, omdat zij
altijd voorstander zijn geweest van het behoud van mondzorg in het basispakket. Met
deze verkenning komt dit weer een stap dichterbij. Zorgmijding De leden van de SP-fractie
lezen in het onderzoek dat het niet zou mogen voorkomen dat mensen niet naar de tandarts
gaan in een land waar de mondgezondheid en verzorgingsgraad over het algemeen goed
zijn. Toch gebeurt het. Dat verbaast deze leden niet. de Doge kosten voor mondzorg
leiden er onder meer toe dat mensen een bezoek aan de tandarts of mondhygiënist niet
kunnen betalen. Ook toont deze verkenning andere oorzaken aan van zorgmijding. Genoemde
leden vinden dat alle drempels die mensen ervaren om mondzorg te mijden, weggenomen
moeten worden.
In totaal zijn ongeveer 1,4 miljoen volwassenen in Nederland die ten minste om de
twee jaar naar de tandaarts gaan. 640.000 volwassenen doen dit niet vanwege financiële
redenen, 355.000 vanwege een gebrek aan besef van urgentie en 426.000 vanwege angst.
De leden van de SP-fractie vragen de Minister om de ontwikkeling van deze cijfers
sinds 2006 met de Kamer te delen. Welke conclusie trekt zij hieruit? De verkenning
laat een groot verschil zien in het tandartsbezoek tussen lage en hoge inkomens en
stelt dat het opvallend is dat dit verschil niet te zien is in het huisartsenbezoek.
Is de Minister het met genoemde leden eens dat het lógisch is dat dit verschil niet
te zien is bij huisartsenbezoeken omdat daar geen financiële drempel is? Wat zegt
dit verschil volgens de Minister over de reden van het mijden van mondzorg?
Situatie mondzorgprofessionals
Het Capaciteitsorgaan signaleert regionale tekorten aan mondzorgprofessionals en een
stijging van de uitstroomverwachting van tandartsen. De beperkte beschikbaarheid en
bereikbaarheid van zorgverleners kan eveneens een reden zijn voor de mijding van mondzorg.
Hoe verklaart de Minister deze afname?
Welke stappen gaat zij zetten om ervoor te zorgen dat het aantal tandartsen niet verder
afneemt? Welke rol heeft de overname van private-equity hierin? De leden van de SP-fractie
zijn benieuwd of de Minister gaat investeren in voldoende capaciteit aan mondzorgprofessionals
en de spreiding daarvan.
Kosten
Onderzoek toont aan dat mondziekten een wisselwerking hebben met onder andere diabetes
en hart- en vaatziekten, dat er een causaal verband bestaat met depressieve klachten
en dat het aantal verloren gezonde levensjaren wordt geschat op 3,5 miljard euro.
Kan de Minister dit cijfer verder toelichten? Uit de eerdere voortgangsrapportage
blijkt dat diabeteskosten vanwege het ontbreken van mondzorg 7 wordt berekend op twee
miljoen euro en door productiviteitsverlies op 4,3 miljard euro. Kan de Minister inzichtelijk
maken welke cijfers in deze verkenning en eerdere voortgangsrapportages er beschikbaar
zijn over de opbrengsten van de kosten van het ontbreken van mondzorg? In de verkenning
staat dat door betere mondzorg andere zorgkosten en duurdere routes via de kaakchirurg
kunnen worden voorkomen. Kan de Minister inzichtelijk maken hoeveel geld het voorkomen
dat mensen tweedelijnszorg nodig hebben kan opleveren als gevolg van uitgestelde mondzorg?
Kan de Minister de «Solvabiliteit II-richtlijn» toelichten? Op welke manier belemmert
deze richtlijn het toevoegen van de mondzorg aan het basispakket?
In de Kamerbrief van de Minister staat dat het Zorginstituut Nederland is gevraagd
om te adviseren over eventuele pakketmaatregelen. De leden van de SP-fractie vragen
de Minister wanneer dit advies naar de Kamer wordt gestuurd? Hoe verhoudt een advies
van het Zorginstituut zich tot de pakketopties die worden genoemd in de tweede rapportage
(3.1 Herziening basispakket) alsmede de berekening voor de informateur (onderliggende stukken)
over tandzorg in het basispakket (vergoeding van een controle, gebitsreiniging, 2
kleine foto’s en het zetten van een vulling zonder eigen risico: 1,5 miljard euro)?
De leden van de SP-fractie lezen verschillende mogelijkheden om mondzorg weer terug
in het basispakket te krijgen. Kan de Minister uiteenzetten wat deze verschillende
opties in het basispakket voor gevolgen hebben in het aantal mensen dat mondzorg mijdt?
Wat zijn de precieze kosten van de verschillende opties?
Universele aanvullende verzekering
Om gerichter de groep financieel kwetsbaren te bereiken, wordt gedacht aan een door
de zorgverzekeraars op te stellen en uit te voeren universele aanvullende verzekering
voor financieel kwetsbaren. Bijvoorbeeld met een maximumbedrag op basis van de Handreiking
acute en minimaal noodzakelijke mondzorg voor financieel kwetsbare mensen van de Mondzorgalliantie
(2023). Hoeveel mensen betreft dit? En hoeveel zou deze regeling kosten? Wat is de
reactie van de Minister hierop? Ook wordt er in de verkenning gesproken over de invoering
van zo’n aanvullende verzekering op lokaal niveau. Ziet de Minister net als genoemde
leden hierin het risico dat in sommige (rijkere) gemeenten deze mogelijkheden er wél
zullen zijn en in andere gemeenten niet? Jongeren met een lage sociaaleconomische
status hebben een slechtere mondgezondheid dan hun leeftijdsgenoten met een hogere
sociaaleconomische status. Is de Minister het met de leden van de SP-fractie eens
dat dit het mijden van mondzorg daarmee een klasse-vraagstuk is? Wat is de Minister
van plan hieraan te gaan doen? Genoemde leden lezen dat dat in wijken met veel financiële
kwetsbaarheid het organiseren van de schooltandarts een meerwaarde kan hebben. Zij
vragen hoe de Minister naar de schooltandarts kijkt. Hoeveel zou het kosten om deze
schooltandartsen regelmatig op bepaalde plekken te laten rijden, bijvoorbeeld in gebieden
die ook meedoen aan het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid?
Preventie
Uit de verkenning komt naar voren dat de aandacht voor de mondgezondheid in de publieke
gezondheid is verminderd de afgelopen jaren. Ook de samenwerking tussen de publieke
gezondheidszorg en de grotendeels private mondzorg is sterk verminderd. Welke verklaring
heeft de Minister hiervoor? Is zij het met de leden van de SP-fractie eens dat dit
mede wordt veroorzaakt door de toegenomen marktwerking in de tandartsenzorg? Welke
preventieve maatregelen neemt het nieuwe kabinet om de mondgezondheid in Nederland
te verbeteren? Welke maatregelen hiervan zijn al ingezet beleid en welk beleid is
nieuw?
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie achten de omvang van de groep volwassenen mondzorg
mijden om financiële redenen te groot. De leden van de ChristenUnie-fractie zien het
als opdracht aan een volgend kabinet om vervolgstappen te nemen op dit onderwerp om
mondzorg (financieel) meer toegankelijk te maken. De leden van de ChristenUnie-fractie
maken van de gelegenheid gebruik om enkele vragen te stellen over de brief en onderliggende
documenten.
Is de Minister het met de leden van de ChristenUnie-fractie eens dat het zowel financieel
als voor de patiënt zelf veel beter is wanneer mensen vroegtijdig gebruik kunnen maken
van mondzorg in plaats van een uiteindelijk relatief dure behandeling bij een kaakchirurg?
Is de Minister het met de leden van de ChristenUnie-fractie eens dat een herziening
van het basispakket op dit punt cruciaal is om de toegang tot mondzorg te verbeteren?
De leden van de ChristenUnie-fractie doen hiervoor de suggestie om reguliere controles
en het herstellen van gaatjes onderdeel te maken van het basispakket. Ziet de Minister
een herziening van het basispakket op dit punt als opportuun?
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben in het hoofdlijnenakkoord van het aanstaande
kabinet gelezen dat de aanstaande Minister voornemens is om het eigen risico te verlagen.
De leden van de ChristenUnie-fractie vermoeden dat dit voornemen zal leiden tot een
grotere zorgvraag. Deze leden vragen de Minister of het niet doelmatiger en verstandiger
is om (een deel van) het geld dat gereserveerd is voor verlaging van het eigen risico
te besteden aan het onderbrengen van een deel van de mondzorg (bijvoorbeeld de reguliere
controles en het herstellen van gaatjes) onder de eerstelijnszorg. Deze leden zijn
benieuwd naar de reactie van de Minister.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat er een landelijk aanvullende mondzorgverzekering
wordt uitgewerkt voor financieel kwetsbare mensen. Deze leden vragen de Minister aan
welke definitie of afbakening wordt gedacht voor de groep «financieel kwetsbare mensen».
Aanvullend vragen de leden van de ChristenUnie-fractie de Minister hoe dit wordt uitgewerkt
voor mensen die niet verzekerd zijn (zoals dakloze, ongedocumenteerde mensen of mensen
die verblijven in maatschappelijke opvang) of voor mensen die verblijven in instellingen
voor begeleid en beschermd wonen.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Minister hoe ervoor gezorgd kan worden
dat mensen die tijdelijk verblijven in een locatie voor beschermd wonen, vrouwenopvang
of maatschappelijke opvang, toegang hebben tot mondzorg. Welke rol speelt de openbare
gezondheidszorg in dit kader?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Minister of er informatie beschikbaar
is over de inzet van bijzondere bijstand voor mondzorgkosten. Aanvullend vragen deze
leden of de gemeenten financiële middelen krijgen om bijzondere bijstand toe te kennen
voor kosten voor mondzorg. Is in kaart gebracht hoeveel geld gemoeid zou zijn met
het verbeteren van de toegang tot mondzorg via gemeenten? Tot slot vragen de leden
van de ChristenUnie-fractie de Minister hoe en of voorkomen kan worden dat grote verschillen
ontstaan in de toegang tot mondzorg tussen gemeenten.
II. Reactie van de Minister
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
Als een van de oplossingsrichtlijnen wordt het versterken van het sociale vangnet
beschreven. Hoe stelt de Minister zich dit sociale vangnet concreet met betrekking
tot mondzorg voor, zowel op gemeentelijk en maatschappelijk niveau? Hiervoor worden
rijksbijdragen als mede oplossing gezien. Kan er inzicht gegeven worden wat de omvang
van deze bijdrage zou moeten zijn? Zo ja, over welke bedragen gaat dit?
In het eindverslag2 dat de Tweede Kamer op 16 mei 2024 heeft ontvangen, hebben de samenwerkende partijen
geadviseerd om te investeren in de financiële toegankelijkheid van de mondzorg, maar
ook aangegeven dat geen enkele maatregel een sluitende oplossing biedt. Er is altijd
een risico dat mensen «buiten de boot vallen». Voor deze groep is het van belang om
een publiek-maatschappelijk vangnet te organiseren.
In sommige gemeenten zijn al informele mondzorgnetwerken van mondzorgprofessionals
en maatschappelijke organisaties actief om de meest kwetsbare mensen te helpen bij
acute mondzorgproblematiek. Deze netwerken worden op uiteenlopende manieren bekostigd.
Het gaat vaak om een combinatie van subsidie en/of steun in natura door maatschappelijke
fondsen, gemeenten, zorgverzekeraars, kerkelijke instanties, donaties en belangeloze
medewerking van sociale mondzorgverleners. Er is geen zicht op de benodigde middelen
om dit landelijk «voldoende» te organiseren.
In de pilot «vermindering mijding van mondzorg om financiële redenen» ontvangt Dokters
van de Wereld een subsidie van ca. € 0,4 mln. van het Ministerie van VWS en het Ministerie
van SZW om in 10 gemeenten Compassie Netwerken op te zetten in 2024 en 2025. Dokters
van de Wereld is een van de organisaties die dergelijke netwerken organiseert en probeert
daarbij best practices te ontwikkelen voor andere gemeenten.
Om de spreiding van tandheelkundigen beter te verdelen over de verschillende regio’s
pleit men ervoor een praktijkervaringsjaar aan de opleiding Tandheelkunde toe te voegen,
waarin studenten ingezet kunnen worden in praktijken (evenwichtig) verspreid over
het hele land. Is deze spreiding op vrijwillige basis? Wordt er hiermee rekening gehouden
met de wensen van de student? Kunnen de studenten kiezen waar zij hun praktijk ervaringsjaar
gaan werken? De leden van de PVV-fractie vrezen dat er bij een verplichte spreiding
over de regio’s een extra drempel wordt opgeworpen om te starten met de opleiding
Tandheelkunde. Er wordt gesteld dat het voorwaardelijk is om de opleidingscapaciteit
mondzorg breed uit te breiden. Hoeveel extra opleidingsplekken zijn er nodig? Zijn
er voldoende aanmeldingen om deze plekken te vullen? Wat zijn de laatste cijfers met
betrekking tot aantal opleidingsplekken in verhouding met het aantal aanmeldingen
voor de opleiding?
Het zesde praktijkervaringsjaar is een voorstel van vanuit het project «vermindering
mijding van mondzorg om financiële redenen». De inhoud van opleidingen is niet aan
het Rijk, maar aan onderwijsinstellingen zelf. Uiteraard in samenspraak met beroepsgroepen
en het werkveld. Het is daarom aan de sector om dit voorstel verder uit te werken.
Op dit moment zijn 332 opleidingsplaatsen Mondzorgkunde en 259 opleidingsplaatsen
Tandheelkunde beschikbaar. Voor Mondzorgkunde hebben zich vier keer meer kandidaten
aangemeld dan dat er plaatsen zijn, voor Tandheelkunde ging het om vijf keer meer
aanmeldingen dan plaatsen.
Uit het eindverslag verkenning mondzorg valt vooral op dat de aandacht voor de mondzorghygiëne
in de publieke gezondheidszorg de laatste tien jaar is verminderd en dat er gesteld
wordt dat geen enkele landelijke maatregel de problematiek geheel zal wegnemen. Is
er een mogelijkheid om via sociale media de aandacht en het belang van goede mondzorg
weer goed onder de aandacht te brengen? Is dit al in de overwegingen meegenomen?
Een hernieuwde aandacht voor de mondgezondheid in de publieke gezondheid zou kunnen
bijdragen aan een betere mondgezondheid van financieel kwetsbare mensen. Een betere
doelgroepgerichte voorlichting is hier onderdeel van. In de pilot «vermindering mijding
van mondzorg om financiële redenen», die nu loopt in 14 gemeenten, wordt onderzoek
gedaan naar doelgroepgerichte voorlichting over mondgezondheid, mondzorg en financiële
ondersteuning. Hierbij wordt ook gekeken of sociale media hieraan kan bijdragen.
De leden van de PVV-fractie zien slechte mondzorg als uiting van een onderliggend
probleem en zouden meer willen inzetten op het oplossen van deze primaire problemen,
alvorens alleen aan «symptoombestrijding» te doen. Een oplossing van het onderliggend
probleem is het verlagen van het eigen risico. Is de Minister het daarmee eens?
Dit kabinet vindt het belangrijk dat er gelijkwaardigere toegang tot de zorg is. Dit
kabinet bevriest daarom het eigen risico in 2025 en 2026 op € 385,– en verlaagt het
verplicht eigen risico vanaf 2027 fors tot het niveau van € 165,–. Ook is voor 2025
en 2026 een envelop van € 2,5 miljard beschikbaar voor gerichte lastenverlichting
aan burgers en wil het kabinet burgers compenseren voor de zorgpremie, die als gevolg
van de maatregelen vanaf 2027 zal stijgen, via een verlaging van de inkomstenbelasting
en voor bedrijven via de AOF-premie.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
In de brief laat de Minister weten dat er niet één oplossing is om deze problematiek
volledig weg ten nemen en dat de oplossingen op drie niveaus dienen plaats te vinden:
landelijk, gemeentelijk en een sociaal vangnet. Hoe ziet de Minister de wisselwerking
op deze drie niveaus voor zich? Welke maatregelen dienen lokaal te worden belegd en
welke landelijk?
In het eindverslag wordt toegelicht dat het bereik van een landelijke maatregel kan
verschillen, maar dat geen enkele landelijke maatregel alle mensen bereikt die de
mondzorg mijden om financiële redenen. Ook wordt aangegeven dat hoe groter het bereik
van de landelijke maatregel, hoe meer druk er ontstaat op de betaalbaarheid van de
(mond)zorg. Tegelijkertijd vraagt een gerichtere landelijke maatregel weer meer van
de uitvoering. Ook gemeentelijke regelingen vragen veel van de uitvoering (in dit
geval van gemeenten) en kunnen niet iedereen bereiken. Om die reden blijft een sociaal
vangnet altijd nodig. De afweging om een maatregel te nemen is daarom complex. Er
moet gekeken worden naar het bereik en de meerwaarde voor de (mond)gezondheid, de
uitvoering, de gevolgen voor de betaalbaarheid van de zorg en de interactie met de
andere maatregelen op verschillende niveaus.
In het rapport wordt de gemeentepolis genoemd voor acute en minimaal noodzakelijke
mondzorg voor financieel kwetsbare mensen. Waarom zou deze maatregel bij de gemeente
worden neergelegd? Waarom niet bij het Rijk? Daarnaast noemt het rapport de noodzaak
van een (lokaal) sociaal vangnet. Hoe gaan gemeentes vanuit het Rijk gefaciliteerd
worden om dit sociale vangnet en de gemeentepolis te bewerkstelligen?
Circa 635.000 mensen hebben in Nederland een gemeentepolis. Zij ontvangen vanuit de
gemeente een korting op de zorgpremie van de aanvullende zorgverzekering die onderdeel
uitmaakt van de gemeentepolis. Een aanvullende zorgverzekering voor mondzorg maakt
hier altijd onderdeel vanuit. De gemeentepolis is bedoeld voor mensen met een inkomen
tot 120% of 130% van het bijstandsniveau. De korting die gemeenten geven wordt veelal
bekostigd vanuit de 370 miljoen euro die gemeenten jaarlijks ongeoormerkt ontvangen
via het gemeentefonds om financieel maatwerk te bieden voor hun inwoners in verband
met zorgkosten. Deze bestaande regeling zou op korte termijn mogelijk kunnen bijdragen
aan het verminderen van de mijding van mondzorg door enerzijds de dekking van mondzorg
uit te breiden en anderzijds de premie beperkt te houden.
Daarnaast zou een sociaal vangnet de meest kwetsbare mensen kunnen helpen bij acute
mondzorgproblematiek. Deze netwerken worden op uiteenlopende manieren bekostigd. Het
gaat vaak om een combinatie van subsidie en/of steun in natura door maatschappelijke
fondsen, gemeenten, zorgverzekeraars, kerkelijke instanties en donaties en belangeloze
medewerking van sociale mondzorgverleners. In de pilot «vermindering mijding van mondzorg
om financiële redenen» ontvangt Dokters van de Wereld een subsidie van ca. € 0,4 mln.
van het Ministerie van VWS en het Ministerie van SZW om in 10 gemeenten Compassie
Netwerken op te zetten in 2024 en 2025. Dokters van de Wereld is een van de organisaties
die dergelijke netwerken organiseert en probeert daarbij best practices te ontwikkelen.
Deze korte termijn maatregelen zullen de problematiek niet helemaal wegnemen, maar
dragen wel bij aan het verminderen van de problematiek. Eventuele landelijke maatregelen
kosten tijd om uit te werken en te implementeren. Het is ook verstandig om hier de
tijd voor te nemen gezien de grote impact op de totale zorguitgaven en de uitvoering.
Het rapport noemt ook een universele aanvullende verzekering voor financieel kwetsbaren.
Is berekend hoeveel mensen hieronder zouden vallen? Kan de Minister in kaart brengen
hoeveel een structurele universele aanvullende verzekering voor financieel kwetsbaren
kost?
Het idee van een landelijke aanvullende zorgverzekering of een landelijke regeling
is overgenomen uit de Handreiking (acute en) noodzakelijke mondzorg voor financieel
kwetsbare mensen (september 2023) van de Mondzorgalliantie. Dit idee wordt momenteel
uitgewerkt. Er is nog geen zicht op het bereik en de kosten. Ook zijn hiervoor in
het Hoofdlijnenakkoord «HOOP, LEF EN TROTS» en de bijbehorende financiële afspraken
geen aanvullende middelen beschikbaar gesteld.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn verheugd dat de Minister de ambitie deelt
van toegankelijke mondzorg voor iedereen. De Minister stelt ook dat een gerichtere
aanvullende zorgverzekering/regeling voor financieel kwetsbaren nog nadere uitwerking
vraagt. Echter is er sprake van grote urgentie voor grote groepen mensen die jaren
geen tandartsbezoek hebben. Gaat de Minister maatregelen nemen om op korte termijn
schrijnende gevallen tegen te gaan? Welke vervolgstappen gaat de Minister nemen, op
korte en lange termijn, om de ambitie van toegankelijke basis mondzorg waar te maken?
In het eindverslag is het advies opgenomen om voor de korte termijn in te zetten op
een verbeterde inzet van de gemeentepolis (op basis van de handreiking van de Mondzorgalliantie),
betere doelgroepgerichte voorlichting en Compassie Netwerken voor gratis noodbehandelingen.
In de pilot «vermindering mijding van mondzorg om financiële redenen», die tot begin
2025 loopt, worden deze drie maatregelen verder vormgegeven. Dokters van de Wereld
ontvangt een subsidie van ca. € 0,4 mln. van het Ministerie van VWS en het Ministerie
van SZW om in 10 gemeenten Compassie Netwerken op te zetten in 2024 en 2025.
Voor de langere termijn worden de in het eindverslag genoemde maatregelen verder uitgewerkt.
De inzichten die worden opgedaan in de pilot zullen hierbij helpen. Het gaat hierbij
om landelijke maatregelen gericht op een betere financiële toegankelijkheid van de
mondzorg, hernieuwde aandacht voor mondgezondheid in de publieke gezondheid en meer
mondzorgprofessionals die verspreid over het land werken.
Om te bezien of een veranderde aanspraak op de mondzorg de financiële toegankelijkheid
kan verbeteren, loopt er in opdracht van VWS een traject bij het Zorginstituut Nederland.
Het doel van deze opdracht is enerzijds om meer inzicht te krijgen in de status van
de mondgezondheid en in hoeverre de huidige aanspraak hier invloed op heeft en of
dit passende mondzorg betreft én anderzijds te onderzoeken wat voor financiële impact
verschillende scenario’s hebben als deze zouden worden toegelaten tot het basispakket.
Samen met de Mondzorgalliantie en Zorgverzekeraars Nederland wordt het idee van een
landelijke aanvullende zorgverzekering of regeling verder verkend.
Dit kabinet heeft gekozen voor een algehele lastenverlichting. Onder andere door een
forse verlaging van het eigen risico. In het Hoofdlijnenakkoord zijn geen extra middelen
gereserveerd voor specifiek de mondzorgkosten. Wel wil dit kabinet onverminderd doorgaan
met het uitwerken van eventuele maatregelen en het in beeld brengen van de meerwaarde
voor de (mond)gezondheid, het bereik en de kosten.
Uit onderzoek blijkt dat (delen van) mondzorg in het basispakket bijdraagt aan de
toegankelijkheid van mondzorg. Uit de rapportage eindverslag verkenning mondzorg blijkt
dat naast de kosten meer toegankelijke mondzorg ook veel indirecte baten met zich
meebrengt. Hoe ziet de Minister deze verhouding tussen kosten en baten van (delen
van) mondzorg in het basispakket? Is Minister bereid om mogelijkheden voor meer mondzorg
in het basispakket te verkennen en op welke termijn?
Ik heb Zorginstituut Nederland gevraagd om een advies uit te brengen over de aanspraak
mondzorg. Het adviestraject start met een kostenanalyse van een aantal mogelijke pakketmaatregelen.
In deze kostenanalyse wordt aanvullend op de cijfers die het Ministerie van VWS heeft
een betere inschatting gemaakt van het te verwachten zorggebruik. Bijvoorbeeld als
één jaarlijkse controle wordt opgenomen in het basispakket zonder eigen risico, dan
kost dit maximaal € 390 mln als iedere verzekerde boven de 18 jaar hier gebruik van
maakt. De nominale premie zal hierdoor op jaarbasis met ongeveer € 10 toenemen. Als
rekening wordt gehouden met het te verwachten zorggebruik, dan komen deze kosten lager
uit.
Daarna start een verkennende – en vervolgens een inhoudelijke fase. In de verkennende
fase die eind 2024 start wordt verkend of de toegankelijkheid en de huidige staat
van de mondgezondheid verbeterd kan worden door pakketmaatregelen, waarbij, waar mogelijk,
ook gekeken wordt naar indirecte baten, zoals de gevolgen voor de algehele gezondheid
en (arbeids)participatie. Bekeken moet worden of de indirecte baten die worden onderzocht
door Zorginstituut Nederland voldoende concreet gemaakt kunnen worden om een toets
van het CPB te doorstaan.
De advies fase wordt gestart als de verkennende fase positief is. In deze fase wordt
getoetst aan de hand van de pakketcriteria of vormen van mondzorg in het basispakket
passen. Hierover zal het Zorginstituut mij adviseren. Als blijkt dat de mondgezondheid
van volwassenen in Nederland voldoende is óf als deze verbetering behoeft, maar interventies
buiten de Zorgverzekeringswet daarvoor een oplossing kunnen zijn, dan kan dit leiden
tot de beslissing van het Zorginstituut om niet te toetsen aan de pakketcriteria en
dus geen inhoudelijke fase te starten. De eerste fase zal naar verwachting eind 2026
gereed zijn. De uitkomsten van het gehele adviestraject in 2028 worden gedeeld met
de Tweede Kamer, zodat – mits hiervoor de benodigde dekking kan worden gevonden –
opname van (delen van) de mondzorg in het basispakket politiek kan worden afgewogen.
Ik vind het belangrijk dat voor het onderzoek van pakketmaatregelen de tijd wordt
genomen. Het nemen van een pakketmaatregel heeft langdurige een grote impact op de
zorgkosten en de sector. De totale zorgkosten kunnen toenemen, doordat de veel grotere
groep die wel regelmatig de mondzorg bezoekt meer (wellicht onnodig) mondzorg zal
gebruiken. Hierdoor gaan de kosten voor iedereen omhoog. Een gerichtere maatregel
ligt dan meer voor de hand.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Van de circa 1,4 miljoen volwassenen in Nederland die niet tenminste om de twee jaar
naar de tandarts gaan, gaat het om 640.000 volwassenen die mondzorg mijden om financiële
redenen, zo lezen de leden van de VVD-fractie. Kan de Minister aangeven hoe deze aantallen
zich verhouden tot de aantallen mensen die mondzorg meden toen mondcontroles nog wel
collectief vergoed werden?
Over deze periode zijn alleen de cijfers per jaar beschikbaar. In absolute aantallen
bezochten in 1990 4,3 miljoen mensen de mondzorg niet. In 2021 waren dit 3,7 miljoen
mensen (CBS). Deze cijfers zijn niet goed te vergelijken.
In 1990 hadden veel meer Nederlanders een volledig kunstgebit, die de tandarts daarom
minder vaak bezochten (24,4% (3,6 mln mensen) toen tegen 8% (1,4 mln mensen) nu).
Ik merk ook op dat het effect van het afschaffen van de publieke vergoeding van mondzorg
niet goed is te bepalen, omdat er meerdere variabelen zijn die van invloed zijn op
het gebruik van mondzorg.
De leden van de VVD-fractie merken op dat het aandeel volwassenen dat niet naar de
tandarts gaat om andere redenen, waaronder angst en gebrek aan urgentie, groter is.
Hoe kijkt de Minister hiernaar? Wordt een onderzoek gedaan naar deze groep?
Gebrek aan urgentie en angst zijn – naast financiële redenen – belangrijke redenen
waarom mensen niet periodiek de mondzorg bezoeken. Deze redenen versterken elkaar
ook. Voor een groot deel komen de maatregelen vanuit de mondzorg en de maatschappij
zelf, zoals speciale angstklinieken en voorlichting. Bij extreme angst voor de tandarts
kunnen behandelingen van een angsttandarts ook vergoed worden vanuit de basisverzekering.
Daarnaast is verminderde mobiliteit bij ouderen een belangrijke reden om niet periodiek
de mondzorg te bezoeken. Van de leeftijdscategorie 65–69 jaar heeft nog 74,8% minimaal
één keer in de afgelopen 12 maanden de tandarts bezocht, bij 80-plussers is dat nog
maar 52,4%3. Samen met het veld is een plan van aanpak opgesteld met als doel het werken aan
een goede mondgezondheid voor iedere thuiswonende kwetsbare oudere. Ik ben voornemens
een subsidie te verlenen voor de uitvoering van dit plan van aanpak. Naast de aandacht
die er al is in de opleidingen.
In het eindverslag wordt geconcludeerd dat de aanname dat na het achttiende levensjaar
de kosten voor mondzorg door mensen zelf te dragen zouden kunnen zijn voor een deel
van de Nederlanders niet opgaat. De leden van de VVD-fractie zouden hier graag een
nadere duiding van krijgen. Om hoeveel mensen gaat het die deze kosten financieel
echt niet kunnen dragen? In hoeverre worden jongeren voorbereid op kosten waar ze
mee te maken (kunnen) krijgen na hun achttiende verjaardag, of liggen hier nog kansen?
Cijfers van het CBS (2019) laten zien dat in de leeftijdscategorie 12 jaar tot 16
jaar tot 97% van de jongeren de tandarts in 2018 heeft bezocht. Een studie4 van het Nivel uit 2020 laat zien dat er verschillende redenen zijn dat kinderen tot
18 jaar niet naar de tandarts gaan, waaronder het niet inzien van het belang van het
preventief bezoeken van de tandarts. In de leeftijdscategorie 20 jaar tot 30 jaar
loopt dit terug tot 80% (en stijgt daarna weer). Jongeren worden vanaf 18 jaar weliswaar
als volwassen gezien, maar kunnen tegelijkertijd vaak de gevolgen van het ontbreken
van goede mondzorg nog niet goed overzien, waardoor de verleiding groot is om bij
weinig inkomen af te zien van een aanvullende (tandarts)verzekering en tandartsbezoek.
Jongeren die 18 jaar worden ontvangen veel informatie over wat erbij komt kijken als
je 18 jaar wordt. Zij ontvangen onder andere informatie over de zorgverzekering. De
vergoeding van mondzorg is hier vaak onderdeel van. Deze informatie komt bijvoorbeeld
per brief van de zorgverzekeraar, via sociale media van bijvoorbeeld de Rijksoverheid
of bijvoorbeeld via gastlessen op school van Zorgverzekeringslijn. Het is goed voor
te stellen dat jongeren niet alle informatie kunnen verwerken en zich pas bij een
oproep van de tandarts voor een periodieke controle realiseren dat deze controle niet
meer wordt vergoed uit het basispakket. Jongeren zijn in dat geval sneller geneigd
de tandarts niet te bezoeken dan oudere mensen. Onderdeel van de pilot met gemeenten
is het verkennen van de meerwaarde en invulling van (meer) doelgroepgerichte over
de mondgezondheid en mondzorg. Doelgroepgerichte voorlichting aan jongeren maakt hier
onderdeel van uit.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de verdeling van de beschikbare capaciteit aan
mondzorgverleners een belangrijk bijkomend vraagstuk is en delen deze vraag met de
partijen. Zij vragen de Minister bij het nemen van maatregelen de (mogelijke) gevolgen
op de capaciteit mee te nemen in de uitwerking.
Bij alle maatregelen zal ik tevens bezien wat de mogelijke gevolgen voor de beschikbare
capaciteit zijn en dit expliciet meenemen in de informatie die ik u hierover verstrek.
De leden van de VVD-fractie vinden preventie belangrijk en mondzorg speelt daarin
een rol. Kan de Minister aangeven wat de kosten en baten zijn van preventieve mondzorg
in relatie tot andere vormen van zorg en preventie? En is er ook een overzicht te
maken van de doelmatigheid van de verschillende vormen van zorg en preventie? Preventieve
mondzorg kost in vergelijking met zorg vanwege slechte mondgezondheid veel minder.
Het is lastig om de kosten en baten van preventieve mondzorg in beeld te brengen.
De lastigheid begint met de definitie van «preventieve mondzorg». In het onderzoek
van ACTA «ongewenste mijding van mondzorg»5 (2023) bestaat «preventieve mondzorg» na de zelfzorg (bijvoorbeeld poetsen met fluoride)
uit wenselijke mondzorg (zoals controles) en noodzakelijke mondzorg (zoals gebitsreiniging).
Een gebitsreiniging of een restauratie zijn voorbeelden van geïndiceerde en ziekte-gerelateerde
preventie. Het uitblijven van deze zorg kan uiteindelijk leiden tot mondziekten met
eventuele gevolgen voor de algehele gezondheid en (arbeids)participatie.
In de afgelopen 50 jaar is grootste mondgezondheidswinst behaald door met name betere
zelfzorg, maar ook het periodiek bezoeken van de tandarts heeft in de jaren ’70 veel
aandacht gekregen. Uit een literatuurstudie door Gupta6 (2023) is een correlatie gevonden tussen de frequentie van controles en problemen
met de mondgezondheid, maar geen causaal verband. Om de (bredere) kosten en baten
van maatregelen in beeld te brengen zal een gericht onderzoek moeten worden uitgevoerd,
waarbij het duidelijk is om bijvoorbeeld welke maatregel, welke mondzorg en wel bereik
het gaat.
De leden van de VVD-fractie werden erg enthousiast van de manier van opleidingen en
werken in GEZOND&WEL centrum van de Hogeschool Utrecht. Studenten Mondhygiëne en Tandprothetiek
behandelen hier kosteloos, onder toezicht van een zorgprofessional. Ook wordt hier
interprofessioneel samengewerkt. Genoemde leden vragen de Minister in hoeverre samenwerking
tussen verschillende domeinen die bij kunnen dragen aan de vermindering van mondzorgmijding,
wordt gestimuleerd.
Op dit moment zet ik me expliciet in op het stimuleren van domeinoverstijgende samenwerking
bij de zorg voor kwetsbare ouderen en de zorg voor kinderen.
– Kinderen: Op mijn verzoek werkt de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk
onderzoek (TNO) aan een module voor een richtlijn voor de samenwerking tussen de jeugdgezondheidszorg
en de mondzorg. Ook zet ik mij ervoor in om de inzet van een mondzorgcoach bij de
aanbieder voor jeugdgezondheidzorg mogelijk te maken. Onder andere door een betaaltitel
voor de mondhygiënist om op het consultatiebureau te kunnen werken. Hier wordt momenteel
aan gewerkt.
– Ouderen: Ik heb de partijen expliciet gevraagd om meer aandacht voor mondzorg in de
handreiking voor de zorg voor kwetsbare ouderen thuis. Hier heb ik ook middelen voor
beschikbaar gesteld. Hierbij is de samenwerking wel afhankelijk van de bereidheid
van andere sectoren om met mondzorgprofessionals samen te werken.
– Ouderen: Daarnaast ben ik voornemens een subsidie te verlenen voor de uitvoering van
het plan van aanpak «mondgezondheid kwetsbare ouderen». Bij de uitvoering van het
plan van aanpak zal ook het sociaal domein betrokken worden.
Dat sommige kinderen niet naar de tandarts gaan terwijl dit wel verzekerd is, vinden
de leden van de VVD-fractie niet goed te begrijpen. Is bekend welke overwegingen daarbij
een rol spelen? De cijfers van kinderen onder de 4 jaar vinden zij al helemaal zorgwekkend.
Deze gegevens benadrukken nogmaals het belang van een sterkere jeugdgezondheidszorg,
waar genoemde leden eerder en met regelmaat aandacht voor vragen.
Het is goed dat u om deze aandacht vraagt. Ik heb hier aandacht voor. Dat uit de declaratiedata
blijkt dat veel kinderen onder de 4 jaar niet naar de mondzorgverlener gaan kent verschillende
oorzaken (signalen zonder cijfermatige onderbouwing):
– Niet iedere mondzorgprofessional declareert een consult als deze alleen even kort
in de mond gekeken heeft;
– Sommige mondzorgprofessionals geven zelf aan bij ouders dat het kind pas op 4-jarige
leeftijd hoeft te komen;
– Het is bij sommige ouders niet bekend dat een kind al zorg nodig heeft van een mondzorgprofessional;
– Het is bij sommige ouders niet bekend dat zij hiervoor niet hoeven te betalen.
Ik zet mij in voor goede samenwerking tussen de jeugdgezondheidszorg en mondzorg.
Ik wil dat de inzet van een mondzorgcoach bij een aanbieder van jeugdgezondheidzorg
mogelijk wordt, en dan met name bij die centra waar een grote groep ouders en kinderen
zelf de weg naar de mondzorgpraktijk niet weten te vinden. Ik ben in gesprek met verzekeraars,
mondzorgprofessionals, de NVM (de Nederlandse Vereniging van Mondhygiënisten), de
KNMT (de branchevereniging van onder meer tandartsen) en partijen uit de jeugdgezondheidszorg
om dit te realiseren.
Zij vinden het dan ook teleurstellend om te lezen dat de aandacht voor mondgezondheid
in de publieke gezondheidszorg en de samenwerking tussen de publieke gezondheidszorg
en de mondzorg is verminderd. Wat zijn de oorzaken van deze verminderde aandacht en
samenwerking? En op welke, liefst eenvoudige, manier kan deze weer versterkt worden?
In de jaren ’60 en ’70 van de vorige eeuw is de basis gelegd voor het tweemaal daags
poetsen met fluoride en het (half)jaarlijkse bezoek aan de mondzorg. De (gevoelde)
noodzaak om deze aandacht voort te zetten verminderde. De aandacht, en financiële
middelen, zijn daarom verlegd. Bij een hernieuwde aandacht voor de mondzorg in de
publieke gezondheid kan gedacht worden aan een landelijke coördinator mondzorg en
de verbinding van mondgezondheid en de Gezonde School-aanpak.
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie lezen dat een landelijk aanvullende zorgverzekering/regeling
voor financieel kwetsbaren wordt uitgewerkt. Op korte termijn zal de gemeentepolis
dienen als instrument om ondersteuning te bieden voor deze doelgroep. Wat zijn de
concrete criteria om in aanmerking te komen voor de gemeentepolis? Hoe worden de dekkingen
bepaald en op welke manier worden ze afgestemd op de behoeften van kwetsbare mensen?
Circa 635.000 Nederlanders hebben een gemeentepolis. De gemeentepolis is bedoeld voor
mensen met een inkomen tot 120% of 130% van het bijstandsniveau. Dit verschilt per
gemeente. De gemeentepolis wordt vaak aanbesteed, waarbij dus de zorgverzekeraar een
aanbod doet voor een passende dekking. De dekking voor mondzorg, de hoogte van de
zorgpremie en de hoogte van de korting die gemeenten geven op deze zorgpremie, verschilt.
Op aanvraag van de gemeente doen zorgverzekeraars een aanbod voor een collectiviteit
inclusief een dekking voor mondzorgkosten. De gemeentepolis wordt vaak voorgelegd
aan een cliëntenraad van de gemeente.
In de pilot «vermindering mijding van mondzorg om financiële redenen» wordt op basis
van de «Handreiking acute en noodzakelijke mondzorg voor financieel kwetsbare mensen» (2023) van de Mondzorgalliantie, gekeken naar een verbeterde inzet van de gemeentepolis.
Dit wordt gedaan door enerzijds de dekking van mondzorg te baseren op de handreiking
en anderzijds de premie zoveel mogelijk beperkt te houden.
De leden van de NSC-fractie lezen dat er geïnvesteerd moet worden in het vergroten
van de capaciteit van mondzorgprofessionals en in een betere spreiding hiervan, gezien
de tekorten in verschillende regio’s van het land. Er wordt voorgesteld om het zesde
jaar van de opleiding Tandheelkunde om te vormen tot een praktijkervaringsjaar. Deze
leden constateren dat dit veel inzet zal vergen van het werkveld en mogelijk ook de
opleidingen. Welke concrete stappen worden overwogen om ervoor te zorgen dat dit haalbaar
is? En hoe wordt gegarandeerd deze extra belasting niet ten koste gaat van de kwaliteit
van de mondzorgopleidingen?
Een zesde praktijkervaringsjaar is een voorstel vanuit het project «vermindering mijding
van mondzorg om financiële redenen». De inhoud van opleidingen is niet aan het Rijk,
maar aan onderwijsinstellingen zelf (in samenspraak met beroepsgroepen en het werkveld).
Het is daarom aan de sector om dit voorstel verder uit te werken. De kwaliteit van
opleiding wordt geborgd door middel van het accreditatiestelsel en het toezicht van
de Inspectie van het Onderwijs.
De leden van de NSC-fractie wijzen erop dat veel kinderen geen mondzorg ontvangen
door slecht geïnformeerde ouders. Deze ouders weten niet dat de kosten voor veelvoorkomende
behandelingen bij de tandarts en mondhygiënist volledig worden gedekt door de zorgverzekering.
Is de Minister het met deze leden eens dat betere voorlichting noodzakelijk is? Ziet
de Minister hierin bijvoorbeeld een rol weggelegd voor consultatiebureaus en zorgverzekeraars,
gezien het feit dat zij de ouders van kinderen bereiken die nu niet naar de tandarts
zullen gaan? Wat gaat de Minister doen om deze informatiebehoefte aan te vullen?
Om ervoor te zorgen dat de ouders van kinderen die nu niet naar de tandarts gaan beter
worden geïnformeerd zet ik mij ervoor in dat deze ouders geïnformeerd worden bij de
aanbieder van jeugdgezondheidszorg (het consultatiebureau). De aanbieder van jeugdgezondheidszorg
is door een zeer hoge bezoektrouw (rond de 98%) een zeer geschikte ingang om ouders
te bereiken.
Op mijn verzoek werkt TNO aan een module voor een richtlijn voor de samenwerking tussen
de jeugdgezondheidszorg en de mondzorg, waar deze informatievoorziening ook een plek
in krijgt. Ook wil ik het mogelijk maken dat in gebieden waar een grote groep ouders
en kinderen uit risicogroepen zelf de weg naar de mondzorgpraktijk niet weten te vinden,
de inzet van een mondzorgcoach bij de aanbieder van jeugdgezondheidszorg mogelijk
wordt. Ik ben in gesprek met verzekeraars, mondzorgprofessionals, de NVM (de Nederlandse
Vereniging van Mondhygiënisten), de KNMT (de branchevereniging van onder meer tandartsen)
en partijen uit de jeugdgezondheidszorg om dit te realiseren.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie zijn benieuwd naar de verdere uitwerking van een gerichtere
aanvullende zorgverzekering en willen daarbij benadrukken dat er oog wordt gehouden
voor het bereiken van de juiste groep in de praktijk. Het eindverslag gaf aan dat
bepaalde doelgroepen zoals één-oudergezinnen, oudere migranten en jongvolwassenen
met weinig inkomen en weinig perspectief op de arbeidsmarkt, vooral de mondzorg mijden.
Kan de Minister aangeven hoe deze doelgroepen in verdere uitwerking wordt meegenomen
en bekijken of zij daadwerkelijk worden bereikt met de maatregelen, zo vragen deze
leden.
In het eindverslag worden maatregelen voorgesteld om de financiële toegankelijkheid
van de mondzorg voor financieel kwetsbare personen te verbeteren. Het is niet wenselijk
en niet uitvoerbaar om maatregelen in te richten voor bepaalde doelgroepen, zoals
één-oudergezinnen en oudere migranten. Er wordt wel gekeken of een landelijke aanvullende
zorgverzekering of een landelijke regeling ingericht kan worden voor mensen met een
lager inkomen. Het is onvermijdelijk dat sommige mensen die de mondzorg mijden om
financiële redenen (en andere redenen) daarmee niet worden bereikt. Om die reden wordt
ook ingezet op doelgroepgerichte voorlichting en Compassie Netwerken.
De leden van de D66-fractie zijn enthousiast over de gestarte pilots met gemeenten
en zorgverzekeraars. De gemeentelijke aanpak is volgens de leden een goede aanpak
om zo kwetsbare groepen te bereiken. Hierbij vinden de leden van de D66-fractie het
belangrijk indien deze pilots succesvol zijn, het mogelijk wordt voor iedere gemeente
om vermijding van mondzorg aan te pakken. Kan de Minister hierbij aangeven hoe ervoor
wordt gezorgd dat barrières betreft mondzorg in elke gemeente aangepakt kan worden?
Voorts vragen deze leden op welke wijze de Minister vinger aan de pols houdt dat toegang
tot mondzorg niet afhankelijk is van de gemeente waar je verblijft.
In het eindverslag is opgenomen dat de deelnemende partijen het belangrijk vinden
dat zoveel mogelijk wordt gezocht naar landelijke maatregelen om de mijding van mondzorg
te verminderen. Bijvoorbeeld door een landelijke financiële regeling, hernieuwde aandacht
voor mondgezondheid in de publieke gezondheid en investeren in de capaciteit mondzorg
(met name in bepaalde regio’s). In de pilot met 14 gemeenten wordt daarnaast gekeken
naar een verbeterde inzet van de gemeentepolis, doelgroepgerichte voorlichting en
Compassie Netwerken. De geleerde lessen van de pilot worden gebruikt voor het uitwerken
van eventueel te nemen landelijke maatregelen, maar ook om andere gemeenten te helpen
bij hun inzet bij deze problematiek. Het is niet mogelijk (en soms ook niet wenselijk)
om elk verschil tussen gemeenten weg te nemen.
De mate waarin dit onderwerp op de agenda moet worden gehouden is mede afhankelijk
van de te nemen landelijke maatregelen en de effecten daarvan.
De leden van de D66-fractie begrijpen uit de brief dat bij circa 426.000 mensen het
vermijden van mondzorg door angst is veroorzaakt. Veel van deze angst kan vermeden
worden wanneer men van jongs af aan al bekend is met de mondzorg. Om deze reden vinden
de leden van de D66-fractie het goed dat er meer aandacht is voor de jeugd door middel
van mondzorgcoaches in de jeugdgezondheidszorg. Kan de Minister aangeven hoe angst
voor mondzorg behandelingen ook meegenomen wordt in voorlichtingen, zo vragen deze
leden haar.
Ik kan dit momenteel nog niet aangeven, aangezien de mondzorgprofessionals en jeugdgezondheidszorgprofessionals
op dit moment nog aan het uitwerken zijn wie welke rol heeft in de zorgverlening van
kinderen. De angst voor mondzorg behandelingen is hierbij wel een aandachtspunt. Volgens
de laatste informatie wordt de samenwerkingsmodule dit jaar door het Nederlands Centrum
Jeugdgezondheid (NCJ) voorgelegd aan de richtlijnadviescommissie (RAC) met de vraag
of de richtlijn inhoudelijk en randvoorwaardelijk autoriseerbaar is. Na formele vaststelling
van de richtlijn door de NCJ wordt het implementatietraject in werking gezet.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie lezen dat de opleiding tandheelkunde en mondzorg specifiek
genoemd worden in de Kamerbrief. Zij vragen hoe de Minister aankijkt tegen het feit
dat er voor elke opgeleide tandarts zes mondhygiënisten kunnen worden opgeleid. Ziet
de Minister een grotere rol weggelegd voor mondhygiënisten en zo ja, in hoeverre zijn
zij betrokken bij dit proces?
In de mondzorg werken verschillende mondzorgprofessionals – zoals tandartsen, mondhygiënisten,
tandartsassistenten en tandprothetici – nauw met elkaar samen om gezamenlijk goede
mondzorg te kunnen verlenen. De mondhygiënist speelt net als de tandartsassistent
een essentiële rol in het verlenen van preventieve mondzorg. Dat verschilt van de
rol van een tandarts die, met een langere opleiding en specialistischere kennis, een
rol vervult in het verlenen van complexere en curatieve zorg. In de praktijk kunnen
bepaalde taken van de tandarts worden overgenomen door mondhygiënisten en tandartsassistenten.
Via de opdrachtregeling in de Wet BIG is het daarbij ook mogelijk dat mondhygiënisten
en tandartsassistenten in opdracht van een tandarts bepaalde voorbehouden handelingen
uitvoeren7. Zoals op 15 april 2024 aan uw Kamer is gemeld8, is recent het experiment met de geregistreerd-mondhygiënisten geëvalueerd en zal
ik de uitkomsten van de evaluatie de komende periode nader bezien. Daarbij staat voorop
dat effectieve samenwerking tussen mondzorgprofessionals randvoorwaardelijk is om
efficiënte en goede mondzorg te kunnen verlenen met de juiste mondzorgverlener op
de juiste plek.
Genoemde leden maken zich ernstig zorgen over de toegang tot mondzorg, met name voor
kinderen. Steeds blijkt opnieuw dat veel mensen de tandarts vermijden door geldgebrek,
en vaak niet weten dat tandartszorg voor kinderen altijd gratis is. Hierover hebben
de leden twee vragen aan de Minister; één over een korte termijnoplossing en één over
een mogelijke lange termijnoplossing.
Wat betreft de kortetermijnoplossing hebben genoemde leden gelezen dat de Minister
de mondzorgcoaches in de jeugdgezondheidszorg (voor kinderen van 0–4 jaar) aanhaalt.
Zij zijn benieuwd naar de visie van de Minister op het initiatief «gezonde peutermonden»,
waarbij ouders en kinderen al op het consultatiebureau worden voorgelicht door een
mondzorgcoach. Dit zorgde ervoor dat ouders meer vertrouwen hadden bij de eerste tandjes
van hun kind en vaker concrete plannen maakten voor de mondverzorging. Het resultaat
hiervan was dat kinderen dertig procent minder kans hadden op gaatjes. Ziet de Minister
dit is als een oplossing om er op de korte termijn voor te zorgen dat kinderen betere
toegang tot mondzorg krijgen?
Ik zie de inzet van een mondzorgcoach op het consultatiebureau als een van de oplossingen
om ervoor te zorgen dat er meer kinderen tussen de 0–4 jaar de mondzorg krijgen die
zij op die leeftijd nodig hebben. Ik wil het mogelijk maken dat de inzet van een mondzorgcoach
bij de lokale jeugdgezondheidszorgaanbieder (consultatiebureau) mogelijk wordt gemaakt
om juist de kinderen uit de risicogroepen tijdig te kunnen bereiken.
Wat betreft de lange termijnoplossing hebben de leden van de BBB-fractie vragen aan
de Minister over de wijze van financiering binnen de mondzorg. Al vaker is er in de
Kamer gesproken over het weer opnemen van mondzorg in het basispakket, en is er gediscussieerd
over of dit wel of niet voor een kostenbesparing zou zorgen. In het buitenland is
hier al meer ervaring mee. Zo is eerder in Zweden gebleken dat het (grotendeels) vergoeden
van mondzorg en inzetten op preventie kostenbesparend kan werken. Onderzoek uit Zwitserland
bevestigt dat liberalisatie juist tot kostenstijging leidt. Hoe ziet de Minister deze
buitenlandse voorbeelden? Wat verwacht de Minister van het inzetten van (grotendeels)
gratis mondzorg in Nederland?
Het Talma instituut stelt op basis van hun literatuurstudie naar internationale voorbeelden
dat de uitbreiding van het basispakket (bijvoorbeeld door het toevoegen van diensten
zoals preventief onderzoek of spoedeisende zorg) of uitbreiding van de groep die in
aanmerking komt voor de dekking vanuit het basisverzekerde pakket (bijvoorbeeld door
de dekking uit te breiden naar andere leeftijdsgroepen) de toegankelijkheid van tandheelkundige
zorg zou kunnen verbeteren. Tegelijkertijd laat het onderzoek door onderzoeksbureau
Gupta9 (2023) zien dat het uitbreiden van het basispakket met mondzorg (zonder mitigerende
maatregelen) kan betekenen dat de kosten voor mondzorg sterk kunnen stijgen. Bij een
overheveling van alle mondzorg naar het basispakket verwacht onderzoeksbureau Gupta
op basis van gegevens van Vektis een stijging van het basispakket met ca. € 2,4 mld.
De volume risico’s worden zonder mitigerende maatregelen als aanzienlijk ingeschat.
Er worden hier geen kosten aan verbonden. Het is daarom belangrijk om eventuele pakketmaatregelen
(en alternatieven) zorgvuldig uit te werken en gericht kosten/baten analyses uit te
voeren.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
In totaal zijn ongeveer 1,4 miljoen volwassenen in Nederland die ten minste om de
twee jaar naar de tandarts gaan. 640.000 volwassenen doen dit niet vanwege financiële
redenen, 355.000 vanwege een gebrek aan besef van urgentie en 426.000 vanwege angst.
De leden van de SP-fractie vragen de Minister om de ontwikkeling van deze cijfers
sinds 2006 met de Kamer te delen. Welke conclusie trekt zij hieruit?
Veel cijfers in het eindverslag zijn niet beschikbaar als trend of beperkt beschikbaar
als trend. Het CBS heeft bijvoorbeeld wel informatie over het aantal personen dat
eenmaal contact heeft gehad met een tandarts in een jaar voor de periode 2014 tot
en met 202310. Dit percentage is in deze periode gestegen van 77,9% naar 80,9% van de volwassenen
in Nederland. De signalen dat het aantal mensen dat de mondzorg mijdt om financiële
redenen stijgt, is (nog) niet terug te zien in de cijfers. Dat laat onverlet het feit
dat een deel van de volwassenen van Nederland de mondzorg ongewenst mijdt. Ik vind
het daarom belangrijk om op korte termijn maatregelen te ondernemen en voor de langere
termijn stevigere maatregelen te overwegen in de context van de bredere opgave die
we hebben voor de zorg.
De verkenning laat een groot verschil zien in het tandartsbezoek tussen lage en hoge
inkomens en stelt dat het opvallend is dat dit verschil niet te zien is in het huisartsenbezoek.
Is de Minister het met genoemde leden eens dat het lógisch is dat dit verschil niet
te zien is bij huisartsenbezoeken omdat daar geen financiële drempel is? Wat zegt
dit verschil volgens de Minister over de reden van het mijden van mondzorg?
Onderzoek wijst uit dat mensen met een laag inkomen de mondzorg relatief minder vaak
bezoeken dan mensen met een hoger inkomen. De oorzaken hiervoor liggen bij financiële
redenen, maar ook angst, schaamte en gezondheidsvaardigheden spelen hierbij een rol.
Dit laat zien dat het belangrijk is om gerichte maatregelen in te zetten op het verbeteren
van de financiële toegankelijkheid en maatregelen gericht op andere redenen voor het
mijden van de mondzorg.
Bij het bepalen van deze maatregelen is van belang om in oogschouw te nemen dat de
mondzorg anders is dan de huisartsenzorg. De mondzorg wordt vaker preventief bezocht.
De huisartsenzorg veelal pas bij klachten. Een aandachtspunt is dat mensen met een
migratie achtergrond (die relatief vaker in een lagere inkomensgroep zitten) vaker
dan mensen zonder migratie achtergrond pas naar de mondzorg gaan bij klachten.
Het Capaciteitsorgaan signaleert regionale tekorten aan mondzorgprofessionals en een
stijging van de uitstroomverwachting van tandartsen. De beperkte beschikbaarheid en
bereikbaarheid van zorgverleners kan eveneens een reden zijn voor de mijding van mondzorg.
Hoe verklaart de Minister deze afname? Welke stappen gaat zij zetten om ervoor te
zorgen dat het aantal tandartsen niet verder afneemt? Welke rol heeft de overname
van private-equity hierin? De leden van de SP-fractie zijn benieuwd of de Minister
gaat investeren in voldoende capaciteit aan mondzorgprofessionals en de spreiding
daarvan.
Ik zie niet direct een relatie tussen de opkomst van private equity en het tekort
aan tandartsen. Het tekort is met name ontstaan doordat de uitstroom hoger is dan
de instroom. Private-equity bedrijven hebben mogelijk de neiging om te investeren
in (winstgevendere) praktijken die zich vaak in stedelijke gebieden bevinden. Dit
kan mogelijk bijdragen aan een tekort aan tandartsen in minder winstgevende, landelijke
gebieden, doordat praktijken in deze regio’s niet worden overgenomen of uitgebreid.
Het is belangrijk om in te blijven zetten op het opleiden van tandartsen. Vanwege
de urgentie om meer tandartsen op te leiden wordt door een (beperkte) verlaging van
het aantal opleidingsplaatsen Geneeskunde én de verkorting van de opleidingsduur van
Tandheelkunde van zes naar vijf jaar ruimte gecreëerd voor het verhogen van de instroom
om zo het tekort aan tandartsen te bestrijden. In de Kamerbrief van 13 december 2023
is aangekondigd dat hiervoor een wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk
onderzoek (WHW) in gang is gezet.11
Daarnaast speelt de mondhygiënist net als de tandartsassistent een essentiële rol
in het verlenen van preventieve mondzorg. Dat verschilt van de rol van een tandarts
die, met een langere opleiding en specialistischere kennis, een rol vervult in het
verlenen van complexere en curatieve zorg. In de praktijk kunnen bepaalde taken van
de tandarts worden overgenomen door mondhygiënisten en tandartsassistenten. Via de
opdrachtregeling in de Wet BIG is het daarbij ook mogelijk dat mondhygiënisten en
tandartsassistenten in opdracht van een tandarts bepaalde voorbehouden handelingen
uitvoeren12. Zoals op 15 april 2024 aan uw Tweede Kamer gemeld13 is het experiment met de geregistreerd-mondhygiënisten geëvalueerd en zal ik de uitkomsten
van de evaluatie de komende periode nader bezien. Daarbij staat voorop dat effectieve
samenwerking tussen mondzorgprofessionals randvoorwaardelijk is om efficiënte en goede
mondzorg te kunnen verlenen met de juiste mondzorgverlener op de juiste plek.
Onderzoek toont aan dat mondziekten een wisselwerking hebben met onder andere diabetes
en harten vaatziekten, dat er een causaal verband bestaat met depressieve klachten
en dat het aantal verloren gezonde levensjaren wordt geschat op 3,5 miljard euro.
Kan de Minister dit cijfer verder toelichten?
Er zijn associaties bekend tussen enerzijds parodontitis, tandverlies en cariës en
anderzijds o.a. hartziekten, diabetes en neurologische ziekten14. De meerderheid van de onderzochte studies deed daarbij echter geen uitspraak over
de mate causaliteit. Causaliteit is lastig aan te tonen door klassieke experimentele
methoden, maar recent onderzoek op basis van innovatieve epidemiologische methoden
toont wel causale effecten van tandverlies op diabetes, cardiovasculaire aandoeningen
en mentale gezondheid aan15.
Onderzoekers schatten het aantal verloren gezonde levensjaren («DALY’s») in op € 3,5
miljard16. DALY’s is een financieel gemaakte maat voor verlies aan gezonde levensjaren door
een ziekte, dat overigens niet hetzelfde is als verlies van productiviteit. De betreffende
DALY’s worden berekend met 1. het aantal mensen met een tandziekte, 2. de ernst van
de tandziekte en 3. het «bruto binnen landsproduct» per inwoner. Hierbij moet worden
opgemerkt dat het hoge aantal DALY’s per inwoner mogelijk te verklaren is door relatief
veel mensen met kunstgebit. «Tandeloosheid» wordt meegeteld, terwijl veel mensen vroeger
vaak al op jongere leeftijd kozen voor een kunstgebit.
Het is niet zo dat eventuele maatregelen gericht op de financiële toegankelijkheid
van de mondzorg een besparing van indirecte kosten kunnen opleveren ter waarde van
€ 3,5 miljard. Het gaat immers bij het bepalen van deze verloren gezonde levensjaren
om mondziekten bij de gehele bevolking en niet om alleen de mondziekten bij de groep
mensen die de mondzorg mijdt om onder andere financiële redenen. Ook zou bij deze
groep niet volledig kunnen worden voorkomen dat mondziekten ontstaan. Het is daarom
ingewikkeld om indirecte baten te koppelen aan individuele maatregelen gericht op
terugdringen van de mijding van mondzorg om financiële redenen.
Uit de eerdere voortgangsrapportage blijkt dat diabeteskosten vanwege het ontbreken
van mondzorg wordt berekend op twee miljoen euro en door productiviteitsverlies op
4,3 miljard euro. Kan de Minister inzichtelijk maken welke cijfers in deze verkenning
en eerdere voortgangsrapportages er beschikbaar zijn over de opbrengsten van de kosten
van het ontbreken van mondzorg? In de verkenning staat dat door betere mondzorg andere
zorgkosten en duurdere routes via de kaakchirurg kunnen worden voorkomen. Kan de Minister
inzichtelijk maken hoeveel geld het voorkomen dat mensen tweedelijnszorg nodig hebben
kan opleveren als gevolg van uitgestelde mondzorg? Kan de Minister de «Solvabiliteit
II-richtlijn» toelichten? Op welke manier belemmert deze richtlijn het toevoegen van
de mondzorg aan het basispakket?
In verschillende studies worden (veelal op basis van internationale studies) grove
inschattingen gemaakt van de macro kosten van de ziektelast en het productiviteitsverlies
als gevolg van mondziekten. Het gaat in dat geval om mondziekten bij de gehele bevolking
en dus ook voor de mensen die wel regelmatig de mondzorg bezoeken. Niet alle mondziekten
zijn te voorkomen met preventieve mondzorg en het wegnemen van eventuele (ervaren)
financiële drempels.
Het is alleen mogelijk om een schatting te maken van directe – en indirecte kosten
en baten van het verbeteren van de toegang tot mondzorg door gericht bepaalde maatregelen
te onderzoeken. De praktijk zal altijd weerbarstiger blijken, omdat er vaak sprake
is van een stapeling van redenen om de mondzorg te mijden.
In het eindverslag is Solvency II genoemd in de context van het idee om een uniforme
landelijke aanvullende mondzorgverzekering te ontwikkelen voor financieel kwetsbare
personen. Hierbij wordt gedacht aan het organiseren van toegang tot deze aanvullende
mondzorgverzekering in samenwerking met Rijksorganisaties en (mede) financiering vanuit
algemene middelen. Met name hierbij speelt de EU-Richtlijn Solvabiliteit II. Op basis
van deze richtlijn mag de Nederlandse overheid geen regels stellen aan door zorgverzekeraars
aangeboden verzekeringen die de dekking van de in de Zorgverzekeringswet bedoelde
zorgverzekeringen aanvullen.
In de Kamerbrief van de Minister staat dat het Zorginstituut Nederland is gevraagd
om te adviseren over eventuele pakketmaatregelen. De leden van de SP-fractie vragen
de Minister wanneer dit advies naar de Kamer wordt gestuurd? Hoe verhoudt een advies
van het Zorginstituut zich tot de pakketopties die worden genoemd in de tweede rapportage
(3.1 Herziening basispakket) alsmede de berekening voor de informateur (onderliggende stukken)
over tandzorg in het basispakket (vergoeding van een controle, gebitsreiniging, 2
kleine foto’s en het zetten van een vulling zonder eigen risico: 1,5 miljard euro)?
De leden van de SP-fractie lezen verschillende mogelijkheden om mondzorg weer terug
in het basispakket te krijgen. Kan de Minister uiteenzetten wat deze verschillende
opties in het basispakket voor gevolgen hebben in het aantal mensen dat mondzorg mijdt?
Wat zijn de precieze kosten van de verschillende opties?
Zorginstituut Nederland is gevraagd om een kostenanalyse uit te voeren en te adviseren
over de aanspraak mondzorg. Het gaat om de volgende opties: 1. jaarlijkse controles,
2. gebitsreiniging en het maken van foto’s, 3. mondzorg zoals bedoeld in art. 2.7
lid 4 Besluit Zorgverzekering (Bzv), 4. noodzakelijke handelingen in het geval van
medische noodzaak (zoals ontsteking of caviteit) en 5. verruiming van de huidige aanspraak
tot de leeftijd van 25 jaar.
Onderzoek laat zien dat het publiek financieren van mondzorg er toe kan leiden dat
meer mensen de mondzorg bezoeken. Een Amerikaanse studie laat zien dat circa 20% meer
mensen de tandarts bezoeken na het toevoegen van dekking voor mondzorg in Medicaid17. Hierbij wordt opgemerkt dat deze studies een vertekend kunnen geven vanwege de verschillen
tussen landen, zoals de economische situatie, sociale voorzieningen, historie mondzorg,
et cetera. Daarnaast gaan mensen die reeds gebruikmaken van de mondzorg meer gebruikmaken
van de mondzorg, waardoor de totale mondzorgkosten omhoog gaan. De gezondheidswaarde
van deze extra mondzorg is lastig te bepalen.
Om gerichter de groep financieel kwetsbaren te bereiken, wordt gedacht aan een door
de zorgverzekeraars op te stellen en uit te voeren universele aanvullende verzekering
voor financieel kwetsbaren. Bijvoorbeeld met een maximumbedrag op basis van de Handreiking
acute en minimaal noodzakelijke mondzorg voor financieel kwetsbare mensen van de Mondzorgalliantie
(2023). Hoeveel mensen betreft dit? En hoeveel zou deze regeling kosten? Wat is de
reactie van de Minister hierop?
Het idee van een landelijk uit te voeren uniforme aanvullende zorgverzekering of regeling
bevindt zich in een verkennende fase. In deze verkenning worden ook variabelen verkend,
zoals reikwijdte populatie op basis van een inkomensgrens en de reikwijdte van het
te verzekeren pakket. Onder andere deze variabelen bepalen de kosten.
Ook wordt er in de verkenning gesproken over de invoering van zo’n aanvullende verzekering
op lokaal niveau. Ziet de Minister net als genoemde leden hierin het risico dat in
sommige (rijkere) gemeenten deze mogelijkheden er wél zullen zijn en in andere gemeenten
niet?
De samenwerkende partijen hebben gesproken over een gerichte landelijk uit te voeren
uniforme aanvullende zorgverzekering of regeling, om zo de zorgvraag opdrijvende effecten
van pakketmaatregelen te voorkomen. Een alternatief is om te kijken naar een meer
landelijke uitvoering van de gemeentepolis. Deze optie geeft echter uitvoeringslasten
bij gemeenten en is geen garantie voor gelijke uitvoering door gemeenten. De samenwerkende
partijen hebben daarom aangegeven de voorkeur te geven aan een verdere verkenning
van een landelijke uniforme aanvullende zorgverzekering of regeling (parallel aan
het adviestraject van Zorginstituut Nederland m.b.t. pakketmaatregelen).
Jongeren met een lage sociaaleconomische status hebben een slechtere mondgezondheid
dan hun leeftijdsgenoten met een hogere sociaaleconomische status. Is de Minister
het met de leden van de SP-fractie eens dat dit het mijden van mondzorg daarmee een
klasse-vraagstuk is? Wat is de Minister van plan hieraan te gaan doen? Genoemde leden
lezen dat dat in wijken met veel financiële kwetsbaarheid het organiseren van de schooltandarts
een meerwaarde kan hebben.
Zij vragen hoe de Minister naar de schooltandarts kijkt. Hoeveel zou het kosten om
deze schooltandartsen regelmatig op bepaalde plekken te laten rijden, bijvoorbeeld
in gebieden die ook meedoen aan het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid?
Ik vind het te ver gaan om het mijden van mondzorg een klasse-vraagstuk te noemen.
De mijding van mondzorg kent verschillende oorzaken. Financiën is wel een van de redenen
die een rol kunnen spelen bij de mijding van mondzorg.
Ten algemene worden veel maatregelen genomen om de gelijkwaardige toegang tot de zorg
te verbeteren. In het onderhavige project worden daarnaast specifieke korte- en lange
termijn financiële maatregelen verkend om de financiële toegankelijkheid van de mondzorg
te verbeteren. De schooltandarts heeft niet de primaire aandacht, maar is door de
samenwerkende partijen wel besproken. Nadelen van de schooltandarts zijn dat het een
inefficiënte manier is om de beperkte capaciteit aan mondzorgprofessionals in te zetten,
ouders niet altijd goed worden betrokken en het bezoek van de schooltandarts ten koste
gaat van onderwijstijd (en de concentratie van leerlingen). Tegelijkertijd zien de
samenwerkende partijen dat in bepaalde kwetsbare wijken enthousiaste mondzorgprofessionals
scholen bezoeken met positieve effecten die opwegen tegen de genoemde nadelen. Er
is reeds financiële ruimte voor dit soort project. Het gaat tevens om Zvw-verzekerde
zorg.
Uit de verkenning komt naar voren dat de aandacht voor de mondgezondheid in de publieke
gezondheid is verminderd de afgelopen jaren. Ook de samenwerking tussen de publieke
gezondheidszorg en de grotendeels private mondzorg is sterk verminderd. Welke verklaring
heeft de Minister hiervoor? Is zij het met de leden van de SP-fractie eens dat dit
mede wordt veroorzaakt door de toegenomen marktwerking in de tandartsenzorg? Welke
preventieve maatregelen neemt het nieuwe kabinet om de mondgezondheid in Nederland
te verbeteren? Welke maatregelen hiervan zijn al ingezet beleid en welk beleid is
nieuw?
Er zijn geen signalen dat er sprake is van een toegenomen marktwerking. Ook zie ik
geen relatie tussen marktwerking en verminderde aandacht voor de mondzorg. Eerder
heeft een experiment plaatsgevonden met vrije tarieven en op verzoek van de toenmalige
Tweede Kamer is dit experiment vroegtijdig afgebroken en zijn er maximumtarieven in
de mondzorg ingevoerd. De marktwerking is daardoor beperkt. Aandachtspunt is wel dat
veel mondzorgprofessionals geen contracten afsluiten met zorgverzekeraars, maar standaard
het maximumtarief declareren.
De basis voor de aandacht voor de mondgezondheid ligt in de jaren ’70, toen veel is
geïnvesteerd in preventie; «Elke dag tandenpoetsen en twee keer per jaar naar de tandarts».
De mondgezondheid in Nederland is in die periode met name door preventieve maatregelen
(vooral door het gebruik van fluoride) spectaculair verbeterd. GGD’s hadden Tandheelkundig
Preventief Medewerkers in dienst die ouders, kinderen en leerkrachten ondersteunden
in de mondgezondheid. De noodzaak om grote investeringen te doen verdween en de mondgezondheid
was stabiel op een hoog niveau. Ik zie geen relatie met de wijze waarop de mondzorg
is georganiseerd.
De laatste jaren neemt de noodzaak om te investeren in het terugdringen van gezondheidsverschillen
toe. Dit geldt ook voor de mondgezondheid. Om die reden wordt bijvoorbeeld geïnvesteerd
in mondzorgcoach op het consultatiebureau.
In dit programma worden ouders op het consultatiebureau door een mondzorgcoach begeleid
vanaf het moment van de doorbraak van het eerste tandje van hun kind, dus rond de
leeftijd van 6 maanden. Aanvullende investeringen in de publieke gezondheid zijn onderdeel
van het eindrapport van de samenwerkende partijen. De primaire aandacht gaat echter
naar het verbeteren van de financiële toegankelijkheid van de mondzorg.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CU-fractie
Is de Minister het met de leden van de ChristenUnie-fractie eens dat het zowel financieel
als voor de patiënt zelf veel beter is wanneer mensen vroegtijdig gebruik kunnen maken
van mondzorg in plaats van een uiteindelijk relatief dure behandeling bij een kaakchirurg?
Is de Minister het met de leden van de ChristenUnie-fractie eens dat een herziening
van het basispakket op dit punt cruciaal is om de toegang tot mondzorg te verbeteren?
De leden van de ChristenUnie-fractie doen hiervoor de suggestie om reguliere controles
en het herstellen van gaatjes onderdeel te maken van het basispakket. Ziet de Minister
een herziening van het basispakket op dit punt als opportuun?
Pakketmaatregelen zijn ogenschijnlijk eenvoudige oplossingen voor het mijden van de
mondzorg om financiële redenen, maar vragen een zorgvuldige afweging. Mede vanwege
het feit dat geen doelgroepenbeleid ingezet kan worden met een uitbreiding van het
basispakket, het bereik van de groep mensen die de mondzorg mijdt onzeker is en de
gevolgen voor de totale mondzorgkosten groot zijn. De totale kosten nemen toe doordat
een deel van de Nederlanders vaker naar de tandarts zal gaan dan nodig (het «remgeldeffect»
valt deels weg).
Bovenstaande laat onverlet dat Zorginstituut Nederland is gevraagd om een advies uit
te brengen over eventuele pakketmaatregelen. Het adviestraject dat loopt tot en met
2028 bestaat uit twee fases; een verkennende – en inhoudelijke fase. In de eerste
fase wordt een kostenanalyse uitgevoerd18. Zorginstituut Nederland verkent of de toegankelijkheid en de huidige staat van de
mondgezondheid verbeterd kan worden door pakketmaatregelen, waarbij, waar mogelijk,
ook gekeken wordt naar indirecte baten, zoals de gevolgen voor de algehele gezondheid
en (arbeids)participatie. De tweede fase wordt gestart als de eerste fase positief
is. In de tweede, inhoudelijke, fase wordt getoetst aan de hand van de pakketcriteria
of vormen van mondzorg in het basispakket passen. Zorginstituut Nederland betrekt
hierbij de volgende opties: 1. jaarlijkse controles, 2. gebitsreiniging en het maken
van foto’s, 3. mondzorg zoals bedoeld in art. 2.7 lid 4 Besluit Zorgverzekering (Bzv),
4. noodzakelijke handelingen in het geval van medische noodzaak (zoals ontsteking
of caviteit) en 5. verruiming van de huidige aanspraak tot de leeftijd van 25 jaar.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben in het hoofdlijnenakkoord van het aanstaande
kabinet gelezen dat de aanstaande Minister voornemens is om het eigen risico te verlagen.
De leden van de ChristenUnie-fractie vermoeden dat dit voornemen zal leiden tot een
grotere zorgvraag. Deze leden vragen de Minister of het niet doelmatiger en verstandiger
is om (een deel van) het geld dat gereserveerd is voor verlaging van het eigen risico
te besteden aan het onderbrengen van een deel van de mondzorg (bijvoorbeeld de reguliere
controles en het herstellen van gaatjes) onder de eerstelijnszorg. Deze leden zijn
benieuwd naar de reactie van de Minister.
De flinke verlaging van het eigen risico geeft financieel kwetsbare Nederlanders met
een zorgvraag meer financiële ruimte. Dit geeft ook meer financiële ruimte om naar
eigen inzicht naar de mondzorgprofessional te gaan. Dat laat onverlet dat parallel
ook gerichte maatregelen worden verkend om de financiële toegankelijkheid van de mondzorg
te verbeteren. Vanwege de impact van deze maatregelen is het onvermijdelijk dat dit
veel tijd kost. Om die reden wordt ook gewerkt aan korte termijn maatregelen, zoals
is geadviseerd door de samenwerkende partijen in het eindverslag. Denk hierbij aan
een betere inzet van de gemeentepolis en het versterken van het sociaal vangnet.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat er een landelijk aanvullende mondzorgverzekering
wordt uitgewerkt voor financieel kwetsbare mensen. Deze leden vragen de Minister aan
welke definitie of afbakening wordt gedacht voor de groep «financieel kwetsbare mensen».
Het afbakenen van een eventuele landelijke aanvullende zorgverzekering of regeling
is een lastige vraag en loopt mee in de verdere uitwerking van het idee van een landelijke
aanvullende zorgverzekering of regeling. In de «Handreiking acute en noodzakelijke
mondzorg voor financieel kwetsbare mensen» van de Mondzorgalliantie (2023) wordt bijvoorbeeld
gesproken over de groep bijstandsgerechtigden of de groep met een inkomen tot 110–120%
van de bijstandsnorm. De problematiek speelt echter ook bij hogere inkomensgroepen.
Daarnaast is het ook lastig om afgebakend toegang te geven tot een aanvullende zorg
of regeling. Daar staat tegenover dat algemene maatregelen, zoals pakketmaatregelen,
zeer kostbaar zijn vanwege de stijging van de totale zorgkosten (en daarmee de zorgpremie
van iedere Nederlander).
Aanvullend vragen de leden van de ChristenUnie-fractie de Minister hoe dit wordt uitgewerkt
voor mensen die niet verzekerd zijn (zoals dakloze, ongedocumenteerde mensen of mensen
die verblijven in maatschappelijke opvang) of voor mensen die verblijven in instellingen
voor begeleid en beschermd wonen. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Minister
hoe ervoor gezorgd kan worden dat mensen die tijdelijk verblijven in een locatie voor
beschermd wonen, vrouwenopvang of maatschappelijke opvang, toegang hebben tot mondzorg.
Welke rol speelt de openbare gezondheidszorg in dit kader?
De samenwerkende partijen hebben in het eindverslag aangegeven dat geen enkele maatregel
de problematiek volledig wegneemt. De groepen dakloze- en ongedocumenteerde personen
zijn lastig te bereiken groepen die aandacht vragen. Een belangrijke maatregel om
hen te bereiken zijn de investeringen in publiek/private sociale vangnetten. De uitbreiding
van de financiële regelingen «subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg voor onverzekerden»
en de «regeling onverzekerbare vreemdelingen» zijn ook verkend, maar hebben als zeer
groot risico de internationale aantrekkingskracht die daarvan uit gaat.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Minister of er informatie beschikbaar
is over de inzet van bijzondere bijstand voor mondzorgkosten. Aanvullend vragen deze
leden of de gemeenten financiële middelen krijgen om bijzondere bijstand toe te kennen
voor kosten voor mondzorg.
Is in kaart gebracht hoeveel geld gemoeid zou zijn met het verbeteren van de toegang
tot mondzorg via gemeenten? Tot slot vragen de leden van de ChristenUnie-fractie de
Minister hoe en of voorkomen kan worden dat grote verschillen ontstaan in de toegang
tot mondzorg tussen gemeenten.
Gemeenten bieden financieel maatwerk bij zorgkosten en ontvangen hiervoor van het
Ministerie van VWS vanaf 2017 structureel 268 miljoen euro, in het huidig prijspeil
is dit 370 miljoen euro. Deze middelen zijn oorspronkelijk bedoeld voor zorgkosten
van chronisch zieken en gehandicapten, maar worden ook ingezet voor minima met zorgkosten.
Dit doen gemeenten met name via de gemeentepolis en noodfondsen, maar ook via de bijzondere
bijstand.
Individuele bijzondere bijstand is een vorm van financiële ondersteuning die wordt
verstrekt door gemeenten aan mensen die tijdelijk of langdurig niet in staat zijn
om bepaalde noodzakelijke kosten te betalen. Het gaat hierbij om kosten die niet door
andere voorzieningen, zoals een uitkering of een verzekering, worden gedekt. De Participatiewet
verbiedt de inzet van bijzondere bijstand bij een voorliggende voorziening, zoals
een (aanvullende) zorgverzekering. Veel gemeenten zetten echter wel bij noodsituaties
de bijzondere bijstand in bij mondzorgkosten door gebruik te maken van buitenwettelijk
beleid. Hierdoor ontstaan echter ook onwenselijke verschillen tussen gemeenten.
De inzet van de gemeentepolis leidt wel tot een meer uniforme aanpak in Nederland
(hoewel niet iedere gemeente de gemeentepolis aanbiedt), omdat in elke gemeentepolis
dekking voor mondzorg zit. De gemeentepolis is echter niet voor iedere Nederlander
met een laag inkomen geschikt, omdat de dekking van zorg vaak ruimer is dan nodig.
Dat neemt niet weg dat het instrument «gemeentepolis» beter ingezet kan worden (onder
andere met betrekking tot de dekking en premie). Om die reden wordt hier in de pilot
van het project «vermindering mijding van mondzorg om financiële redenen» naar gekeken.
Naast bijzondere bijstand en de gemeentepolis worden minima ook geholpen met mondzorgkosten
via noodfondsen. Noodfondsen worden vaak gesubsidieerd door gemeenten. Vanuit het
noodfonds zijn er uitgaven voor mondzorg. Ik heb op dit moment geen landelijk beeld
bij de totale uitgaven voor mondzorg vanuit de noodfondsen. De noodfondsen hebben
eerder laten weten dat deze uitgaven wel zijn toegenomen.
Ik heb dankzij bureau BS&F de volgende cijfers over de bijzondere bijstand en gemeentepolissen.
Bureau BS&F heeft in opdracht van het Ministerie van VWS in 2023 onderzoek gedaan
naar de inzet van gemeentelijke regelingen bij mondzorgkosten. Ook hebben zij in 2024
onderzoek gedaan. Hiervoor hebben zij data verzameld van 158 gemeenten over de uitgaven
bijzondere bijstand medische kosten. De totale uitgaven bijzondere bijstand medische
kosten van deze gemeenten waren € 3.860.423,82. Hiervan is € 1.681.541,27 (43,56%)
uitgegeven aan tandartsbehandelingen.
Hieronder een overzicht per jaar:
Reacties gemeenten1
Kosten tandarts
Totaal medische kosten
% tandarts
2020
207
€ 604.440,24
€ 2.828.060,30
21,37%
2021
174
€ 727.173,40
€ 2.437.473,17
29,83%
2022
186
€ 660.586,17
€ 2.387.653,20
27,67%
2023
158
€ 1.681.541,27
€ 3.860.423,82
43,56%
X Noot
1
Deze cijfers zijn exclusief de grote gemeenten Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht.
In de gemeentepolis is ook een dekking voor mondzorg opgenomen. Bureau BS&F schat
in dat 30% van de premie van de aanvullende zorgverzekering voor de dekking van mondzorg
is bedoeld. Gemeenten betalen mee in de premie van deze aanvullende zorgverzekering.
De (gewogen) gemiddelde gemeentelijke bijdrage per volwassen verzekerde, is in 2024 € 27,71 per maand (€ 332,52 per jaar).
Dat betekent dat circa 30% (= € 99,76 per jaar) van deze bijdrage is bestemd voor
mondzorg.
In de pilot van het project «vermindering mijding van mondzorg om financiële redenen»
dat in 14 gemeenten loopt tot en met het eerste kwartaal van 2025 wordt onder andere
gekeken naar de inzet van gemeenteregelingen, en met name de gemeentepolis. Hierbij
wordt ook gekeken naar het meer uniformeren van de gemeentepolis. Daarbij wordt ook
gekeken welke bijdrage elke partij hieraan kan leveren, waaronder ook het Rijk via
bijvoorbeeld het gemeentefonds.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. Mohandis, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
M. Heller, adjunct-griffier