Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de geannoteerde agenda voor de Informele Raad Buitenlandse Zaken Handel van 17 en 18 oktober 2024 (Kamerstuk 21501-02-2935)
21 501-02 Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken
Nr. 2951 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 14 oktober 2024
De vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp heeft een aantal
vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp
over de brief van 3 oktober 2024 o.a. de geannoteerde agenda voor de Informele Raad
Buitenlandse Zaken Handel van 17 en 18 oktober 2024 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2935).
De vragen en opmerkingen zijn op 9 oktober 2024 aan de Minister voor Buitenlandse
Handel en Ontwikkelingshulp voorgelegd. Bij brief van 14 oktober 2024 zijn de vragen
beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Aukje de Vries
De griffier van de commissie, Meijers
Inhoudsopgave
blz.
I.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
2
Algemeen
2
Economische betrekkingen EU-ASEAN-landen
3
Vooruitblik EU-beleid investeringsbeschermingsovereenkomsten
4
Handelsrelaties EU-Moldavië
12
Lunch over EU-China handelsrelaties
12
Verslag Raad Buitenlandse Zaken Handel van 30 mei 2024
23
Appreciatie voorstel besluit Gemengd Comité CETA inzake aanvullende voorschriften
voor het midden- en kleinbedrijf (mkb)
28
Overig
30
II.
Volledige agenda
37
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
Algemeen
De leden van de PVV-fractie willen de Minister bedanken voor de geannoteerde agenda
en de diverse bijbehorende documenten die zijn verstrekt ter voorbereiding op de informele
Raad Buitenlandse Zaken Handel. Zij hebben de stukken met aandacht gelezen en willen
hun waardering uitspreken voor de gedetailleerde informatie en de voorbereiding op
belangrijke onderwerpen die tijdens de Raad aan de orde zullen komen.
De leden van de VVD-fractie hebben met veel belangstelling kennisgenomen van de Geannoteerde
agenda voor de Informele Raad Buitenlandse Zaken Handel van 17-18 oktober 2024, d.d.
3 oktober 2024, het Verslag van de Raad Buitenlandse Zaken Handel van 30 mei 2024,
d.d. 7 juni 2024, de Appreciatie voorstel besluit Gemengd Comité CETA inzake aanvullende
voorschriften voor het midden- en kleinbedrijf (mkb), d.d. 25 juli 2024 en Antwoorden
op vragen van de commissie van de V-100 over het thema Gevolgen van voorgestelde Europese
wetgeving Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen, d.d. 12 juli 2024.
Zij bedanken de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp voor de toezending
hiervan. De leden van de VVD-fractie hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de fractie GroenLinks-PvdA hebben kennisgenomen van de agenda van de
informele Raad Buitenlandse Zaken Handel.
De leden van de fractie Nieuw Sociaal Contract hebben het Verslag Raad Buitenlandse
Zaken Handel met interesse gelezen en hebben naar aanleiding hiervan nog de volgende
vragen.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda, maar
lezen hierin niet of de Minister voornemens is deel te nemen. Zoals bekend zijn deze
leden geen voorstander van deelname aan informele Raden in Boedapest. Hiermee draagt
Nederland immers bij aan het circus dat premier Orbán van het voorzitterschap maakt,
en mede gelet op de ondermijnende openstelling van het Schengengebied voor Russische
immigratie zonder de normale veiligheidschecks zou het een beroerd signaal zijn op
ministerieel niveau naar Boedapest af te reizen. Zij roepen de Minister daarom op
om thuis te blijven en een ambtelijke afvaardiging deel te laten nemen.
De leden van de PvdD-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda, het
verslag van de vorige raad, de appreciatie van het CETA-voorstel en de voortgangsrapportage
handelsakkoorden en hebben hierover een aantal vragen.
Economische betrekkingen EU-ASEAN-landen
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben nog enkele vragen en opmerkingen over
de voorliggende geannoteerde agenda voor de informele Raad Buitenlandse Zaken Handel
van 17 en 18 oktober 2024. De Raad zal spreken over de economische betrekkingen tussen
de EU en de ASEAN-landen. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zien dat de onderhandelingen
over CEPA, het handelsverdrag tussen de EU en Indonesië, in een vergevorderd stadium
zijn, maar hebben gegeven recente ontwikkelingen grote zorgen over de duurzaamheidsambities
van het verdrag en de mate waarin mensenrechten, waaronder werknemersrechten, kunnen
worden verzekerd. Graag ontvangen de leden hierover een update. Hoe wordt bijvoorbeeld
omgegaan met de Indonesische Omnibuswet, die vakbondsrechten ondermijnt, tegenmacht
vanuit maatschappelijke organisaties bijna onmogelijk maakt en naar waarschijnlijkheid
niet in overeenstemming is met de ILO-conventies over vrijheid van vereniging?
1. Antwoord van het kabinet:
De onderhandelingen tussen Indonesië en de Europese Unie (EU) over het Comprehensive Economic Partnership Agreement (CEPA) zijn nog gaande. De EU zet in deze onderhandelingen in op opname van bepalingen
die verdragspartijen verplichten tot effectieve implementatie van de belangrijkste
multilaterale arbeidsstandaarden zoals die in de International Labour Organisation tot stand zijn gekomen, waaronder t.a.v. vakbondsrechten. Ook zet de EU in op mechanismen
in het verdrag om deze bepalingen te handhaven.
Het is op dit moment nog niet mogelijk om aan te geven in hoeverre en op welke wijze
deze bepalingen zullen worden overgenomen in de uiteindelijke tekst. Het kabinet zal
een positie bepalen over het akkoord op het moment dat alle daartoe noodzakelijke
stukken door de Europese Commissie ter besluitvorming aan de Raad worden aangeboden.
Hoe staat het met de uitvoering van het zogenaamde Sustainability Impact Assessment en van de Human Rights Impact Assessment met betrekking tot CEPA?
2. Antwoord van het kabinet:
Het Sustainability Impact Assessment met betrekking tot CEPA is in augustus 2019 gepubliceerd en te vinden op de website
van de Europese Commissie.1 In dit rapport is ook een mogelijke impact op mensenrechten geëvalueerd.
Hoe staat het met de inspraak van het maatschappelijk middenveld en vakbonden in de
onderhandelingen over dit verdrag?
3. Antwoord van het kabinet:
Het maatschappelijk middenveld en vakbonden kunnen op verschillende manieren hun standpunten
inbrengen rondom de onderhandelingen van een handelsakkoord.
Op Europees niveau worden hiertoe de zogenaamde Civil Society Dialogues georganiseerd. Dit zijn overleggen die de Europese Commissie met het maatschappelijk
middenveld organiseert om het handelsbeleid van de EU toe te lichten en te bespreken.
Ook gedurende het proces van de Sustainability Impact Assessment worden stakeholders opgeroepen om hun inzichten over de mogelijke impact van het
desbetreffende handelsakkoord te delen.
Op Nederlands niveau wordt in het Breed Handelsberaad met vertegenwoordigers van het
maatschappelijk middenveld, waaronder vakbonden, gesproken over de Nederlandse positie
ten opzichte van het EU-handelsbeleid.
Kan de Minister uitspreken dat Nederland niet zal instemmen met een CEPA-verdrag dat
niet onder de ILO-normen valt?
4. Antwoord van het kabinet:
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 zal het kabinet een positie innemen over
het akkoord wanneer alle daartoe noodzakelijke stukken door de Commissie ter besluitvorming
aan de Raad worden aangeboden.
Kan de Minister, gegeven de link tussen het CEPA-verdrag en het UPOV verdrag dat het
intellectueel eigendom van zaden vastlegt, een appreciatie geven van de impact van
CEPA op voedselzekerheid?
5. Antwoord van het kabinet:
De onderhandelingen over CEPA zijn nog gaande. Zoals aangegeven in antwoord op de
vragen 1 en 4 zal het kabinet een appreciatie geven van het akkoord wanneer alle daartoe
noodzakelijke stukken door de Commissie ter besluitvorming aan de Raad worden aangeboden.
Vooruitblik EU-beleid investeringsbeschermingsovereenkomsten
Verder zien de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie dat er tijdens de informele Raad
zal worden stilgestaan bij het EU investeringsbeschermingsbeleid. De leden van deze
fractie vragen zich af hoe Nederland erop gaat toezien dat handelsgerelateerde wetgeving,
zoals de ontbossingswet en de CSDDD, wordt geborgd in het EU beleid omtrent handelsakkoorden
of andere investeringsovereenkomsten.
6. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet onderstreept het belang van beleidscoherentie, wat ook inhoudt dat beleid
in het ene domein geen afbreuk doet aan beleid in een ander domein. Handelsakkoorden
doen geen afbreuk aan verplichtingen onder EU-wetgeving, zoals de ontbossingsverordening
of de Richtlijn passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven op het gebied van duurzaamheid
(CSDDD). In handelsakkoorden worden afspraken gemaakt over markttoegang, bijvoorbeeld
in de vorm van verlaagde tarieven, maar dat laat onverlet dat producten die op de
EU markt worden geplaatst moeten voldoen aan de eisen zoals die zijn vastgelegd in
EU-wetgeving. Die eisen worden niet gewijzigd door handelsakkoorden.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de EU sinds 2015 inzet op moderne EU-investeringsbeschermingsovereenkomsten
met derde landen, maar dat tot op heden geen enkele nieuwe EU-investeringsbeschermingsovereenkomst
in werking is getreden, omdat hier ratificatie door alle 27 EU-lidstaten voor is vereist.
Voorts lezen zij dat tijdens de Raad zal worden gesproken over mogelijke manieren
om de gebrekkige voortgang te adresseren. Zij vragen of de Minister voor Buitenlandse
Handel en Ontwikkelingshulp nader kan ingaan op wat haar inzet hierop is en of zij
kan aangeven wat het knelpunt hierbij is.
7. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet verwelkomt dat het EU investeringsbeleid is geagendeerd. Sinds de in 2015
ontwikkelde gemoderniseerde EU-inzet ten aanzien van investeringsbescherming is een
aantal EU investeringsbeschermingsovereenkomsten onderhandeld en getekend. Tot op
heden is geen enkele van deze overeenkomsten in werking getreden. Het knelpunt hierbij
is het gegeven dat deze overeenkomsten door de EU en door ieder van de 27 EU-lidstaten
geratificeerd moeten worden, alvorens de overeenkomst in werking kan treden. Dat is
een complex en tijdrovend proces. Het kabinet staat ervoor open om te bespreken hoe
toekomstige EU investeringsbeschermingsverdragen zo kunnen worden vormgegeven dat
afspraken die volledig onder EU competentie vallen al eerder in werking kunnen treden.
Daarbij dient uiteraard de bevoegdheidsverdeling tussen de EU en de EU-lidstaten strikt
in acht te worden genomen.
Ook dient te worden gekeken naar mogelijkheden om het autorisatieproces ten aanzien
van de bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten van individuele lidstaten
met derde landen te vergemakkelijken, zodat individuele EU lidstaten slagvaardig bilaterale
investeringsbeschermingsovereenkomsten kunnen onderhandelen en sluiten.
Kan de Minister daarnaast aangeven welke mogelijkheden zij ziet om bestaande EU-investeringsbeschermingsverdragen
te moderniseren en hoe andere EU-lidstaten hier tegenaan kijken? Ook vragen de leden
van de VVD-fractie of de Minister al concrete opties ziet voor het aangaan van mogelijk
nieuwe EU-investeringsbeschermingsakkoorden.
8. Antwoord van het kabinet:
Investeringsbescherming is sinds het Verdrag van Lissabon een gedeelde bevoegdheid.2 Sindsdien heeft de EU een tweetal akkoorden gesloten die puur zien op investeringsbescherming,
te weten met Vietnam en Singapore (ook wel aangeduid als IPA’s, Investment Protection Agreements). Daarnaast is een aantal bredere EU-akkoorden afgesloten waarin ook afspraken over
investeringsbescherming zijn opgenomen (zoals de Brede Economische Handelsovereenkomst
EU-Canada (CETA) en de Geavanceerde Kaderovereenkomst tussen de EU en Chili (AFA)).
Deze akkoorden zijn nog niet in werking getreden, noch worden de investeringsbeschermingsafspraken
in deze overeenkomsten voorlopig toegepast. Deze akkoorden volgen het gemoderniseerde
EU-investeringsbeschermingsbeleid. Daarnaast onderhandelt de Europese Commissie op
dit moment met India en Indonesië over investeringsbeschermingsafspraken.
De leden van de fractie Nieuw Sociaal Contract vragen of de Minister een overzicht
kan geven van alle handelsakkoorden waarin een ISDS-mechanisme is opgenomen. Tevens
vragen zij of de Minister het eens is met de leden van de fractie van Nieuw Sociaal
Contract dat er geen nieuwe akkoorden meer gesloten moeten worden die een dergelijke
clausule bevatten.
9. Antwoord van het kabinet:
In een klein aantal handelsakkoorden heeft de EU afspraken over investeringsbescherming
opgenomen, zoals in de bredere akkoorden met Canada en Chili. Daarnaast heeft de EU
investeringsbeschermingsakkoorden afgesloten met Vietnam en Singapore (ook wel aangeduid
als IPAs, Investment Protection Agreements). Voor deze vier akkoorden geldt dat de EU een gemoderniseerde variant van het Investeerder-Staat
Geschillenbeslechtingssysteem (ISDS) heeft opgenomen in de vorm van het Investment
Court System (ICS).
Daarnaast heeft Nederland zelf een groot aantal investeringsbeschermingsakkoorden
met landen buiten de EU. Op de website van de Rijksoverheid staat een overzicht van
de bestaande investeringsbeschermingsovereenkomsten.3 Voor de bilaterale investeringsbeschermingsakkoorden van Nederland met derde landen
is de inzet opgenomen in de 2019 modeltekst voor investeringsbeschermingsovereenkomsten.
Omdat voor dergelijke bilaterale akkoorden het opzetten van een apart Investment Court
System niet haalbaar is, wordt ingezet op een verbeterde variant van ISDS en op een
State to State Dispute Settlement (SSDS) mechanisme, met een verwijzing naar het toekomstige Multilateraal Investeringshof.
Over de oprichting van dit multilaterale hof wordt op dit moment nog onderhandeld
binnen de United Nations Commission on International Trade Law (UNCITRAL).
Welke mogelijke manieren om de «gebrekkige voortgang» op EU investeringsbeschermingsovereenkomsten
te adresseren komen er tijdens de Raadsvergadering aan bod, zo vragen de leden van
de Partij voor de Dieren-fractie. Hoe verhouden deze opties zich tot het EU-recht
dat bepaalt dat investeringsbescherming en -geschillenbeslechting nationale goedkeuring
vereist?
10. Antwoord van het kabinet:
Op dit moment is nog niet bekend welke voorstellen aan bod zullen komen bij de Raad
om de voortgang op EU investeringsbeschermingsovereenkomsten te adresseren. Zoals
ook al in het antwoord op vraag 7 aangegeven: mogelijk komt de optie op tafel om toekomstige
EU investeringsbeschermingsverdragen zo vorm te geven dat afspraken die volledig onder
EU competentie vallen al eerder in werking kunnen treden dan het verdrag als geheel
(indien het verdrag onderwerpen bevat die niet onder de EU competentie vallen). Daarbij
dient uiteraard de bevoegdheidsverdeling tussen de EU en de EU-lidstaten strikt in
acht te worden genomen. Daarnaast kan worden gekeken naar mogelijkheden om het autorisatieproces
ten aanzien van de bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten van individuele
lidstaten met derde landen te vergemakkelijken, zodat individuele EU lidstaten slagvaardig
bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten kunnen onderhandelen en sluiten.
Over de bespreking en mogelijke voorstellen zal worden teruggekoppeld in het verslag
van de Raad.
Wanneer kan de Tweede Kamer de goedkeuringswetten voor de EU-investeringsbeschermingsovereenkomsten
met Singapore en Vietnam verwachten?
11. Antwoord van het kabinet:
Zoals vermeld in de Voortgangsrapportage handelsakkoorden4 zijn de goedkeuringswetten inzake de EU investeringsbeschermingsovereenkomsten met
Vietnam en Singapore momenteel in voorbereiding. Deze zullen op termijn aan de Raad
van State worden aangeboden voor advies, waarna zij ter goedkeuring aan de beide Kamers
van de Staten-Generaal voorgelegd kunnen worden.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben daarnaast vragen over de Mercosur-onderhandelingen
die in de voortgangsrapportage worden genoemd. Omwille van de verwachte impact van
het verdrag op natuur, klimaat en milieu zijn moties van de leden Ouwehand en Teunissen
aangenomen waarmee de Kamer zich uitsprak tegen het splitsen van het verdrag, én tegen
een verdrag waar landbouw in zit (een vergelijkbare motie werd ingediend in februari
2024). In het najaar van 2023 volgde ook de motie Teunissen c.s. waarmee werd verzocht
dat de regering zou eisen dat de ontbossingsverordening niet zou worden ondermijnd
tijdens de onderhandelingen over het Mercosur-verdrag. Kan de Minister vertellen hoe
op dit moment uitvoering wordt gegeven aan deze moties, en kan de Minister vertellen
welke afspraken er zijn gemaakt over EU-Mercosur binnen de coalitie, specifiek over
de onderwerpen waar deze moties op toezien (splitsing, landbouw, ontbossing)?
12. Antwoord van het kabinet:
Op dit moment wordt nog onderhandeld over een EU-Mercosur akkoord tussen de EU en
de Mercosur-landen. Er wordt onder andere gesproken over afspraken over het tegengaan
van ontbossing en het opnemen van het klimaatakkoord van Parijs als essentieel element
bij het verdrag.
Het kabinet zal pas een positie bepalen over een mogelijk EU-Mercosur verdrag wanneer
de onderhandelingen zijn afgerond en alle daartoe noodzakelijke stukken door de Europese
Commissie ter besluitvorming aan de Raad worden aangeboden. Voor het bepalen van die
positie zal het kabinet een integrale weging maken van de voor- en nadelen van het
akkoord, waarin ook de gevolgen voor de landbouwsector worden meegenomen.
In de tussentijd bepleit het kabinet binnen de EU dat een mogelijk EU-Mercosur akkoord
een integraal associatieakkoord blijft, conform motie Teunissen c.s.5 Daarnaast heeft Nederland in de Landbouw- en Visserijraad van 20 november 20236 benadrukt dat tijdens de onderhandelingen de EU-ontbossingsverordening niet ondermijnd
mag worden, zoals verzocht in de motie Teunissen c.s.7
Uit de voortgangsrapportage handelsakkoorden blijkt dat er reeds vier ronden hebben
plaatsgevonden inzake de heronderhandelingen van het bestaande investeringsbeschermingsovereenkomst
tussen Nederland en Nigeria, zo constateren de leden van de Partij voor de Dieren-fractie.
Kan de Minister de Kamer informeren over de stand van zaken in deze onderhandelingen?
13. Antwoord van het kabinet:
De stand van zaken van de onderhandelingen met Nigeria is opgenomen in de voortgangsrapportage
handelsakkoorden8, die als bijlage bij de geannoteerde agenda is meegestuurd. Voor Nederland is de
in 2019 tot stand gekomen modeltekst voor nieuwe investeringsbeschermingsovereenkomsten
nog altijd leidend bij de bepaling van de Nederlandse inzet.
Welke economische sectoren zijn volgens de Minister gebaat met een hernieuwde overeenkomst?
14. Antwoord van het kabinet:
Nederlandse investeringsbeschermingsovereenkomsten gelden voor alle investeerders
die aan de definities van het betreffende verdrag voldoen, los van de economische
sector waarin zij actief zijn. Op dit moment zijn Nederlandse bedrijven in Nigeria
met name actief in de agro-, logistieke-, gezondheidszorg-, hernieuwbare energie-,
IT- en watersector. Deze bedrijven kunnen zich beroepen op de huidige overeenkomst
en een eventuele vernieuwde overeenkomst in de toekomst.
Is de Minister bekend met het feit dat het bestaande verdrag tot nu toe uitsluitend
door olie- en gasbedrijven Shell en Eni is gebruikt voor ISDS-claims? Waarom denkt
de Minister dat juist deze bedrijven extra bescherming nodig hebben?
15. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet is niet van mening dat de in de vraag genoemde bedrijven meer bescherming
nodig hebben dan andere bedrijven. Een investeringsbeschermingsovereenkomst bevat
basisbeginselen voor de bescherming van investeringen van bedrijven in het algemeen.
Ieder bedrijf dat voldoet aan de in het verdrag opgenomen definitie van investeerder
kan zich op het verdrag beroepen.
De vraag of bedrijven daadwerkelijk baat hebben bij de bescherming die het verdrag
biedt is niet te beantwoorden aan de hand van ingediende claims. Bedrijven hebben
baat bij een goed investeringsklimaat, waar investeringsbeschermingsakkoorden aan
bijdragen. Een claim wordt pas ingediend indien een bedrijf van mening is dat de staat
waarin is geïnvesteerd zich niet houdt aan de basisbeginselen van bescherming waarin
het verdrag voorziet.
Wat gaat de Minister doen om het nieuwe verdrag in lijn te brengen met de klimaatdoelstellingen
van Parijs? Blijft Nederland inzetten op bescherming van investeringen in fossiele
brandstoffen, of is de Minister bereid deze sector van verdragsbescherming uit te
sluiten, zoals haar voorganger ook wilde onder het gemoderniseerde Energiehandvestverdrag?
16. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet zet in op het moderniseren van bestaande investeringsbeschermingsovereenkomsten
in lijn met de uitgangspunten van de in 2019 tot stand gekomen Nederlandse modeltekst
voor investeringsbeschermingsovereenkomsten.9 In deze modeltekst zijn verschillende bepalingen over duurzame ontwikkeling opgenomen,
waaronder een bepaling die voorziet in een herbevestiging van de plichten voorvloeiend
uit multilaterale overeenkomsten op het gebied van milieubescherming, zoals het Klimaatakkoord
van Parijs. Het kabinet zet in op sectorneutrale overeenkomsten, waarbij dus geen
enkele sector wordt uitgesloten.
Hoe zorgt de Minister voor inspraakmogelijkheden voor het maatschappelijk middenveld,
zowel in Nederland als in Nigeria?
17. Antwoord van het kabinet:
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 16 zet het kabinet in op het moderniseren
van bestaande investeringsbeschermingsovereenkomsten in lijn met de uitgangspunten
van de Nederlandse model investeringsbeschermingsovereenkomst. Deze modelovereenkomst
is tot stand gekomen na uitgebreide consultaties met belanghebbenden, maatschappelijke
organisaties en experts. Deze modelovereenkomst creëert een rol voor derde partijen,
zoals burgers en maatschappelijke organisaties, om zich als amicus curiae te voegen in een geschillenbeslechtingsprocedure indien zij een specifiek belang
hebben bij de procedure. Daarnaast heeft het maatschappelijk middenveld tijdens bijeenkomsten
van het Breed Handelsberaad de mogelijkheid om kennis, ervaring en meningen te delen
over nieuwe en bestaande handels- en investeringsverdragen.
Hoe gaat de Minister voor transparantie en inspraakmogelijkheden zorgen in de heronderhandelingen
met Ghana?
18. Antwoord van het kabinet:
Zie het antwoord op vraag 17.
Op basis waarvan hecht de Minister belang aan de waarde van investeringbeschermingsovereenkomsten
in het algemeen?
19. Antwoord van het kabinet:
Investeringsbeschermingsovereenkomsten zijn één van de instrumenten voor een actief
en ambitieus internationaal handels- en investeringsbeleid. Deze overeenkomsten dragen
bij aan de bescherming en bevordering van grensoverschrijdende investeringen, en daarmee
aan een aantrekkelijker investeringsklimaat. Dit is voor (ontwikkelings-)landen essentieel
voor het aantrekken van de benodigde investeringen. Bovendien bieden investeringsbeschermingsovereenkomsten
een platform voor het versterken van de dialoog en de band met landen buiten de EU.
Tot slot dragen deze overeenkomsten bij aan een verbeterd gelijk speelveld voor het
Nederlandse bedrijfsleven in derde landen.
Hoe dragen deze overeenkomsten volgens de Minister bij aan het behalen van internationale
doelstellingen op het gebied van klimaat, mensenrechten en duurzame ontwikkeling?
20. Antwoord van het kabinet:
In het gemoderniseerde investeringsbeschermingsbeleid van zowel de EU als Nederland
is veel aandacht voor internationale afspraken op het gebied van arbeid, mensenrechten,
klimaat en milieu. Voorbeelden zijn referenties naar het Klimaatakkoord van Parijs,
de ILO-Conventies en de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens. Partijen
herbevestigen deze afspraken. Ook zijn er uitgebreide bepalingen opgenomen waarin
wordt verwezen naar de internationale standaarden en richtlijnen inzake deugdzame
bedrijfsvoering. Door opname van al deze afspraken en referenties worden deze doelstellingen
verankerd in de investeringsbeschermingsovereenkomsten. Tot slot is het ook zo dat
om internationale doelstellingen te behalen, grensoverschrijdende investeringen nodig
zijn. Die worden met deze overeenkomsten bevorderd.
In hoeverre geeft het Nederlandse bedrijfsleven aan dat deze overeenkomsten belangrijk
zijn bij het nemen van investeringsbeslissingen? Hoe bepaalt de Minister de prioriteiten
voor investeringsovereenkomsten?
21. Antwoord van het kabinet:
Uit onderzoek is gebleken dat investeringen tussen verdragspartners toenemen wanneer
een investeringsbeschermingsovereenkomst in werking is.10 Het bedrijfsleven neemt het – al dan niet – bestaan van een investeringsbeschermingsovereenkomst
mee in de overweging bij het nemen van een investeringsbeslissing. Bij het sluiten
van investeringsbeschermingsovereenkomsten prioriteert het kabinet landen waar een
combinatie van Nederlandse ontwikkelingshulp, handel en investeringen kansen biedt.
Kan de Minister eventuele afgenomen enquêtes onder het bedrijfsleven met de Kamer
delen?
Is de Minister op de hoogte van het gebrekkige bewijs dat investeringsovereenkomsten
ook daadwerkelijk leiden tot meer investeringen?11
22. Antwoord van het kabinet:
Er zijn geen door de Nederlandse Rijksoverheid afgenomen enquêtes met het bedrijfsleven
ten aanzien van investeringsbeschermingsovereenkomsten. De publicatie over gebrekkig
bewijs dat investeringsbeschermingsovereenkomsten leiden tot meer investeringen is
bekend. Uit de studie genoemd in het antwoord op vraag 21 blijkt evenwel dat investeringen
tussen verdragspartners met gemiddeld 35 procent toenemen in vergelijking met landen
zonder geratificeerde investeringsbeschermingsovereenkomst.
Is de Minister bekend met het rapport «Paying polluters: the catastrophic consequences of investor-state dispute settlement
for climate and environment action and human rights» van de UN Special Rapporteur on the issue of human rights obligations relating to
the enjoyment of a safe, clean, healthy and sustainable environment?12
Hoe beoordeelt de Minister de conclusie van het rapport: «het ISDS-systeem, met zijn
wortels in kolonialisme en extractivisme, is niet geschikt voor het doel van de 21e eeuw, omdat het de belangen van buitenlandse investeerders boven de rechten van staten,
mensenrechten en het milieu zet»?
Hoe beoordeelt de Minister de daaropvolgende aanbeveling dat «alle staten onmiddellijk
hun blootstelling aan toekomstige ISDS-claims elimineren», door bijvoorbeeld geen
nieuwe verdragen met ISDS af te sluiten en bestaande verdragen met ISDS op te zeggen?
23. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet is, zoals aangegeven in antwoord op de vragen 16, 17 en 19, voornemens
om bestaande investeringsbeschermingsovereenkomsten te heronderhandelen op basis van
de voornoemde Nederlandse modeltekst.
Investeringsbeschermingsovereenkomsten zijn één van de instrumenten voor een actief
en ambitieus internationaal handels- en investeringsbeleid. Dergelijke overeenkomsten,
inclusief ISDS, bieden meer rechtszekerheid en dragen bij aan de bescherming en bevordering
van grensoverschrijdende investeringen en daarmee aan een aantrekkelijker investeringsklimaat.
Dit is voor bepaalde (ontwikkelings-)landen essentieel voor het aantrekken van de
benodigde investeringen.
Bovendien bieden investeringsbeschermingsovereenkomsten een platform voor het versterken
van de dialoog en de band met landen buiten de EU. Tot slot dragen deze overeenkomsten
bij aan een verbeterd gelijk speelveld voor het Nederlandse bedrijfsleven in derde
landen.
Zoals ook al aangegeven in het antwoord op vraag 9, geldt voor de EU akkoorden dat
de EU een gemoderniseerde variant van ISDS heeft opgenomen in de vorm van het Investment
Court System (ICS). Voor de bilaterale akkoorden wordt ingezet op een verbeterde variant
van ISDS en op een State to State Dispute Settlement (SSDS) mechanisme, met een verwijzing naar het toekomstige Multilateraal Investeringshof.
Over de oprichting van dit multilaterale hof wordt op dit moment nog onderhandeld
binnen de United Nations Commission on International Trade Law (UNCITRAL).
Met welke landen wil Nederland nog meer een investeringsbeschermingsovereenkomst (her)onderhandelen?
24. Antwoord van het kabinet:
In de voortgangsrapportage handelsakkoorden is opgenomen met welke landen Nederland
onderhandelingen of verkennende gesprekken is gestart. Momenteel wacht Nederland op
de autorisatie van de Europese Commissie om onderhandelingen te starten met Ghana,
naast de lopende onderhandelingen met Nigeria.
Klopt het dat Kenia onlangs de overeenkomst met Nederland heeft opgezegd? Van welke
landen heeft Nederland nog meer een verzoek tot opzegging ontvangen? Hoe heeft Nederland
daarop gereageerd?
25. Antwoord van het kabinet:
Het klopt dat Kenia in december 2023 de investeringsbeschermingsovereenkomst met Nederland
heeft opgezegd, waardoor dit verdrag per 11 juni 2024 buiten werking is getreden.
Nederland heeft deze opzegging ter kennisgeving aangenomen; een investeringsbeschermingsovereenkomst
kan eenzijdig worden opgezegd. Kenia is het enige land waarvan Nederland recentelijk
een dergelijke opzegging heeft ontvangen. In het verleden hebben ook andere landen
de investeringsbeschermingsovereenkomst met Nederland opgezegd, het betreft onder
andere Indonesië, India, Ecuador, Zuid-Afrika en Tanzania.
Handelsrelaties EU-Moldavië
De leden van de D66-fractie lezen in de aangepaste agenda dat het Hongaarse voorzitterschap
de handelsrelaties met Moldavië van de agenda heeft gehaald. Kan de Minister toelichten
met welke redenatie het Hongaarse voorzitterschap dit heeft gedaan, zo vragen deze
leden.
26. Antwoord van het kabinet:
Het is niet bekend waarom het Hongaarse voorzitterschap de handelsrelaties met Moldavië
van de agenda heeft gehaald.
Voorts lezen deze leden dat het kabinet voorstander is van het onderzoeken of wederzijdse
tariefliberalisering mogelijk is, op voorwaarde dat Moldavië de EU-regelgeving, inclusief
dierenwelzijn en milieuwetgeving, overneemt en implementeert. Kan de Minister bevestigen
dat dit betekent dat indien Moldavië voldoet aan deze voorwaarden, het kabinet voorstander
is van verdere tariefliberalisering, zo vragen deze leden. Zo niet, wat moet er volgens
het kabinet uit het onderzoek komen om wel voorstander te zijn, zo vragen de leden
van de D66-fractie.
27. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet is voorstander van verdere tariefliberalisering met Moldavië als Moldavië
de toepasselijke EU-regelgeving, inclusief dierenwelzijn en milieuwetgeving, overneemt
en implementeert. Dit volgt uit het EU-Moldavië Deep and Comprehensive Free Trade Agreement, onderdeel van de Associatieovereenkomst tussen de EU en Moldavië.13
Lunch over EU-China handelsrelaties
De leden van de PVV-fractie maken zich ernstig zorgen over de escalerende handelsoorlog
met China en de gevolgen hiervan voor de Nederlandse industrie, landbouw en het midden-
en kleinbedrijf (MKB). De mogelijke Chinese maatregelen tegen Europees varkensvlees,
die volgen op de EU-importheffingen op elektrische voertuigen, hebben direct invloed
op Nederlandse boeren. Producten zoals varkenspoten en -koppen, die in Europa niet
meer worden gegeten, leveren boeren 10 tot 15 euro extra op per varken. Een mogelijke
Chinese heffing zou deze inkomsten vrijwel volledig wegnemen. Daarnaast heeft China
al maatregelen genomen tegen Europese cognac en dreigt er een heffing op Europees
zuivel. Elke verdere stap van de EU kan leiden tot zwaardere sancties vanuit China,
met grote gevolgen voor verschillende sectoren, inclusief de Nederlandse landbouw.
De leden van de PVV-fractie stellen de vraag aan de Minister voor Buitenlandse Handel
en Ontwikkelingshulp: welke acties onderneemt de Minister, samen met de Europese Commissie,
om verdere escalatie van de handelssancties tussen de EU en China te voorkomen, en
hoe worden de belangen van Nederlandse boeren en het MKB in dit proces beschermd als
zij nadeel ondervinden van nieuwe sancties van China?
28. Antwoord van het kabinet:
Nederland en de Europese Commissie volgen de handelsacties van China op de voet, zoals
de onlangs door China gestarte handelsdefensieve onderzoeken naar cognac, varkensvlees
en zuivel. Als een onderzoek volgens de EU niet in overeenstemming is met WTO-regels,
kan de Europese Commissie namens de EU een WTO-zaak starten. Dat is inmiddels gebeurd
bij het door China gestarte anti-subsidieonderzoek naar Europese zuivelproducten.
De Commissie heeft tevens aangegeven een WTO-zaak te starten in het Chinese antidumping
onderzoek naar de invoer van Europese cognac.
Nederland steunt de inzet van de Europese Commissie om de handelsrelatie met China
niet te escaleren, maar tegelijkertijd de legitieme belangen van de EU-markt en marktpartijen
te beschermen waar dat gerechtvaardigd en nodig is. Ondertussen blijft de Europese
Commissie met China in gesprek over oplossingen waar het gaat om de negatieve effecten
van marktverstorende subsidies vanuit China. Ook specifiek ten aanzien van de anti-subsidie
heffingen op elektrische voertuigen blijft de EU met China in gesprek over een oplossing
die (op termijn) tot beëindiging van de heffingen kan leiden.
De leden van de PVV-fractie willen in het bijzonder ook de halfgeleidersector benoemen,
die cruciaal is voor de technologische autonomie van Europa en met name Nederland
als een van de belangrijkste spelers in dit veld.
In de context van de strategische afhankelijkheid van China en andere landen voor
essentiële technologieën, is de versterking van deze sector van groot belang voor
de EU. De leden van de PVV-fractie hebben de vraag over hoe de Minister, de Raad en
de Commissie van plan zijn deze sector te ondersteunen en verdere afhankelijkheden
van China, de Verenigde Staten en Taiwan te verminderen.
29. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet beaamt dat versterking van de Europese halfgeleiderindustrie van groot
belang is voor de EU en voor Nederland. Dit gebeurt al via onder andere de EU Chips Act en het Important Project of Common European Interest (IPCEI) inzake micro-elektronica.14
Voorts is de
halfgeleiderwaardeketen aangewezen als prioritaire sleuteltechnologie in de Nationale
Technologie Strategie.15
In zijn recent verschenen rapport16
benadrukt Mario Draghi eveneens het belang van de halfgeleidersector, waarin hij pleit
voor een herziening van de EU Chips Act en een nieuwe EU-strategie met meer financiering, coördinatie en snelheid van huidige
processen (o.a. vergunningverlening en staatssteunaanvraag). Hij pleit daarnaast voor
het investeren in onderzoek en innovatie (zoals quantum, chips), het opzetten van
EU talentprogramma’s, het ontwikkelen van «soevereine» capaciteiten (chipontwerpen
en -productie), en het versterken van de huidige sterktes van de EU (halfgeleiderapparatuur
en -materialen). In Nederland wordt al gewerkt aan maatregelen om de chipsector te
laten groeien, via project Beethoven, waarover uw Kamer is geïnformeerd.17 Over de kabinetsaanpak ten aanzien van risicovolle strategische afhankelijkheden
is uw Kamer geïnformeerd via de Kamerbrief Kabinetsaanpak Strategische Afhankelijkheden
van 12 mei 2023 en de voortgangsrapportage van 15 december 2023.18 Afhankelijkheden zijn niet per se problematisch. Zij vormen de hoeksteen van het
mondiale handelssysteem waardoor specialisatie kan optreden, innovatie wordt gestimuleerd
en welvaart en koopkracht kan toenemen. De kabinetsaanpak richt zich daarom alleen
op die afhankelijkheden die strategisch van aard zijn en waarbij er een risico op
leveringsonderbrekingen bestaat. Dat laatste hangt nauw samen met het karakter van
de betrekkingen met het land waar Nederland van afhankelijk is.
De leden van de PVV-fractie constateren dat de toenemende verordeningen en richtlijnen
vanuit de EU een disproportionele druk leggen op Nederlandse bedrijven, met name het
MKB. De recente ontwikkelingen met betrekking tot de Chinese heffingen benadrukken
de kwetsbaarheid van kleine ondernemers in wereldwijde handelsconflicten.
Het is van cruciaal belang dat de regeldruk voor het MKB wordt verminderd en dat zij
ondersteuning krijgen bij de uitdagingen die ontstaan door internationale handelsconflicten.
De leden van de PVV-fractie stellen de vraag aan de Minister voor Buitenlandse Handel
en Ontwikkelingshulp: welke specifieke maatregelen zal de Minister voorstellen om
de regeldruk voor het MKB te verlagen en hen beter te beschermen tegen de gevolgen
van internationale handelssancties, zoals die vanuit China?
30. Antwoord van het kabinet:
In het antwoord op vraag 31 hieronder wordt nader ingegaan op de inzet ten behoeve
van het verlagen van regeldruk. Voor bescherming van het bedrijfsleven tegen handelsmaatregelen
van derde landen of handelsconflicten geldt dat de EU een breed scala aan instrumenten
tot haar beschikking heeft om marktverstorende praktijken van derde landen aan te
pakken en de belangen van Europese marktpartijen, waaronder het MKB en de landbouwsector,
te beschermen. Zo kan de EU bijvoorbeeld anti-dumping- of anti-subsidiemaatregelen
nemen als sprake is van dumping of marktverstorende subsidiëring van geïmporteerde
goederen, of vrijwaringsmaatregelen nemen ter ondersteuning van de eigen sector. Ook
let de EU er scherp op of handelsmaatregelen van derde landen, die mogelijkerwijs
de handelsbelangen van Europese bedrijven raken, wel conform de internationale handelsregels
of volgens handelsakkoorden verlopen. Indien dergelijke instrumenten door derde landen
onterecht worden ingezet tegen Europese marktpartijen kan de EU overgaan tot WTO geschillenbeslechting,
zoals momenteel gebeurt t.a.v. het Chinese anti-subsidie onderzoek naar in de EU geproduceerde
zuivelproducten, zoals ook al aangegeven in het antwoord op vraag 28.
Daarnaast is het EU-instrumentarium recent uitgebreid met onder andere de verordening
voor buitenlandse subsidies, het anti-dwang instrument en het internationaal aanbestedingsinstrument.
Het kabinet is voorstander van een juiste en tijdige inzet van deze instrumenten door
de Europese Commissie en let daarbij scherp op het Nederlandse belang, inclusief dat
van het Nederlandse MKB. Bij de beslissing om daadwerkelijk handelsmaatregelen te
nemen moet rekening worden gehouden met de effecten van deze maatregelen. Het kabinet
benadrukt daarom dat besluitvorming over de inzet van een instrument gebaseerd moet
zijn op een zorgvuldige afweging tussen de belangen van Nederlandse producenten, industriële
gebruikers, importeurs en consumenten.
De leden van de PVV-fractie stellen de vraag: hoe kunnen de Raad en de Commissie ervoor
zorgen dat de administratieve lasten worden verminderd en worden gestroomlijnd?
31. Antwoord van het kabinet:
De Europese Commissie voert onder de naam «Betere Regelgeving» in samenwerking met
EU-lidstaten actief beleid om de kwaliteit van EU regelgeving te verbeteren en onnodige
regeldruk en belemmeringen weg te nemen. Het MKB is de belangrijkste doelgroep van
dit beleid.
Het beleid is enerzijds gericht op het verbeteren van impact assessments, evaluaties
en consultaties en met name de wijze waarop het MKB wordt geraadpleegd en de mogelijke
effecten van voorgenomen regelgeving voor het MKB in kaart worden gebracht. Anderzijds
is het beleid gericht op het oplossen van concrete belemmeringen in bestaande regelgeving
door regelgeving te herzien en waar nodig aan te passen of in te trekken. Hiervoor
wordt onder andere gebruik gemaakt van het zogenaamde «fit for future»-platform. Vertegenwoordigers
van lidstaten en diverse maatschappelijke belanghebbenden, waaronder het MKB, werken
hierin samen om de Europese Commissie te adviseren over de aanpak van belemmeringen
in concrete onderdelen van EU regelgeving. In 2023 was Nederland bijvoorbeeld nauw
betrokken bij een advies over hoe bij de totstandkoming van EU regelgeving nog beter
systematisch rekening zou moeten worden gehouden met de te verwachten effecten van
regelgeving op het MKB. Daarnaast werkt de Europese Commissie met een «One in One
out»-beleid dat tot doel heeft te voorkomen dat de regeldruk die wordt veroorzaakt
door EU-regelgeving verder toeneemt. Ook heeft de Commissie een specifieke doelstelling
geformuleerd om de regeldruk die wordt veroorzaakt door rapportageverplichtingen met
25% te reduceren.
EU-lidstaten hebben ook een eigen verantwoordelijkheid. Het is belangrijk om zelf
de gevolgen van EU-voorstellen voor regeldruk goed te bekijken. Om die reden heeft
de Minister van Economische Zaken een voorstel gedaan om het Adviescollege Toetsing
Regeldruk ook te laten adviseren op EU-voorstellen. Ook zal het belang van regeldruk
zwaarder moeten wegen in Brusselse onderhandelingen over wetgeving. Tot slot wijst
het kabinet erop dat Nederland recent nog met enkele andere EU-lidstaten een non-paper
naar Brussel heeft gestuurd om aandacht te vragen voor betere EU-regelgeving.19
De leden van de PVV-fractie zijn van mening dat het van essentieel belang is om de
open strategische autonomie van Nederland en de EU te waarborgen, vooral in het licht
van de afhankelijkheid van China, Rusland en andere BRICS-landen voor grondstoffen
en halffabricaten. De geopolitieke spanningen en de handelsoorlog met China onderstrepen
de noodzaak om nieuwe, stabiele partnerschappen aan te gaan met landen binnen en buiten
deze blokken, om zo de beschikbaarheid van strategische grondstoffen en halffabricaten
te waarborgen. Dit is cruciaal voor de bescherming van de Europese industrie, maar
ook voor de zekerheid van het MKB dat afhankelijk is van grondstoffen voor productie.
Te denken valt bij grondstoffen aan landen zoals de Democratische Republiek Congo
(kobalt), Vietnam (bauxiet, zeldzame aardmetalen en tin), Chili (koper en lithium),
Australië (lithium en nikkel), Brazilië (ijzererts, bio-ethanol en bauxiet), Zuid-Afrika
(platina, palladium en chroom), Kazachstan (uranium), Canada (nikkel, kobalt en uranium),
Indonesië (nikkel), Suriname (olie en gas) en Argentinië (lithium), die allemaal unieke
grondstoffen bieden die cruciaal zijn voor de Europese technologie, energie en industriële
productie.
De leden van de PVV-fractie stellen de vraag aan de Minister voor Buitenlandse Handel
en Ontwikkelingshulp: deelt de Minister deze urgentie en kan zij deze overbrengen
aan de andere leden van de Raad Buitenslandse Zaken Handel?
32. Antwoord van het kabinet:
Ja, het kabinet deelt deze urgentie. Het kabinet is van mening dat het van groot belang
is om de Europese industrie – inclusief het MKB – te beschermen tegen risicovolle
strategische afhankelijkheden. Zowel op Europees als op nationaal niveau wordt gewerkt
aan het vergroten van de leveringszekerheid van kritieke grondstoffen, via de Critical
Raw Materials Act en de Nationale Grondstoffenstrategie.20 Onderdeel van deze strategieën is samenwerking met derde landen. De EU heeft grondstoffenpartnerschappen
met Canada, Oekraïne, Kazachstan, Namibië, Argentinië, Chili, de Democratische Republiek
Congo (DRC), Zambia, Groenland, Rwanda, Noorwegen, Oezbekistan, Australië en Servië.
Nederland steunt deze partnerschappen. Bovendien zet het kabinet in op bilaterale
samenwerkingsverbanden met grondstofrijke landen. Nederland heeft zelf een samenwerkingsverband
op gebied van kritieke grondstoffen met Vietnam, Zuid-Korea en Canada, en verkent
samenwerking met andere landen. Ook heeft het kabinet een Speciaal Vertegenwoordiger
Nationale Grondstoffenstrategie aangesteld, met als taak om bij te dragen aan de leveringszekerheid
van kritieke grondstoffen. De speciaal vertegenwoordiger spant zich onder andere in
voor internationale samenwerkingen op gebied van kritieke grondstoffen.
Daarnaast zijn handelsakkoorden, zoals met Chili en met Afrikaanse, Caribische en
Pacifische (ACP-)landen, van belang. Handelsakkoorden stellen bedrijven in staat om
meer te diversifiëren in hun handelspartners en er kunnen afspraken tussen de EU en
een derde land worden gemaakt over verbeterde en specifieke markttoegang voor bijvoorbeeld
kritieke grondstoffen, zoals lithium en kobalt. Akkoorden kunnen op deze manier ook
bijdragen aan het verkleinen van risicovolle strategische afhankelijkheden. Het kabinet
steunt daarom een ambitieus EU-handelsbeleid, waarvan akkoorden een onderdeel uitmaken,
en draagt dit uit in de Raad.
Welke concrete stappen onderneemt de Minister om de commissie te bewegen om grondstoffen-
en halffabricatenakkoorden te sluiten met alternatieve handelspartners binnen en buiten
de BRICS-landen, en hoe wordt daarbij gezorgd dat deze akkoorden bijdragen aan het
versterken van de strategische autonomie van Nederland en de EU?
33. Antwoord van het kabinet:
Zoals aangegeven in de voortgangsrapportage Nationale Grondstoffenstrategie21 beschouwt het kabinet EU-handelsakkoorden met derde landen als een belangrijk instrument
om handelsstromen te diversifiëren. Handelsakkoorden versterken de markttoegang tot
kritieke grondstoffen, dragen bij aan de voorspelbaarheid van handel en faciliteren
investeringen in lokale winning of raffinage. Op dit moment vinden onderhandelingen
plaats over mogelijke handelsakkoorden met verschillende grondstofrijke landen zoals
Australië, Indonesië, India en de Mercosur-landen (Brazilië, Argentinië, Uruguay en
Paraguay). Ook zijn er gesprekken gaande tussen de EU en de VS over een mogelijk grondstoffenakkoord,
het Critical Minerals Agreement, zoals aangegeven in de voortgangsrapportage handelsakkoorden.
Daarnaast heeft de EU grondstoffenpartnerschappen met Canada, Oekraïne, Kazachstan,
Namibië, Argentinië, Chili, de Democratische Republiek Congo (DRC), Zambia, Groenland,
Rwanda, Noorwegen, Oezbekistan, Australië en Servië. In deze partnerschappen, in de
vorm van Memoranda of Understanding, zijn afspraken gemaakt over onder meer samenwerking op het gebied van integratie
van waardeketens, investeringen, kennis en innovatie en capaciteitsopbouw.
Tijdens de geplande bespreking van de handelsrelatie met China willen de leden van
de PVV-fractie dat de Raad de concurrentiepositie van Europese bedrijven, en specifiek
het MKB, beter beschermt.
De escalerende sancties van China op Europese sectoren, zoals varkensvlees, cognac
en zuivel, vormen een directe bedreiging voor het Nederlandse bedrijfsleven, met name
voor boeren. Elke verdere stap van de EU op dit vlak kan leiden tot zwaardere sancties
vanuit China. De leden van de PVV-fractie stellen de vraag aan de Minister voor Buitenlandse
Handel en Ontwikkelingshulp: welke concrete stappen zal de Minister voorstellen om
ervoor te zorgen dat er een gelijk speelveld komt tussen Europese bedrijven en China,
en hoe worden de specifieke belangen van het MKB en de landbouw daarbij betrokken?
34. Antwoord van het kabinet:
De EU heeft verschillende instrumenten tot haar beschikking om marktverstorende praktijken
van derde landen te adresseren en de belangen van Europese marktpartijen, waaronder
het MKB en de landbouwsector, te beschermen. Zo kan de EU bijvoorbeeld anti-dumping-
of anti-subsidiemaatregelen nemen als sprake is van dumping of marktverstorende subsidiering
van geïmporteerde goederen. Een voorbeeld zijn de anti-subsidie heffingen op in China
geproduceerde, en op marktverstorende wijze gesubsidieerde, elektrische voertuigen
(zie ook het antwoord op de volgende vraag). Dergelijke heffingen kunnen dan het gelijk
speelveld herstellen.
Daarnaast is het EU-instrumentarium recent uitgebreid met onder andere de verordening
voor buitenlandse subsidies, het anti-dwang instrument en het internationaal aanbestedingsinstrument.22 Met het genoemde instrumentarium kan de Europese Commissie onderzoeken starten en
optreden in situaties waar zij dit nodig acht. Bij de beslissing om daadwerkelijk
dergelijke instrumenten in te zetten moet rekening worden gehouden met de effecten
van deze maatregelen. Het kabinet benadrukt daarom dat besluitvorming over de inzet
van dit instrumentarium gebaseerd moet zijn op een zorgvuldige afweging tussen de
belangen van producenten, industriële gebruikers, importeurs en consumenten.
Indien dergelijke instrumenten door derde landen onterecht worden ingezet tegen Europese
marktpartijen, kan de EU overgaan tot geschillenbeslechting, zoals momenteel gebeurt
t.a.v. het Chinese anti-subsidie onderzoek naar in de EU geproduceerde zuivelproducten.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de EU binnen de handels- en economische relatie
met China inzet op het verbeteren van het gelijke speelveld. Zij benadrukken het belang
van een gelijk speelveld en het tegengaan van oneerlijke concurrentie en tegelijkertijd
oog te houden voor een open economie en vragen de Minister op welke wijze zij hier
namens Nederland invulling aangeeft. Hoe beoordeelt de Minister de recent genomen
maatregelen tegen China in dit kader?
35. Antwoord van het kabinet:
De Europese Commissie heeft uitgebreid onderzoek gedaan naar marktverstorende subsidies
door China aan de producenten van elektrische voertuigen. Daaruit blijkt dat er inderdaad
sprake is van dergelijke subsidies, en dat deze leiden tot oneerlijke concurrentie
voor de auto-industrie in Europa. De anti-subsidieheffingen zullen de Europese markt
niet sluiten voor import uit China maar hebben als doel om het speelveld gelijk te
trekken.
Verwacht zij nog aanvullende maatregelen en kan zij iets meer toelichting geven op
eventuele tegenmaatregelen vanuit China en de inzet van de EU om een handelsoorlog
te voorkomen?
36. Antwoord van het kabinet:
Nederland en de Europese Commissie volgen de acties van China nauwgezet. Het gebruik
van handelsdefensieve maatregelen als tegenmaatregel is in strijd met de WTO-regels.
Als China zich volgens de Commissie niet aan het WTO-recht houdt, start de EU een
geschillenbeslechtingsprocedure bij de WTO. Zo is de EU al een dergelijke procedure
gestart in het Chinese anti-subsidieonderzoek naar zuivelproducten uit de EU. Ook
heeft de EU aangekondigd voornemens te zijn een geschil aan te spannen bij de WTO
tegen de voorlopige antidumpingmaatregelen op cognac uit de EU. Tegelijkertijd blijft
de EU in gesprek met China. Niemand is gebaat bij een handelsoorlog. Via dialoog wordt
getracht tot een oplossing te komen.
Hoe beoordeelt zij de zorgen van onder andere Duitsland over de negatieve effecten
van de genomen maatregelen op de Duitse auto-industrie?
37. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet heeft goed en veelvuldig contact met Duitsland, ook over vraagstukken
omtrent gelijk speelveld. Ieder land maakt uiteindelijk zijn eigen afweging. In algemene
zin hecht Nederland aan een Europese inzet die gericht is op het waarborgen van een
gelijk speelveld voor Nederlandse en EU-bedrijven. Dat is nodig omdat steeds meer
landen hun industrie op niet WTO-conforme wijze ondersteunen. Het kabinet heeft er
het volle vertrouwen in dat het onderzoek van de Commissie naar marktverstorende subsidies
door China aan de producenten van elektrische voertuigen gedegen is uitgevoerd en
dat de voorgestelde maatregelen gebalanceerd zijn.
Wat is volgens de Minister het effect op de EU van de maatregelen die de VS in dit
kader hebben genomen om hun industrie te beschermen?
38. Antwoord van het kabinet:
De VS heeft op 14 mei jl. een verhoging aangekondigd van tarieven op elektrische voertuigen
uit China. Het kabinet monitort, samen met EU-partners, de effecten hiervan op de
EU. Indien nodig, kunnen (handelsdefensieve) maatregelen getroffen worden om de EU-markt
te beschermen tegen extra importen vanuit China als gevolg van de Amerikaanse tarieven.
De leden van de VVD-fractie vragen al langer aandacht voor het verkleinen van onze
afhankelijkheid van landen als China, maar ook Rusland, zeker waar het gaat om kritische
grondstoffen en technologieën die mogelijk een veiligheidsrisico kunnen vormen. Hoe
ziet dit kabinet de balans tussen veiligheidsrisico’s en een open economie? Waar zit
de grootste zorg van de Minister op dit punt?
39. Antwoord van het kabinet:
Wat het kabinet betreft, gaat het versterken van de weerbaarheid van de EU hand in
hand met het behoud van een open economie.23 Tegelijkertijd is het kabinet zich bewust van de toenemende risico’s voor de nationale
veiligheid die zich in het economisch verkeer kunnen manifesteren. Om die risico’s
effectief te kunnen adresseren zijn de afgelopen jaren meerdere initiatieven genomen,
zoals de wet Vifo, het ondernemersloket Economische Veiligheid, de werkzaamheden van
de Taskforce Strategische Afhankelijkheden en wordt op Europees niveau gewerkt aan
de uitvoering van de Economische Veiligheidsstrategie. Een overzicht van maatregelen
op het gebied van economische veiligheid is eerder met uw Kamer gedeeld.24 Het kabinet houdt oog voor mogelijke aanvullende instrumenten en stelt zich conform
de motie Brekelmans daarom ook proactief op bij de Europese verkenningen van de mogelijke
screening van uitgaande investeringen.25 Bij de tenuitvoerlegging van deze instrumenten is de inzet van het kabinet om de
nationale veiligheidsrisico’s adequaat te adresseren op een proportionele, gerichte
en nauwkeurige manier om marktverstoring zoveel mogelijk te voorkomen en onzekerheid
voor bedrijven te minimaliseren.
De leden van de VVD-fractie pleiten in het kader van het afbouwen van de strategische
afhankelijkheden al langer voor het inzetten op eigenstandige toegang tot kritieke
grondstoffen en diversificatie van productie stimuleren met landen in Afrika, Zuid-Amerika
en Azië. Voor de leden van de VVD-fractie zijn handelsakkoorden een essentieel onderdeel
van het verkleinen van de afhankelijkheden. Deelt de Minister die mening en kan de
Minister nader toelichten wat er wordt gedaan om het afsluiten van handelsakkoorden
te versnellen, op welke wijze Nederland hieraan bijdraagt en waar de Minister de meeste
kansen ziet?
40. Antwoord van het kabinet:
Bepalingen over kritieke grondstoffen in handelsakkoorden dragen bij aan het versterken
van de Europese open strategische autonomie en het verminderen van strategische afhankelijkheden.
Het kabinet benadrukt daarom in Brussel regelmatig het belang van bepalingen die de
markttoegang voor kritieke grondstoffen verbeteren en de voorspelbaarheid van de handel
in deze grondstoffen bevorderen, binnen de lopende onderhandelingen over handelsakkoorden.
Naast handelsakkoorden, steunt Nederland de EU kritieke grondstoffen-partnerschappen
met derde landen, zoals hierboven aangegeven in de antwoorden op vraag 32 en 33. Nederland
kijkt daarnaast naar mogelijkheden voor bilaterale samenwerking met grondstofrijke
landen. Dit doet het kabinet samen met het Nederlandse bedrijfsleven. Nederland heeft
bijvoorbeeld een samenwerking op kritieke grondstoffen met Vietnam, onder meer om
grondstofreserves in kaart te brengen en de mijnbouwwet vorm te geven.
De leden van de VVD-fractie hebben in het verlengde hiervan zorgen bij ontwikkelingen
op het gebied van handelsakkoorden tussen China en bijvoorbeeld landen in Zuid-Amerika,
Afrika en Azië. Zij vragen de Minister op welke wijze zij probeert te borgen dat de
EU tijdig handelsakkoorden met deze landen sluit zodat deze landen voor hun handel
niet afhankelijk worden van landen als China omdat Europa de handschoen niet op tijd
oppakt.
41. Antwoord van het kabinet:
De Europese Unie heeft inmiddels met een groot aantal landen handelsakkoorden gesloten,
al dan niet als onderdeel van een breder akkoord. Hierbij valt te denken aan zowel
regio’s (zoals Midden-Amerika en Cariforum) als akkoorden met individuele landen,
zoals Kameroen, Kenia, Chili, Japan, Vietnam, Zuid-Korea en Nieuw-Zeeland. Daarnaast
wordt met een groot aantal landen en groepen van landen onderhandeld over mogelijke
nieuwe handelsakkoorden. Uw Kamer wordt hierover regulier geïnformeerd via de voortgangsrapportage
handelsakkoorden. Het kabinet treedt in de Raad op als constructieve gesprekspartner
conform en langs de lijnen van het hoofdlijnenakkoord en het regeerprogramma. Uiteindelijk
wordt ieder nieuw handelsakkoord door het kabinet op de merites beoordeeld. Wanneer
besluitvorming aan de orde is ontvangt uw Kamer een appreciatie alvorens het kabinet
een positie inneemt in de Raad.
Een ander punt van aandacht is volgens de leden van de VVD-fractie het houden aan
WTO-afspraken door landen zoals China. Zij vragen de Minister wat de inzet van de
EU hierop is en hoe kan worden gewaarborgd dat China zich aan WTO-afspraken houdt.
42. Antwoord van het kabinet:
De EU en Nederland vinden het belangrijk dat alle WTO leden, dus ook China, zich houden
aan de WTO-regels. Vandaar dat de EU andere WTO leden erop aanspreekt wanneer (het
vermoeden bestaat dat) WTO-regels niet worden nageleefd. Ook China wordt geregeld
door de EU aangesproken.
Daarnaast is het mogelijk om binnen de WTO kaders specifieke maatregelen te nemen
wanneer andere landen zich niet houden aan de WTO-regels. Dit kan de vorm krijgen
van de verhoging van importtarieven, zoals momenteel het geval is met in China geproduceerde
elektrische voertuigen vanwege marktverstorende subsidies.
Daarnaast is het ook mogelijk om een geschillenbeslechtingsprocedure starten binnen
de WTO. Ook dit instrument gebruikt de EU om China te houden aan de WTO-afspraken.
Omdat zowel de EU als China partij zijn bij het tijdelijke en alternatieve beroepsorgaan
van de WTO (het zogenaamde Multi Party Interim Arrangement – MPIA), kunnen zaken tussen de EU en China ook definitief beslecht worden in hoger
beroep zelf nu het beroepsorgaan van de WTO momenteel niet functioneert.
Voorts zouden zij willen weten welke mogelijkheden de Minister daarnaast ziet voor
het bevorderen van het innovatie- en concurrentievermogen van de EU in dit kader.
43. Antwoord van het kabinet:
Versterken van het Nederlandse en Europese innovatie- en concurrentievermogen is prioritair
voor dit kabinet. Het kabinet steunt in dit kader Draghi’s visie op handelsbeleid,
waarbij hij de noodzaak onderstreept tot minder generiek EU-handelsbeleid, dat meer
toegespitst is op concrete noden van de Europese economie. Hij benadrukt daarbij het
belang van handelsverdragen en strategische partnerschappen voor kritieke grondstoffen
en sleuteltechnologieën, evenals de inzet van het EU-handelsinstrumentarium tegen
oneerlijke concurrentie en voor een mondiaal gelijk speelveld. Ook herkent het kabinet
zich in zijn aanbeveling om tot een gecoördineerder, meer geïntegreerd extern beleid
van de EU te komen in de vorm van een Europees economisch buitenlandbeleid. Voor het
kabinet is een evenwichtige aanpak, gebalanceerd tussen open waar het kan en beschermend
waar het moet, een belangrijk element van het rapport-Draghi.
De leden van de fractie van Nieuw Sociaal Contract begrijpen dat de EU maatregelen
moet nemen om oneerlijke concurrentie van goedkope elektrische auto’s uit China tegen
te gaan en daarmee de ontwikkeling van elektrische auto’s in Europa te stimuleren.
Zij vragen naar de visie van de Minister op het besluit van de EU-lidstaten om de
tarieven op elektrische auto’s uit China te verhogen.
44. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet hecht groot belang aan een gelijk speelveld en aan het op regels gebaseerde
mondiale handelssysteem. In algemene zin geldt daarom dat het kabinet maatregelen
steunt die oneerlijke concurrentie tegengaan. Het acht het onderzoek van de Commissie
betreffende de marktverstorende subsidies van China aan de producenten van elektrische
voertuigen gedegen en goed onderbouwd.
De leden van de fractie Nieuw Sociaal Contract vragen welk handelingsperspectief de
Minister ziet voor de EU en Nederland indien China tegenmaatregelen neemt als reactie
op hogere tarieven.
45. Antwoord van het kabinet:
Zoals ook aangegeven in antwoord op vraag 28 en 36 is de EU een geschillenbeslechtingsprocedure
bij de WTO gestart tegen China’s anti-subsidieonderzoek naar Europese zuivelproducten.
De EU en Nederland blijven de acties van China kritisch volgen. Nederland steunt de
EU-inzet van om bij misbruik van handelsmaatregelen een geschillenbeslechtingsprocedure
te starten bij de WTO.
Hiernaast vragen zij welke sectoren in Nederland het meest kwetsbaar zijn voor Chinese
vergeldingsmaatregelen.
46. Antwoord van het kabinet:
Het versterken van de weerbaarheid van de Nederlandse economie is voor dit kabinet
prioritair en daarbij heeft het kabinet ook oog voor kwetsbaarheden in geval van economische
dwangmaatregelen. Het kabinet doet in openbare stukken geen uitspraken over waar Nederland
mogelijk kwetsbaar is.
De handelsrelaties met China en andere landen zijn gebaseerd op een mondiaal handelssysteem
dat duidelijke regels en afspraken kent. Het uitoefenen van dwang en retaliatie past
daar niet in en de EU beschikt over instrumenten om hiertegen in het geweer te komen.
Tegelijkertijd is het hoe dan ook verstandig dat alle EU lidstaten werken aan een
meer weerbare economie om ongewenste afhankelijkheden te voorkomen.
De leden van de fractie Nieuw Sociaal Contract vragen of de Minister inzicht kan geven
in de mogelijke impact op de Nederlandse economie en industrie, zoals de toeleveringsketens
voor de auto-industrie, mochten er Chinese tegenmaatregelen komen.
47. Antwoord van het kabinet:
Het nemen van tegenmaatregelen als reactie op legitieme maatregelen is onrechtmatig
onder WTO-regels. De EU beschikt over instrumenten om hiertegen in het geweer te komen.
Tegelijkertijd gaat het kabinet niet speculeren over mogelijke Chinese tegenmaatregelen
en de effecten hiervan op de Nederlandse economie. In het antwoord op vraag 28 hierboven
is het kabinet reeds ingegaan op de door China gestarte handelsdefensieve onderzoeken
naar cognac, varkensvlees en zuivel.
De Verenigde Staten hebben aangekondigd toe te willen naar een verbod op auto’s met
Chinese software, vanwege risico’s op bijvoorbeeld spionage en het op afstand overnemen
of stilzetten van deze voertuigen. Hoe beoordeelt de Minister deze maatregelen, zo
vragen de leden van de D66-fractie.
48. Antwoord van het kabinet:
De Verenigde Staten zijn op 23 september jl. een publieke consultatie gestart voor
nieuwe regelgeving over de veiligheid van connected vehicles. De consultatieperiode duurt tot en met 28 oktober a.s. Na verwerking van de commentaren
zal de definitieve regelgeving gepubliceerd en van kracht worden. Conform de motie
Boswijk c.s.26 werkt het kabinet aan een eigen interdepartementaal onderzoek naar technische risico’s
van slimme (elektrische) voertuigen voor de nationale veiligheid. Nederland heeft
hierover contact met andere landen, waaronder de VS. Afhankelijk van de uitkomsten
van het onderzoek zullen op basis van de dreiging maatregelen worden genomen. Voor
het einde van het jaar zal de Kamer worden geïnformeerd over de eerste resultaten.
Voorts vragen zij wat het kabinet voornemens is om in Brussel voor te stellen om onze
afhankelijkheid van dergelijke producten en diensten uit landen als China en Rusland
af te bouwen.
49. Antwoord van het kabinet:
Zoals gecommuniceerd in de Kamerbrief Kabinetsaanpak Strategische Afhankelijkheden27 en de daarop volgende voortgangsrapportage28, richt het kabinet zich op mitigatie van de risico’s van strategische afhankelijkheden,
waarbij de EU het belangrijkste handelingsniveau is. Ook kan het verstevigen van de
economische fundamenten van de EU een belangrijke rol spelen bij het mitigeren van
deze risico’s. Het kabinet zet zich daarom op EU-niveau actief in om de eigen concurrentiepositie,
een competitieve maakindustrie en strategische sectoren te verstevigen. Daarnaast
beoogt het kabinet, zoals beschreven in het regeerprogramma, onder meer door diversificatie
van aanvoerketens en leveranciers en het aangaan van partnerschappen risico’s te verminderen.
Verslag Raad Buitenlandse Zaken Handel van 30 mei 2024
Concurrentievermogen en de toekomst van EU-handelspolitiek
De leden van de VVD-fractie lezen in het Verslag dat Europees Commissaris Valdis Dombrovskis
bij de Raad Buitenlandse Zaken Handel van 30 mei 2024 heeft gewezen op het risico
voor betrekkingen met derde landen wanneer de EU breed zogenaamde spiegelmaatregelen
voor geïmporteerde producten zou instellen. Zij vragen de Minister voor Buitenlandse
Handel en Ontwikkelingshulp hoe zij dit beoordeelt.
50. Antwoord van het kabinet:
Eisen die de EU stelt aan producten (productstandaarden), zoals voedselveiligheidseisen,
gelden onverkort voor alle importen. Productiestandaarden zien daarentegen op regels
over de wijze waarop een product wordt geproduceerd, waarbij een spiegelmaatregel
eenzijdig EU-productiestandaarden aan importen uit niet-EU landen oplegt. Het kabinet
onderzoekt de mogelijkheden om op Europees niveau eisen te stellen aan de invoer van
landbouwproducten die binnen de EU niet geproduceerd mogen worden, zoals aangegeven
in het regeerprogramma.
Daarbij dient te worden opgemerkt dat de EU tot heden terughoudend is omgegaan met
spiegelmaatregelen omdat alle landen, net als de EU, een right to regulate hebben om hun eigen wet- en regelgeving in te richten. Handel zou al snel onmogelijk
worden als ieder land zijn eigen productiestandaarden aan importen uit andere landen
zou opleggen. Bovendien kunnen spiegelmaatregelen negatieve gevolgen voor de handelsrelatie
met niet-EU landen hebben indien EU-productiestandaarden een voorwaarde zijn voor
toegang tot de Europese markt. De mogelijkheid bestaat dat niet-EU-landen tegenmaatregelen
treffen of een spiegelmaatregel bij het WTO geschillenbeslechtings-systeem aanvechten.
Ook is het niet altijd zo dat de EU standaarden hoger of beter zijn dan in derde landen.
Bovendien geldt dat op basis van WTO-regels een maatregel aantoonbaar moet bijdragen
aan een legitiem beleidsdoel en niet verder mag gaan dan strikt noodzakelijk. Ook
dient de EU rekening te houden met de technische en economische haalbaarheid van controlemechanismen.29
De leden van de VVD-fractie lezen in het Verslag dat Nederland aandacht heeft gevraagd
voor effectieve implementatie van defensieve handelsinstrumenten in de EU toolbox
en erop heeft gewezen dat de EU moet blijven werken aan alle drie de pilaren van de
economische veiligheidsstrategie – promote, protect en partner. Zij delen de inzet van de Minister hierop en vragen de Minister of zij nader kan
toelichten welke defensieve handelsinstrumenten zij voor ogen heeft, wat de effecten
hiervan op lange termijn kunnen zijn en welke stappen er volgens haar nog concreet
kunnen worden gezet op het gebied van de economische veiligheidsstrategie. Zij vragen
voorts of de Minister kan toelichten in hoeverre zij bijval heeft gekregen bij het
inzetten op de drie pilaren van deze strategie.
51. Antwoord van het kabinet:
De EU beschikt over een breed handelsinstrumentarium. Naast de klassieke handelsdefensieve
instrumenten zoals antidumping-, antisubsidie- en vrijwaringsmaatregelen, bedoeld
om het gelijk speelveld tussen de EU en derde landen te kunnen waarborgen, is de trade toolbox de laatste jaren uitgebreid met onder andere de verordening buitenlandse subsidies,
het anti-dwang instrument en het internationaal aanbestedingsinstrument. Effectieve
implementatie van dit instrumentarium draagt bij aan de bescherming van een gelijk
speelveld en versterkt het geopolitieke handelingsvermogen van de EU. Met dit instrumentarium
kan de Europese Commissie onderzoeken starten en optreden in situaties waar zij dit
nodig acht.
Daarnaast beschikken de EU en de lidstaten over instrumenten ten behoeve van economische
veiligheid. Binnen de Europese Economische Veiligheidsstrategie (zie ook het BNC-fiche
hierover) bestaan verschillende nieuwe initiatieven die nog in uitwerking zijn en
waar Nederland nauw bij betrokken is. Zo lopen er onderhandelingen in Brussel over
een herziening van de bestaande EU-verordening ten aanzien van toetsing van buitenlandse
directe investeringen in de EU, en wordt er gesproken over mogelijke monitoring van
uitgaande investeringen. Nederland stelt zich in de discussie over uitgaande investeringen
proactief op, conform de motie Brekelmans.30
De oproep van Nederland tot verdere implementatie van de Economische Veiligheidsstrategie,
met balans tussen partner-, protect- en promote-pilaar, kon op steun van een aanzienlijk deel van de lidstaten rekenen. Zoals ook
in het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken Handel van 30 mei 2024 aangegeven benadrukten
nagenoeg alle lidstaten in hun interventie de belangrijke rol van handelsakkoorden
en andere vormen van samenwerking voor de uitdagingen op het gebied van economische
veiligheid waar de Unie mee te maken heeft. Door diversificatie van aanvoerketens
en leveranciers en het aangaan van partnerschappen kunnen risico’s voor economische
veiligheid immers worden verminderd.
Met betrekking tot de toekomst van de EU handelspolitiek hebben de leden van de PvdD-fractie
de volgende vragen over de onderhandelingen over het EU Mercosur-verdrag.
Op welke manier is het Nederlandse kabinet betrokken bij de recente onderhandelingen
over het EU-Mercosur-verdrag?
52. Antwoord van het kabinet:
De Europese Commissie is bevoegd om namens de EU te onderhandelen over handelsakkoorden
op basis van een mandaat van de Raad. Zonder groen licht van de lidstaten kunnen onderhandelingen
dus niet van start gaan. Tijdens de onderhandelingen houdt de Commissie de lidstaten
op de hoogte van de voortgang van de onderhandelingen. Lidstaten worden op gezette
tijden geconsulteerd, onder andere wanneer de Commissie voorstellen doet ten aanzien
van markttoegang (zoals de in het akkoord te maken afspraken over tariefpreferenties).
Tegelijkertijd heeft de Commissie de nodige ruimte om zelf het tempo van de onderhandelingen
te bepalen en om tekstvoorstellen te doen aan de onderhandelingspartners zonder deze
vooraf bij de lidstaten te toetsen. Lidstaten zitten ook niet bij de onderhandelingen
aan tafel.
Op welke manier geeft het kabinet invulling aan de motie Ouwehand (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2086) over het niet steunen van een verdrag waar landbouwafspraken onderdeel van zijn?
53. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet zal voor het bepalen van een positie over een EU-Mercosur akkoord een
integrale weging maken van de voor- en nadelen van het akkoord, waarin ook de gevolgen
voor de landbouwsector worden meegenomen. De mogelijke gevolgen van een akkoord voor
de Nederlandse economie, waaronder de landbouwsector, worden naar aanleiding van de
motie Kamminga c.s.31 opnieuw in kaart gebracht door Wageningen Economic Research.
Welke inspanning doet het kabinet om te pleiten voor het schrappen van de landbouwafspraken?
54. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet geeft in Europees verband consequent aan dat er in Nederland zorgen bestaan
binnen de landbouwsector over de landbouwafspraken in het EU-Mercosur onderhandelaarsakkoord
uit 2019.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de besluitvorming over het EU-Mercosur
verdrag?
55. Antwoord van het kabinet:
Aangezien de onderhandelingen over een EU-Mercosur akkoord nog gaande zijn, is besluitvorming
in de Raad op dit moment niet aan de orde. Zoals eerder toegezegd, zal de Kamer worden
geïnformeerd zodra er ontwikkelingen zijn.
Kan de Minister toezeggen dat goedkeuring en (eventueel tijdelijke) inwerkingtreding
niet zal gebeuren zonder ratificatie van nationale parlementen, conform de motie Teunissen
over het niet splitsen van het verdrag?
56. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet bepleit binnen de EU dat een mogelijk EU-Mercosur akkoord een integraal
associatieakkoord blijft, conform motie Teunissen c.s.32 Zoals aangegeven in de eerdere beantwoording van vragen van uw Kamer33, is het echter uiteindelijk aan de Europese Commissie om op basis van de inhoud van
een akkoord een voorstel te doen aan de Raad over de vorm van het akkoord. Besluitvorming
vindt vervolgens plaats in overeenstemming met het Verdrag van Lissabon, waarbij het
de Raad is die via Raadsbesluiten instemt met de ondertekening en sluiting van een
akkoord door de EU. Het kabinet legt verantwoording af aan de Kamer over de positie
die wordt ingenomen in de Raad.
Is de Minister bereid om tijdens de informele Raad en marge steun te zoeken bij andere
lidstaten om geen goedkeuring te geven aan EU-Mercosur zolang landbouwafspraken daar
onderdeel van uitmaken, en om steun te zoeken bij andere lidstaten om te voorkomen
dat een EU-Mercosur verdrag mogelijk (eventueel tijdelijk) in werking treedt zonder
ratificatie van nationale parlementen?
57. Antwoord van het kabinet:
Zoals aangegeven in antwoord op de vragen 54 en 56 geeft het kabinet in Europees verband
consequent aan dat er in Nederland zorgen bestaan binnen de landbouwsector over de
landbouwafspraken in het EU-Mercosur onderhandelaarsakkoord uit 2019 en bepleit het
kabinet binnen de EU dat een mogelijk EU-Mercosur akkoord een integraal associatieakkoord
blijft.
Handelsbetrekkingen met Afrikaanse landen
De leden van de VVD-fractie lezen dat met betrekking tot Sub-Sahara Afrika is gesproken
over hoe de EU een aantrekkelijke en betrouwbare partner kan blijven. Zij vragen de
Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp welke kansen zij ziet voor
het samenwerken met Afrikaanse landen in Sub-Sahara Afrika op het gebied van kritieke
grondstoffen en of zij risico’s ziet dat deze landen onder de invloedsferen van derde
landen komen waar het gaat om het samenwerken op het gebied van kritieke grondstoffen
en zo ja, wat er kan worden gedaan om dit risico te mitigeren.
58. Antwoord van het kabinet:
De EU streeft er naar een aantrekkelijke en betrouwbare partner te zijn voor landen
in Sub-Sahara Afrika, waaronder ook landen die rijk zijn aan (kritieke) grondstoffen.
De EU heeft bijvoorbeeld Economische Partnerschapsakkoorden (EPA’s) afgesloten met
landen in de regio, die bijdragen aan economische samenwerking. Ook heeft de EU reeds
grondstof-partnerschappen met Namibië, de Democratische Republiek Congo, Zambia en
Rwanda. De EU richt zich hierbij op het aangaan van gelijkwaardige partnerschappen
met aandacht voor wederzijdse voordelen en lokale waardetoevoeging. Zo wordt via Europese
programma’s bijvoorbeeld gewerkt aan training en capaciteitsopbouw van de geologische
instituten in Sub Sahara Afrika, met focus op het verbeteren van kennis over duurzame
mineralenexploitatie, wat cruciaal is voor de duurzame winning van mineralen op het
continent. Ook wordt, in samenwerking met RVO, gewerkt aan de positionering van het
Nederlandse bedrijfsleven in grondstoffenwaardeketen in Sub Sahara Afrika door middel
van handelsmissies en beursbezoeken. Hiernaast draagt Nederland via verschillende
ontwikkelingsprogramma’s bij aan een enabling environment voor meer verantwoorde mijnbouw en ketenontwikkeling in die landen. Zo helpt de Wereldbank,
met steun van Nederland, landen om marktkansen te identificeren voor investeringen
in de sector. Met deze initiatieven kan Nederland de eigen positie in de regio versterken
en de leveringszekerheid van kritieke grondstoffen vergroten.
De leden van de VVD-fractie zijn verheugd om te lezen dat de Europees Commissaris
heeft voorgesteld om meer in te zetten op de synergie tussen financiering, hulp en
handel. Zij delen deze opvatting en vragen de Minister welke mogelijkheden zij hiervoor
nu al ziet op het Afrikaanse continent en welke lessen de EU van Nederland kan leren.
59. Antwoord van het kabinet:
Nederland heeft ruim 10 jaar ervaring met het combineren van hulp, handel en financiering
op het Afrikaanse continent, gericht op win-win situaties. Nederland neemt hierbij
als vertrekpunt een opschaalbare, impactvolle verdienkans voor het Nederlandse bedrijfsleven
en hun lokale partners, waarbij beschikbare Nederlandse oplossingen worden gekoppeld
aan wat nodig is het doelland. Nederland werkt met een multi-stakeholder aanpak om
tot goede oplossingen te komen. De samenwerking met het Nederlandse bedrijfsleven
is een belangrijke factor voor de effectiviteit van deze aanpak.
De EU kijkt dan ook nadrukkelijk naar Nederland om ervaringen te delen over het verhogen
van de synergie tussen hulp, handel en financiering. Zo zijn de pijlers van de EU
Global Gateway strategie gericht op het versterken van het Europees verdienvermogen,
de positie van de EU als geopolitieke speler en de ontwikkelingsimpact via de EU.
De Global Gateway strategie streeft naar het mobiliseren van EUR 300 miljard aan publieke
en private investeringen tussen 2021–2027, waarvan de helft voor Afrika. In samenwerking
met de Europese Commissie is Nederland actief betrokken bij het ontwikkelen van projectvoorstellen
onder Global Gateway in Afrika. Van belang bij deze aanpak is de aanwezigheid en vraag
van het Nederlandse bedrijfsleven naast potentieel voor OS-impact. Deze vraaggerichtheid
en gecombineerde aanpak is een belangrijke factor geweest voor de geboekte voortgang
tot nog toe.
Opvolging WTO MC13 en andere onderwerpen
De leden van de VVD-fractie lezen dat de committering is herhaald om te werken aan
het hervormen en herstellen van het geschillenbeslechtingssysteem zodat dit systeem
per 2024 weer volledig functioneert. Zij hechten hier zeer veel belang aan omdat dit
een belangrijke waarborg is voor het goed functioneren van de Wereldhandelsorganisatie
(WTO). Zij vragen de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp wat momenteel
de status is van de hervormingen van het geschillenbeslechtingssysteem en of de verwachting
is dat het systeem aan het einde van 2024 weer volledig functioneert.
60. Antwoord van het kabinet:
Na MC13 zijn de gesprekken over het herstellen en hervormen van het geschillenbeslechtingssysteem
binnen de WTO hervat. Aan deze formele consultaties doen alle WTO leden mee, inclusief
de Verenigde Staten.
De discussie omtrent het beroepsorgaan van het systeem ligt momenteel nog open. Met
nog maar enkele maanden te gaan voor het einde van 2024, is de kans aanwezig dat de
gesprekken niet voor het einde van dit jaar zijn afgerond. In dat geval zal het geschillenbeslechtingssysteem
ook na 2024 nog niet volledig functioneren.
Hervorming en herstel van het geschillenbeslechtingssysteem is voor de EU één van
de belangrijkste prioriteiten bij de WTO, vanwege het breder functioneren en de effectiviteit
van de organisatie. De inzet van het kabinet blijft daarom om de discussies zo snel
mogelijk tot een goed einde te brengen.
Ook lezen zij dat het tijdens de dertiende Ministeriële Conferentie (MC13) van de
Wereldhandelsorganisatie niet mogelijk bleek om een werkprogramma te starten dat had
moeten leiden tot het verbeteren van de regels voor industriële subsidies. De leden
van de VVD-fractie delen de mening van de regering dat dit een belangrijke Nederlandse
prioriteit is omdat het mondiale gelijk speelveld tussen industriële sectoren steeds
verder onder druk komt te staan. Zij vragen de Minister of er momenteel voortgang
wordt geboekt hierop en welke knelpunten zij ziet die er momenteel toe leiden dat
er nog niet tot een werkprogramma is gekomen.
61. Antwoord van het kabinet:
Nederland blijft zich onverminderd inzetten voor verbetering van de regels voor industriële
subsidies, zowel binnen de WTO als in andere internationale fora zoals de G20.
Nadat het niet mogelijk bleek om een werkprogramma te starten tijdens MC13, hebben
een aantal WTO leden het initiatief genomen om dit onderwerp te adresseren binnen
de WTO door middel van informatiesessies. De EU is hier ook bij betrokken, hetgeen
Nederland binnen de EU ook aanmoedigt.
Het onderwerp staat hierdoor ook bij andere WTO leden nog goed op de radar. Om bij
MC14 een werkprogramma op dit onderwerp te starten zal consensus nodig zijn onder
alle WTO leden. MC14 is voorzien voor begin 2026.
Appreciatie voorstel besluit Gemengd Comité CETA inzake aanvullende voorschriften
voor het midden- en kleinbedrijf (mkb)
Hoewel de leden van de PVV-fractie de verbeteringen voor het MKB binnen CETA verwelkomen,
blijven zij zeer bezorgd over het investeringsbeschermingsmechanisme (ICS). Het MKB
heeft behoefte aan eenvoudige, betaalbare geschillenbeslechtingsmechanismen, en het
ICS moet vooral toegankelijk zijn voor kleine ondernemers zonder disproportionele
kosten. De leden van de PVV-fractie stellen de vraag aan de Minister voor Buitenlandse
Handel en Ontwikkelingshulp: welke aanvullende waarborgen kunnen er worden geïmplementeerd
om ervoor te zorgen dat het ICS toegankelijk blijft voor het MKB en dat de beleidsvrijheid
van nationale overheden behouden blijft?
62. Antwoord van het kabinet:
De aanvullende afspraken die zijn vastgelegd in het besluit van het Gemengd Comité
CETA «inzake aanvullende voorschriften voor het midden- en kleinbedrijf» zien erop
dat het geschillenbeslechtingsmechanisme voor het midden- en kleinbedrijf wordt vereenvoudigd
en betaalbaarder wordt. Zo kan het midden- en kleinbedrijf gebruik maken van versnelde
procedures. In dat geval zal het gerecht bestaan uit slechts één rechter, in plaats
van het gebruikelijke aantal van drie rechters. Dit zal de kosten verlagen. Daarnaast
heeft de Europese Commissie op haar online platform extra toelichting en richtlijnen
over het ICS voor het midden- en kleinbedrijf opgenomen, ter verbetering van de informatiepositie
van deze bedrijven. Gelet op de reeds bestaande aanvullende maatregelen voor het midden-
en kleinbedrijf om hun toegang tot het geschillenbeslechtingsmechanisme te waarborgen,
ziet het kabinet nu geen aanleiding om in te zetten op nog meer aanvullende waarborgen.
De beleidsvrijheid van overheden is duidelijk vastgelegd in artikel 8.9 van CETA.
In een besluit van het Gemengd Comité CETA inzake de bepalingen van hoofdstuk 8 van
CETA, is nog eens expliciet opgenomen dat het recht om te reguleren zoals dat is vastgelegd
in artikel 8.9, ook de maatregelen omvat ter bescherming van de grondrechten zoals
vastgelegd in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens.34 Daarnaast heeft het EU Hof in Advies 1/17 bevestigd dat het ICS geen afbreuk doet
aan de regelgevende autonomie en beleidsvrijheid van landen die partij zijn bij CETA.35 Gelet op de reeds duidelijke codificatie van het recht van overheden om te reguleren,
ziet het kabinet geen aanleiding om in te zetten op aanvullende waarborgen.
De leden van de VVD-fractie spreken nogmaals hun steun uit voor dit verdrag en zijn
blij om te lezen dat het een positief effect heeft op de bilaterale handel en hebben
geen verdere vragen over de appreciatie van het voorstel.
De regering heeft in het verleden altijd op het standpunt gestaan dat investeringsbescherming
tussen de EU en Canada niet nodig is, omdat beide partijen betrouwbare en eerlijke
rechtssystemen kennen, zo constateren de leden van de Partij voor de Dieren-fractie.
Waarom steunt de regering dan toch de uitbreiding van mogelijkheden om investeringsclaims
te doen buiten de gewone rechter om?
63. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet ziet de voordelen van het opnemen van het nieuwe Investment Court System (ICS) in CETA. Het afsluiten van een handels- en investeringsakkoord met een gelijkgezind
land als Canada heeft de mogelijkheid geboden om het systeem voor investeringsbescherming
grondig te moderniseren. Canada, de EU en de EU lidstaten hebben de verouderde variant
van het Investeerder-Staat Geschillenbeslechtingssysteem (ISDS) hervormd tot het nieuwe
ICS met onder andere onafhankelijke rechters, transparante procedures, duidelijke
waarborgen voor de beleidsvrijheid van overheden, afgebakende standaarden van investeringsbescherming
en het voorkomen van misbruik van arbitrage. Ook is afgesproken nauw samen te werken
in het opzetten van een multilateraal investeringshof. Hiermee zetten Canada en de
EU en de EU lidstaten de toon voor de toekomst en creëren daarmee de mogelijkheid
om het mondiale systeem voor de beslechting van investeringsgeschillen te hervormen.
Overig
De leden van de PVV-fractie vinden dat wapenexportbeleid een politieke kwestie is
die primair bij nationale regeringen en parlementen thuishoort. Zij willen dat de
beleids- en afwegingsruimte binnen de acht criteria, waarover momenteel in de EU opnieuw
wordt onderhandeld, worden gegarandeerd en niet door de rechter worden bepaald. Deze
kwestie raakt ook het MKB, onze defensie-industrie dat in de defensiesector actief
is.
De leden van de PVV-fractie stellen de vraag aan de Minister voor Buitenlandse Handel
en Ontwikkelingshulp: hoe waarborgt de Minister dat de beleidsruimte voor nationale
regeringen en parlementen in het wapenexportbeleid wordt gewaarborgd in de onderhandelingen
over de acht criteria?
64. Antwoord van het kabinet:
Wapenexportbeleid is een nationale competentie. Bij het uitvoeren van wapenexportcontrole
is Nederland gebonden aan de door de EU-lidstaten gezamenlijk vastgestelde toetsingscriteria
uit het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexportbeleid (EUGS). Het kabinet
is van mening dat het EUGS voldoende beleidsvrijheid biedt.
Tegelijkertijd heeft het gerechtshof Den Haag in het arrest van 12 februari 2024 met
betrekking tot de uitvoer van F-35-onderdelen naar Israël geoordeeld dat de Staat
deze vrijheid niet heeft ten aanzien van enkele elementen van het EUGS. De principiële
rechtsvraag in hoeverre de Staat zijn eigen buitenlands beleid kan vormgeven ligt
op het moment in cassatie voor aan de Hoge Raad.
De leden van de PVV-fractie zijn van mening dat het wapenexportbeleid te verschillend
wordt toegepast in de verschillende EU-lidstaten, waarbij Nederland wederom het strengste
jongentje van de klas is. De Nederlandse defensie-industrie loopt hierdoor miljarden
aan inkomsten mis. De leden van de PVV-fractie stellen de vraag: hoe kan er een echt
gelijkspelveld worden gecreëerd bij de verlening van de exportvergunningen? Wil de
Minister zich inzetten voor uniforme afspraken omtrent de wapenexportvergunningen
die vervolgens gelden voor alle EU-lidstaten?
65. Antwoord van het kabinet:
Het EU Gemeenschappelijk Standpunt (EUGS) inzake wapenexportcontrole schrijft uniforme
afspraken voor die gelden voor alle lidstaten. Tegelijkertijd ziet het kabinet ook
dat in de toepassing van het standpunt onder de lidstaten in voorkomende gevallen
een onvoldoende eenduidige visie op exporttransacties bestaat.
Het kabinet hechts sterk aan een gelijk speelveld op het vlak van wapenexportcontrole.
Op het moment loopt de vijfjaarlijkse herziening van het EUGS waarbij de lidstaten
streven naar een afronding voor het eind van het jaar. Nederland zet zich in de huidige
herziening onder andere in voor verdere convergentie van het Europese wapenexportbeleid.
De instrumenten die het kabinet daarvoor ziet zijn versterkte informatie-uitwisseling
en een toename in overleg over uiteenlopende visies op specifieke exporttransacties
om zo te komen tot een meer eenduidige toepassing van de toetsingscriteria. Ook zet
het kabinet binnen de herziening, in het kader van het streven naar een gelijk speelveld,
in op verdere stroomlijning van exportcontrole in het geval van gezamenlijke ontwikkeling
en productie van defensiegoederen.
Voor aanpassing van het EUGS is consensus onder de lidstaten nodig. Het realiseren
van iedere wijziging is dus mede afhankelijk van voldoende draagvlak onder andere
lidstaten.
De leden van de GroenLinks-PvdA fractie hebben nog enkele vervolgvragen en opmerkingen
over de beantwoording van het vorige commissiedebat over de Raad Buitenlandse Zaken
Handel van 28 mei.
Ten eerste is er toen toegezegd om de Kamer op te hoogte te houden over de voortgang
van de CSDDD-implementatie, inclusief de vormgeving van het toezicht, via de Geannoteerde
Agenda’s van de Raad Buitenlandse Zaken Handel. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
zien in de agenda van nu nog geen update staan, en vraagt zich af of er over het proces
al iets gedeeld kan worden.
66. Antwoord van het kabinet:
Op dit moment werkt het Ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ) in samenwerking met
betrokken departementen volop aan het wetsvoorstel en de memorie van toelichting.
Ook worden gesprekken gevoerd met de beoogd toezichthouder Autoriteit Consument en
Markt (ACM. Vooralsnog zijn die gesprekken vooral gericht op het formaliseren van
procedurele afspraken tussen BZ en ACM en nog niet op de vormgeving van het toezicht.
Het kabinet zal, zoals toegezegd, in de geannoteerde agenda voor de formele Raad Buitenlandse
Zaken Handel in november een uitgebreidere stand van zaken opnemen.
De leden van de GroenLinks-PvdA fractie vinden het logisch en terecht dat er zorgen
zijn over de indirecte effecten van de Europese wetgeving voor het midden- en kleinbedrijf.
Niemand wil dat het MKB moet opdraaien voor de verantwoordelijkheden van de grote
bedrijven. Grote bedrijven mogen die niet afschuiven naar hun kleinere ketenpartijen,
dat is ook nadrukkelijk niet de bedoeling van de Europese wetgeving. Dat geldt voor
het MKB in Nederland, en in internationale ketens. In de antwoorden op 28 mei gaf
de Minister aan dat er al verschillende bepalingen in de CSDDD staan die trachten
het belang van het MKB te adresseren, en verwijst naar de toetsen die plaatsvinden.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen zich af waarom de Minister niet naar
mogelijkheden kijkt in de Nederlandse implementatiewet zelf.
67. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet hanteert een zuivere en lastenluwe implementatie voor Europese regelgeving,
zo ook voor de CSDDD. De bepalingen in de CSDDD die moeten borgen dat grote ondernemingen
die onder de verplichtingen vallen deze niet afschuiven op ketenpartijen zoals het
MKB zullen vanuit de benadering van zuivere implementatie ongewijzigd overgenomen
worden in de Nederlandse implementatiewet. Met het oog op lastenluwe implementatie
wordt tegelijkertijd een bedrijfseffectentoets uitgevoerd. Deze zal de directe regeldrukeffecten
voor de grote ondernemingen die aan de verplichtingen moeten voldoen inzichtelijk
maken, alsmede de indirecte effecten voor het mkb, door middel van een mkb-toets.
In de memorie van toelichting bij de implementatiewet worden de resultaten van deze
toets beschreven en zal het kabinet toelichten hoe kleinere ketenpartijen ondersteund
kunnen worden.
Nederland doet een «zuivere» (en «lastenluwe») implementatie van de wet, maar is het
niet juist goed om voort te bouwen op de specifieke omstandigheden in Nederland en
alle ervaringen die hier al zijn met de OESO-richtlijnen en meteen al het MKB te faciliteren
in de conceptwet die nu geschreven wordt?
68. Antwoord van het kabinet:
Nederland heeft bij de totstandkoming van de corporate sustainability due diligence (CSDDD) stevig ingezet op de conformiteit met internationale standaarden zoals de
OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen inzake maatschappelijk verantwoord
ondernemen (OESO-richtlijnen). Nederlandse ondernemingen die al gestart zijn met het
toepassen van gepaste zorgvuldigheid volgens de OESO-richtlijnen kunnen daardoor voortbouwen
op die inspanningen en ervaring. Het uitgangspunt van het kabinet bij zuivere implementatie
is dat er een gelijk speelveld voor Nederlandse ondernemingen gecreëerd wordt. Het
opnemen van aanvullende verplichtingen («nationale koppen») voor grote of mkb-ondernemingen
draagt niet bij aan een gelijk speelveld. Wel is flankerend aan de implementatie van
wetgeving nu al ondersteuning voor het bedrijfsleven beschikbaar, o.a. via het IMVO-steunpunt
en subsidie voor sectorale samenwerking.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zien mogelijkheden in de implementatiewet
van de CSDDD om extra accent te leggen op de positie van het MKB door grote bedrijven
te verplichten rekening te houden met de beperkte capaciteit en middelen van het MKB,
en grote bedrijven (financiële) steun te laten bieden aan het MKB. Kan de Minister
aangeven of zij die mogelijkheden ook ziet en of ze deze zal benutten?
69. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet ziet deze mogelijkheden in de CSDDD en zal deze ook benutten. In artikelen
10 en 11 worden grote ondernemingen verplicht passende maatregelen te nemen als zij
potentiële of daadwerkelijke nadelige effecten voor mens of milieu vaststellen in
hun ketens. Daartoe behoort de verplichting om gerichte en evenredige steun te verlenen
aan een mkb-onderneming die een zakenpartner van de onderneming is, indien dit in
het licht van de middelen, kennis en beperkingen van de mkb-onderneming noodzakelijk
is. Dit kan onder meer door toegang te verlenen tot capaciteitsopbouw of het aanbieden
van opleidingen. Ook indien de naleving van de gedragscode of het preventief actieplan
van de grote onderneming de levensvatbaarheid van de mkb-onderneming in gevaar zou
brengen kan dit door gerichte en evenredige financiële steun te verlenen, zoals directe
financiering, leningen tegen lage rente, garanties voor continue inkoop of ondersteuning
bij het verkrijgen van financiering. Deze bepalingen zullen onverkort overgenomen
worden in de Nederlandse implementatiewet.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zien verder dat de bepaling in de Europese
wet dat de grote bedrijven hun eigen inkooppraktijken (denk bijvoorbeeld aan inkoopprijzen,
levertijden en betalingstermijnen) dienen te analyseren en waar nodig aan te passen,
als van groot belang voor het MKB. Deze bepaling biedt ook mogelijkheden om te verbeteren.
De memorie van toelichting van de implementatiewet dient te verwijzen naar enkele
overwegingen uit de CSDDD die gaan over eerlijke inkoopprijzen, eerlijke inkooppraktijken
en leefbaar loon: recital 34, 46, 47, 54. De leden van de fractie vragen de Minister
of in de conceptwet en concept-Memorie van Toelichting die half november wordt gepubliceerd,
al meteen de juiste verwijzingen naar deze recitals zullen staan.
70. Antwoord van het kabinet:
Correcte omzetting van een Europese richtlijn houdt in dat alle artikelen in de richtlijn
worden omgezet in nationale wetgeving. De overwegingen (recitals) bij een richtlijn
zijn niet juridisch bindend en maken geen onderdeel uit van de artikelen die moeten
worden omgezet in nationale wetgeving. In lijn met de uitgangspunten van zuivere en
lastenluwe implementatie is het uitgangspunt dan ook om de overwegingen niet over
te nemen in het concept wetsvoorstel en er ook niet naar te verwijzen.
Wel kan ervoor gekozen worden om wanneer de overwegingen uitleg of goede voorbeelden
bevatten bij artikelen in de richtlijn deze in de memorie van toelichting bij het
wetsvoorstel over te nemen. Waar passend zal het kabinet dat doen.
Naast de positie van het MKB is de positie van «rightsholders» (mensen/partijen in internationale ketens die geraakt worden door bedrijfsactiviteiten)
cruciaal in de wet, zien de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie. De leden van de
fractie vragen de Minister wat zij doet aan de positie van slachtoffers van bijvoorbeeld
dwangarbeid, kinderarbeid of drinkwatervervuiling in de implementatiewet. Ook hier
dient een specifieke overweging van de CSDDD (recital 65) te worden overgenomen in
de memorie van toelichting, en dient «rightsholders» te worden toegevoegd aan definitie van belanghebbenden in de implementatiewet. Ook
hier vragen de voornoemde leden de Minister of zij op het juist transponeren toe kan
zien.
71. Antwoord van het kabinet:
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 70 houdt correcte omzetting of transponering
in dat alle artikelen in de richtlijn worden omgezet in nationale wetgeving. In dit
verband wordt onder meer een transponeringstabel opgesteld waarin staat hoe alle artikelen
in de richtlijn worden omgezet. Het kabinet ziet hierop toe.
De positie van slachtoffers van onder meer dwangarbeid, kinderarbeid of drinkwatervervuiling
wordt geadresseerd in de corporate sustainability due diligence (CSDDD). Het belangrijkste doel van de CSDDD is om feitelijke en potentiële negatieve
effecten op mensenrechten en milieu in verband met de activiteiten van ondernemingen
zoveel mogelijk te voorkomen, beperken of beëindigen en waar mogelijk te herstellen.
Het is voor de positie van slachtoffers van bijvoorbeeld dwangarbeid, kinderarbeid
of drinkwatervervuiling niet nodig om de definitie van «belanghebbenden» uit de richtlijn
aan te vullen met «rightsholders». Onder die definitie vallen namelijk al onder meer «andere personen, groeperingen,
gemeenschappen of entiteiten waarvan de rechten of belangen worden of kunnen worden
beïnvloed door de producten, diensten en activiteiten van de onderneming, haar dochterondernemingen
en haar zakenpartner.»
Verder zijn de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie benieuwd hoe Nederland kijkt naar
het voorgenomen uitstel van één jaar van de ontbossingswetgeving. Is Nederland in
gesprek met andere EU lidstaten om te kijken hoe uitstel kan worden voorkomen of geminimaliseerd?
72. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet informeert de Kamer uiterlijk 16 oktober over de kabinetspositie t.a.v.
het voorstel tot uitstel. Nederland onderhoudt contact met EU lidstaten over de toepassing
van de Ontbossingsverordening (EU deforestation regulation – EUDR); daarbij is er niet gesproken over het voorkomen of minimaliseren van uitstel
in het voorstel van de Europese Commissie.
De leden vragen zich af hoe Nederland de voortgang van de Commissie gaat monitoren
en erop gaat toezien dat het uitstel goed benut wordt om voldoende duidelijkheid te
scheppen voor bedrijven bij de implementatie.
73. Antwoord van het kabinet:
Naast het voorstel om de toepassing van (een groot deel van de bepalingen uit) de
EUDR met een jaar uit te stellen, publiceerde de Europese Commissie ook de richtsnoeren
en andere relevante documenten die bedrijven helpen om uitvoering te geven aan de
verplichtingen uit de EUDR. Indien het tot uitstel komt, zal Nederland deze tijd gebruiken
om met sectoren en het maatschappelijk middenveld in Nederland nadere voorbereidingen
te treffen. De inzichten die hieruit voortvloeien zullen met de Commissie gedeeld
worden, zoals dat tot heden reeds werd gedaan. Indien nodig, zal het kabinet erop
aandringen dat de Commissie met aanvullende duiding komt voor nog openstaande kwesties.
Gegeven het feit dat Nederland binnen de EU de grootste importeur van producten met
risico op ontbossing is, hoe gaat de Nederlandse regering een vinger aan de pols houden
bij bedrijven in Nederland om er zeker van te zijn dat bedrijven voldoende voorbereid
zullen zijn op het inwerkingtreden van de wet?
74. Antwoord van het kabinet:
De overheid verstrekt informatie en geeft inzicht in het handhavingsproces, zodat
bedrijven weten wat er van hen verwacht wordt. Daarnaast wordt er regelmatig met het
bedrijfsleven gesproken over de implementatie van de verordening, en worden vraagstukken
en zienswijzen die daaruit voortkomen gedeeld met de Commissie. Bedrijven dragen zelf
verantwoordelijkheid voor hun voorbereiding op wetgeving.
Kan Nederland derde landen, waaronder ontwikkelingslanden, ondersteunen bij de uitvoering?
75. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet onderschrijft het belang van het versterken van samenwerking met derde
landen rond de EUDR. Nederland heeft zich, samen met landen uit het Amsterdam Declarations Partnership, ten tijde van de totstandkoming van de verordening ingezet voor de versterking van
bepalingen die betrekking hebben op de samenwerking met en ondersteuning van derde
landen. Dit heeft o.a. geresulteerd in de verplichting voor de Europese Commissie
om een strategisch raamwerk voor samenwerking met derde landen te formuleren. Het
kabinet verwelkomt dat de Commissie dit raamwerk nu heeft gepubliceerd. Als bijdrage
aan het Team Europe-initiatief dat met ditzelfde doel is opgezet, ondersteunt Nederland het Sustainable Agriculture for Forests Ecosystem (SAFE) programma van het Deutsche Gesellschaft für Internationale Zusammenarbeit (GIZ) dat productielanden helpt met het voldoen aan de voorwaarden van de verordening.
Ter verdere ondersteuning worden waar mogelijk andere bestaande activiteiten strategisch
ingezet voor dit doel, met bijzondere aandacht voor het versterken van de positie
van kwetsbare doelgroepen, zoals kleine boeren, vrouwen en jongeren, en het waarborgen
van een leefbaar inkomen.
De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA, met de vertraging die nu wordt opgelopen
met de ontbossingswet in het achterhoofd, vragen hoe Nederland de Commissie erop scherp
gaat houden dat wordt voorkomen dat een vergelijkbare vertraging zich voordoet met
andere handelsgerelateerde wetgeving, zoals de CSDDD.
76. Antwoord van het kabinet:
Nederland heeft de Commissie bij herhaling en op verschillende niveaus gewezen op
het belang van een snelle oplevering van de richtsnoeren voor bedrijven en toezichthouders
die nog ontwikkeld moeten worden op grond van de CSDDD. Daarbij heeft Nederland ook
benadrukt dat de Commissie gebruik zou moeten maken van de bestaande expertise en
handreikingen die reeds ontwikkeld zijn door met name de OESO. Dat bespoedigt de totstandkoming
van deze richtsnoeren en maakt het voor Nederlandse bedrijven gemakkelijker om straks
aan de wetgeving te voldoen. Zij baseren hun inspanningen op het gebied van gepaste
zorgvuldigheid al grotendeels op de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen.
Een relevant verschil is wel dat de Commissie onder de EUDR niet verplicht was om
richtsnoeren op te stellen, terwijl de CSDDD een duidelijke lijst onderwerpen bevat
waarover de Commissie nog richtsnoeren dient te ontwikkelen, met bijbehorende deadlines
voor afronding. Voor een aantal richtsnoeren is dit 30 maanden na de inwerkingtreding
van de richtlijn (26 juli jl.), oftewel een halfjaar voordat de verplichtingen gefaseerd
worden toegepast op de grootste bedrijven. Voor een aantal richtsnoeren is de deadline
36 maanden na inwerkingtreding. Nederland zal bij de Commissie blijven aandringen
op tijdige afronding van de richtsnoeren zodat bedrijven en toezichthouders de tijd
hebben om zich voor te bereiden op de toepassing van de verplichtingen. Nederland
is hierover ook al het gesprek aangegaan met andere lidstaten en zal waar mogelijk
gezamenlijk met hen optrekken richting de Commissie.
In aanvulling op de agenda hebben de leden van de VVD-fractie nog twee punten uit
de actualiteit die zien op de portefeuille Buitenlandse Handel en die wellicht ook
tijdens de informele Raad aan de orde zullen komen.
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de Regulation on Deforestation-free products (EUDR), ofwel Europese ontbossingsverordening, waarvan de invoering naar zij hebben
begrepen is uitgesteld. Zij vragen de Minister of dit klopt, wat de redenen voor uitstel
zijn en wat de Nederlandse inzet is.
77. Antwoord van het kabinet:
De Commissie heeft op 2 oktober jl. een voorstel voor het wijzigen van de verordening
gedaan om de datum waarop (een groot deel van de bepalingen uit) de EUDR van toepassing
wordt met 12 maanden uit te stellen. Dit voorstel moet de gewone wetgevingsprocedure
doorlopen. Vervolgens zal blijken of het voorstel aangenomen wordt, al dan niet in
gewijzigde vorm.
De Commissie geeft aan dat het voorstel tot uitstel betrokken bedrijven en overheden
meer tijd biedt voor een zorgvuldige voorbereiding op de verplichtingen. Bovendien
is er door uitstel meer ruimte voor dialoog en samenwerking met derde landen. Deze
voorbereiding is onder druk komen te staan door het uitblijven van publicatie door
de Commissie van richtsnoeren en aanvullende documentatie om bedrijven en overheden
te ondersteunen bij het uitvoering geven aan de verplichtingen uit de EUDR.
De Kamer zal uiterlijk 16 oktober middels een Kamerbrief geïnformeerd worden over
de kabinetspositie.
De leden van de VVD-fractie hebben gedurende dit traject aandacht gevraagd voor de
administratieve lasten en het belang dat die behapbaar blijven voor ondernemers. Klopt
het dat de lastendruk een belangrijke reden is voor het uitstel en deelt de Minister
de mening dat dit een kans is om de lastendruk te verkleinen?
78. Antwoord van het kabinet:
De Commissie geeft in het voorstel aan dat het uitstel van twaalf maanden is bedoeld
om de lidstaten, de exporterende partnerlanden, de marktdeelnemers en de handelaren
in staat te stellen zich beter voor te bereiden en, wat laatstgenoemden betreft, de
nodige stelsels van zorgvuldigheidseisen voor alle relevante grondstoffen en producten
volledig in te voeren. Het verlengde tijdschema zal ook verdere afspraken met derde
landen mogelijk maken, Verschillende derde landen hebben hun bezorgdheid geuit in
verband met de te korte uitvoeringstermijn. De kabinetspositie op dit voorstel wordt
momenteel voorbereid; hierover wordt de Kamer uiterlijk 16 oktober middels een kamerbrief
geïnformeerd.
Welke aanpassingen moeten er volgens de Minister aan het huidige voorstel worden gedaan
en kan de Minister nader toelichten wat het krachtenveld in deze is?
79. Antwoord van het kabinet:
De kabinetspositie wordt momenteel voorbereid. Hierover wordt de Kamer uiterlijk 16 oktober
middels een brief geïnformeerd.
De leden van de VVD-fractie hebben daarnaast kennisgenomen van het rapport «The future
of European competitiveness- a compretitveness strategy for Europe» van dhr. Mario
Draghi dat op 9 september 2024 is gepubliceerd. Zij vragen de Minister voor Buitenlandse
Handel en Ontwikkelingshulp hoe zij op het terrein van Buitenlandse Handel het rapport
Draghi en de aanbevelingen apprecieert en of zij verwacht dat dit rapport tijdens
de informele Raad van 17 en 18 oktober 2024 nog aan de orde komt.
80. Antwoord van het kabinet:
Zoals aan uw Kamer gecommuniceerd in de kabinetsreactie op het Draghi-rapport van
4 oktober jl.36 steunt het kabinet de inzet van het rapport op open handel, gekoppeld aan maatregelen
die bijdragen aan het creëren van een mondiaal gelijk speelveld. Het kabinet herkent
zich in de oproep van dhr. Draghi om tot een gecoördineerder, meer geïntegreerd extern
beleid van de EU te komen in de vorm van een Europees economisch buitenlandbeleid.
Daarbij is strategisch gebruik van handelsverdragen en partnerschappen, onder andere
om strategische afhankelijkheden te mitigeren en de leveringszekerheid van kritieke
grondstoffen en toegang tot sleuteltechnologieën veilig te stellen, en strategische
afhankelijkheden te verminderen in lijn met de Nederlandse inzet. Zoals aangegeven
in het hoofdlijnenakkoord zet Nederland in op handelsverdragen waarbij gelijke en
redelijke standaarden van belang zijn.
Het Draghi-rapport staat overigens niet geagendeerd voor de Informele Raad Buitenlandse
Zaken Handel van 17–18 oktober a.s.
De leden van de D66-fractie hebben daarnaast kennisgenomen van de Mission Letter aan
de kandidaat-Eurocommissaris voor Handel en Economische Veiligheid. Hoe kijkt de Minister
naar de opdracht die de kandidaat-Eurocommissaris heeft gekregen, zo vragen deze leden.
81. Antwoord van het kabinet:
De verschillende mission letters van de voorzitter van de Commissie wijzen op accent verschuivingen bij de start van
haar tweede termijn. Onderdeel van deze verschuivingen vormt het samenvoegen van (internationale)
handel en economische veiligheid onder een specifieke Eurocommissaris, die daarnaast
verantwoordelijk is voor inter-institutionele relaties en transparantie. Het kabinet
verwelkomt de specifieke aandacht van de Europese Commissie voor economische veiligheid
en ziet uit naar de verdere samenwerking op dit terrein. Voorts valt op dat zogeheten
Clean Trade and Investment Partnerships toegevoegd worden aan het handelsinstrumentarium. Daarnaast wordt deze kandidaat-Eurocommissaris
leidend bij het opzetten van een nieuwe EU-douaneautoriteit. Ook krijgt deze kandidaat-Eurocommissaris
een verantwoordelijkheid bij het vormgeven van handelssancties. Tot slot valt op dat
deze kandidaat-Eurocommissaris samen met de Hoge Vertegenwoordiger de taak krijgt
om de zorgen van derde landen, die nadelige gevolgen ondervinden van autonome EU-wetgeving,
te adresseren. Zie in dit verband ook het antwoord op vraag 50 hierboven.
II. Volledige agenda
Geannoteerde agenda voor de informele Raad Buitenlandse Zaken Handel van 17 en 18 oktober
2024. Kamerstuk 21 501-02, nr. 2935 – Brief regering d.d. 03-10-2024, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp,
R.J. Klever
Aangepaste agenda informele Raad Buitenlandse Zaken Handel 17–18 oktober 2024. Kamerstuk 21 501-02, nr. 2936 – Brief regering d.d. 04-10-2024, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp,
R.J. Klever
Verslag van de Raad Buitenlandse Zaken Handel van 30 mei 2024. Kamerstuk 21 501-02, nr. 2912 – Brief regering d.d. 07-06-2024, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp,
R.J. Klever
Appreciatie voorstel besluit Gemengd Comité CETA inzake aanvullende voorschriften
voor het midden- en kleinbedrijf (mkb). Kamerstuk 35 154, nr. 33 – Brief regering d.d. 25-07-2024, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp,
R.J. Klever
Antwoorden op vragen commissie van de V-100 over het thema Gevolgen van voorgestelde
Europese wetgeving Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen. Kamerstuk 36 560 XVII, nr. 10 – Brief regering d.d. 12-07-2024, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp,
R.J. Klever
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A. (Aukje) de Vries, voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp -
Mede ondertekenaar
S.F.F. Meijer, adjunct-griffier