Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
36 609 Wijziging van de Wet minimumbelasting 2024 in verband met een aantal technische wijzigingen (Wet aanpassing Wet minimumbelasting 2024)
Nr. 5
VERSLAG
Vastgesteld 3 oktober 2024
De vaste commissie voor Financiën, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand
wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen tijdig en genoegzaam zal
hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel
voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, Nijhof-Leeuw
Adjunct-griffier van de commissie, Lips
I. ALGEMEEN
De leden van de NSC-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel
en hebben daarover nog enkele vragen.
1. Inleiding
De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA hebben met interesse kennisgenomen van
het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden zijn in algemene zin groot voorstander van
de aanpak van internationale belastingontwijking en zien een internationale minimumbelasting
daarbij als een belangrijk instrument.
Het wetsvoorstel voorziet onder meer in de implementatie van de administratieve richtsnoeren
van juli 2023 waarin kaders zijn opgenomen voor de behandeling van (kwalificerende)
verhandelbare belastingtegoeden (Marketable Transferable Tax Credits) en kwalificerende
restitueerbare belastingtegoeden (Qualifying Refundable Tax Credits). Kan de regering
aangeven in hoeverre uitvoering is gegeven aan de Motie Geerdink (Kamerstukken I 2023–2024,
36 418, nr. AA) over een onderzoek naar gevolgen van de invoering van de minimumbelasting en of
dit zal leiden tot aanpassing van fiscale regelingen die als doelmatig en doeltreffend
zijn geëvalueerd, zoals bijvoorbeeld de innovatiebox?
Over Pijler Twee zijn in de ogen van de leden van de VVD-fractie nog steeds veel kritische
geluiden te horen. Zo heeft de Ways and Means Committee van het Amerikaanse Huis van
Afgevaardigden nog op 17 september 2024 een brief gestuurd naar de OESO inzake de
per 1 januari 2025 in werking tredende onderbelastewinstbijheffing. Naar wat de leden
van de VVD-fractie begrijpen, ligt er conceptwetgeving klaar de in de Verenigde Staten
(de Defending American Jobs and Investment Act en Unfair Tax Prevention Act), mocht
de onderbelastewinstbijheffing toepassing vinden ten aanzien van Amerikaanse bedrijven.
Op grond van deze wetgeving zou het Nederlandse bedrijfsleven geraakt kunnen worden,
constateren de leden van de VVD-fractie. Kan de regering aangeven in welke mate het
Nederlandse bedrijfsleven naar verwachting zou worden geraakt, mocht deze wetgeving
worden aangenomen in de Verenigde Staten? Kan de regering reflecteren op deze kritische
geluiden ten aanzien van Pijler Twee? Dient hier een onderscheid te worden gemaakt
tussen de inkomen-inclusiebijheffing enerzijds en de onderbelastewinstbijheffing anderzijds?
De leden van de VVD-fractie constateren voorts dat een groot aantal bepalingen in
het wetsvoorstel zijn bedoeld om slordigheden in de Wet minimumbelasting 2024 (WMB
2024) op te lossen. Kan de regering hierop reflecteren en aan de Kamer toezeggen dat
het in de toekomst zorgvuldiger wetgeving zal opstellen, ook als het langer duurt
om de wetgeving te implementeren? Kan de regering dit voor wat betreft EU-wetgeving
ook meenemen bij de onderhandeling van (nieuwe) richtlijnen?
De leden van de VVD-fractie lezen in de memorie van toelichting bij Wetsvoorstel WMB
2024 dat in sommige gevallen de administratieve richtsnoeren verduidelijkingen zijn
die louter zien op de uitleg van maatregelen die al zijn opgenomen in de WMB 2024.
De leden van de VVD vragen of de regering inzichtelijk kan maken welke onderdelen
van de eerder gepubliceerde administratieve richtsnoeren aanleiding geven om de WMB
2024 nog aan te passen of aan te vullen, alsmede welke als verduidelijking gezien
dienen te worden.
Het kan voorkomen dat de inwerkingtreding van de maatregelen tussen de verschillende
jurisdicties inconsistent is. De leden van de VVD-fractie vragen de regering om toe
te lichten hoe daar in de praktijk mee om moet worden gegaan.
Het voornemen is om de voorgestelde wijzigingen van de WMB 2024 zo veel mogelijk terugwerkende
kracht te verlenen, zo lezen deze leden. Voor vier specifieke maatregelen geldt hierop
een uitzondering, waaronder de zogeheten tie-breaker regel wordt geïntroduceerd voor
de toepassing van de lokale financieel verslaggevingsstandaard voor de gekwalificeerde
binnenlandse bijheffing. Kan de regering nader toelichten hoe in de praktijk om zal
dienen te worden gegaan met mogelijke inconsistente inwerkingtreding van de maatregelen
tussen verschillende jurisdicties. Wiens recht is leidend bij de toepassing van de
Pijler2 regels?
De leden van de VVD-fractie vragen of geldleningen binnen een Nederlandse fiscale
eenheid voor de vennootschapsbelasting onder de reikwijdte van de bepaling vallen.
Of is deze bepaling enkel gericht op grensoverschrijdende transacties en eventueel
binnenlandse transacties buiten fiscale eenheid?
De leden van de NSC-fractie constateren dat de voorliggende voorstellen voortvloeien
uit administratieve richtsnoeren van februari 2023. Deze leden vragen de regering
waarom het onderhavige wetsvoorstel per se in deze kluwen van de belastingmaatregelen
van 2025 betrokken moet worden? Was het niet ordentelijker geweest om dit op een ander
moment te behandelen?
Deze leden maken zich zorgen over de administratieve lastendruk. Kan de regering aangeven
om hoeveel regeldruk het gaat, hoeveel bedrijven eronder vallen en of de regering
concrete voorstellen heeft om de administratieve lastendruk te verminderen?
Kan de regering aangeven wat het budgettaire effect is van het voorliggende wetsvoorstel?
Is het juist dat de budgettaire opbrengst geraamd wordt op ruim 400 miljoen euro?
Wat zijn de consequenties voor ons internationale vestigingsklimaat en ziet de regering
ook nog weglekeffecten?
De leden van de NSC-fractie constateren dat de voorgestelde wijzigingen zijn gebaseerd
op de OESO-richtlijnen. Deze leden vragen hoe wordt gewaarborgd dat deze wetswijziging
volledig in overeenstemming is met de Nederlandse rechtsorde? Voorts vragen deze leden
welke stappen zijn ondernomen om te controleren of het voorstel geen inbreuk maakt
op fundamentele beginselen, zoals rechtszekerheid, proportionaliteit en gelijkheid
van bedrijven?
De leden van de NSC-fractie lezen dat «de overige onderdelen uit de administratieve
richtsnoeren van december 2023 en juni 2024 zullen nog worden beoordeeld». Waarom
zijn sommige onderdelen van de OESO-richtsnoeren niet volledig opgenomen in de WMB
2024 en hoe wordt hiermee omgegaan om te voorkomen dat er discrepanties ontstaan met
internationale afspraken?
De leden van de NSC-fractie lezen dat de regering heeft besloten om de aanpassingen
zoveel mogelijk met terugwerkende kracht van toepassing te laten zijn. Deze leden
vragen om een nadere toelichting voor de terugwerkende kracht van de wijzigingen tot
en met 31 december 2023. Kan de regering ingaan op welke impact dit heeft op de belastingplichtigen
en in hoeverre de desbetreffende bedrijven hiervan op de hoogte zijn? Is er getoetst
of dit juridisch houdbaar is?
De leden van de NSC-fractie vragen of het bekend is of andere landen op eenzelfde
manier gehoor geven aan de richtsnoeren van de OESO. Hiernaast vragen deze leden of
en zo ja welke discrepantie er is tussen wat Nederland eist en wat andere landen eisen.
Kan de regering aangeven of er een afwegingskader is wanneer voor implementatie wordt
gekozen? Zo ja, welk afwegingskader hanteert de regering?
Kan de regering aangeven wat de risico’s zijn dat andere landen aan grondslag-erosie
doen waardoor de effectieve belastingdruk toch op nationaal niveau beïnvloedbaar blijkt?
Kan de regering de impact aangeven van de 15 procent maatregel voor Nederlandse bedrijven?
In principe is de belastingdruk in Nederland méér dan 15 procent. Kan de regering
aangeven welke fiscale methodes er zijn om, qua effectieve belastingdruk, in Nederland
onder de 15 procent te komen? De leden van de NSC-fractie begrijpen dat de Innovatiebox-maatregel
een wijze is waarop de belastingdruk kan worden verlaagd, hoeveel (in aantal bedrijven
en in euro’s) negatieve budgetimpact heeft de 15 procent-maatregel op de innovatieve
Nederlandse industrie?
De leden van de CDA-fractie zijn voorstander van de internationale minimumbelasting
op winst van multinationals, maar hebben al vaker opgemerkt dat deze leden het wel
belangrijk vinden dat deze dan ook wel door alle landen die zich hebben aangesloten
bij het zogenaamde inclusive framework wordt ingevoerd. Deze leden vragen of de regering
verwacht of de Verenigde Staten en China de minimumwinstbelasting in de toekomst ook
zullen implementeren, omdat zolang deze landen niet meedoen, Europese bedrijven benadeeld
worden. Deze leden vragen hoe de regering naar dit risico kijkt. Ook vragen deze leden
hoe lang de veiligehaven maatregel van toepassing is voor de Verenigde Staten en China,
omdat deze leden het belangrijk vinden dat zo snel een gelijk speelveld ontstaat.
Ten aanzien van de tax credits die kunnen worden uitgezonderd van de 15 procent minimumbelasting,
vragen deze leden in hoeverre andere landen dergelijke credits al hebben ingevoerd,
en of de regering dat eveneens van plan is. Deze leden vragen of de regering van mening
is dat tax credits het idee van een effectieve minimumwinstbelasting ondergraven.
Ten aanzien van de binnenlandse bijheffing vragen de leden van de CDA-fractie of het
klopt dat in landen verschillende Pillar 2-systemen kunnen bestaan, die ertoe kunnen
leiden dat de belastingdienst in een land nog een keer kan bijheffen als zij vinden
dat een ander land te weinig heeft bijgeheven. Deze leden vragen of de Nederlandse
Belastingdienst deze situatie reeds voorbij heeft zien komen.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering ook in te gaan op de vraag van de NOB
om nadere toelichting hoe in de praktijk om zal worden gegaan met inconsistente inwerkingtreding
van de maatregelen tussen verschillende jurisdicties, bijvoorbeeld als dit een uiteenlopende
toepassing van de tijdelijke veiligehavenregels tot gevolg heeft. Bijvoorbeeld in
de casus dat de jurisdictie waar de bijheffing-informatieaangifte wordt ingediend
op een gebied wél terugwerkende kracht in de wetgeving heeft opgenomen. Deze leden
vragen of de Nederlandse toepassing van de regels dan ongewijzigd van toepassing blijft
door dit feit (en of de terugwerkende kracht voor de Nederlandse toepassing dan achterwege
blijft). Ook vragen deze leden wat er gebeurt als dit resulteert in dubbele heffing
of dubbele niet-heffing.
De leden van de CDA-fractie lezen dat multinationals die geen kwalificerend landenrapport
opstellen, de mogelijkheid hebben op de tijdelijke Country-by-Country reporting-veiligehavenregel.
Deze leden vragen of deze uitzondering tot gevolg kan hebben dat er te weinig data
is voor de belastingdienst om te beoordelen of deze multinationals voldoende belasting
betalen of dat de vereenvoudigde berekening voldoende is om te voldoen aan Pillar
2.
2. Doeltreffendheid, doelmatigheid en evaluatie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen de regering om in bredere zin te reflecteren
op de werking van de internationale minimumbelasting. Kan de regering een inschatting
maken van hoeveel belastingontwijking hier tot nu mee is voorkomen? Heeft Nederland
al eens belasting bijgeheven omdat een bedrijf onder de drempel kwam? Hoe zijn de
opbrengsten in andere landen tot nu toe geweest?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen naar beleidsopties om de internationale
minimumbelasting aan te scherpen waarmee belastingontwijking steviger wordt aangepakt.
Wat zouden hiervan de budgettaire gevolgen zijn?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen de regering waarom is besloten om in
dit voorliggende wetsvoorstel ook kwalificerende verhandelbare belastingtegoeden mogelijk
te maken? Hoe kunnen deze in de praktijk worden gebruikt?
Ook vragen deze leden of uiteengezet kan worden op welke manier de verdeelsleutel
(de onderbelastewinstregel) nu werkt? Op welke manier gaat Nederland straks bijheffen?
Hoe gaat de Europese Unie optreden bij de beoordeling van kwalificerende bijheffingen
in andere landen?
3. Budgettaire aspecten
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie constateren dat de regering eerder heeft aangegeven
(op 4 april 2024) een uitgebreide brief te sturen naar de Kamer naar aanleiding van
de motie-Geerdink, waarin alle plussen en minnen op een rij worden gezet met betrekking
tot kwalificerende restitueerbare belastingtegoeden. Hoe staat het met deze toegezegde
brief, vragen de leden van de fractie van GroenLinks-PvdA. Ook vragen deze leden wanneer
de antwoorden aan de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie over dit onderwerp worden
toegezonden, die zijn toegezegd tijdens het commissiedebat Belastingen in Maatschappelijk
Perspectief?
Kan de regering ook de plussen en minnen op een rijtje zetten van kwalificerende verhandelbare
belastingtegoeden?
Kan de regering een overzicht geven van landen die wetgeving hebben ingevoerd voor
het gebruik van kwalificerende restitueerbare belastingtegoeden of landen die van
plan zijn dergelijke wetgeving in te voeren?
4. Doenvermogen
De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA vragen de regering om bij te houden hoe
vaak gebruik wordt gemaakt van de tijdelijke veilige havenregels en van de permanente
veilige havenregels. Wordt hiermee niet inderdaad een risico op belastingontwijking
in stand gehouden?
5. Gevolgen voor burgers en het bedrijfsleven
De leden van de CDA-fractie vragen of reeds meer inzicht is in het effect van de minimumwinstbelasting
voor ontwikkelingslanden. Deze landen bieden vaak belastingvoordelen aan om internationale
bedrijven aan te trekken, maar als andere landen vervolgens over deze voordelen gaan
bijheffen, dan kan dit negatieve effecten hebben voor ontwikkelingslanden. Deze landen
hebben immers een belastingderving en het voordeel van de bijheffing komt ook niet
bij hen terecht. Deze leden vragen de regering of hier in internationaal verband over
gesproken wordt en of hier voor deze ontwikkelingslanden oplossingen voor zijn.
6. Uitvoeringsgevolgen Belastingdienst
De leden van de CDA-fractie vragen hoe het inmiddels loopt met de uitvoering van de
complexe Pillar 2-wetgeving, aangezien deze leden begrijpen dat in veel landen de
belastingheffing door gebrek aan mensen, kennis en algoritmes onuitvoerbaar is.
II. ARTIKELSGWIJZE TOELICHTING
De leden van de VVD-fractie constateren dat het huidige artikel 3.2, derde lid Wet
minimumbelasting 2024 verwijst naar een lid waarin het begrip «materiële concurrentieverstoring»
als zodanig niet voor komt en volgen dan ook de verplaatsing naar artikel 6.1 van
de Wet minimumbelasting 2024. De leden van de VVD-fractie constateren echter dat in
het vierde lid van artikel 6.1 van de Wet minimumbelasting 2024 ook wordt verwezen
naar materiële concurrentieverstoring. Zou het huidige artikel 3.2, derde lid, Wet
minimumbelasting 2024 niet moeten worden verplaatst naar artikel 6.1 als een vijfde
lid dat verwijst naar het derde en vierde lid?
De leden van de VVD-fractie ondersteunen voorts de wijziging van een ministeriële
regeling naar een algemene maatregel van bestuur, zodat ook de Raad van State een
advies kan uitbrengen.
Artikel I, onderdeel B (artikel 1.4 van de Wet minimumbelasting 2024)
De leden van de NSC-fractie vragen hoe ervoor wordt gezorgd dat de regels voor valutaconversie
binnen de geconsolideerde jaarrekening van de uiteindelijke moederentiteit geen onbedoelde
fiscale effecten veroorzaken gezien het feit dat wisselkoersschommelingen nog steeds
impact kunnen hebben op de effectieve belastingdruk van multinationals.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.M. Nijhof-Leeuw, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
W.A. Lips, adjunct-griffier
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
PVV | 37 | Voor |
GroenLinks-PvdA | 25 | Voor |
VVD | 24 | Voor |
NSC | 20 | Voor |
D66 | 9 | Voor |
BBB | 7 | Voor |
CDA | 5 | Voor |
SP | 5 | Tegen |
ChristenUnie | 3 | Voor |
DENK | 3 | Voor |
FVD | 3 | Tegen |
PvdD | 3 | Tegen |
SGP | 3 | Voor |
Volt | 2 | Voor |
JA21 | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.