Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over de Nota over de toestand van ’s Rijks Financiën (Kamerstuk 36600-1)
36 600 Nota over de toestand van ’s Rijks Financiën
Nr. 38
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 27 september 2024
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister
van Financiën over de Nota over de toestand van ’s Rijks Financiën (Kamerstuk 36 600, nr. 1).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 27 september 2024. Vragen en
antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Nijhof-Leeuw
Adjunct-griffier van de commissie, Van der Steur
Vragen en antwoorden
Vraag 1
Welke invulling is er per maatregel gegeven aan de invulling van het koopkrachtpakket
ten tijde van de cMEV? Kunt u dit per maatregel en envelop toelichten en daarbij aangeven
hoe het definitieve pakket daarvan afwijkt?
Antwoord op vraag 1
In de doorrekening van het Hoofdlijnenakkoord1 en vervolgens in de Augustusraming (cMEV) 20252 heeft het Centraal Planbureau (CPB) een technische invulling van het Hoofdlijnenakkoord
(waaronder het koopkrachtpakket) gehanteerd. Bij de besluitvorming over de begroting
is het kabinet gekomen tot een andere invulling, die in de Miljoenennota 2025 opgenomen
is (zie onderstaande tabel).
− De lastenverlichting in het Hoofdlijnenakkoord was technisch ingevuld met tarieven
in Box 1. De invulling via Box 1 wijkt in het definitieve pakket licht af. Wel is
de infasering van het budget voor 2025 tot en met 2027 aangepast.
− De aanpassingen van de algemene heffingskorting (AHK) maakten geen deel uitvan de
doorrekening van het Hoofdlijnenakkoord/cMEV.
− Voor de huurtoeslag is besloten om gedeeltelijk de eigen bijdrage te verlagen (huurtoeslag
verhogen) en daarnaast in te zetten op vereenvoudiging van de huurtoeslag vanaf 2025.
De vereenvoudingsmaatregelen behelzen de invoering van de lineaire inkomensafhankelijke
afbouw, dat meerpersoonshuishouden met een huur tussen de aftoppingsgrens en de maximumhuurgrens
over dit huurdeel 40% vergoeding krijgen en gelijktrekking inkomensparameters van
huishoudens onder AOW-leeftijd met AOW-huishoudens. De eigen bijdrage wordt verlaagd
per 2026. H[S,Jvd1] [VC2] et CPB had als technische invulling bij de doorrekening
van het Hoofdlijnenakkoord het volledige budget in de verlaging van de eigen bijdrage
gezet per 2025.
− Het kindgebonden budget bevat in de technische invulling van het Hoofdlijnenakkoord
van het CPB een verhoging van het kindbedrag. In het definitieve pakket wordt niet
alleen stapsgewijs het kindbedrag verhoogd, maar wordt ook het afbouwpercentage elk
jaar stapsgewijs verhoogd.[S,Jvd3] [VC4] In 2028 bereikt het afbouwpercentage 8,50%
en is het kindbedrag met 380 euro beleidsmatig verhoogd.
− De afbouw van de dubbele algemene heffingskorting in de berekening van het netto-referentieminimumloon
voor de bijstand is zowel in de doorrekening van het Hoofdlijnenakkoord van het CPB
als Miljoenennota 2025 «bevroren» in de periode 2025–2027. Vanaf 1 januari 2028 wordt
het afbouwpad van 2,5%-punt per half jaar hervat.
Tabel 1 Verschillen invulling koopkrachtpakket Hoofdlijnenakkoord/cMEV en Miljoenennota
2025
Doorrekening HLA (CPB)
Miljoenennota 2025
Aanpassen tarieven inkomstenbelasting en introductie
extra schijftarief
Tarief eerste schijf: 35,6% (2028)
Tarief tweede schijf: 37,6% (2028)
Tarief derde schijf: ongewijzigd (49,5%)
Tarief eerste schijf: 35,36% (2028)
Tarief tweede schijf: 37,44% (2028)
Tarief derde schijf: ongewijzigd (49,50%)
Aanpassen algemene heffingskorting (AHK)
–
De AHK wordt verlaagd met 335 euro in 2025 en het afbouwpunt van de AHK wordt gekoppeld
aan de hoogte van het wettelijk minimumloon
Huurtoeslag
Verlaging van de eigen bijdrage met 25 euro
Verlaging van de eigen bijdrage met 11,58 euro (per 2026)
Vereenvoudingsmaatregelen (per 2025)
Kindgebonden budget
Verhoging alle kindbedragen met 139 euro in 2025
Verhoging alle kindbedragen met 184 euro (2025) en verhoging afbouwpercentage naar
7,1% (2025)
Afbouw van de dubbele AHK in de bijstand
Bevriezing in de periode 2025–2027. Afbouw vanaf 2028.
Bevriezing in de periode 2025–2027. Afbouw vanaf 2028.
Vraag 2
Welke mee- en tegenvallers op de kinderopvangtoeslag zijn er de afgelopen 5 jaar geweest?
Antwoord op vraag 2
Het is in de gegeven tijd niet mogelijk om het gevraagde historisch overzicht te geven.
Bij de Miljoenennota 2025 is een meerjarige tegenvaller verwerkt als gevolg van lagere
werkloosheid op basis van de laatste raming van het Centraal Planbureau (Augustusraming
2024, cMEV). Dit leidt tot meer gebruik van kinderopvang en hogere uitgaven. Er is
sprake van een oplopende opwaartse bijstelling, van 27 miljoen euro in 2024 tot 79 miljoen
euro in 2029. Afgelopen voorjaarsnota 2024 is een meerjarige meevaller verwerkt, oplopend
tot 474 miljoen euro in 2029. Dit komt voor een groot deel doordat het Centraal Bureau
voor de Statistiek (CBS) de prognose van het aantal geboortes sterk naar beneden heeft
bijgesteld. Dit effect (oplopend tot circa 600 miljoen euro in 2029) wordt iets gedempt
door het inlopen van wachtlijsten bij kinderopvangorganisaties (oplopend tot circa
100 miljoen euro in 2029). De toelichtingen van de mee- en tegenvallers zijn vindbaar
in de bijlage «verticale toelichting» van de betreffende budgettaire nota’s.
Vraag 3
Kunt u uitsluiten dat u mensen moet ontslaan om de taakstelling op het aantal ambtenaren
terug te dringen? Welke kosten voor ontslag, zoals de transitievergoeding, moeten
daarvoor betaald worden?
Antwoord op vraag 3
Het kabinet heeft een budgettaire taakstelling afgesproken om departementen flexibiliteit
te geven om deze bezuiniging in te vullen. Het is aan de verschillende Ministers om
die op een verantwoorde manier te realiseren. Mocht het op reorganisatie(s) aankomen,
dan is het staande «van werk naar werk beleid» (VWNW) uit de CAO Rijk van toepassing.
Als er toch sprake zou zijn van ontslag, dan gelden de reguliere ontslaggronden van
het arbeidsrecht.
Vraag 4
Kunt u inzichtelijk maken hoe de ontwikkelingen van het BNI in de afgelopen 10 jaar
invloed hebben gehad op de afdrachten aan de EU?
Antwoord op vraag 4
Het Nederlandse aandeel van het totale bruto nationaal inkomen (bni) van de EU-27
is gegroeid van 5,64% in 2014 naar 6,05% in 2023. Voor een grove inschatting van het
effect hiervan op de afdrachten aan de EU kan worden bezien wat de bni-afdracht zou
zijn geweest als het bni-aandeel van Nederland in de EU-27 op het niveau van 2014
zou zijn gebleven, op basis van de totale bni-afdrachten van de lidstaten aan de EU
in 2023. Met het lagere bni-aandeel van 2014 zou de bni-afdracht van Nederland in
2023 circa 0,4 miljard euro lager zijn geweest.
Vraag 5
Kunt u een overzicht geven van de parameters in de arbeidskorting voor de jaren 2025
tot en met 2028? Welke op- en afbouwtrajecten zijn er, met welke grenzen en welke
op- en afbouwpercentages?
Antwoord op vraag 5
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de verwachte parameters in de arbeidskorting
voor de jaren 2025 t/m 2028.
Parameters arbeidskorting 2025 t/m 2028
Tabel 2
2025
2026
2027
2028
Hoogte AK bij inkomensgrens 1
980 euro
1.017 euro
1.047 euro
1.072 euro
Hoogte AK bij inkomensgrens 2
5.220 euro
5.413 euro
5.570 euro
5.699 euro
Hoogte AK bij inkomensgrens 3
5.599 euro
5.806 euro
5.975 euro
6.113 euro
Hoogte AK bij inkomensgrens 4
0 euro
0 euro
0 euro
0 euro
Inkomensgrens 1
12.169 euro
12.656 euro
13.115 euro
13.592 euro
Inkomensgrens 2
26.288 euro
27.339 euro
28.332 euro
29.361 euro
Inkomensgrens 3
43.071 euro
44.843 euro
46.594 euro
48.515 euro
Inkomensgrens 4 (einde afbouw)
129.078 euro
134.029 euro
138.376 euro
142.417 euro
Opbouwpercentage 1e traject
8,053%
8,036%
7,983%
7,887%
Opbouwpercentage 2e traject
30,030%
29,939%
29,723%
29,342%
Opbouwpercentage 3e traject
2,258%
2,245%
2,218%
2,161%
Afbouwpercentage 4e traject
– 6,510%
– 6,510%
– 6,510%
– 6,510%
Hoogte AK bij inkomensgrens 1 AOW’ers
491 euro
506 euro
520 euro
530 euro
Hoogte AK bij inkomensgrens 2 AOW’ers
2.612 euro
2.692 euro
2.763 euro
2.815 euro
Hoogte AK bij inkomensgrens 3 AOW’ers
2.802 euro
2.887 euro
2.964 euro
3.019 euro
Hoogte AK bij inkomensgrens 4 AOW’ers
0 euro
0 euro
0 euro
0 euro
Inkomensgrens 1 AOW’ers
12.169 euro
12.656 euro
13.115 euro
13.592 euro
Inkomensgrens 2 AOW’ers
26.288 euro
27.339 euro
28.332 euro
29.361 euro
Inkomensgrens 3 AOW’ers
43.071 euro
44.843 euro
46.594 euro
48.515 euro
Inkomensgrens 4 (einde afbouw) AOW’ers
129.078 euro
134.029 euro
138.376 euro
142.417 euro
Opbouwpercentage 1e traject AOW’ers
4,029%
3,998%
3,965%
3,899%
Opbouwpercentage 2e traject AOW’ers
15,023%
14,888%
14,740%
14,490%
Opbouwpercentage 3e traject AOW’ers
1,130%
1,114%
1,101%
1,065%
Afbouwpercentage 4e traject AOW’ers
– 3,257%
– 3,237%
– 3,229%
– 3,215%
De hoogte van de arbeidskorting wordt jaarlijks geïndexeerd met de tabelcorrectiefactor.
De tabelcorrectiefactor bedraagt 1,012 voor 2025. Voor latere jaren is de tabelcorrectiefactor
nog niet bekend. Voor de parameters in de tabel is daarom gebruikgemaakt van de verwachte
tabelcorrectiefactor voor de jaren 2026 t/m 2028 volgens de recente Macro Economische
Verkenning (MEV) van het CPB. Voor 2026 is daarnaast rekening gehouden met het slechts
voor 94,48% toepassen van de tabelcorrectiefactor in de inkomstenbelasting omdat de
stelpost fiscale regelingen en constructies uit het Hoofdlijnenakkoord nog niet is
ingevuld. In het Hoofdlijnenakkoord is een noodremafspraak opgenomen waarbij voor
het deel van de stelpost dat niet wordt gevuld de tabelcorrectiefactor wordt beperkt
om de derving op te vangen.
De inkomensgrenzen van de arbeidskorting zijn gekoppeld aan de hoogte van het wettelijk
minimumloon (WML). De inkomensgrenzen voor 2025 zijn pas definitief na vaststelling
van het WML in november 2024. Ook de bedragen voor latere jaren zijn ramingen op basis
van de MEV.
Vraag 6
Kunt u een overzicht geven van de parameters in de algemene heffingskorting (ook voor
ouderen) voor de jaren 2025 tot en met 2028? Welke op- en afbouwtrajecten zijn er,
met welke grenzen en welke op- en afbouwpercentages?
Antwoord op vraag 6
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de verwachte parameters in de algemene
heffingskorting voor de jaren 2025 t/m 2028.
Parameters algemene heffingskorting 2025 t/m 2028
Tabel 3
2025
2026
2027
2028
Hoogte maximale AHK
3.068 euro
3.182 euro
3.275 euro
3.351 euro
Begin afbouw
28.406 euro
29.542 euro
30.615 euro
31.727 euro
Afbouwpercentage
– 6,337%
– 6,208%
– 6,097%
– 6,010%
Einde afbouw
76.817 euro
80.801 euro
84.333 euro
87.481 euro
Hoogte maximale AHK AOW’ers
€ 1.536
€ 1.583
€ 1.625
1.655 euro
Begin afbouw AOW’ers
€ 28.406
€ 29.542
€ 30.615
31.727 euro
Afbouwpercentage AOW’ers
– 3,170%
– 3,088%
– 3,025%
– 2,968%
Einde afbouw AOW’ers
€ 76.817
€ 80.801
€ 84.333
87.481 euro
De hoogte van de algemene heffingskorting wordt jaarlijks geïndexeerd met de tabelcorrectiefactor.
De tabelcorrectiefactor bedraagt 1,012 voor 2025. Voor latere jaren is de tabelcorrectiefactor
nog niet bekend. Voor de parameters in de tabel is daarom gebruikgemaakt van de verwachte
tabelcorrectiefactor voor de jaren 2026 t/m 2028 volgens de recente Macro Economische
Verkenning (MEV) van het CPB. Voor 2026 is daarnaast rekening gehouden met het slechts
voor 94,48% toepassen van de tabelcorrectiefactor in de inkomstenbelasting omdat de
stelpost fiscale regelingen en constructies uit het Hoofdlijnenakkoord nog niet is
ingevuld. In het Hoofdlijnenakkoord is een noodremafspraak opgenomen waarbij voor
het deel van de stelpost dat niet wordt gevuld de tabelcorrectiefactor wordt beperkt
om de derving op te vangen.
Het afbouwpunt van de algemene heffingskorting is met ingang van 2025 gekoppeld aan
de hoogte van het wettelijk minimumloon (WML). Het afbouwpunt is pas definitief na
vaststelling van het WML in november 2024. Ook het afbouwpunt in latere jaren is een
raming op basis van de MEV.
Het punt waarop de algemene heffingskorting volledig is afgebouwd, is gekoppeld aan
het aanvangspunt van het toptarief. In de periode 2025 t/m 2031 wordt het aanvangspunt
van het toptarief jaarlijks beleidsmatig verhoogd. Dit werkt door in het afbouwpercentage
en het eindpunt van de afbouw van de algemene heffingskorting.
Vraag 7
Welke parameters zijn er voorzien voor de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK)
in de jaren 2025 tot en met 2028?
Antwoord op vraag 7
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de verwachte parameters in de inkomensafhankelijke
combinatiekorting voor de jaren 2025 t/m 2028.
Parameters inkomensafhankelijke combinatiekorting 2025 t/m 2028
Tabel 4
2025
2026
2027
2028
Hoogte maximale IACK
2.986 euro
3.097 euro
3.028 euro
2.710 euro
Inkomensgrens start opbouw
6.145 euro
6.371 euro
6.555 euro
6.705 euro
Opbouwpercentage
11,45%
11,45%
11,45%
11,45%
Hoogte maximale IACK AOW’ers
1.495 euro
1.540 euro
1.502 euro
1.339 euro
Inkomensgrens start opbouw AOW’ers
6.145 euro
6.371 euro
6.555 euro
6.705 euro
Opbouwpercentage AOW’ers
5,728%
5,693%
5,678%
5,654%
De hoogte en de inkomensgrenzen van de IACK worden jaarlijks geïndexeerd met de tabelcorrectiefactor.
De tabelcorrectiefactor bedraagt 1,012 voor 2025. Voor latere jaren is de tabelcorrectiefactor
nog niet bekend. Voor de parameters in de tabel is daarom gebruikgemaakt van de verwachte
tabelcorrectiefactor voor de jaren 2026 t/m 2028 volgens de recente Macro Economische
Verkenning (MEV) van het CPB. Voor 2026 is daarnaast rekening gehouden met het slechts
voor 94,48% toepassen van de tabelcorrectiefactor in de inkomstenbelasting omdat de
stelpost fiscale regelingen en constructies uit het Hoofdlijnenakkoord nog niet is
ingevuld. In het Hoofdlijnenakkoord is een noodremafspraak opgenomen waarbij voor
het deel van de stelpost dat niet wordt gevuld de tabelcorrectiefactor wordt beperkt
om de derving op te vangen.
De IACK wordt met ingang van 2027 in 9 stappen afgebouwd tot 0 euro, voor alle ouders
die op basis van hun situatie recht hebben op IACK.
Vraag 8
Welke hoogte van de ouderenkorting, alleenstaande ouderenkorting en jonggehandicaptenkorting
is er voorzien voor 2025 tot en met 2028? Zitten daar nog andere wijzigingen in anders
dan de verhoging door een indexatie aan de hand van de tabelcorrectiefactor?
Antwoord op vraag 8
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de verwachte parameters in de ouderenkorting,
alleenstaande-ouderenkorting en jonggehandicaptenkorting voor de jaren 2025 t/m 2028.
Parameters ouderenkorting, alleenstaande-ouderenkorting en jonggehandicaptenkorting
2025 t/m 2028
Tabel 5
2025
2026
2027
2028
Hoogte maximale ouderenkorting
2.035 euro
2.110 euro
2.172 euro
2.222 euro
Start afbouw ouderenkorting
45.308 euro
46.978 euro
48.341 euro
49.453 euro
Afbouwpercentage ouderenkorting
– 15%
– 15%
– 15%
– 15%
Hoogte alleenstaande ouderenkorting
531 euro
551 euro
567 euro
581 euro
Hoogte jonggehandicaptenkorting
909 euro
943 euro
971 euro
994 euro
De hoogte en het afbouwpunt van de ouderenkorting en de hoogte van de alleenstaande-ouderenkorting
en jonggehandicaptenkorting worden jaarlijks geïndexeerd met de tabelcorrectiefactor.
De tabelcorrectiefactor bedraagt 1,012 voor 2025. Voor latere jaren is de tabelcorrectiefactor
nog niet bekend. Voor de parameters in de tabel is daarom gebruikgemaakt van de verwachte
tabelcorrectiefactor voor de jaren 2026 t/m 2028 volgens de recente Macro Economische
Verkenning (MEV) van het CPB. Voor 2026 is daarnaast rekening gehouden met het slechts
voor 94,48% toepassen van de tabelcorrectiefactor in de inkomstenbelasting omdat de
stelpost fiscale regelingen en constructies uit het Hoofdlijnenakkoord nog niet is
ingevuld. In het Hoofdlijnenakkoord is een noodremafspraak opgenomen waarbij voor
het deel van de stelpost dat niet wordt gevuld de tabelcorrectiefactor wordt beperkt
om de derving op te vangen.
Er zijn op dit moment geen beleidsmatige wijzigingen voorzien in deze heffingskortingen
voor de komende jaren.
Vraag 9
Welke parameters zijn er voor de zorgtoeslag in 2025 tot en met 2028 voorzien?
Antwoord op vraag 9
De parameters en berekeningswijze van de zorgtoeslag staan beschreven in de Wet op
de Zorgtoeslag. Voor de berekening van de hoogte van de zorgtoeslag wordt gekeken
naar het verschil tussen de normpremie voor een verzekerde en de standaardpremie in
dat jaar. De standaardpremie is de geraamde gemiddelde nominale premie voor een zorgverzekering
vermeerderd met het geraamde gemiddelde eigen risico. Voor een verzekerde met een
partner wordt daarbij tweemaal de standaardpremie in aanmerking genomen; in dat geval
worden de verzekerde en zijn partner voor de toepassing van deze wet geacht gezamenlijk
één aanspraak te hebben. De normpremie bedraagt een percentage van het drempelinkomen
in het berekeningsjaar, vermeerderd met een percentage van het toetsingsinkomen van
de verzekerde in dat jaar voorzover dat toetsingsinkomen het drempelinkomen te boven
gaat. Het drempelinkomen is gelijk aan het Wettelijk minimumloon (WML). Voor een verzekerde
met een partner wordt daarbij het gezamenlijke toetsingsinkomen in aanmerking genomen.
De onderstaande tabel geeft de parameters van de zorgtoeslag weer voor 2025 t/m 2028.
Tabel 6 Parameters voor de zorgtoeslag in 2025 tot en met 2028
Percentage van het drempelinkomen
Percentage van het toetsingsinkomen voor zover dat het drempelinkomen te boven gaat
Berekeningsjaar
Zonder partner
Met partner
Zonder partner
Met partner
2025
1,896%
4,273%
13,700%
13,700%
2026
1,911%
4,288%
13,730%
13,730%
2027
1,926%
4,303%
13,760%
13,760%
2028
1,941%
4,318%
13,790%
13,790%
In de augustusbrief is aangekondigd dat de normpercentages van de zorgtoeslag met
0,002%-punt stijgen per 2025 ter dekking van een aanpassing van het partnerbegrip
in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen. Omdat de AMvB die deze wijziging
regelt nog niet volledig is afgerond wijken de genoemde percentages in de bovenstaande
tabel af van de percentages zoals die op dit moment genoemd staan in de Wet op de
zorgtoeslag.
Vraag 10
Welke parameters zijn er voor de huurtoeslag in de jaren 2025 tot en met 2028 voorzien?
Antwoord op vraag 10
Voor 2024 en 2025 is in de Nationale Prestatieafspraken afgesproken dat de huurstijging
voor zittende huurders de Cao-loonontwikkeling volgt. De daaropvolgende jaren wordt
uitgegaan van de inflatie volgende huurprijsontwikkeling. De huurontwikkeling wordt
gecorrigeerd voor de effecten van harmonisatie en renovatie. Dit resulteert in de
volgende huurtoeslagparameters.
Tabel 7 Huurtoeslagparameters
Parameters
2024
2025
2026
2027
2028
Inflatie
2,9
2,8
2,4
2,3
2,3
Cao-loonontwikkeling
5,7
3,8
3,7
3,6
3,5
Koppelingspercentage CPB
7,4
5,0
3,8
3,6
3,6
Huurontwikkeling
6,0
5,9
3,1
2,6
2,5
Werkloosheid
380.000
405.000
435.000
455.000
475.000
Vraag 11
Welke parameters zijn er voor het kindgebonden budget in de jaren 2025 tot en met
2028 voorzien?
Antwoord op vraag 11
De exacte parameters voor het kindgebonden budget in de jaren 2025 tot en met 2028
zijn nog niet beschikbaar. Dat komt doordat de parameters jaarlijks worden geïndexeerd
en waarden van toekomstige jaren nog niet definitief zijn vastgesteld. De indexatie
van de kindbedragen wordt jaarlijks op basis van de macro-economische verkenning (MEV)
van het CPB vastgesteld voor het daaropvolgende jaar. Voor de beantwoording van deze
vraag is voor de verwachte indexatie van de WKB-tarieven gebruik gemaakt van de prognoses
uit de MEV 2025 van het CPB.
Zie in onderstaande tabel een (voorlopig) overzicht van hoe de parameters in het kindgebonden
budget zich naar verwachting ontwikkelen in de komende jaren.
Tabel 8 Overzicht (voorlopige) WKB-tarieven in de periode 2024 t/m 2028 (in lopende
prijzen, bedragen in euro)
Tarieven WKB
2024
2025
2026
2027
2028
1e kindbedrag
2.436
2.511
2.605
2.750
2.864
2e kindbedrag e.v.
2.436
2.511
2.605
2.750
2.864
Verhoging 12–15 jarigen
694
703
731
753
771
Verhoging 16–17 jarigen
924
936
973
1.002
1.026
Alleenstaande ouderkop
3.480
3.389
3.449
3.550
3.610
Inkomen afbouwgrens alleenstaande
26.819
28.406
29.542
30.615
31.727
Inkomen afbouwgrens paren
35.849
37.545
39.038
40.387
41.724
Inkomen afbouwpercentage
6,75%
7,10%
7,60%
8,05%
8,50%
Vermogen afbouwgrens alleenstaande
140.213
141.896
147.430
151.706
155.196
Vermogen afbouwgrens paren
177.301
179.429
186.427
191.834
196.247
Vraag 12
Welke parameters zijn er voor de kinderbijslag in de jaren 2025 tot en met 2028 voorzien?
Antwoord op vraag 12
De parameters voorzien in de kinderbijslag in de jaren 2025 t/m 2028 zien er als volgt
uit:
Tabel 9 Parameters voorzien in de kinderbijslag 2025–2028
Bedragen in euro per kind per kwartaal
2024
2025
2026
2027
2028
1e en 2e kwartaal
0 t/m 5 jaar
291,49
300,16
306,47
313,32
6 t/m 11 jaar
353,95
364,48
372,14
380,46
12 t/m 17 jaar
416,41
428,80
437,81
447,59
3e en 4e kwartaal
0 t/m 5 jaar
281,69
291,99
300,19
307,36
314,32
6 t/m 11 jaar
342,05
354,56
364,52
373,22
381,67
12 t/m 17 jaar
402,41
417,12
428,84
439,08
449,03
De indexatie van de kindbedragen is gebaseerd op de ontwikkeling van de consumentenprijsindex
(CPI). In bovenstaande tabel is uitgegaan van de verwachte CPI uit de meest recente
Centraal Planbureau prognose (Macro Economische Verkenning 2025). Deze bedragen kunnen
veranderen als gevolg van een verandering van de CPI. In het najaar van 2024 worden
de bedragen voor de eerste helft van 2025 vastgesteld, naar aanleiding van de laatste
consumentenprijsindex in oktober.
Vraag 13
Kunt u de berekening van de tabelcorrectiefactor uiteenzetten? Zijn hier nog beleidsmatige
aanpassingen in geweest?
Antwoord op vraag 13
De tabelcorrectiefactor is de verhouding van het gemiddelde van de prijsindexcijfers
van de achttiende tot en met de zevende aan het kalenderjaar voorafgaande maand, tot
het gemiddelde van de prijsindexcijfers van de dertigste tot en met de negentiende
aan het kalenderjaar voorafgaande maand.
Concreet betekent dit dat de indexatie voor 2025 gebaseerd is op de inflatiecijfers
van juli 2023 tot en met juni 2024 ten opzichte van de inflatiecijfers van juli 2022
tot en met juni 2023. Daarbij wordt de afgeleide consumentenprijsindex (CPI) gebruikt
van het CBS. Deze is gelijk aan de gewone CPI, exclusief het effect van veranderingen
in de tarieven van productgebonden belastingen (zoals bijvoorbeeld de btw) en subsidies.
De tabelcorrectiefactor kan op zichzelf niet beleidsmatig aangepast worden. Wel kan
ervoor worden gekozen om bij de indexatie van bepaalde bedragen in belastingwetgeving
de tabelcorrectiefactor niet (of beperkt) toe te passen. Feitelijk komt dit neer op
een beleidsmatige verlaging van die betreffende bedragen.
Vraag 14
Kunt u een overzicht geven van de middelen die gereserveerd stonden voor de verschillende
tranches van het nationaal groeifonds en hoe deze middelen zijn ingezet? Welke geldstromen
zijn er?
Antwoord op vraag 14
Voor het Nationaal Groeifonds (NGF) was een initieel budget van 20 miljard euro beschikbaar
voor vijf rondes. Er zijn drie indieningsrondes geweest. Er is over 50 projecten positief
besloten. Hiermee is een bedrag van 11,2 miljard euro gemoeid: 6,3 miljard euro aan
toekenningen, 3,5 miljard euro aan voorwaardelijke toekenningen en een bedrag van
1,4 miljard euro aan reserveringen. De initieel geplande rondes vier en vijf gaan
niet door vanwege het besluit dat is opgenomen in het Hoofdlijnenakkoord 2024. In
tabel 10 is de ontwikkeling van het NGF-budget opgenomen. In tabel 11 is de huidige
verdeling van de middelen per project opgenomen.
Tabel 10 Overzicht ontwikkeling NGF-budget (in miljoenen euro's)
Initieel budget
20.000,0
Departementale route
Toegekend
– 6.191,6
Voorwaardelijk toegekend
– 3.493,0
Gereserveerd
– 1.386,1
Subsidieroute
Toegekend
– 140,7
Apparaatskosten
– 56,8
Overige mutaties
Loon- en prijsbijstelling 2022
697,1
Loon- en prijsbijstelling 2023
908,7
Loon- en prijsbijstelling 2024
890,6
Terugboeking naar NGF 2024
1,6
Verlaging Voorjaarsnota 2022
– 660,0
Verlaging APB 2023
– 381,0
Verlaging Voorjaarsnota 2023
– 451,4
Verlaging Miljoenennota 2024
– 115,0
Verlaging amendement Belastingplan 2024
– 1.212,0
Verlaging Voorjaarsnota 2024
– 1.279,0
Verlaging Hoofdlijnenakkoord 2025
– 6.829,9
Overheveling project Rail Gent-Terneuzen naar Mobiliteitsfonds
– 103,3
Overheveling/afboeking NGF ACS/BES
– 130,0
Nog beschikbaar
68,3
Tabel 11 Verdeling middelen per project (in miljoenen euro's)
Artikel
Ronde
Project
Departement
Gereserveerd
Voorw. toegekend
Toegekend
1
1
Leeroverzicht & Skills
OCW | SZW
44,7
1
1
Nationaal Onderwijslab AI
EZ
51,1
91,5
1
2
Collectief laagopgeleiden en laaggeletterden
OCW
42,6
7,6
1
2
Digitaal Onderwijs Goed Geregeld
OCW
34,3
1
2
Impuls Open Leermateriaal
OCW
38,0
40,0
1
2
Nationale LLO Katalysator
OCW
225,0
167,0
1
2
Npuls
OCW
420,0
140,0
1
2
Ontwikkelkracht
OCW
231,2
101,2
1
2
Opschaling publiek private samenwerking in het beroepsonderwijs
EZ
57,4
152,6
1
3
Creative Industries Immersive Impact Coalition (CIIIC)
OCW
97,7
102,3
1
3
DUTCH
VWS
84,0
48,0
1
3
Innovatieprogramma Onderwijshuisvesting
OCW
359,5
124,2
1
3
Techkwadraat
OCW
205,8
145,8
1
3
Meer Uren Werkt!
SZW
45,0
30,0
1
3
Nationale Aanpak Professionalisering Leraren
OCW
86,5
73,1
2
1
AiNed
EZ
189,0
2
1
Health-RI
EZ
69,0
2
1
QuantumDeltaNL
EZ
614,9
2
1
RegMed XB
EZ
56,3
2
2
Biotech Booster
OCW
196,4
49,6
2
2
Cellulaire agricultuur
LVVN
60,0
2
2
Circular Plastics NL
KGG
53,0
167,0
2
2
CropXR
LVVN
21,5
20,8
2
2
De revolutie van zelfdenkende moleculaire systemen
OCW
96,9
2
2
Digitale Infrastructuur en Logistiek
I&W
51,1
2
2
Dutch Metropolitan Innovations
I&W | BZK
85,0
2
2
Einstein Telescope
OCW
870,0
42,0
2
2
Groeiplan Watertechnologie
I&W
135,0
2
1 en 2
GroenvermogenNL
KGG
297,0
541,0
2
2
Luchtvaart in Transitie
I&W
46,2
337,2
2
2
Nieuwe Warmte Nu!
KGG
200,0
2
2
NL2120, het groene verdienvermogen van Nederland
I&W
40,0
70,0
2
2
NXTGEN HIGHTECH
EZ
449,9
2
2
Oncode Accelerator
EZ
164,0
161,0
2
2
PharmaNL
VWS
79,0
2
2
Photondelta
EZ
204,6
266,6
2
2
Toekomstbestendige leefomgeving
BZK
40,0
60,0
2
2
Werklandschappen van de toekomst
BZK
26,2
2
2
Zero-emissie binnenvaart batterij-elektrisch
I&W
50,2
2
3
6G Future Network Services
EZ
142,0
61,0
2
3
Biobased Circular
KGG
236,0
102,0
2
3
SolarNL
KGG
277,0
135,0
2
3
CPBT
LVVN
69,5
55,0
2
3
Holomicrobioom
LVVN
140,0
60,0
2
3
Maritiem Masterplan
I&W
210,0
2
3
Material Independence & Circular Batteries
EZ
138,1
157,9
2
3
POLARIS
DEF
101,7
2
3
Re-Ge-NL
LVVN
129,0
Totaal
1.386,1
3.493,0
6.191,6
Vraag 15
Hoe hoog wordt de netto AOW-uitkering voor alleenstaanden naar verwachting per 1 januari
2025? En hoe hoog voor koppels? Wat zijn de brutobedragen?
Antwoord op vraag 15
De AOW-normbedragen per 1 januari 2025 worden in de komende maanden vastgesteld. De
verwachte maandbedragen op basis van de Macro Economische Verkenning 2025 van het
Centraal Planbureau (inclusief vakantiegeld) zijn op dit moment:
Tabel 12 Verwachte maandbedragen AOW
Bedragen per 1 jan 2025 x €
Netto
Bruto
AOW-50% voor paren
1.093,94
1.154,68
AOW-70% voor alleenstaanden
1.594,83
1.683,38
Vraag 16
Hoe hoog is de netto AOW-uitkering voor alleenstaanden en voor koppels per 1 januari
2025 exclusief de indexatie vanwege de koppeling met het minimumloon? Wat zijn de
brutobedragen? Wat zijn dus de gevolgen voor deze bedragen puur op basis van de fiscale
wijzigingen?
Antwoord op vraag 16
Indien de indexatie van de AOW-normbedragen vanwege de koppeling met het minimumloon
achterwege wordt gelaten, worden de maandbedragen (inclusief vakantiegeld) per 1 januari
2025 naar verwachting:
Tabel 13 Maandbedragen AOW per 1 januari 2025 zonder indexatie normbedragen
Bedragen per 1 jan 2025 x €
Netto
Bruto
AOW-50% voor paren
1.068,62
1.127,95
AOW-70% voor alleenstaanden
1.559,72
1.646,32
Ten opzichte van de huidige maandbedragen (inclusief vakantiegeld) per 1 juli 2024
stijgen de bedragen als gevolg van de fiscale wijzigingen:
Tabel 14 Verschil maandbedragen per 1 januari 2025 en maandbedragen per 1 juli 2024
Verschil met bedragen per 1 juli 2024 x €
Netto
Bruto
AOW-50% voor paren
10,17
10,02
AOW-70% voor alleenstaanden
4,52
3,73
Vraag 17
Hoeveel mensen met een AOW-uitkering hebben helemaal geen aanvullend pensioen? Hoeveel
daarvan zijn alleenstaand en hoeveel hebben een partner? Hoeveel AOW'ers hebben een
aanvullend pensioen van maximaal € 300 (bruto) per maand? Hoeveel € 500? En hoeveel
€ 1.000?
Antwoord op vraag 17
Het CBS laat in Materiële Welvaart in Nederland 2024 zien dat 92,7% van de mannen
en 71% van de vrouwen boven de AOW-leeftijd een aanvullend pensioen heeft in 2022.
Onderstaande tabel toont een uitsplitsing van het percentage AOW’ers met een aanvullend
pensioen met en zonder partner in 2022.
Tabel 15 Percentage AOW'ers met aanvullend pensioen
Totaal
Zonder partner
Met partner
Man
92,7%
89,2%
93,9%
Vrouw
71%
85,9%
58,5%
Het CBS toont geen gegevens over de precieze verdeling van aanvullende pensioenen.
Het mediane aanvullend pensioen bedraagt 14.700 euro voor mannen en 6.400 euro voor
vrouwen boven de AOW-leeftijd met een aanvullend pensioen.
Vraag 18
Wat is het geïsoleerde effect van de voorgestelde maatregel met betrekking tot de
algemene heffingskorting en de daaraan gekoppelde verlaging van het eerste schijftarief
in box 1 op het netto-inkomen en de koopkracht van verschillende inkomensgroepen?
Met andere woorden: hoeveel hoger of lager zouden het netto-inkomen en de koopkracht
van verschillende groepen uitpakken als de algemene heffingskorting niet zou worden
verlaagd (en dus 335 euro hoger uit zou pakken) en het eerste schijftarief minder
verlaagd zou worden zodat de totale budgettaire gevolgen gelijk zijn?
Antwoord op vraag 18
Het verlagen van de algemene heffingskorting met 335 euro in 2025 heeft een budgettaire
opbrengst van circa 2,8 miljard euro in 2025. Als deze verlaging wordt teruggedraaid,
moet het belastingtarief in de eerste schijf in dat jaar met 0,77%-punt verhoogd worden
naar 36,59% in 2025 om de totale budgettaire gevolgen van het koopkrachtpakket gelijk
te laten blijven.
Onderstaande tabel toont de inkomenseffecten van deze wijziging in 2025
Tabel 16
Inkomensgroep
Iedereen
1e (<=111% WML)
0,9%
2e (111–177% WML)
0,3%
3e (177–270% WML)
0,0%
4e (270–400% WML)
– 0,1%
5e (>400% WML)
– 0,3%
Inkomensbron
Werkenden
– 0,1%
Uitkeringsgerechtigden
0,8%
Gepensioneerden
0,5%
Huishoudtype
Tweeverdieners
0,0%
Alleenstaanden
0,2%
Alleenverdieners
0,0%
Kinderen
Huishoudens met kinderen
– 0,1%
Huishoudens zonder kinderen
0,0%
Alle huishoudens
0,0%
Voor een belastingplichtige met een bruto loon van 30.000 euro leidt de wijziging
tot een toename van het netto inkomen met 104 euro in 2025.
Vraag 19
Waarom staan de maatregelen rondom de 30%-regeling en de overdrachtsbelasting niet
in het Belastingplan 2025? Worden deze pas in het Belastingplan 2026 opgenomen?
Antwoord op vraag 19
Zoals is toegelicht in de aanbiedingsbrief bij het pakket Belastingplan3 bevat het pakket vrijwel alle maatregelen waarover in augustus is besloten om de
koopkracht van burgers te versterken en de extra uitgaven of gederfde inkomsten te
dekken. Een deel van die maatregelen, o.a. de maatregelen rondom de 30%-regeling en
de overdrachtsbelasting, konden niet tijdig voor indiening bij de Tweede Kamer afgerond
worden. Daarom worden deze maatregelen opgenomen in een nota van wijziging op het
wetsvoorstel Belastingplan 2025. Omdat het kabinet er waarde aan hecht dat de maatregelen
goed uitgewerkt worden, een gedegen uitvoeringstoets wordt opgesteld en ook de Raad
van State gelegenheid krijgt om een advies uit te brengen, zal deze nota van wijziging
enige tijd vragen. Beoogd is om deze nota van wijziging in de week voorafgaand aan
het eerste wetgevingsoverleg van het Belastingplan 2025 op maandag 21 oktober aan
uw Kamer te versturen.
Vraag 20
Kunnen cijfermatig in een tabel alle verschillen worden uiteengezet tussen de budgettaire
reeksen in de budgettaire bijlage van het Hoofdlijnenakkoord en de Miljoenennota?
Antwoord op vraag 20
Met het hoofdlijnenakkoord (HLA) zijn afspraken gemaakt over de financiën van de Rijksbegroting.
Deze afspraken zijn opgenomen in de budgettaire bijlage van het HLA. De Miljoenennota
2025 verwerkt het HLA en de begroting en vormt daarmee de Startnota van het kabinet.
Als onderdeel van het reguliere begrotingsproces zijn bij de augustusbesluitvorming
nieuwe aanpassingen aan de begroting doorgevoerd. Dit betreft onder andere het verwerken
van de nieuwe uitvoeringsinformatie van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Daarnaast zijn bij de augustusbesluitvorming
kasschuiven doorgevoerd om de begrotingen in een realistischer ritme te plaatsen.
Ook heeft in augustus besluitvorming plaatsgevonden over de lasten en de koopkracht,
waaronder de tegenvaller in box 3. Onderdeel hiervan was de uitwerking van diverse
maatregelen uit het HLA.
Bovenstaande gebruikelijke bijstelling van de rijksbegroting heeft geleid tot een
substantieel aantal (technische) mutaties ten opzichte van de budgettaire bijlage
van het HLA. De wijzigingen van de departementale begrotingen worden toegelicht in
de Verticale Toelichting bij de Miljoenennota en de toelichtingen op de begrotingstukken
behorend bij de departementale begrotingen. De maatregelen in het inkomstenkader worden
integraal toegelicht in paragraaf 2.3 van de Miljoenennota en bijlage 4.
Vraag 21
Hoe verhoudt het totale begrotingssaldo van gemeenten volgens hun eigen begrotingen
zich tot het geraamde EMU-saldo decentrale overheden in de Miljoenennota?
Antwoord op vraag 21
De basisraming van het saldo van lokale overheden wordt overgenomen van het CPB. De
basisraming is gebaseerd op het gemiddelde saldo van medeoverheden van de afgelopen
10 jaar (2014 t/m 2023). Daarnaast is er een aantal beleidsafslagen: zo veronderstelt
het CPB dat er oplopende tekorten zijn in de Wmo en Jeugdzorg als gevolg van stijgende
kosten. De beleidsafslagen van het CPB worden niet overgenomen, omdat de oplopende
kosten voor bijvoorbeeld jeugdzorg niet automatisch leiden tot een slechter saldo
voor medeoverheden. Zij moeten immers een sluitende begroting op baten-lastenbasis
hebben, hiervoor hebben zij ook de lokale autonomie om tot een sluitende meerjarenbegroting
te komen.
Het begrotingssaldo van gemeenten is daarmee ook niet vergelijkbaar met het EMU-saldo.
Het begrotingssaldo van gemeenten is het saldo van baten en lasten, terwijl het EMU-saldo
tot stand komt op transactiebasis. Een gemeentelijke investering heeft bijvoorbeeld
invloed op het EMU-saldo van het betreffende jaar, maar wordt voor de loop van de
afschrijvingstermijn als lasten geboekt op het begrotingssaldo van baten en lasten
van de gemeenten. Hierdoor is het EMU-saldo (transactiebasis) en het begrotingssaldo
van gemeenten (baten-lasten) niet vergelijkbaar.
Vraag 22
Wat is het gemiddelde en totale begrotingssaldo van gemeenten in 2026 op basis van
hun eigen begrotingen?
Antwoord op vraag 22
Gemeenten stellen in het najaar de begroting vast voor het volgende jaar. Het CBS
publiceert op basis van de door de gemeenteraad vastgestelde begroting het saldo van
baten en lasten in maart van het betreffende begrotingsjaar. Het CBS publiceert deze
cijfers dus niet voor meerdere jaren. De meest recent beschikbare informatie is daarmee
2024. In de Miljoenennota is de raming voor medeoverheden gebaseerd op het gemiddelde
saldo van lokale overheden van de afgelopen 10 jaar (2014 t/m 2023) en komt voor 2026
uit op –0,1% bbp.
Vraag 23
Klopt het dat de ouderenkorting niet meegerekend wordt bij de brutering van de AOW-uitkering?
Waarom is dat zo? Hoe valt dit te rijmen met Artikel 9, lid 5 van de Algemene Ouderdomswet,
en specifiek de tekst «rekening houdend met de toepasselijke heffingskortingen voor
een persoon van de pensioengerechtigde leeftijd en ouder»?
Antwoord op vraag 23
Het klopt dat de ouderenkorting niet meegerekend wordt bij de brutering van de AOW-uitkering.
Als dat wel zo zou zijn, dan leidt een verhoging van de ouderenkorting direct tot
een even grote verlaging van de bruto AOW-uitkering. In dat geval zou een AOW-gerechtigde
zonder aanvullend pensioen niet profiteren van een hogere ouderenkorting. In de memorie
van toelichting bij de Aanpassingswet Wet Inkomstenbelasting 2001 is toegelicht dat
de ouderenkorting (en de toenmalige aanvullende ouderenkorting) «losstaande bedragen
vormen die niet in de brutering worden betrokken».
Vraag 24
Hoeveel geld heeft u opgenomen voor de aanbevelingen van de PEFD? (Aangezien de Kamer
heeft uitgesproken het hele rapport te willen overnemen)
Antwoord op vraag 24
Het kabinet werkt aan de kabinetsreactie op het rapport van de Parlementaire enquêtecommissie
Fraudebeleid en Dienstverlening. In deze kabinetsreactie zal inhoudelijk worden ingegaan
op de opvolging van de aanbevelingen en de mogelijke budgettaire gevolgen. Het streven
is om de kabinetsreactie voor het kerstreces naar de Kamer te sturen.
Vraag 25
Welke maatregelen worden genomen om de regeldruk in Nederland af te laten nemen (per
departement)?
Antwoord op vraag 25
Het kabinet spant zich in om met name overbodige regeldruk tegen te gaan en om het
naleven van regels makkelijker te maken. Hiervoor introduceert het kabinet de wettelijke
verplichting om het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) structureel en vroegtijdig
te betrekken bij de voorbereiding van nieuwe regelgevingsvoorstellen die naar verwachting
grote gevolgen hebben voor de regeldruk. Het kabinet zal hiertoe dit najaar een nota
van wijziging indienen op het voorliggende wetsvoorstel tot wijziging van de Instellingswet
Adviescollege toetsing regeldruk. Het uitgangspunt is dat adviezen van de ATR zwaarwegend
zijn en in principe worden overgenomen. Met name bij een kritisch oordeel (dictum 3
of 4) dient de verantwoordelijke Minister inzichtelijk te maken op welke punten en
met welke zwaarwegende gronden is afgeweken van het advies. Daarnaast zet het kabinet
geen nieuwe nationale koppen op Europees beleid. Ook wordt gekeken naar bestaande
koppen, uiteraard met behoud van doelbereik en met oog voor de consequenties ervan.
Tot slot gaat het kabinet in gesprek met toezichthouders en handhavers over hoe de
regeldruk kan worden verminderd en wordt de Bedrijfseffectentoets (BET) verder aangescherpt.
Deze maatregelen gelden voor alle departementen.
Vraag 26
Kan er een overzicht gegeven worden van regelingen c.q. budgetten die bij de groep
uitkeringsgerechtigden terecht komen en die niet in de koopkrachtplaatjes zijn of
worden meegenomen, inclusief regelingen c.q. budgetten op lokaal en provinciaal niveau?
Antwoord op vraag 26
Helaas is dat niet mogelijk, omdat het kabinet hier geen overzicht van heeft. Het
uitgangspunt is echter dat alle regelingen die het inkomen van mensen beïnvloeden
in principe worden meegenomen in de koopkrachtberekeningen, tenzij dat niet mogelijk
is. Voor sommige inkomensbestanddelen geldt bijvoorbeeld dat er geen goede informatie
beschikbaar is op huishoudniveau. Voor de meeste landelijke regelingen geldt echter
dat zij zijn meegenomen in het koopkrachtbeeld. Lokale (en provinciale) regelingen
worden in principe niet meegenomen in de koopkrachtberekeningen vanwege verschillende
redenen. In de eerste plaats heeft het kabinet geen volledig overzicht van alle lokale
(of provinciale) regelingen. In de tweede plaats bestaan er grote verschillen tussen
gemeenten qua invulling en voorwaarden van lokale regelingen, waardoor niet goed is
vast te stellen welke mensen recht hebben op welke regeling en de waarde daarvan.
In de derde plaats is het niet altijd goed mogelijk om de (geldelijke) waarde van
lokale regelingen vast te stellen (bijvoorbeeld bij naturaregelingen). Vanwege deze
redenen worden lokale regelingen in principe niet meegenomen. Meer toelichting op
de keuzes om bepaalde regelingen wel/niet mee te nemen in de koopkrachtberekeningen
is te vinden in een achtergronddocument van het CPB, getiteld MIMOSI: Microsimulatiemodel
voor belastingen, sociale zekerheid, loonkosten en koopkracht. Een uitzondering hierop
is de energietoeslag in 2022 en 2023: deze regeling gold voor een substantieel aantal
huishoudens, en bovendien was de hoogte van de energietoeslag in de meeste gemeenten
gelijk, waardoor het mogelijk was om de regeling bij uitzondering wel mee te nemen
in de koopkrachtcijfers.
Vraag 27
Kan aangegeven worden voor welke voornemens c.q. acties uit het regeerprogramma nog
geen dan wel onvoldoende dekking is?
Antwoord op vraag 27
Voor de financiële consequenties van het Regeerprogramma is de Miljoenennota leidend,
die tevens dient als Startnota van het kabinet. Dit betekent dat alle doelen en voorstellen
uit het Regeerprogramma moeten worden gedekt binnen de extra middelen die met het
Hoofdlijnenakkoord voor specifieke onderwerpen zijn gereserveerd en anders binnen
de bestaande middelen op de departementale begrotingen. Aan de lastenkant wordt vastgehouden
aan de beleidsmatige ontwikkeling zoals in de Miljoenennota gepresenteerd. Beleidsmatige
afwijkingen daarvan dienen gecompenseerd te worden. Dit geldt ook voor lastenverzwaringen
uit het Hoofdlijnenakkoord die als gevolg van beleidskeuzes niet worden gerealiseerd.
Vraag 28
Kan er een financiële vertaling van het regeerprogramma geleverd worden?
Antwoord op vraag 28
Voor de financiële consequenties van het Regeerprogramma is de Miljoenennota leidend,
die tevens dient als Startnota van het kabinet. Dit betekent dat alle doelen en voorstellen
uit het Regeerprogramma moeten worden gedekt binnen de extra middelen die met het
Hoofdlijnenakkoord voor specifieke onderwerpen zijn gereserveerd en anders binnen
de bestaande middelen op de departementale begrotingen. Aan de lastenkant wordt vastgehouden
aan de beleidsmatige ontwikkeling zoals in de Miljoenennota gepresenteerd. Beleidsmatige
afwijkingen daarvan dienen gecompenseerd te worden. Dit geldt ook voor lastenverzwaringen
uit het Hoofdlijnenakkoord die als gevolg van beleidskeuzes niet worden gerealiseerd.
Vraag 29
Kunt u de ontwikkeling van de AIQ en de WIQ ook uitdrukken in absolute bedragen in
plaats van %bbp? Kunt u dit doen voor de periode 1980–2024?
Antwoord op vraag 29
De figuur laat de arbeidsinkomensquote (AIQ) en de winstquote (WIQ) zien over de periode
1995–2023, verrekend naar absolute bedragen. De reeksen zijn op basis van werkelijke
prijzen en dus niet gecorrigeerd voor inflatie. De methodiek van het CBS is gereviseerd
vanaf 1995. De datareeks over de periode 1980–1995 is daarom moeilijk te vergelijken
met de reeks vanaf 1995. Het CBS heeft nog geen data voor 2024. Volgens de MEV-raming
van het CPB zal de AIQ zich iets herstellen in 2024.
Figuur 1
Vraag 30
Wat gebeurt er als de OCW-begroting van 2025 wordt weggestemd? Klopt het dat dan de
begroting van 2024 leidend is, en dat er dan dus niet bezuinigd hoeft te worden?
Antwoord op vraag 30
Middels de ontwerpbegroting legt het kabinet een voorstel ter autorisatie voor aan
het parlement. De door het parlement geautoriseerde begroting geldt als een maximum.
De vakminister mag dus niet meer uitgeven dan de geautoriseerde bedragen, maar wel
minder. Een ontwerpbegroting kan conform de Grondwet alleen op Prinsjesdag worden
ingediend. Dit betekent dat wanneer een ontwerpbegroting 2025 wordt weggestemd er
voor het jaar 2025 geen begroting is. Het kabinet kan dus geen nieuwe of suppletoire
begrotingen voor 2025 indienen. Het indienen van een nieuwe ontwerpbegroting kan dus
ook pas op Prinsjesdag 2025.
Wanneer een ontwerpbegroting wordt aangehouden en daarmee niet op 1 januari van het
jaar waarop de begrotingswet betrekking heeft in werking kan treden, mag de vakminister
het lopend beleid uit die begroting tijdelijk met terughoudendheid in uitvoering nemen.
Gelet op tijdelijkheid is het van belang dat er snel een geautoriseerde begroting
is om de rijksuitgaven rechtmatig te kunnen doen. Met lopend beleid wordt beleid bedoeld
dat reeds door het parlement door middel van de begroting van het voorafgaande jaar
is geaccordeerd of waarover het parlement reeds is geïnformeerd (artikel 2.25 Comptabiliteitswet
2016).
Het aanhouden van een ontwerpbegroting 2025, waardoor deze niet op 1 januari van het
jaar waarop de begrotingswet betrekking heeft in werking kan treden, betekent ook
dat in 2025 geen nieuw beleid kan worden uitgevoerd, tenzij uitstel van die uitvoering naar het oordeel van de
vakminister niet in het belang van het Rijk is en de vakminister de Staten-Generaal
daarover heeft geïnformeerd.
Vraag 31
Stemt de Kamer alleen over de bedragen van de begroting van 2025 (bijvoorbeeld: wetstekst
bij begroting OCW 2025) of ook al over ingeboekte bezuinigingen voor 2026 en verder
(memorie van toelichting bij Begroting OCW 2025)?
Antwoord op vraag 31
Uw Kamer autoriseert alleen de begrotingsstaat met bijbehorende verplichtingen, uitgaven
en ontvangsten (artikel 2.3 en 2.5 Comptabiliteitswet 2016) voor het jaar 2025. De
meerjarige doorwerking in de verplichtingen, uitgaven en ontvangsten worden ter invulling
van het informatierecht van uw Kamer opgenomen in de ontwerpbegrotingen, maar zijn
geen onderwerp van parlementaire autorisatie bij de behandeling van begroting 2025.
Vraag 32
Houdt het kabinet vast aan de doelstelling van 55% CO2-reductie in 2030? Zo ja, is het huidige kabinetsbeleid voldoende om dit doel te bereiken?
Antwoord op vraag 32
Het kabinet en het Ministerie van Klimaat en Groene Groei (KGG) als beleidsverantwoordelijk
departement houden vast aan de doelstelling van 55% CO2-reductie in 2030 ten opzichte van 1990, zoals vastgelegd in de Klimaatwet. Op 24 oktober
komt de Klimaat en Energieverkenning (KEV) van het Planbureau voor de Leefomgeving
(PBL) uit. Uit de KEV zal blijken of het huidige kabinetsbeleid voldoende is om dit
doel te bereiken. Indien dit niet het geval blijkt, zal het kabinet in het voorjaar
van 2025 alternatief beleid vaststellen binnen de bestaande budgettaire kaders.
Vraag 33
Houdt het kabinet vast aan de doelstelling van halvering stikstofuitstoot in 2030?
Zo ja, is het huidige kabinetsbeleid voldoende om dit doel te bereiken?
Antwoord op vraag 33
Het kabinet committeert zich aan de verplichtingen die volgen uit de (inter)nationale
wet- en regelgeving ten aanzien van natuur, biodiversiteit en klimaat. Uit rapportages
van de kennisinstellingen bleek eerder dit jaar dat het gevoerde beleid nog onvoldoende
was om de stikstofdoelstellingen in te vullen. Dit kabinet komt met een andersoortige
aanpak. Met betrekking tot stikstof werkt het kabinet aan een juridisch houdbaar alternatief
in plaats van sturen op de Kritische Depositiewaarde (KDW) waarmee de huidige omgevingswaarden
voor stikstofdepositie in de Omgevingswet kunnen worden vervangen. In het Hoofdlijnenakkoord
is 5 mld. euro beschikbaar gesteld voor de agrarische sector en 500 mln. euro structureel
voor agrarisch natuurbeheer, het kabinet zal de komende periode nader invulling geven
aan de inzet van deze middelen. Voorts werkt het kabinet onder andere aan een uitvoeringsgerichte
en gebiedsspecifieke aanpak die in plaats komt van het NPLG. De Minister van Landbouw,
Visserij, Voedselzekerheid en Natuur stuurt de eerste richting van deze aanpak voor
het einde van 2024 naar de Kamer. De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid
en Natuur dient dit beleid te realiseren binnen de bestaande financiële kaders.
Vraag 34
Houdt het kabinet vast aan de doelstelling van 5% biologische landbouwgrond in 2030?
Zo ja, is het huidige kabinetsbeleid voldoende om dit doel te bereiken?
Antwoord op vraag 34
De ambitie van het kabinet is om in 2030 op 15% van het landbouwareaal biologisch
te produceren, conform het op 19 december 2022 gepubliceerde actieplan. Om dit te
bereiken is het belangrijk dat de vraag van consument en markt toeneemt. Hiertoe is
meerjarig 50 miljoen extra vrijgemaakt voor de ontwikkeling van de markt. Het kabinet
waakt over de uitvoering van het actieplan houdt de ontwikkelingen nauwgezet in de
gaten en stuurt bij waar nodig. De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid
en Natuur dient dit beleid te realiseren binnen de bestaande financiële kaders.
Vraag 35
Houdt het kabinet vast aan de doelstelling van 50% minder grondstoffengebruik in 2030?
Zo ja, is het huidige kabinetsbeleid voldoende om dit doel te bereiken?
Antwoord op vraag 35
Eerder heeft de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat al aangegeven dat
we met de maatregelen in het Nationaal Programma Circulaire Economie (NPCE) dit doel
niet gaan halen. Ook het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) geeft in de Integrale
Circulaire Economie Rapportage (ICER) van 2023 aan dat meer maatregelen nodig zijn
om dit doel te halen. Begin 2025 komt een nieuwe ICER uit. Mede op basis hiervan zal
de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat in september van dat jaar een
geactualiseerd NPCE aan de Kamer aanbieden. De Staatssecretaris van Infrastructuur
en Waterstaat dient dit beleid te realiseren binnen de bestaande financiële kaders.
Vraag 36
Houdt het kabinet vast aan de doelstelling van 100% schoon water in 2027? Zo ja, is
het huidige kabinetsbeleid voldoende om dit doel te bereiken?
Antwoord op vraag 36
De doelstellingen voor schoon en gezond water zijn vastgelegd in de (Europese) Kaderrichtlijn
Water (KRW). Inzet is om met het tijdig uitvoeren van alle afgesproken maatregelen
en gebruikmakend van legitieme Europese uitzonderingen in 2027 aan de KRW te voldoen.
Met het impulsprogramma KRW zet het kabinet zich er samen met de medeoverheden voor
in om dit voor elkaar te krijgen en waar nodig extra stappen te zetten. Zelfs met
al deze inspanningen en de al gerealiseerde verbeteringen, verwacht het kabinet niet
dat in 2027 alle (meer dan honderdduizend) KRW-doelen bereikt zullen zijn. Dat betekent
echter niet dat we in 2027 niet aan de KRW kunnen voldoen. De Kaderrichtlijn voorziet
namelijk in uitzonderingsgronden, wanneer het bijvoorbeeld – zelfs met maximale inspanning
– niet mogelijk is om bepaalde stoffen voor 2027 uit het water te halen, simpelweg
omdat dit een langjarig proces betreft dat niet versneld kan worden. Op die manier
is het dus mogelijk dat Nederland met maximale inspanning wel aan de KRW voldoet in
2027, ondanks dat dan nog niet alle doelen behaald zijn. De tussenevaluatie, die eind
dit jaar gereed is, brengt in samenwerking met de regio de toestand van de wateren,
de resterende opgaven en het handelingsperspectief in beeld. De Kamer wordt regelmatig
geïnformeerd over de voortgang van het KRW-impulsprogramma. De Minister van Infrastructuur
en Waterstaat dient dit beleid te realiseren binnen de bestaande financiële kaders.
Vraag 37
Houdt het kabinet vast aan de doelstelling van halvering van het aantal mensen met
problematische schulden voor 2030? Zo ja, is het huidige kabinetsbeleid voldoende
om dit doel te bereiken?
Antwoord op vraag 37
Het kabinet komt met een omvangrijke reeks maatregelen om problematische schulden
terug te dringen en heeft hier ook middelen voor gereserveerd. De effecten hiervan
zullen we pas op langere termijn zien, ook omdat in veel gevallen wetgeving nodig
is. De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal uw Kamer hier in
de kabinetsreactie op het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) schulden en in
het commissiedebat op 17 oktober over informeren.
Vraag 38
Houdt het kabinet vast aan de doelstelling van nul daklozen in 2030 (Lissabon verklaring)
in 2030? Zo ja, is het huidige kabinetsbeleid voldoende om dit doel te bereiken?
Antwoord op vraag 38
Het kabinet houdt vast aan de doelstellingen van de verklaring van Lissabon en gaat
door met de uitvoering van het Nationaal Actieplan Dakloosheid. Vanaf 2022 is er structureel
65 miljoen euro extra beschikbaar gesteld voor de aanpak van dakloosheid. Het kabinet
zet in op het verbeteren van de bestaanszekerheid en de bouw van meer woningen. Er
is bijzondere aandacht voor de huisvesting van enkele specifieke doelgroepen, waaronder
dakloze mensen.
Dit jaar wordt naar aanleiding van de motie Westerveld (Kamerstuk 36 200-XVI, nr. 73) gestart met een onafhankelijk onderzoek naar de voortgang op het Nationaal Actieplan
Dakloosheid en de daaraan gekoppelde doelstelling uit de Lissabondeclaratie. De Staatssecretaris
Langdurige en Maatschappelijke Zorg verwacht uw Kamer hier volgend najaar over te
informeren.
Vraag 39
Houdt het kabinet vast aan de doelstelling van nul jongeren in de gesloten jeugdzorg?
Zo ja, is het huidige kabinetsbeleid voldoende om dit doel te bereiken?
Antwoord op vraag 39
De doelstelling van het kabinet is om in 2030 zo dicht mogelijk bij nul gesloten plaatsingen
te komen. De Staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport van VWS komt met een regeling
voor de transformatie van gesloten jeugdzorg. Deze regeling is bedoeld voor de af-
en ombouw van de gesloten jeugdhulpinstellingen. Daarmee moet het mogelijk zijn de
doelstelling te halen.
Vraag 40
Houdt het kabinet vast aan de doelstelling van nul thuiszittende kinderen voor 2030?
Zo ja, is het huidige kabinetsbeleid voldoende om dit doel te bereiken?
Antwoord op vraag 40
Dit kabinet werkt aan het terugdringen van het aantal onnodige thuiszitters. Om dit
aantal zo laag mogelijk te krijgen, zetten we de lopende maatregelen vol door. Het
tegengaan van verzuim is essentieel om ervoor te zorgen dat elk kind en iedere jongere
een passende plek heeft in het onderwijs en zich kan ontwikkelen. De verzuimaanpak
heeft daarom hoge prioriteit. Hierbij is onze inzet tweeledig: (1) we verscherpen
én versterken de preventieve verzuimaanpak van scholen, samenwerkingsverbanden en
leerplichtambtenaren – een wetsvoorstel hiertoe ontvangt u dit najaar – en (2) we
maken meer mogelijk (in wet- en regelgeving) voor leerlingen die dreigen uit te vallen
of al uitgevallen zijn. Tot slot werken we aan het actieprogramma digitale school.
Met het actieprogramma benutten we de kansen die digitalisering biedt voor kinderen
die niet fysiek (volledig) naar school kunnen – onder meer met een subsidie en het
actief delen van informatie over wat er nu al kan.
Vraag 41
Houdt het kabinet vast aan de doelstelling van het isoleren van 2,5 miljoen woningen
voor 2030 (300.000 per jaar)? Zo ja, is het huidige kabinetsbeleid voldoende om dit
doel te bereiken?
Antwoord op vraag 41
Ja, isolatie is een belangrijke manier om energie te besparen en de energierekening
betaalbaar te houden (een besparing is mogelijk tot 1.900 euro per jaar) en minder
afhankelijk van energie te worden uit andere landen. De doelstelling uit het Nationaal
Isolatieprogramma blijft om 2,5 mln. woningen te isoleren tot en met 2030. De realisatie
van het doel zal binnen bestaande financiële kaders moeten gebeuren. Hierbij worden
bewoners ondersteund op verschillende manieren, waaronder de lokale isolatieaanpak
via gemeenten, landelijke subsidie voor eigenaar-bewoners, VvE’s en particuliere verhuurders,
en afspraken met woningcorporaties. Er wordt gemonitord of de maatregelen voldoende
zijn om de doelen te realiseren, onder andere via de jaarlijkse Klimaat- en Energieverkenning.
In de voortgangsrapportage van het Programma Versnelling Verduurzaming Gebouwde Omgeving
van afgelopen voorjaar4 kon op basis van de energielabelontwikkeling in de woningvoorraad worden gesteld
dat de doelen voor 2030 wat isolatie betreft haalbaar zijn.5
Vraag 42
Houdt het kabinet vast aan de doelstelling van halvering van het aantal verkeersslachtoffers
voor 2030? Zo ja, is het huidige kabinetsbeleid voldoende om dit doel te bereiken?
Antwoord op vraag 42
Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) is gevraagd of een
halvering van het aantal verkeersslachtoffers in 2030 mogelijk is. Volgens SWOV lijkt
de tussendoelstelling om in 2030 een halvering van het aantal verkeersslachtoffers
te realiseren te ambitieus. Dat neemt niet weg dat dit kabinet blijft inzetten op
een vermindering van het aantal verkeersslachtoffers. Momenteel verkent het kabinet
welke extra maatregelen de trend van toenemende verkeerslachtoffers kunnen keren,
zoals opgenomen in het regeerprogramma. Over de uitkomsten van de verkenning wordt
uw Kamer dit jaar geïnformeerd. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat dient
dit beleid te realiseren binnen de bestaande financiële kaders.
Vraag 43
Houdt het kabinet vast aan de doelstelling van 3% besteding aan R&D voor 2030? Zo
ja, is het huidige kabinetsbeleid voldoende om dit doel te bereiken?
Antwoord op vraag 43
Het kabinet houdt vast aan de doelstelling dat Nederland in 2030 3% van het bruto
binnenlands product uitgeeft aan investeringen in onderzoek en ontwikkeling (R&D).
Dit betreft zowel publieke als private middelen. In internationaal perspectief blijven
vooral private investeringen in R&D achter in Nederland. Voor de publieke middelen
geldt dat de doelstelling gerealiseerd dient te worden binnen de bestaande budgettaire
kaders. Het kabinet wil meer investeringen in R&D realiseren door verschillende maatregelen.
Dit betreft onder andere maatregelen om het ondernemersklimaat te versterken, zoals
een stabiel en voorspelbaar beleid, lastenverlichtingen en het Pact Ondernemingsklimaat.
Daarnaast neemt het kabinet maatregelen om het concurrentievermogen van Nederland
te versterken door het stimuleren van een innovatieve economie. Hiervoor worden actieagenda’s
opgesteld op de tien prioritaire technologieën uit de Nationale Technologiestrategie.
Tot slot krijgt Invest-NL additionele middelen, waarmee haar slagkracht wordt vergroot,
wat onder meer bijdraagt aan de doorgroei van (innovatieve) startups naar scale-ups.
De maatregelen worden gedurende deze kabinetsperiode verder uitgewerkt en uitgevoerd.
Het is de inzet van het kabinet om hiermee de doelstelling te halen. Hiervoor is echter
ook private inzet noodzakelijk.
Vraag 44
Houdt het kabinet vast aan de internationale afspraak van 0,7% bni voor ontwikkelingssamenwerking?
Zo ja, is het huidige kabinetsbeleid voldoende om dit doel te bereiken?
Antwoord op vraag 44
Het bni-percentage van het ODA-budget ontwikkelt zich in de komende jaren van 0,62%
van het bni naar 0,44% van het bni. Daarmee wordt de 0,7% niet gehaald.
Tabel 17
In mln.
2024
2025
2026
2027
2028
2029
ODA-budget 2024–2029
7.016
7.175
7.304
5.444
5.552
5.942
ODA-budget in % van het bni
0,62
0,61
0,6
0,43
0,42
0,44
Vraag 45
Houdt het kabinet vast aan de doelstelling van 30% afname van gezondheidsachterstanden
van mensen met lage SES ten opzichte van mensen met hoge SES in 2040? Zo ja, is het
huidige kabinetsbeleid voldoende om dit doel te bereiken?
Antwoord op vraag 45
De 30% afname van gezondheidsachterstanden van mensen met lage sociaal economische
status (SES) ten opzichte van mensen met hoge SES in 2040 was geen doelstelling, maar
een missie die richting moest geven aan het topsectoren- en innovatiebeleid (MTIB)
van het vorige kabinet. Dit laat onverlet dat het kabinet deze gezondheidsverschillen
onwenselijk vindt. Het terugdringen van vermijdbare gezondheidsachterstanden blijft
een specifiek doel in het Gezond en Actief Leven Akkoord (GALA), zoals overeengekomen
door Gemeenten en GGD-en, zorgverzekeraars en het Ministerie van VWS. In dit akkoord
zijn acties opgenomen om dit doel te bereiken. Op korte termijn ontvangt uw Kamer
de kabinetsreactie op het SER-rapport «Gezond opgroeien, wonen en werken» waarin de
aanpak van gezondheidsachterstanden vanuit dit Kabinet wordt toegelicht.
Vraag 46
Houdt het kabinet vast aan de doelstelling om het aandeel van mensen met overgewicht
te laten dalen tot 38% of lager in 2040 en het aantal kinderen met overgewicht te
laten dalen naar 9,1%? Zo ja, is het huidige kabinetsbeleid voldoende om dit doel
te bereiken?
Antwoord op vraag 46
Het kabinet houdt vast aan de ambitie van een gezonde generatie in 2040 zoals dat
onder meer breed is omarmd in het Nationaal Preventieakkoord. Onderdeel van deze ambitie
is het terugdringen van overgewicht. Er wordt door het kabinet een samenhangende preventiestrategie
uitgewerkt. In deze strategie wordt ingegaan op de doelstellingen van het preventiebeleid
en de inzet om deze te bereiken.
Vraag 47
Klopt het dat ontwikkelingssamenwerking. (ODA) met ingang van 2025 niet meer gekoppeld
zal zijn aan het bni? Wat is de reden dat dit zo is? Waarop is dit gebaseerd? Waar
en in welk document is dit afgesproken? Is dit overlegd met de vier dragende partijen?
Antwoord op vraag 47
Het kabinet heeft besloten het ODA-budget bij Miljoenennota niet aan te passen naar
aanleiding van de Macro-Economische Verkenning (MEV) van het CPB, die deze zomer gepubliceerd
is. In het Hoofdlijnenakkoord is geen afspraak gemaakt over de koppeling met het bni.
Indien er wordt gekozen om het budget te koppelen, zal deze bijstelling ingepast moeten
worden in het vastgestelde uitgavenkader.
Vraag 48
Kan het kabinet aangeven in een tabel hoeveel de uitgaven aan ODA zullen zijn MET
indexering en ZONDER indexering op basis van bni voor de jaren 2025 t/m 2030?
Antwoord op vraag 48
Indien het kabinet had besloten om het ODA-budget bij Miljoenennota op basis van de
MEV bij te stellen, dan zou dit afhankelijk van de precieze berekeningswijze tot en
met 2029 cumulatief 1,3 miljard dan wel 2,0 miljard gekost hebben.
Een koppeling waarbij het ODA-budget één op één meegroeit met het bni en dus de ODA-prestatie
(budget uitgedrukt in percentage bni) gelijk blijft aan de huidige raming (zie antwoord
op vraag 44), zou de volgende bijstelling betekend hebben:
Tabel 18
In mln.
2024
2025
2026
2027
2028
2029
Cum.
Bijstelling cf. bni ontwikkeling
180
200
211
229
229
229
1.278
Een koppeling waarbij de ODA-prestatie op (zeer) lange termijn toegroeit naar 0,7%
bni, conform de systematiek van voorgaande kabinetten, zou de volgende bijstelling
betekend hebben:
Tabel 19
In mln.
2024
2025
2026
2027
2028
2029
Cum.
Bijstelling ODA-budget bij groei naar 0,7%
287
319
336
364
364
364
2.034
Met deze bijstellingen zou het ODA budget voor de aankomende jaren als volgt zijn:
Tabel 20
In mln.
2024
2025
2026
2027
2028
2029
ODA-budget 2024–2029
7.016
7.175
7.304
5.444
5.552
5.942
ODA-budget incl. bijstelling cf. bni-ontwikkeling
7.196
7.375
7.515
5.673
5.781
6.171
Bijstelling ODA-budget bij groei naar 0,7%
7.303
7.494
7.640
5.808
5.916
6.306
Vraag 49
Hoeveel zou de indexering van de ODA-gelden kosten ten opzichte van het nieuwe basispad,
als er wel geïndexeerd zou worden op basis van bni?
Antwoord op vraag 49
Zie antwoord op vraag 48.
Vraag 50
Hoe vaak is er in de afgelopen 50 jaar niet geïndexeerd op Ontwikkelingssamenwerking?
Is dit een kabinetsbesluit geweest? Of was dit een mutatie van het Ministerie van
Financiën?
Antwoord op vraag 50
Het ODA-budget is in de afgelopen 50 jaar gekoppeld geweest aan het bni. Zie verder
het antwoord op vraag 47.
Vraag 51
Zijn er al claims gedaan voor 2026? Over welke financiële dekkingen zijn tijdens de
formatie geen afspraken gemaakt, zodat het een vrije kwestie is?
Antwoord op vraag 51
In hoeverre claims voor 2026 zijn besproken als onderdeel van de augustusbesluitvorming
is onderdeel van de kabinetsinterne beraadslagingen. Het kabinet heeft de uitkomsten
van de besluitvorming gepresenteerd in de Miljoenennota 2025. De onderliggende adviesnota’s
zijn gelijktijdig met de Miljoenennota openbaar gemaakt.
Afspraken tijdens de formatie zijn gemaakt tussen de vier formerende partijen. Dit
zijn daarmee geen kabinetsafspraken en dus kan het kabinet hier ook geen uitspraken
over doen. Het archief van formatie is samen met het eindverslag van de formateur
openbaar gemaakt.
Vraag 52
In hoeverre komt er minder geld beschikbaar voor gemeentelijke minimaregelingen omdat
de huurtoeslag en kindgebonden budget verhoogd worden?
Antwoord op vraag 52
Er is geen daling van het budget voor gemeentelijke minimaregelingen als gevolg van
een verhoging van de huurtoeslag en het kindgebonden budget.
Vraag 53
In de dekkingsmaatregelen en uitvoeringsinformatie SZW staat te lezen dat de uitvoeringstegenvaller
van 252 miljoen op de WIA in 2025 intertemporaal gedekt wordt op de SZW-begroting.
Waar komt deze dekking precies vandaan?
Antwoord op vraag 53
De uitvoeringstegenvaller op de SZW-begroting in 2025 – waar de tegenvaller op de
WIA onderdeel van is – wordt intertemporeel gedekt op de SZW-begroting vanuit meerdere
dekkingsbronnen. De grootste dekkingsbron is de beleidsmatige vrijval van middelen
voor de verruiming van het loonkostenvoordeel Banenafspraak, onderdeel van het wetsvoorstel
Vereenvoudiging Banenafspraak. Dit wetsvoorstel wordt met een jaar uitgesteld, waardoor
er in 2026 middelen vrijvallen. Daarnaast wordt de invoering van het wetsvoorstel
Participatiewet in balans met een half jaar uitgesteld. Dit zorgt voor lagere uitgaven
in 2025. Verder worden er onder meer middelen aangewend die gereserveerd waren om
gemeenten te compenseren voor de beoogde bijzondere verhoging van het wettelijk minimumloon
(WML) voor medewerkers in de Wet Sociale werkvoorziening (Wsw) met 1,2% per 1 juli
2024. Deze bijzondere verhoging is niet doorgegaan, hierdoor vallen deze middelen
vrij.
Vraag 54
Is er wat betreft schuldenaanpak sprake van een intensivering of een ombuiging?
Antwoord op vraag 54
Dit kabinet intensiveert in de schuldenaanpak. In de Miljoenennota is aangekondigd
dat er structureel 75 miljoen euro wordt vrijgemaakt voor een pakket aan maatregelen
om problematische schulden fundamenteel aan te pakken.
Vraag 55
Te lezen valt dat ten behoeve van de subsidietaakstelling uit het hoofdlijnenakkoord
op verschillende budgetten bezuinigingen zijn doorgevoerd, die voornamelijk bestaan
uit het verlagen van algemene subsidie- en opdrachtenbudgetten voor re-integratie
en armoede en schulden. Waar bestaan die verlagingen uit? Op welke programma’s of
initiatieven wordt specifiek bezuinigd?
Antwoord op vraag 55
Vanuit het algemene subsidieartikel van artikel 2 van de SZW-begroting worden subsidies
verstrekt ten behoeve van re-integratie, ondersteuning aan gemeenten op gebied armoede
en schulden, steun aan vrijwilligersorganisaties en voedselhulp. Een deel van dit
budget is nog niet definitief toebedeeld aan een beleidsdoel. De bezuiniging van het
budget betreft dit nog niet definitief toegekende budget.
Vraag 56
Hoeveel moet naar verwachting worden geraamd voor de hersteloperatie UWV?
Antwoord op vraag 56
Op dit moment is het nog niet mogelijk om een beeld van de kosten te geven. Gezien
de complexiteit en omvang van de totale populatie is het voor het UWV nu nog niet
mogelijk om precies aan te wijzen welke mensen benadeeld of bevoordeeld zijn en om
welke bedragen het gaat. Het UWV werkt aan inzicht in de totale problematiek en verwacht
uiterlijk december een zo compleet mogelijk beeld te hebben inclusief benodigde maatregelen.
Vraag 57
Voor welke specifieke groepen is de envelop «groepen in de knel» precies bedoeld?
Antwoord op vraag 57
De envelop voor «groepen in de knel» is ingezet voor verschillende doelgroepen, waaronder:
mensen in de sociale zekerheid, gebruikers van toeslagen, en mensen met problematische
schulden. Zie hieronder het overzicht van maatregelen, zoals ook opgenomen in de Miljoenennota
2025.
Tabel 21 Groepen in de knel
Budgettaire effecten maatregelen, in mln. euro
2025
2026
2027
2028
2029
Struc.
Reservering voorjaar
193
104
149
136
110
412
Integraal pakket problematische schulden
24
56
73
100
100
75
Aanpassing handhaving sociale zekerheid
6
12
12
12
12
12
Schoolmaaltijden
45
45
45
45
45
45
Aanpassen toeslagpartnerbegrip: oplossing voor achterblijvers noodgedwongen elders
verblijvende partner
1
12
12
12
12
12
Niet meer met terugwerkende kracht vaststellen van grondslag toeslagen obv verblijfstitel
en recht kinderbijslag
0
5
5
5
5
5
Verlengen aanvraagtermijn toeslagen
0
5
5
5
5
5
Verhogen forfait aftrekbaar bedrag extra vervoerskosten door ziekte of invaliditeit
in de inkomstenbelasting
1
1
1
1
1
1
Netto i.p.v. bruto terugvorderen
1
31
31
31
31
31
Reservering voor aanpak armoede Caribisch Nederland
2
2
2
2
2
2
IPS gemeentelijke doelgroep
4
3
2
0
0
0
Tijdelijke verlenging energiefonds
60
60
0
0
0
0
Totaal
337
337
337
349
323
600
Beschikbare middelen envelop groepen in de knel
337
337
337
349
323
600
Vraag 58
Hoe groot is het deel van de envelop «groepen in de knel» dat bedoeld is voor hersteloperaties
aangaande de WIA?
Antwoord op vraag 58
Voor de hersteloperaties aangaande de WIA is geen geld uit de envelop «groepen in
de knel» geoormerkt. Wel is er een reservering getroffen voor komend voorjaar. Deze
is o.a. bedoeld voor de onderwerpen OCTAS, Participatiewet, Toeslagenwet, Caribisch
Nederland en werkende armen (kinderopvang). Momenteel worden beleidsopties uitgewerkt,
waaraan de middelen uit deze envelop besteed kunnen worden. Het bedrag van deze reservering
varieert in de komende jaren tussen de 100 en 200 miljoen euro en bedraagt vanaf 2039
structureel 412 miljoen euro.
Vraag 59
Kunt u een uitsplitsing geven wat de netto lastenverlichting is voor burgers en bedrijven
in de periode 2025–2028 (graag per jaar aangeven)?
Antwoord op vraag 59
In onderstaande tabel wordt de beleidsmatige lastenontwikkeling getoond voor burgers,
bedrijven en buitenland, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen het basispad (beleid
van voorgaande kabinetten) en het beleid van dit kabinet. De tabel is opgemaakt in
standen, dus toont voor elk jaar de cumulatieve ontwikkeling sinds referentiejaar
2024.
De voornaamste lastenverzwaring in het basispad is de toename van de zorgpremies,
die zijn gekoppeld aan eveneens stijgende zorguitgaven. Deze lastenverzwaring komt
hoofdzakelijk terecht bij de groep burgers. Daarnaast lopen in het basispad tijdelijke
lastenverlichtingen af, zoals in de energiebelasting en de brandstofaccijnzen. Het
kabinet zorgt in 2025 voor een lastenverlichting voor zowel burgers (door het koopkrachtpakket,
lagere zorgpremies en het met één jaar verlengen van de lagere brandstofaccijnzen) als bedrijven (door geplande lastenverzwaringen terug te draaien).
De beleidsmatige lasten liggen aan het eind van de kabinetsperiode 4,6 miljard euro
hoger dan in 2024, ten opzichte van het basispad. Bijna de helft hiervan heeft een
technische verklaring en hoort bij de groep burgers: de lastenverlichting in box 3
door de uitspraken van de Hoge Raad vond plaats voor de kabinetsperiode, maar de spiegelbeeldige
lastenverzwaring (die optreedt omdat het effect van de HR-uitspraken tijdelijk is)
valt binnen de kabinetsperiode. Het verloop komt daarnaast doordat in 2026 en 2027
een aantal lastenverzwaringen uit het hoofdlijnenakkoord ingaan (waarvan het afschaffen
van het verlaagd btw-tarief voor logies en culturele diensten, het afschaffen van
de salderingsregeling en de circulaire plasticheffing de grootste zijn) en doordat
tijdelijke verlaging van de brandstofaccijnzen afloopt. Ook is de vrachtwagenheffing
budgettair verwerkt met de Miljoenennota.
Tabel 22 Beleidsmatige lastenontwikkeling 2025–2028 (in standen)
In standen, in miljoenen euro's
2025
2026
2027
2028
Burgers
Basispad
4.518
5.070
6.519
7.304
Effect kabinetsbeleid
– 4.466
– 1.427
2.918
2.425
Totaal
52
3.643
9.437
9.729
Bedrijven
Basispad
2.042
2.361
1.869
1.803
Effect kabinetsbeleid
– 1.256
469
1.442
2.102
Totaal
786
2.830
3.311
3.905
Buitenland
Basispad
405
406
406
406
Effect kabinetsbeleid
– 366
22
120
120
Totaal
39
428
526
526
Vraag 60
Wat waren de uitgaven aan de OCW-begroting als percentage van het bbp en als percentage
van de totale rijksbegroting in de afgelopen twintig jaar?
Antwoord op vraag 60
De onderstaande tabel toont de begroting van OCW in miljoenen euro’s, als percentage
van het bbp en als percentage van de totale rijksbegroting in de afgelopen twintig
jaar. Dit is op basis van de stand ontwerpbegroting OCW.
Tabel 23
Jaar
Begroting van OCW als % van het bbp
Begroting van OCW als % van rijksbegroting
2004
5%
12%
2005
5%
13%
2006
5%
12%
2007
4%
12%
2008
5%
13%
2009
5%
13%
2010
5%
13%
2011
5%
13%
2012
5%
12%
2013
5%
13%
2014
5%
12%
2015
5%
13%
2016
5%
13%
2017
5%
13%
2018
5%
13%
2019
5%
13%
2020
5%
12%
2021
5%
11%
2022
5%
12%
2023
5%
12%
2024
5%
12%
Vraag 61
Wat is de woonquote voor huurders sinds 1980?
Antwoord op vraag 61
Het CBS voert om de paar jaar een groot woononderzoek uit. Woonquotes zijn daarom
niet voor elk individueel jaar beschikbaar. De onderstaande tabel geeft woonquotes
weer voor de beschikbare jaren. Verder terug dan 1986 is niet beschikbaar, begin 2025
komt het CBS met de waarnemingen over 2024.
Tabel 24
Woonquote
Corporatiehuur
Private huur
Totaal huursector
Gemiddelde
Gemiddelde
Gemiddelde
1986
28,8%
29,4%
29,0%
1990
28,6%
30,2%
29,0%
1994
30,6%
32,8%
31,2%
1998
33,8%
34,7%
34,0%
2002
30,0%
32,0%
30,4%
2006
34,5%
38,1%
35,2%
2009
32,8%
40,1%
34,1%
2012
34,9%
39,8%
36,0%
2015
37,4%
41,4%
38,4%
2018
35,9%
41,5%
37,6%
2021
33,7%
40,9%
36,0%
Bron: CBS
Vraag 62
Wat is de woonquote voor huizenbezitters sinds 1980?
Antwoord op vraag 62
Het CBS voert om de paar jaar een groot woononderzoek uit. Woonquotes zijn daarom
niet voor elk individueel jaar beschikbaar. De onderstaande tabel geeft woonquotes
voor huizenbezitters weer voor de beschikbare jaren. Verder terug dan 1986 is niet
beschikbaar, begin 2025 komt het CBS met de waarnemingen over 2024.
Tabel 25 Woonquote voor huisbezitters
Koopsector (gemiddeld)
1986
24,0%
1990
21,7%
1994
25,0%
1998
25,1%
2002
21,7%
2006
24,8%
2009
24,2%
2012
29,5%1
2015
27,2%1
2018
26,6%1
2021
23,4%1
Bron: CBS
X Noot
1
Vanaf 2012 bevat de woonquote ook onderhoudskosten aan de woning. Deze is daardoor
hoger dan daarvoor.
Vraag 63
Welk deel van de nieuwgebouwde huizen ging de afgelopen jaren (2010–2024) naar beleggers/verhuurders
in plaats van mensen die er zelf gingen wonen? Kunt u een percentage per jaar noemen?
Antwoord op vraag 63
De onderstaande tabel geeft weer welk percentage van nieuw opgeleverde woningen een
huurwoning (corporatie of overige verhuur) dan wel een koopwoning is. Woningen gebouwd
tussen 2010 en 2024 zijn ongeveer in ongeveer de helft van de gevallen huurwoningen.
Dit is meer dan in de bouwperiode ervoor (1991–2010), waarvoor geldt dat ongeveer
een derde van de destijds gebouwde woningen op dit moment wordt verhuurd.
Een uitsplitsing per jaar is binnen dit tijdsbestek niet mogelijk. Ook geldt dat deze
weergave het huidige eigendom weerspiegelt, dit is niet noodzakelijk hetzelfde als
het eigendom direct na oplevering van de woning, die gegevens zijn niet voorhanden.
Tabel 26 Nieuw opgeleverde woningen
Eigen woning
Huurwoningen
waarvan
waarvan
Onbekend
Totaal
Bouwjaar
Corporatiewoning
Overig verhuur
Eerder dan 1944
61,6
38,2
13,2
25,0
0,3
100,0
1945–1970
49,5
50,4
38,6
11,8
0,1
100,0
1971–1990
56,5
43,4
33,7
9,6
0,1
100,0
1991–2010
65,4
34,5
24,1
10,4
0,1
100,0
2011–2020
50,0
49,8
27,6
22,3
0,2
100,0
2021-en later
49,2
50,6
20,5
30,0
0,3
100,0
Totaal
57,0
42,8
28,5
14,4
0,1
100,0
Bron: CBS maatwerkbestand voor CLO
Vraag 64
Klopt het dat dit kabinet de lasten op arbeid en inkomen verhoogt en de lasten op
vermogen & winst verlaagt? Met welke bedragen? (Zowel inclusief als exclusief basispad)
Antwoord op vraag 64
Het kabinet heeft geen cijfers over de uitsplitsing van de beleidsmatige lastenontwikkeling
naar deze specifieke subcategorieën. Het CPB heeft dit eerder in het kader van Keuzes
in Kaart wel inzichtelijk gemaakt. Er is echter geen uitsplitsing op basis van actueel
beleid beschikbaar.
Vraag 65
Klopt het dat het afschaffen van de dividendbelasting bij inkoop eigen aandelen veel
meer gaat kosten dan € 800 miljoen per jaar? Klopt het dat dit bedrag in feite zo'n
€ 2 miljard per jaar gaat zijn?
Antwoord op vraag 65
Voor de afschaffing van de inkoopfaciliteit naar aanleiding van het aangenomen amendement
Van der Lee6 is 800 miljoen euro opbrengst per jaar geraamd. Het kabinet heeft besloten de inkoopfaciliteit
te behouden. Derhalve is deze budgettaire opbrengst weer uitgeboekt. Omdat het gaat
om het terugdraaien van een maatregel, is er geen nieuwe raming gemaakt. Recent heeft
Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen (SOMO) een alternatieve raming gepubliceerd7. Ook Stichting Economisch Onderzoek (SEO) heeft een eigen raming gepubliceerd8. Op basis van andere bronnen en andere aannames komen zij tot andere ramingen van
de budgettaire opbrengst. Recent hebben enkele leden vragen (2024Z13363) gesteld over de verschillen tussen de ramingen. Deze beantwoording zal ik u voor
de AFB toezenden.
Vraag 66
Kunt u de meest actuele effectieve belastingdruk van de rijkste 10%, rijkste 1%, rijkste
0,1% en rijkste 0,01% noemen?
Antwoord op vraag 66
Het Centraal Planbureau heeft in mei 2024 de studie «Inkomens en belastingen aan de
top» gepubliceerd.9 Hieruit blijkt dat de belastingdruk toeneemt met het inkomen tot aan de top 10%,
om vervolgens te dalen. Het CPB komt tot de conclusie dat de belastingdruk in de periode
2011–2019 over de verschillende inkomensgroepen weinig verschilt. Gemiddeld is in
diezelfde periode sprake van een belastingdruk van 36,6% voor de top-10%, 34,5% voor
de top-1%, 30,9% voor de top-0,1% en 27,8% voor de top 0,01%. Over het jaar 2018 zijn
die cijfers respectievelijk 37,9% (top 10), 34,0% (top 1), 28,3% (top 0,1) en 24,8%
(top 0,01).
De verschillen in belastingdruk zijn terug te voeren op een samenstellingseffect.
Aan het begin van de top-10% bepalen de belastingen en premies met name de belastingdruk
op basis van de tarieven in box 1. Naarmate de top-0,01% meer in beeld komt, is het
vooral de vennootschapsbelasting die de totale druk bepaalt; voor hen zijn bedrijfswinsten
de belangrijkste vorm van inkomen. Bij uitkering van deze bedrijfswinsten zou de belastingdruk
voor deze groep toenemen: dit inkomen wordt belast in box 2. Het CPB komt tot de bevinding
dat de meeste ingehouden winst uiteindelijk niet wordt uitgekeerd.
Vraag 67
Klopt het dat binnenlandse steun voor vluchtelingen uit Oekraïne niet onder het uitgavenkader
valt? Geldt dit dan dus ook voor verlaagd collegegeld voor deze groep?
Antwoord op vraag 67
In de begrotingsregels van het kabinet Schoof is vastgelegd dat zowel uitgaven aan
militaire en humanitaire steun aan Oekraïne als de binnenlandse opvang van vluchtelingen
uit Oekraïne niet onder het uitgavenkader vallen.
Onderwijsinstellingen kunnen zelfstandig beslissen over eventuele verlagingen van
het collegegeld voor vluchtelingen uit Oekraïne. De instellingen worden niet vanuit
de Rijksbegroting gecompenseerd voor een eventuele verlaging van het collegegeld.
Vraag 68
Waartoe dienen de Uitgaven- en Inkomstenkaders? Immers deze worden toch constant aangepast,
en zijn daardoor toch niet meer dan een soft budget constraint?
Antwoord op vraag 68
Het uitgaven- en inkomstenkader is bedoeld om solide overheidsfinanciën te waarborgen,
zodat schulden niet worden doorgeschoven naar toekomstige generaties. Bij de Miljoenennota
2025 zijn het uitgaven- en inkomstenkader tot en met 2029 vastgesteld. Hiermee is
het beleidsmatige pad voor de ontwikkeling van de inkomsten (inkomstenkader) vastgelegd,
en hoeveel er maximaal mag worden uitgegeven deze kabinetsperiode (uitgavenkader).
Het inkomstenkader beweegt mee met de economische ontwikkelingen; inkomstenmeevallers
komen ten gunste van het overheidssaldo, inkomstentegenvallers belasten het overheidssaldo.
De conjunctuurgevoelige uitgaven zoals de WW, bijstand en rente zijn buiten de uitgavenkaders
gezet. Zo hoeft er niet bezuinigd te worden of belastingen niet verhoogd te worden
door een economische neergang en vice versa (ook automatische stabilisatie genoemt).
Dit zijn essentiele onderdelen van trendmatig begrotingsbeleid.
Het uitgavenkader wordt elk jaar gecorrigeerd voor de loon- en prijsontwikkeling.
Hiermee zijn afspraken over de voorzieningen die de overheid aanbiedt onafhankelijk
van de prijsontwikkeling van de uitgaven die hiermee samenhangen.
Vraag 69
Hoeveel van de kosten van Box 3 compensatie en gemiste inkomsten komen uit de algemene
middelen?
Antwoord op vraag 69
De derving van belastinginkomsten voor de overheid van de recente box 3-arresten bedraagt
naar verwachting 6,4 miljard euro in 2024, 1,7 miljard euro in 2025, en 1,8 miljard
euro in 2026. De kosten die toekomen aan 2024 lopen mee in het EMU-saldo. Voor de
overige kosten is dekking gevonden door enkele eerder beoogde lastenverlichtingen
in te faseren.
Vraag 70
Als gevolg van de kosten van de Box 3 compensatie en gemiste inkomsten wat is de toename
van de staatsschuld in % en euro’s?
Antwoord op vraag 70
De derving van belastinginkomsten voor de overheid van de recente box 3-arrest bedraagt
naar verwachting 6,4 miljard euro in 2024, 1,7 miljard euro in 2025, en 1,8 miljard
euro in 2026. De kosten die toekomen aan 2024 lopen mee in het EMU-saldo en verhogen
daarmee de schuld met ongeveer 0,6% van het bbp. Voor de overige kosten zijn compenserende
maatregelen genomen, met name door enkele eerder beoogde lastenverlichtingen in te
faseren.
Vraag 71
Als gevolg van de kosten van de Box 3 compensatie en gemiste inkomsten wat is de toename
van de rentebetalingen over de staatsschuld in % en euro’s?
Antwoord op vraag 71
De derving van belastinginkomsten die toekomt aan 2024 loopt voor dat jaar mee in
het EMU-saldo en verhoogt daarmee de EMU-schuld. De overige derving wordt gecompenseerd
met andere fiscale maatregelen en is dus niet schuldverhogend. Hogere schuld leidt
ook tot hogere rentebetalingen over de schuld. De rentebetalingen zijn berekend over
het geheel van de schuld en kunnen niet aan specifieke onderdelen hiervan worden toegerekend.
Vraag 72
Als gevolg van de kosten van de Box 3 compensatie en gemiste inkomsten wat is de toename
van de belastingdruk?
Antwoord op vraag 72
De derving van belastinginkomsten die toekomt aan 2024 loopt voor dat jaar mee in
het EMU-saldo en wordt dus niet gecompenseerd met lastenverzwaringen (elders). Dit
betekent dat voor dit deel sprake is van een lagere belastingdruk. De overige derving
wordt gecompenseerd met andere fiscale maatregelen. Per saldo heeft laatstgenoemde
geen effect op de totale lastendruk.
Vraag 73
Hoe worden de kosten van de Box 3 compensatie en gemiste inkomsten verdeeld? Welke
groepen zullen hieraan mee moeten betalen?
Antwoord op vraag 73
De derving van belastinginkomsten die toekomt aan 2024 loopt voor dat jaar mee in
het EMU-saldo en wordt dus niet gecompenseerd met lastenverzwaringen (elders). De
overige derving wordt gecompenseerd met een pakket van maatregelen, dat is toegelicht
in tabel 6. Het gaat om zowel maatregelen die raken aan burgers als bedrijven. De
belangrijkste bijdrage is het infaseren van in het Hoofdlijnenakkoord voorgenomen
lastenverlichtingen voor burgers. De infasering kan niet aan specifieke groepen burgers
worden toegewezen, omdat hier in het Hoofdlijnenakkoord nog geen invulling aan was
gegeven.
Vraag 74
Welke waarde heeft het afschaffen (niet invoeren) van de belasting op inkoop van eigen
aandelen voor de Nederlandse economie en samenleving? Welke rapporten zijn er die
dit onderbouwen?
Antwoord op vraag 74
De inkoop van eigen aandelen door een vennootschap is in beginsel belast met dividendbelasting.
Op basis van de inkoopfaciliteit in de dividendbelasting is een aandeleninkoop door
een beursfonds onder strikte voorwaarden vrijgesteld van dividendbelasting. Niet elk
beursfonds kan aan de voorwaarden van deze inkoopfaciliteit voldoen.
Deze inkoopfaciliteit is ingevoerd om het mogelijk te maken dat Nederlandse beursfondsen
aandelen via de beurs kunnen inkopen, zonder dat zij noodgedwongen die dividendbelasting
die eigenlijk voor rekening van de aandeelhouder zou moeten komen, voor eigen rekening
moeten nemen en zodat de inkoop van aandelen door Nederlandse beursfondsen fiscaal
niet nadeliger zou worden behandeld in vergelijking tot inkoop van aandelen door buitenlandse
concurrenten. De inkoop van eigen aandelen wordt in omringende landen namelijk in
de meeste gevallen niet belast met een dividendbelasting.
Het vorige kabinet heeft naar aanleiding van een motie (Kamerstuk 36 200, nr. 86) onderzoek gedaan naar de inkoopfaciliteit. De Tweede Kamer is bij brief van 26 september
2023 geïnformeerd over de uitkomsten van dit onderzoek. Uit dit onderzoek blijkt dat
er goede redenen zijn om de inkoopfaciliteit te behouden.10 Daarom heeft het vorige kabinet het aangenomen amendement Van der Lee tot afschaffing
negatief beoordeeld.11 Er zijn namelijk verschillende bedrijfseconomische redenen voor beursfondsen om aandelen
in te kopen. Daarnaast zou zonder de inkoopfaciliteit een beursfonds bij inkoop van
aandelen de verschuldigde dividendbelasting voor eigen rekening moeten nemen en kan
– in tegenstelling tot regulier dividend – deze dividendbelasting niet worden verrekend
door de aandeelhouder (de aandeelhouder waarvan de beursvennootschap de aandelen koopt
is immers onbekend). Inkoop van eigen aandelen leidt dan doorgaans tot een hogere
belastingdruk dan de uitkering van regulier dividend. De aandeelhouders zijn vaak
pensioenfondsen en beleggingsinstellingen. Hierdoor wordt indirect ook de waarde van
de oudedagsvoorzieningen van vele werknemers geraakt.
Het vorige kabinet heeft uw Kamer bij brief van 23 september 2023 geïnformeerd over
het onderzoek naar de inkoopfaciliteit.12 Voor het onderzoek zijn Eumedion, VNO-NCW en VEB gevraagd naar het belang van de
inkoopfaciliteit voor de praktijk. Gelet op de uitkomsten van het onderzoek en de
nadelige gevolgen van de afschaffing van de inkoopfaciliteit in de dividendbelasting
op de concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven en daarmee ook op het Nederlandse
vestigingsklimaat, wenst het kabinet de inkoopfaciliteit in de dividendbelasting te
behouden. In het wetsvoorstel Belastingplan 2025 wordt daarom geregeld dat de afschaffing
van de inkoopfaciliteit, die voorzien is per 1 januari 2025, niet doorgaat.
Vraag 75
Welke waarde heeft het verhogen van de renteaftrekbeperking van 20 naar 25% voor de
Nederlandse economie en samenleving? Welke rapporten zijn er die dit onderbouwen?
Antwoord op vraag 75
De earningsstrippingmaatregel heeft als doel het tegengaan van belastingontwijking
door de renteaftrek te beperken, alsmede het beperken van de fiscale prikkel om investeringen
met vreemd vermogen te financieren. Met dit laatste wordt beoogd de economie schokbestendiger
te maken. Nederland heeft de earningsstrippingmaatregel daarom aanzienlijk strenger
geïmplementeerd dan de minimumnorm die volgt uit ATAD1.13 De maatregel is nadien verder aangescherpt door het percentage te verlagen van 30%
naar 20% als dekkingsmaatregel in het kader van de motie Hermans.14 Dit maakt dat Nederland een relatief strenge renteaftrekbeperking kent ten opzichte
van andere EU-lidstaten. De strengere renteaftrekbeperking betekent hogere kosten
wanneer investeringen met schulden worden gefinancierd. Dit heeft een negatief effect
heeft op de investeringen. Dit wordt bijvoorbeeld aangegeven door het CPB (2020)15, de Adviescommissie Belastingheffing (2020)16 en in het rapport Belastingen in maatschappelijk perspectief (2024)17. In de diverse rapporten wordt benoemd dat de strenge implementatie een negatief
effect heeft op het investeringsklimaat in Nederland. Daarnaast laten Leszczyłowska
en Meier (2021)18 in internationaal verband ook empirisch zien dat de earningsstrippingmaatregel tot
minder investeringen leidt.
Dit kabinet staat voor een goed, stabiel en voorspelbaar ondernemings- en vestigingsklimaat.
Daarom wil het kabinet investeringen aanjagen door de eerdere verlaging van het percentage
deels ongedaan te maken en meer in lijn brengen met het Europees gemiddelde. Dergelijke
investeringen versterken de Nederlandse economie en samenleving.
Vraag 76
Welke waarde heeft het verlagen van het tarief voor box 2 voor de Nederlandse economie
en samenleving? Welke rapporten zijn er die dit onderbouwen?
Antwoord op vraag 76
Het verlagen van het hoge tarief in box 2 zorgt ervoor dat het effectieve toptarief
van ondernemers die hun onderneming drijven via een bv niet meer uitkomt boven het
toptarief van werknemers. Dit draagt bij aan een beter globaal evenwicht. Het belang
hiervan is bijvoorbeeld recent aangegeven in het bouwstenenrapport over het belastingstelsel.19
Vraag 77
Welk effect heeft de maatregel verhogen van btw naar 21% op de koopkracht van verschillende
groepen?
Antwoord op vraag 77
Uit een eerdere evaluatie van het lage btw-tarief blijkt dat huishoudens in de lagere
inkomensdecielen in absolute termen minder uitgeven aan boeken, kranten, cultuur,
sport en logies, waardoor zij minder van het verlaagd btw-tarief profiteren dan andere
inkomensgroepen. Echter, het is niet mogelijk om de exacte koopkrachteffecten te berekenen,
omdat daarvoor in de dataset gegevens beschikbaar zouden moeten zijn over wie er wel
en niet culturele goederen en diensten/logies consumeren en welk deel van hun bestedingen
hiernaartoe gaat. In de dataset die gebruikt wordt in de koopkrachtberekeningen zijn
hier geen gegevens over beschikbaar. De verhoging van de btw loopt in de koopkrachtramingen
mee via de inflatie en heeft voor iedere groep hetzelfde effect. Kamerstukken II 2023/2024,
32 140, nr. 174 (kabinetsreactie) en Kamerstukken II 2023/2024, 32 140, nr. 151 (evaluatierapport).
Vraag 78
Wat is de hoogte van het minimumloon per maand en per jaar momenteel?
Antwoord op vraag 78
Sinds de invoering van het minimumuurloon per 1 januari 2024 worden er geen vaste
minimum dag-, week- en maandlonen meer voorgeschreven door de wet. Door een aanname
te maken van het aantal werkuren per week kan het minimumuurloon wel omgerekend worden
naar een maandloon.
De hoogte van het minimumloon is sinds 1 juli 2024 13,68 euro per uur. Op basis van
een 36-urige werkweek komt dit overeen met een bruto maandloon van 2.134,08 euro.
Om een inschatting te maken van het brutoloon op jaarbasis is ook het minimumuurloon
per 1 januari 2024 relevant. Op 1 januari 2024 bedroeg het minimumuurloon 13,27 euro.
Op basis van een 36-urige werkweek was het bruto maandloon destijds 2.070,12 euro.
Op jaarbasis bedraagt het brutoloon dat correspondeert met het minimumuurloon en een
36-urige werkweek 25.225,20 euro in 2024 exclusief het wettelijk vakantiegeld van
minimaal 8% (vakantiebijslag). Inclusief het wettelijk vakantiegeld van 8% komt dit
uit op 27.243,22 euro in 2024.
Tabel 27 Hoogte minimumloon in 2024
2024
Januari
Juli
Minimumuurloon
€ 13,27
€ 13,68
Per maand exclusief vakantiegeld (uitgaande van 36-urige werkweek)
€ 2.070,12
€ 2.134,08
Per jaar exclusief vakantiegeld
€ 25.225,20
Vraag 79
Wat is de verwachte hoogte van het minimumloon per maand en per jaar in januari 2025?
Antwoord op vraag 79
De hoogte van het minimumloon per 1 januari 2025 is momenteel nog niet vastgelegd.
Op basis van de huidige verwachtingen (o.b.v. de Macro Economische Verkenning van
het Centraal Planbureau) is de hoogte van het minimumloon per 1 januari 2025 14,06 euro
per uur en per 1 juli 2025 14,36 euro. Gebaseerd op een 36-urige werkweek komt dit
overeen met een bruto maandloon van 2.193,36 euro per 1 januari 2025 en een brutoloon
op jaarbasis in 2025 van 26.601,12 euro, exclusief het wettelijke vakantiegeld van
minimaal 8% (vakantiebijslag). Inclusief het wettelijk vakantiegeld van 8% komt dit
uit op 28.729,21 euro in 2025.
Tabel 28 Verwachte hoogte minimumloon in 2025
2025
Januari
Juli
Minimumuurloon
€ 14,06
€ 14,36
Per maand exclusief vakantiegeld (uitgaande van 36-urige werkweek)
€ 2.193,36
€ 2.240,16
Per jaar exclusief vakantiegeld
€ 26.601,12
Vraag 80
Welke financiële tegenvallers (met omvang in euro’s) hebben zich voorgedaan sinds
het hoofdlijnenakkoord?
Antwoord op vraag 80
In de Miljoenennota zijn de tegenvallers verwerkt die zich sinds de Voorjaarsnota
hebben voorgedaan. Uitgaventegenvallers zijn opgenomen in de Kadertoets (tabel 2 Miljoenennota).
Inkomstentegenvallers zijn opgenomen in het Inkomstenkader (tabel 6 Miljoenennota).
Onderstaand zijn de substantiële tegenvallers die in de Miljoenennota zijn verwerkt
opgenomen.
Uitgaven
Aanvullende uitgaven Herstel Toeslagen
Voor Herstel Toeslagen is 2,3 miljard euro extra beschikbaar gesteld, waarvan 1,4 miljard
euro is toegevoegd aan de begroting van Financiën. Tegelijkertijd is 0,9 miljard euro
aanvullend gereserveerd op de Aanvullende Post. Deze tegenvaller wordt gedekt door
naar rato 1,4 miljard euro van de nog uit te keren eindejaarsmarge in 2025 in te houden
en door 0,9 miljard euro te reserveren uit de prijsbijstelling tranche 2025.
EU-afdrachten
De raming van de Nederlandse afdracht aan de Europese Unie is op basis van de verwachte
onderuitputting in de EU-begroting 2025 neerwaarts bijgesteld met 1,3 miljard euro
in 2025. Een deel van hiervan schuift door naar 2026 en 2027. Daarnaast is er sprake
van een structurele tegenvaller op de bni-afdracht van 0,9 miljard euro. Dat komt
enerzijds doordat de ontvangsten van de invoerrechten op EU-niveau lager uitvallen
en anderzijds doordat het Nederlandse bni hogerligt dan verwacht ten opzichte van
de EU als totaal.
Asiel
Vanwege het tekort aan reguliere asielopvangplaatsen moeten er naar verwachting meer
crisisnoodopvanglocaties worden geopend. Dit levert een tegenvaller op van 350 miljoen
euro 2024 bij het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA).
Afpakken
De ontvangsten door het afpakken van (crimineel) vermogen vallen naar verwachting
ongeveer 250 miljoen euro lager uit dan geraamd. De lagere afpakopbrengsten worden
verklaard doordat op dit moment geen grote schikkingen zijn voorzien.
Besluitvorming en uitvoeringsinformatie VWS
Het uitvoeringsbeeld laat per saldo een meevaller zien, met name door onderschrijding
in de wijkverpleging. Verder is er sprake van incidentele besparingsverliezen in 2025
en een structurele tegenvaller uit de uitvoeringsinformatie in de Wet langdurige zorg
(Wlz) en de niet-akkoordsectoren in de Zvw.
Dekkingsmaatregelen en uitvoeringsinformatie SZW
Er is sprake van een structurele uitvoeringstegenvaller op de SZW-begroting. Deze is onder meer een gevolg van de verwerking van uitvoeringsinformatie
van het UWV en de nieuwe macro-economische raming van het CPB. De grootste tegenvallers
zijn op de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en de Ziektewet. Bij de
WIA is sprake van een tegenvaller van 252 miljoen euro structureel en bij de Ziektewet
van 109 miljoen euro structureel. De uitvoeringstegenvaller in 2025 wordt intertemporeel
gedekt op de SZW-begroting. Daarnaast gaat in het najaar van 2024 een interdepartementaal
beleidsonderzoek (IBO) naar de WIA van start.
Inkomsten
Box 3
Er is een tegenvaller in box 3 in 2025 en 2026. Deze wordt gedekt door het geleidelijk
infaseren van de koopkrachtenveloppen, het naar voren halen van de in het hoofdlijnenakkoord
geplande verhoging van de Awf-premie, het terugdraaien van de in het hoofdlijnenakkoord
geplande verlaging van het box 3-tarief en het verhogen van de premie Arbeidsongeschiktheidsfonds
(Aof-premie).
Vraag 81
Welke financiële tegenvallers (met omvang in euro’s) worden nog verwacht?
Antwoord op vraag 81
De financiële tegenvallers die het kabinet verwacht zijn verwerkt in de begrotingsstukken
die uw Kamer met Prinsjesdag heeft ontvangen.
Vraag 82
Wat is de effectieve belastingdruk voor bedrijven momenteel? Wat is hiervan de ontwikkeling
over de afgelopen 30 jaar?
Antwoord op vraag 82
De effectieve vennootschapsbelastingdruk voor Nederlandse bedrijven was volgens de
OESO-database 23,72% in 2023.20 In 2017 was dit 22,9%. De OESO heeft geen gegevens beschikbaar over eerdere jaren.
De effectieve belastingdruk wordt in grote mate bepaald door het statutaire tarief
in de vennootschapsbelasting; gegevens over het statutaire tarief gaan wel verder
terug. Tussen 1994 en 2024 is het algemene tarief in de vennootschapsbelasting gedaald
van 35% naar 25,8%.
Vraag 83
Hoeveel % van de belastinginkomsten zijn in 2024 afhankelijk uit arbeid, kapitaal,
consumptie?
Antwoord op vraag 83
Het splitsen van belastinginkomsten in deze componenten vereist dat enkele belastingsoorten
die op verschillende grondslagen tegelijk zien, worden opgedeeld. Voor 2024 is deze
splitsing momenteel niet beschikbaar. Onderstaande tabel toont de indeling voor het
laatst beschikbaar jaar (2022) op basis van de methodiek van de Europese Commissie.
Tabel 29 Grondslag
Grondslag
Aandeel
Arbeid
48%
Kapitaal
24%
Consumptie
29%
Vraag 84
Welke 5 maatregelen hebben het meeste effect (verklarende waarde) op de ontwikkeling
van de arbeidsinkomensquote (aiq)? Met andere woorden: waarom stopt de daling van
de aiq en is dit een bewuste keus of bijkomend effect?
Antwoord op vraag 84
Recentelijk is de AIQ-marktsector gedaald, van ongeveer 73,5 procent in 2019 naar
69 procent in 2023.21 Dit past in een trend die zichtbaar is op de lange termijn: in 1995 was de AIQ nog
81,4 procent.22 Structurele verklaringen voor de dalende trend van de AIQ zijn onder andere technologische
ontwikkelingen, flexibilisering van de arbeidsmarkt en arbeidsmigratie.23 Onderzoek door het CPB heeft echter geen duidelijke, robuuste relaties tussen de
dalende AIQ en deze factoren opgeleverd.24 Dat kan volgens CPB komen doordat deze concepten moeilijk zijn te meten.
Op de korte termijn spelen rigiditeiten een belangrijke rol bij het achterblijven
van de AIQ. Door vaste cao-afspraken reageren lonen vertraagd op de stand van de conjunctuur
en de hoge inflatie van recente jaren. De winsten zijn daarentegen erg volatiel en
reageren sneller op economische ontwikkelingen. Ten tijde van hoogconjunctuur stijgen
de winsten snel terwijl de lonen achterblijven, resulterend in een dalende AIQ. De
winstquote bereikte in 2022 het hoogste niveau sinds het begin van de metingen in
1995, namelijk 44,3%. In 2023 nam de winstquote iets af, maar bleef deze historisch
gezien op een hoog niveau. Dit hoge niveau is het gevolg van economische groei in
2021 en 2022 en van de coronasteunmaatregelen.
Op de korte termijn spelen rigiditeiten een belangrijke rol bij het niveau van de
AIQ. Door vaste cao-afspraken reageren lonen vertraagd op de stand van de conjunctuur
en de hoge inflatie van recente jaren. De winsten zijn daarentegen erg volatiel en
reageren sneller op economische ontwikkelingen. Ten tijde van hoogconjunctuur stijgen
de winsten snel terwijl de lonen achterblijven, resulterend in een dalende AIQ.
Het CPB verwacht dat de AIQ zich de komende jaren licht zal herstellen. Naast de toename
van lonen afgelopen jaren raamt het CPB in 2024 een groei van de contractlonen van
6,4% als reactie op inflatie in 2023.25 De groei van de contractlonen ligt boven de inflatie in 2024, resulterend in een
stijging van de reële lonen. Dit leidt tot een stijgende AIQ van 67,7 in 2023 naar
69,9 in 2028.
Vraag 85
Kan het kabinet een tabel geven van de jaarlijkse onderuitputting van de afgelopen
10 jaar?
Antwoord op vraag 85
De onderstaande tabel geeft de onderuitputting van de afgelopen 10 jaar weer.
Tabel 30 Overzicht onderuitputting
Bedragen in mln. euro’s (– is onderuitputting)
2014
2015
2016
2017
2018
2019
2020
2021
2022
2023
Totale onderuitputting
– 892
– 1.046
– 1.808
– 1.390
– 3.040
– 1.751
– 2.379
– 4.843
– 6.184
– 7.207
Vraag 86
Wat zou een adequate koopkrachtbuffer kunnen zijn in de koopkrachtprognoses, zodat
de daadwerkelijke koopkrachtontwikkeling niet minder dan 0% zou zijn? Is 1% van het
BBP hiervoor voldoende? Dat wil zeggen, om deze kans voor 90% uit te sluiten?
Antwoord op vraag 86
Het Centraal Planbureau heeft in het Centraal Economisch Plan 2018 in kaart gebracht
wat de onzekerheid is van de koopkrachtraming op Prinsjesdag (zie CPB (2018) Centraal
Economisch Plan 2018, blz 21). Om met 95% zekerheid te kunnen stellen dat de daadwerkelijke
koopkrachtontwikkeling volgend jaar minimaal 0% bedraagt, is een buffer van 1,4% koopkracht
nodig (kosten: 7,1 mld miljard euro in 2025, oftewel 0,6% van het BBP). De raming
van de mediane koopkrachtontwikkeling voor 2025 bedraagt momenteel 0,7%.
Een dergelijke buffer zou kunnen voorkomen dat er koopkrachtverlies optreedt bij tegenvallende
loon- en prijsstijgingen, maar zal niet kunnen voorkomen dat de koopkracht daalt bij
grote economische schokken, zoals ten tijde van de energiecrisis.
Vraag 87
Kan het kabinet een tabel geven met de bedragen en percentages die de Kamer via amendementen
zelf een andere bestemming heeft gegeven?
Antwoord op vraag 87
Nee.
Vraag 88
Kunt u aangeven wat de koopkracht zou zijn voor werkenden als het restant van de koopkrachtenveloppe
voor koopkracht wordt ingezet in plaats van voor dekking box 3 (in lijn met invulling
zoals bij doorrekening CPB)?
Antwoord op vraag 88
Door de infasering wordt in 2025 1,35 miljard euro uit de koopkrachtmiddelen uit het
hoofdlijnenakkoord nog niet ingezet voor lastenverlichting. In totaal bedraagt de
verlaging van de tarieven in de inkomstenbelasting in 2025 zonder het infaseren van
de lastenverlichting 5,8 miljard euro in plaats van 4,45 miljard euro met infasering
van de lastenverlichting.
Het terugdraaien van het infaseren van de koopkrachtenveloppe zorgt voor een mediaan
inkomenseffect van +0,3% voor werkenden. In het antwoord op vraag 52 bij de vragen
over bijlagen van de Miljoenennota vindt u een nadere uitsplitsing van deze inkomenseffecten.
Alleen het CPB kan de gevolgen van beleid op de lonen en prijzen berekenen (macro-economische
doorwerking). Deze doorwerking heeft ook effect op het koopkrachtbeeld. Het Ministerie
van SZW kan alleen een partiële doorrekening maken. Het is daarom zuiverder om inkomenseffecten
weer te geven. Het inkomenseffect is het effect van een maatregel in een bepaald jaar
op het besteedbaar inkomen van huishoudens. Hierbij wijzigt het macro-economische
beeld niet.
Vraag 89
Wat is de voortgang op de lijst belastingconstructies?
Antwoord op vraag 89
Het voorgaande kabinet heeft toegezegd steeds een lijst met opmerkelijke belastingconstructies
op te nemen als bijlage bij de Voorjaarsnota. De laatste editie van de lijst met opmerkelijke
belastingconstructies vindt u dan ook in bijlage 10 van de Voorjaarsnota 2024. Ook
komend voorjaar is het kabinet voornemens een lijst met opmerkelijke belastingconstructies
mee te sturen als bijlage bij de Voorjaarsnota. We zullen in die lijst ten minste
ingaan op de voortgang op de aanpak van ontwijking van heffing in box 3 via agiostorting
en het terugkopen van bezittingen. Deze constructie werd bij Voorjaarsnota 2024 gemeld
als constructie waarvan de aanpak nog in ontwikkeling is.
Vraag 90
Waarom is er deze keer geen bijlage met de top 10 meest gebruikte constructies om
belasting te ontwijken? Kan dit alsnog worden nagezonden?
Antwoord op vraag 90
Zie antwoord vraag 89.
Vraag 91
Kunt u aangeven wat de ontwikkeling is van landgoederen de afgelopen 10 jaar?
Antwoord op vraag 91
Cijfers over het aantal landgoederen dat is gerangschikt onder de Natuurschoonwet
1928 zijn beschikbaar tot en met 2023. Hieronder wordt voor de periode 2014–2023 een
overzicht gegeven van het aantal gerangschikte NSW-landgoederen.
Tabel 31 Aantal NSW-landgoederen
2014
2015
2016
2017
2018
2019
2020
2021
2022
2023
Aantal NSW-landgoederen
5.467
5.648
5.748
5.900
6.030
6.113
6.230
6.364
6.451
6.555
Vraag 92
Klopt het dat de beleidsmatige lasten voor gezinnen stijgen met 9,9 miljard in de
periode 2025–2028 (bron: CPB, MEV)?
Antwoord op vraag 92
De inschatting van het kabinet is dat beleidsmatige lasten voor burgers met 9,7 miljard
euro stijgen in de periode 2025–2028. Dit komt goed overeen met de inschatting van
het CPB. Hiervan wordt ongeveer 7,3 miljard euro veroorzaakt door maatregelen die
voor het aantreden van het kabinet zijn getroffen en nog een effect hebben gedurende
deze periode.
Vraag 93
Klopt het dat de beleidsmatige lasten voor bedrijven stijgen met 3,2 miljard euro
in periode 2025–2028 (bron: MEV, CPB)?
Antwoord op vraag 93
De inschatting van het kabinet is dat beleidsmatige lasten voor bedrijven met 3,9 miljard
euro stijgen in de periode 2025–2028. Dit is iets hoger dan de inschatting van het
CPB. Het belangrijkste verschil zit in de wijze waarop de afschaffing van de verhuurderheffing
per 2023 deze kabinetsperiode nog doorwerkt in het lastenbeeld van het CPB. Van de
stijging in beleidsmatige lasten voor bedrijven is circa de helft het gevolg van maatregelen
van vorige kabinetten (1,8 miljard euro) en de andere helft het gevolg van beleid
van het huidige kabinet (2,1 miljard euro).
Vraag 94
Hoeveel stijgen de beleidsmatige lasten in 2025–2028 op vermogen en winst?
Antwoord op vraag 94
Het kabinet heeft geen cijfers over de uitsplitsing van de beleidsmatige lastenontwikkeling
naar deze specifieke subcategorieën. Het CPB heeft dit eerder in het kader van Keuzes
in Kaart wel inzichtelijk gemaakt. Er is echter geen uitsplitsing op basis van actueel
beleid beschikbaar.
Vraag 95
Hoeveel stijgen de beleidsmatige lasten in 2025–2028 op inkomen en arbeid?
Antwoord op vraag 95
Het kabinet heeft geen cijfers over de uitsplitsing van de beleidsmatige lastenontwikkeling
naar deze specifieke subcategorieën. De analyse die het CPB hiervoor heeft gemaakt
in het kader van Keuzes in Kaart is niet op basis van actueel beleid beschikbaar.
Vraag 96
Kunt u, net als het CPB (Keuzes in Kaart 2025–2028), een kruistabel maken van de beleidsmatige
lastenontwikkeling waarin op de ene as een verdeling naar groep staat en op de andere
as een verdeling naar categorie?
Antwoord op vraag 96
Het kabinet heeft geen cijfers over de uitsplitsing van de beleidsmatige lastenontwikkeling
naar deze specifieke subcategorieën. De analyse die het CPB hiervoor heeft gemaakt
in het kader van Keuzes in Kaart is niet op basis van actueel beleid beschikbaar.
Vraag 97
Klopt het dat in NL de afgelopen twintig jaar 47% van alle uitgekeerde winst is uitgekeerd
via opkoop eigen aandelen?
Antwoord op vraag 97
De inkoop van eigen aandelen in Nederland wordt niet centraal bijgehouden. Het kabinet
kan daarom geen uitspraak doen over het percentage van de uitgekeerde winst in de
afgelopen twintig jaar die via inkoop van eigen aandelen is uitgekeerd. Voor de raming
van de maatregel om de inkoop van eigen aandelen te belasten is een inschatting gemaakt
van het toekomstige bedrag aan inkoop, maar dit is met onzekerheden omgeven. Zie daarvoor
ook het antwoord op vraag 65.
Vraag 98
Klopt het dat het percentage inkoop eigen aandelen als onderdeel van totale uitkering
aan aandeelhouders in NL veel hoger ligt dan in de rest van Europa (Spanje, België,
Duitsland, Italië, Zweden, Frankrijk, etc.)?
Antwoord op vraag 98
De inkoop van eigen aandelen in Nederland wordt niet centraal bijgehouden. Het kabinet
heeft ook geen gegevens over de omvang van de inkoop van eigen aandelen in andere
Europese landen. Het kabinet kan daarom geen uitspraak doen over de verhouding inkoop
in Nederland in vergelijking met andere landen.
Vraag 99
Kunt u voor de afgelopen twintig jaar aangeven voor hoeveel geld er eigen aandelen
zijn ingekocht in NL en in andere Europese landen?
Antwoord op vraag 99
Zie de antwoorden op vragen 97 en 98.
Vraag 100
Klopt het dat er in de afgelopen twintig jaar voor 193 miljard aan eigen aandelen
zijn ingekocht in NL en dat dit bedrag veel hoger ligt dan in landen als Spanje, Duitsland,
Italië, België, etc.?
Antwoord op vraag 100
Zie de antwoorden op vragen 97 en 98.
Vraag 101
Kunt u toelichten wat de «reguliere systematiek» is aangaande het bijstellen van het
ODA-budget aan de hand van het bni? Op welke manier is met de verwerking van de MEV
afgeweken van deze systematiek? Welk bedrag had ODA er cumulatief bijgekregen als
de «reguliere systematiek» van de afgelopen jaren gevolgd was? Heeft dit ook structurele
doorwerking in het OS-budget? Is deze afwijking van de «reguliere systematiek» eenmalig,
of is de ontkoppeling ook op toekomstige begrotingsmomenten van kracht?
Antwoord op vraag 101
Sinds 1975 zijn de Nederlandse ODA-uitgaven gekoppeld geweest aan het bni. Zie verder
het antwoord op vraag 47 en 48.
Vraag 102
Wat levert het op als je de ETK-regeling per 1 januari 2025 afschaft? Wat levert het
op als je tegelijkertijd de 30%-regeling terugbrengt naar 20%?
Antwoord op vraag 102
In haar Addendum «Gebruik ETK-regeling» schat onderzoeksbureau SEO in dat het budgettaire
belang van de ETK-regeling voor de rijksbegroting in 2023 tussen de 92 miljoen euro
en de 219 miljoen euro ligt. Voor de opbrengst van het afschaffen van de ETK-regeling
wordt uitgegaan van het gemiddelde van deze onder- en bovengrens, te weten 155 miljoen
euro. Een verlaging van het nieuw voorgestelde percentage van 27% naar 20% levert
naar verwachting structureel 272 miljoen euro op.
Ten aanzien van het afschaffen van de ETK-regeling moet worden opgemerkt dat dit,
zonder nieuwe wetgeving, zou betekenen dat de facto ook de 30%-regeling wordt afgeschaft.
Dat komt doordat de ETK-regeling een algemene regeling is voor het onbelast vergoeden
van extraterritoriale kosten. De 30%-regeling is een forfaitaire invulling van deze
ETK-regeling. Behoud van een expatregeling zonder onderliggende ETK-regeling is bovendien
juridisch kwetsbaar. Het kabinet stelt bewust een aanpassing van de expatregeling
voor met ingang van 1 januari 2027 om de regeling uitvoerbaar te houden en zodat betrokkenen
hier tijdig op kunnen anticiperen.
Vraag 103
Hoe houden kabinet en Kamer in de toekomst zicht op de omvang van, en eventuele verschuivingen
tussen, de sectoren rijksbegroting, zorg, sociale zekerheid en investeringen nu deze
niet meer afzonderlijk worden genormeerd en gemonitord? (Miljoenennota, p. 37) Wordt
door het kabinet nog gestuurd op een minimaal, dan wel maximaal niveau van jaarlijkse
overheidsinvesteringen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet? (Miljoenennota, p. 37) Welke
definitie hanteert het kabinet voortaan van overheidsinvesteringen? (Miljoenennota,
p. 37) Kunt u aangeven hoe het niveau van overheidsinvesteringen zich de afgelopen
jaren heeft ontwikkeld, respectievelijk wat de prognoses van het kabinet zijn voor
de komende jaren op basis van de voorliggende begrotingsplannen? (Miljoenennota, p. 37)
Antwoord op vraag 103
Het advies van de Studiegroep Begrotingsruimte om te werken met één uitgavenkader
is overgenomen in het Hoofdlijnenakkoord. Conform de regels budgetdiscipline is en
blijft iedere Minister verantwoordelijk voor een goede beheersing van de departementale
begroting. Dit betekent dat in het geval van een per saldo tegenvaller binnen de betreffende
begroting dekking moet worden gevonden. Dit geldt ook voor de premiegefinancierde
onderdelen van de begroting voor het terrein van de zorg en de sociale zekerheid.
In de budgettaire nota’s zullen, zoals gebruikelijk, de horizontale ontwikkeling van
de uitgaven, waaronder Sociale Zekerheid en Zorg, gepresenteerd blijven worden. Dit
is ook gebeurd in de Miljoenennota 2025. Zie voor de ontwikkeling van de sociale zekerheid
en zorg tabel 3 op pagina 43. Voor de overheidsinvesteringen kan het beste gekeken
worden naar de horizontale ontwikkeling van de betreffende begrotingen; zie hiervoor
Miljoenennota 2025 tabel 11 op pagina 60.
Vraag 104
Kunt u uiteenzetten wat de vergrijzing zal betekenen voor de opbrengsten uit de erfbelasting?
Hoe is dit terug te zien in de ramingen?
Antwoord op vraag 104
Het is niet mogelijk een 1-op-1 verband te leggen tussen de vergrijzing en de opbrengsten
uit de erfbelasting. In het rapport Belastingen in maatschappelijk perspectief wordt
deze relatie wel geduid. Zowel het vermogen bij 65-plussers als het nagelaten vermogen
zijn in de periode tussen 2007 en 2021 sterk gestegen. Dit duidt op een toenemende
(potentiële) opbrengst. Tegelijkertijd is het deel van het nagelaten vermogen waarover
aangifte is gedaan minder sterk gestegen. De precieze redenen hiervoor zijn niet duidelijk.
Aannemelijk is dat de herziening van de schenk- en erfbelasting in 2010 een rol heeft
gespeeld. Andere verklaringen, zoals een toenemend aantal schenkingen bij leven, het
verspreiden van erfenissen over meerdere erfgenamen, of een toenemend gebruik van
vrijstellingen zoals de bedrijfsopvolgingsregeling hebben mogelijk ook een rol gespeeld.
Belastingen in maatschappelijk perspectief: Bouwstenen voor een beter en eenvoudiger
belastingstelsel, Ministerie van Financiën, 2024.
Vraag 105
Wat is de totale incidentele opbrengst als je de resterende afbouw van wet Hillen
versnelt naar 5 jaar (16% per jaar) of 10 jaar (8% per jaar)? En wat als je het per
2025 afschaft? Wat is de opbrengst als je het hoge EWF-tarief uitsluit van de Wet
Hillen. (M.a.w. de Wet Hillen korting wordt gemaximeerd op 1.310.000 * 0,35 * (80%–3,33%*t).)
Antwoord op vraag 105
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de budgettaire gevolgen van de versnelde
afbouw van de aftrek wegens geen of een kleine woningschuld (wet Hillen). Structureel
is de opbrengst 0 omdat wet Hillen per 2048 volledig is afgebouwd.
Tabel 32
Budgettair, prijzen 2024
2025
2026
2027
2028
2048 = struc
Afschaffen in 5 jaar1
108
209
331
438
0
Afschaffen in 10 jaar
40
77
121
160
0
X Noot
1
Of afschaffen in 5 jaar uitvoerbaar is hangt mede af van andere wetgevingswensen die
een beroep doen op de keten IH.
Niet al de gevraagde varianten zijn op korte termijn uitvoerbaar. Versneld afbouwen
van de aftrek kan vormgegeven worden met een parameter en kan op korte termijn. Afschaffen
is een structuurwijziging in de Inkomensheffing en daarmee niet op korte termijn uitvoerbaar.
Hetzelfde geldt voor het maximeren op het EWF-tarief. Maximeren op het EWF-tarief
levert ongeveer 200 miljoen euro op, vanaf het moment dat deze wijziging uitvoerbaar
is.
Op basis van deze ramingen kan ook een indicatieve berekening worden gemaakt van de
cumulatieve opbrengst over de periode 2025 tot en met 2048. De resultaten van die
berekening zijn als volgt:
Tabel 33
Budgettair cumulatief, prijzen 2024
2025–2048
Afschaffen in 5 jaar
6,6 miljard
Afschaffen in 10 jaar
4,8 miljard
Vraag 106
Wat is de status van het instrument dat in paragraaf 10.2 van het hoofdlijnenakkoord
de Minister van Financiën de mogelijkheid geeft wanneer afgesproken ombuigingen niet
gerealiseerd worden of minder opleveren, vervangende dekking wordt gevonden in het
(deels) niet-indexeren van uitgaven voor de stijging van de lonen en prijzen? (Miljoenennota,
p. 16) In hoeverre heeft de Minister van Financiën in deze begroting van deze mogelijkheid
gebruik gemaakt? (Miljoenennota, p. 16) Waarom is dit geen begrotingsregel geworden?
(Miljoenennota, p. 16) Waarom is de noodremafspraak die genoemd wordt in het hoofdlijnenakkoord
en de Miljoenennota geen onderdeel van de nieuwe begrotingsregels?
Antwoord op vraag 106
Het kabinet heeft in het Hoofdlijnenakkoord een aantal ombuigingsmaatregelen afgesproken
om de groei van de overheidsuitgaven te beperken. Als deze niet worden gerealiseerd,
dan is in het HLA opgenomen dat dekking kan worden gevonden in het (deels) niet uitkeren
van loon- en prijsontwikkeling aan de departementale begrotingen. Deze afspraak geldt
niet voor de gehele begroting en is daarmee geen deel geworden van de begrotingsregels.
Wel is in de Miljoenennota is opgenomen dat een deel van de prijsbijstellingstranche
over 2025 wordt gereserveerd om dekking te vinden voor de extra uitgaven voor Herstel
Toeslagen.
Vraag 107
4 Realistisch ramen 4.1 Onderuitputting Het kabinet schrijft «gehoor te geven aan
de oproep van de Kamer tot het verminderen van onderuitputting». Daartoe vinden kasschuiven
plaats en het inboeken van Є 2,3 miljard aanvullende onderuitputting in 2026 (paragraaf 2.2.1
tabel 43, p.45). Het kabinet noemt dit «realistisch ramen». In dat kader heeft het
kabinet de ramingen voor de jaren 2024 tot en met 2026 met per saldo € 13,4 miljard
verlaagd. Zie tabel 2 op p. 39, waarvan de cijfers hieronder zijn opgenomen: Realistisch
ramen
2024 –7,1
2025 –3,3
2026 –3,0
2027 2,9
2028 2,5
2029 0,7
Met een hogere raming van uitgaven in 2027 en latere jaren lijkt het kabinet echter
ook uit te gaan van een hoger realisatievermogen vanaf 2027, ondanks de hardnekkige
en zelfs toenemende krapte op de arbeidsmarkt die het kabinet, evenals de Wetenschappelijke
Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) verwacht (p. 25 en 26). Het kabinet legt niet
uit hoe zij dit realisatievermogen ziet toenemen. Kan het kabinet hierop ingaan?
Antwoord op vraag 107
In deze Miljoenennota heeft het kabinet opnieuw stappen gezet naar een meer realistische
begroting door middel van kasschuiven. De uitkomsten zijn weergegeven in de departementale
begrotingen. Het is aan de vakministers om de departementale begrotingen te realiseren.
Het kabinet legt hierover verantwoording af in het Financieel Jaarverslag Rijk en
de departementale jaarverslagen.
Vraag 108
Hoeveel tweede huizen & vakantiehuizen hebben de leden van dit kabinet?
Antwoord op vraag 108
Eventuele zakelijke belangen van bewindspersonen zijn opgenomen in de bijlage van
het eindverslag van de formateur.
Vraag 109
Klopt het dat Ministers Klever en Faber allebei meer dan één woning bezitten, waaronder
huizen in het buitenland?
Antwoord op vraag 109
Eventuele zakelijke belangen van bewindspersonen zijn opgenomen in de bijlage van
het eindverslag van de formateur.
Vraag 110
Kunt u het EMU-saldo per jaar vermelden in de periode 2025–2028 (zowel in absolute
als relatieve getallen s.v.p.) (raming min. Fin.)?
Antwoord op vraag 110
In onderstaande tabel is het EMU-saldo in absolute en relatieve getallen in de periode
2025–2028 weergegeven.
Tabel 34 EMU-saldo
2024
2025
2026
2027
2028
EMU-saldo in procenten bbp
– 1,6%
– 2,8%
– 3,7%
– 2,4%
– 2,4%
EMU-saldo in miljarden
– 18,5
– 32,6
– 45,9
– 30,1
– 31,1
Vraag 111
Kunt u verklaren wat het verschil is als het gaat om het EMU-saldo met de raming van
het CPB (graag per jaar toelichten in de periode 2025–2028)? Kunt u hierbij tevens
ter illustratie het EMU-saldo van het Ministerie van Financiën tegenover die van het
CPB zetten wat betreft de periode 2025–2028?
Antwoord op vraag 111
In de Miljoenennota 2025 tabel 10 (pagina 59) is het EMU-saldo en het verschil voor
de periode 2025–2028 van het kabinet en het CPB weergegeven.
Vraag 112
Kunt u de EMU-schuld per jaar vermelden in de periode 2025–2028 (zowel in absolute
als relatieve getallen)?
Antwoord op vraag 112
In onderstaande tabel is de EMU-schuld in absolute en relatieve getallen in de periode
2025–2028 weergegeven.
Tabel 35 EMU-schuld
2024
2025
2026
2027
2028
EMU-schuld in procenten bbp
44,2%
46,6%
50,1%
50,7%
51,6%
EMU-schuld in miljarden
498,8
548,4
613,8
646,8
681,0
Vraag 113
Waar zijn de precieze begrotingsregels die het kabinet hanteert te vinden (anders
dan in de 17e rapport Studiegroep Begrotingsruimte)?
Antwoord op vraag 113
De set begrotingsregels van het Kabinet Schoof is te vinden als Bijlage 1 van de Miljoenennota
2025.
Vraag 114
Hoe groot is het aantal gewerkte uren per werkende in Nederland (Miljoenennota, p. 7)
over hun hele werkende leven rekening houdend met het moment dat zij met pensioen
gaan? En hoe is dat vergeleken met andere EU-lidstaten?
Antwoord op vraag 114
Er zijn verschillende manieren om het aantal gewerkte uren per werkende over hun werkende
leven te berekenen. Onderstaande tabel laat voor Nederland, per leeftijdsgroep, het
gemiddeld aantal gewerkte uren van de werkzame beroepsbevolking zien.26
Tabel 36 Gemiddelde arbeidsduur in uren, naar leeftijd (tweede kwartaal 2024)
Persoonskenmerken
Gemiddelde arbeidsduur in uren
Totaal personen
32,1
Leeftijd: 15 tot 25 jaar
21,3
Leeftijd: 25 tot 35 jaar
35,6
Leeftijd: 25 tot 45 jaar
35,3
Leeftijd: 35 tot 45 jaar
34,9
Leeftijd: 45 tot 55 jaar
35,3
Leeftijd: 45 tot 75 jaar
33,4
Leeftijd: 55 tot 65 jaar
33,4
Leeftijd: 65 tot 75 jaar
23,8
Bron: CBS
In de Europese data is zo’n uitsplitsing naar leeftijdsgroepen niet beschikbaar. Wel
zijn er gegevens over de gemiddelde werkuren voor de leeftijdsgroep 20–64 jaar, 35–49 jaar,
en 50 jaar of ouder. Zie in onderstaande tabel de vergelijking tussen Nederland, het
gemiddelde van de Europese Unie en het gemiddelde van de Eurozone.
Tabel 37 Gemiddeld aantal gewerkte uren, naar leeftijd (2023), Europese vergelijking
Nederland
Europese Unie
Eurozone
Leeftijd: 20 tot 64 jaar
32,2
36,1
35,4
Leeftijd: 35 tot 49 jaar
33,2
36,7
26,0
Leeftijd: 50 jaar of ouder
31,3
35,4
34,8
Bron: Eurostat
Vraag 115
Kunt u per jaar aangeven wat de raming is van de economische groei in de periode 2025–2028?
Antwoord op vraag 115
In de Macro Economische Verkenning 2025 raamt het CPB de economische groei in de periode
2025–2028 als volgt:
Tabel 38 BBP groei Macro Economische Verkenning 2025
2025
2026
2027
2028
BBP-groei
1,5%
1,5%
1,4%
1,1%
Vraag 116
Waarom wordt energiebelasting meegenomen via de inflatie meegenomen in de koopkrachtcijfers
en niet rechtstreeks?
Antwoord op vraag 116
In de koopkrachtramingen conformeren het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
en het Centraal Planbureau zich aan de inflatiedefinitie van het Centraal Bureau voor
de Statistiek (CBS). De inflatiecijfers van het CBS worden vastgesteld op basis van
internationale richtlijnen, om zo de objectiviteit en vergelijkbaarheid van de cijfers
te kunnen waarborgen. Inflatie is gedefinieerd als de stijging van het algemene prijspeil,
berekend als het gewogen gemiddelde van verschillende bestedingscategorieën. Op basis
van de internationale richtlijnen zijn energielasten een van de bestedingscategorieën
en daarmee zijn belastingen op energie onderdeel van het inflatiecijfer in plaats
van het inkomensbegrip. Met de koopkrachtramingen wordt de ontwikkeling van de bestedingsmogelijkheden
in kaart gebracht, via de ontwikkeling van het besteedbaar inkomen en de ontwikkeling
van de prijzen, maar niet wat daadwerkelijk wordt geconsumeerd.
Vraag 117
Kunt u bij de maatregelen onder «problemen die we aanpakken» de bijbehorende bedragen
vermelden?
Antwoord op vraag 117
Het kabinet heeft diverse maatregelen genomen waarmee maatschappelijke problemen worden
aangepakt. Deze worden toegelicht in de Miljoenennota, de departementale begrotingen
en het Belastingplan.
Vraag 118
Kunt u bij de maatregelen onder «het kabinet beheerst de overheidsfinanciën door»
de bijbehorende bedragen vermelden?
Antwoord op vraag 118
Het kabinet heeft diverse maatregelen genomen om de overheidsfinanciën te beheersen.
Alle maatregelen waartoe het kabinet heeft besloten zijn op hoofdlijnen opgenomen
in de kadertoets (tabel 2 Miljoenennota) en het inkomstenkader (tabel 6 Miljoenennota).
Verder bevat de Verticale Toelichting bij de Miljoenennota een uitsplitsing van de
maatregelen op het terrein van de departementale begrotingen.
Vraag 119
Met hoeveel groeien de totale uitgaven ten opzichte van de laatste stand van zaken
van de Rijksbegroting 2024? Hoe is dit verschil te verklaren? Welke uitgaven zijn
er gedaan die dit verschil veroorzaken (meer specifiek s.v.p.)?
Antwoord op vraag 119
De hoogte van het uitgavenkader is berekend als som van de (netto-)uitgavenramingen uit de Voorjaarsnota 2024, plus de budgettaire aanpassingen die sindsdien
zijn verwerkt, waaronder de maatregelen uit het Hoofdlijnenakkoord. De kadertoets
van de uitgaven (zie tabel 2 op pagina 38 Miljoenennota 2025) geeft een totaaloverzicht
van de ontwikkeling van alle kaderrelevante uitgaven sinds de Voorjaarsnota 2024 (de
laatste stand van zaken van de Rijksbegroting zoals aan de Tweede Kamer is gemeld).
Een meer specifieke toelichting per mutatieregel volgt vanaf pagina 39 van de Miljoenennota
2025. De verticale toelichting (bijlage 16 Miljoenennota 2025) toont voor ieder begrotingshoofdstuk
de budgettaire veranderingen die zich hebben voorgedaan sinds de Voorjaarsnota 2024.
Vraag 120
Kunt u een overzicht geven van wanneer de realisatie van de stijging van de cao-lonen
sinds 2012 lager is uitgevallen dan de raming?
Antwoord op vraag 120
Het Centraal Planbureau (CPB) publiceert jaarlijks bij de Macro Economische Verkenning
(MEV) in de bijlage een revisie van de belangrijkste ramingen, inclusief de prijzen
en lonen. In onderstaande tabel zijn de realisatiecijfers van de afgelopen MEV-ramingen
te zien voor de cao-loonontwikkeling marktsectoren, afgezet tegen de eerdere ramingen27.
Tabel 39 Realisatie en raming cao-loonontwikkeling
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
2019
2020
2021
2022
2023
Realisatie
1,6%
1,2%
1,0%
1,2%
1,5%
1,6%
2,0%
2,3%
2,8%
1,9%
3,0%
6,0%
Raming
2,0%
2,3%
1,5%
1,5%
1,4%
1,6%
2,2%
2,9%
2,5%
1,4%
2,2%
3,7%
Verschil realisatie t.o.v. raming
– 0,4%
– 1,0%
– 0,5%
– 0,3%
0,1%
0,0%
– 0,2%
– 0,6%
0,3%
0,5%
0,8%
2,3%
Vraag 121
Kunt u nader toelichten wat de onderbouwing is van de geraamde budgettaire opbrengst
van het gedeeltelijk afschaffen van het verlaagd btw-tarief op logies en culturele
goederen en diensten (bijlage 4 bij de Miljoenennota, p.43) Kunt u een totaalinzicht
geven in de financiële gevolgen voor de overheid van de gedeeltelijke afschaffing
van het verlaagd btw-tarief op logies en culturele goederen en diensten? Hoe is de
raming van de budgettaire opbrengst van het gedeeltelijk afschaffen van het verlaagd
btw-tarief op logies en culturele goederen en diensten opgebouwd, en op welke manier
is rekening gehouden met gedragseffecten (Tabel 4.1 en 4.2 Bijlage Miljoenennota,
p. 33 e.v.)? Wat is de afzonderlijke invloed van de verhoging van de indirecte belastingen
(waaronder het beëindigen van het lage tarief voor een aantal sectoren) voor de ontwikkeling
van de inflatie (Miljoenennota, p.23)?
Antwoord op vraag 121
De basis voor deze ramingen zijn de btw-bestanden van het CBS, waarin de bestedingen
van huishoudens en vrijgestelde sectoren zijn ingedeeld in tariefgroepen. Hierin is
gekeken naar de bestedingen aan culturele goederen en diensten en logies waarbij de
posten het verlenen van toegang tot attractieparken, speel- en siertuinen, en andere
dergelijke primair en permanent voor vermaak en dagrecreatie ingerichte voorzieningen,
circussen, dierentuinen en bioscopen niet zijn meegenomen in de raming voor culturele
goederen en diensten.
Daarnaast zijn de CBS gegevens over logies voor de raming gecorrigeerd voor het meenemen
van kampeerterreinen aan de hand van gegevens uit aangiftebestanden aangezien het
verlaagde tarief voor deze posten niet wordt afgeschaft.
Bij de raming voor culturele goederen en diensten is niet uitgegaan van een gedragseffect.
Hier is voor gekozen omdat er een constante spaarquote wordt verondersteld. Dit betekent
dat wanneer iemand minder culturele goederen en diensten afneemt, ze meer zullen uitgeven
aan andere producten en diensten. Daardoor heeft dit geen gevolgen voor de opbrengst
van de maatregel. Bij de raming voor logies is wel een gedragseffect meegenomen bij
het directe effect van de maatregel omdat hier een deel van de consumptie zich naar
het buitenland zal verplaatsen. Wanneer een overnachting in Nederland duurder wordt,
zal het relatief aantrekkelijker worden om in het buitenland een overnachting te boeken
waardoor een deel van de grondslag zal verdwijnen. De opbrengst van de twee maatregelen
is opgebouwd uit verschillende delen die in de tabellen hieronder worden getoond.
Tabel 40 Uitsplitsing raming cultuur (in miljoenen euro)
2025
2026
2027
2028
2029
struc
struc in
Boeken incl. e-pubs en uitleen
231
231
231
231
231
2026
Kranten, tijdschriften, dag- en weekbladen incl. e-pubs en uitleen
297
297
297
297
297
2026
Geven van gelegenheid tot sportbeoefening
185
185
185
185
185
2026
Toegang tot sportwedstrijden
41
41
41
41
41
2026
Toegang tot musea en verzamelingen
41
41
41
41
41
2026
Toegang tot podiumkunsten en optredens door uitvoerende kunstenaars
388
388
388
388
388
2026
Kunst, verzamelvoorwerpen en antiek
38
38
38
38
38
2026
Totaal afschaffen verlaagd btw-tarief culturele goederen en diensten
1.221
1.221
1.221
1.221
1.221
2026
Tabel 41 Uitsplitsing raming logies (in miljoenen euro)
2025
2026
2027
2028
2029
struc
struc in
Hotels en pensions
364
364
364
364
364
2026
overig logies (bijv. short-stay en recreatieve verblijven)
746
746
746
746
746
2026
Totaal afschaffen verlaagd btw-tarief op logies (excl. kampeerterreinen)
1.110
1.110
1.110
1.110
1.110
2026
Aanpassingen in de indirecte belastingen leiden tot eenmalige inflatie-effecten, naar
verwachting zal het in dit geval beperkt zijn omdat slechts voor enkele categorieën
het btw-tarief zal worden verhoogd. Daarnaast is de mate waarin dit gebeurt afhankelijk
van de mate van doorberekening. Het is hierdoor vooraf niet eenduidig vast te stellen
wat het effect van de btw-verhoging zal zijn op de algehele inflatieontwikkeling.
In de koopkrachtberekeningen wordt rekening gehouden met deze effecten.
Zoals gebruikelijk worden de ramingen van Financiën gecertificeerd door het CPB, wat
ook hier het geval is.
Vraag 122
In hoeverre maakt het niveau van de aiq deel uit van het beleid van het kabinet? (Miljoenennota,
p.23) Wat is de verklaring dat ontwikkeling van de winstquote geen volledige spiegeling
is van de aiq (aiq en winstquote tellen niet op tot 1)? (Miljoenennota, p.23). Waarom
wordt er niet standaard een Gini-coëfficiënt voor de vermogensverdeling gemaakt en
in de Miljoenennota vermeld?
Antwoord op vraag 122
Het kabinet zet zich ervoor in dat werken loont, bijvoorbeeld door gerichte lastenverlichting.
Het kabinet stuurt echter niet op de AIQ als uitkomst. De AIQ is een samengestelde
macro-economische indicator en is, in tegenstelling tot koopkracht of economische
groei, geen doel op zich. Bovendien bestaat er in de wetenschap geen consensus over
het optimale niveau van de AIQ.
Het totale verdiende inkomen bestaat uit de beloning van werknemers en zelfstandigen
– weergegeven door de AIQ – en de operationele winsten van bedrijven – weergegeven
door de winstquote. Toch tellen de twee quotes niet op tot 1. Dat heeft twee oorzaken.
Ten eerste neemt de winstquote, dat gebruik maakt van het netto exploitatieoverschot,
buitenlandse winsten en financiële bedrijven niet mee. Ten tweede laat de AIQ doorgaans
een deel van de economie buiten beschouwing.
De Miljoenennota bevat elk jaar een overzicht van de stand van de macro-economie.
Daarbij wordt gepoogd een selectie te maken van de meest relevante statistieken. De
verdeling van het vermogen in Nederland is de afgelopen jaren relatief stabiel geweest.
Het opnemen van de vermogensverdeling in de Miljoenennota was daarom geen prioriteit.
Toekomstige ontwikkelingen kunnen daar verandering in brengen.
Vraag 123
Hoe is te verklaren dat de rijksuitgaven van 2025 tot 2029 met circa 4,9% zullen groeien?
Waar worden deze grotere uitgaven door veroorzaakt?
Antwoord op vraag 123
Zie paragraaf 2.5 van de Miljoenennota voor een toelichting op de horizontale ontwikkeling
van de uitgaven van 2024 tot en met 2029. Tabel 11 toont de horizontale ontwikkeling
van de uitgaven per begroting. De horizontale ontwikkeling laat zien hoe bij ongewijzigd
beleid de uitgaven van verschillende beleidsterreinen zich ontwikkelen ten opzichte
van elkaar in het prijspeil van 2024. Tussen 2025 en 2029 stijgen de uitgaven met
circa 5 procent (van 423 miljard in 2025 naar 445 miljard in 2029).De stijging wordt
voor een groot deel verklaard door stijgende uitgaven aan zorg en sociale zekerheid.
Een toelichting per begroting is opgenomen in bijlage 17 Horizontale toelichting.
Vraag 124
Kunt u een overzicht geven van alle grotere tegenvallers boven de 200 mln. in de periode
2025–2028 en aangeven hoe ze worden gedekt (graag per jaar aangeven)? Voor welk bedrag
aan tegenvallers is er nog geen dekking?
Antwoord op vraag 124
In de Miljoenennota zijn de tegenvallers verwerkt die zich sinds de Voorjaarsnota
hebben voorgedaan, inclusief de dekking hiervan. Uitgaventegenvallers zijn opgenomen
in de Kadertoets (tabel 2 Miljoenennota). Inkomstentegenvallers zijn opgenomen in
het Inkomstenkader (tabel 6 Miljoenennota). Onderstaand zijn de grotere tegenvallers
boven de 200 mln. in de periode 2025–2028 opgenomen.
Uitgaven
Aanvullende uitgaven Herstel Toeslagen
Voor Herstel Toeslagen is 2,3 miljard euro extra beschikbaar gesteld, waarvan 1,4 miljard
euro is toegevoegd aan de begroting van Financiën. Tegelijkertijd is 0,9 miljard euro
aanvullend gereserveerd op de Aanvullende Post. Deze tegenvaller wordt gedekt door
naar rato 1,4 miljard euro van de nog uit te keren eindejaarsmarge in 2025 in te houden
en door 0,9 miljard euro te reserveren uit de prijsbijstelling tranche 2025.
EU-afdrachten
De raming van de Nederlandse afdracht aan de Europese Unie is op basis van de verwachte
onderuitputting in de EU-begroting 2025 neerwaarts bijgesteld met 1,3 miljard euro
in 2025. Een deel van hiervan schuift door naar 2026 en 2027. Daarnaast is er sprake
van een structurele tegenvaller op de bni-afdracht van 0,9 miljard euro. Dat komt
enerzijds doordat de ontvangsten van de invoerrechten op EU-niveau lager uitvallen
en anderzijds doordat het Nederlandse bni hogerligt dan verwacht ten opzichte van
de EU als totaal. De tegenvaller is ingepast binnen het rijksbrede uitgavenbeeld.
Besluitvorming en uitvoeringsinformatie VWS
Het uitvoeringsbeeld laat in 2024 per saldo een meevaller zien, met name door onderschrijding
in de wijkverpleging. Verder is er sprake van incidentele besparingsverliezen in 2025
en een structurele tegenvaller uit de uitvoeringsinformatie in de Wet langdurige zorg
(Wlz) en de niet-akkoordsectoren in de Zvw.
Dekkingsmaatregelen en uitvoeringsinformatie SZW
Er is sprake van een structurele uitvoeringstegenvaller op de SZWbegroting. Deze is
onder meer een gevolg van de verwerking van uitvoeringsinformatie van het UWV en de
nieuwe macro-economische raming van het CPB. De grootste tegenvallers zijn op de Wet
werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en de Ziektewet. Bij de WIA is sprake van
een tegenvaller van 252 miljoen euro structureel en bij de Ziektewet van 109 miljoen
euro structureel. De uitvoeringstegenvaller in 2025 wordt intertemporeel gedekt op
de SZW-begroting. Daarnaast gaat in het najaar van 2024 een interdepartementaal beleidsonderzoek
(IBO) naar de WIA van start.
Inkomsten
Box 3
Er is een tegenvaller in box 3 in 2025 en 2026. Deze wordt gedekt door het geleidelijk
infaseren van de koopkrachtenveloppen, het naar voren halen van de in het hoofdlijnenakkoord
geplande verhoging van de Awf-premie, het terugdraaien van de in het hoofdlijnenakkoord
geplande verlaging van het box 3-tarief en het verhogen van de premie Arbeidsongeschiktheidsfonds
(Aof-premie).
Vraag 125
Wat is de reden dat er niet in een afzonderlijke Startnota inzicht geboden is in hoe
de 71 budgettaire maatregelen uit het hoofdlijnenakkoord precies zijn verwerkt? (Miljoenennota,
p. 36) Kunt u een overzicht geven van alle 71 voorgenomen budgettaire maatregelen
uit het hoofdlijnenakkoord waarin duidelijk wordt hoe en waar ze in de begroting zijn
verwerkt? (Miljoenennota, p. 36) Kunt u daarbij voor die gevallen waarbij in de augustusbesluitvorming
voor een ander bedrag en/of ander kasritme is gekozen door het kabinet, een toelichting
op de afwijking geven? (Miljoenennota, p. 36)
Antwoord op vraag 125
Met het hoofdlijnenakkoord (HLA) zijn afspraken gemaakt over de financiën van de Rijksbegroting.
Deze afspraken zijn opgenomen in de budgettaire bijlage van het HLA. De Miljoenennota
2025 verwerkt het HLA en de begroting en vormt daarmee de Startnota van het kabinet.
Als onderdeel van het reguliere begrotingsproces zijn bij de augustusbesluitvorming
nieuwe aanpassingen aan de begroting doorgevoerd. Dit betreft onder andere het verwerken
van de nieuwe uitvoeringsinformatie van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Daarnaast zijn bij de augustusbesluitvorming
kasschuiven doorgevoerd om de begrotingen in een realistischer ritme te plaatsen.
Ook heeft in augustus besluitvorming plaatsgevonden over de lasten en de koopkracht,
waaronder de tegenvaller in box 3. Onderdeel hiervan was de uitwerking van diverse
maatregelen uit het HLA.
Bovenstaande gebruikelijke bijstelling van de rijksbegroting heeft geleid tot een
substantieel aantal (technische) mutaties ten opzichte van de budgettaire bijlage
van het HLA. De wijzigingen van de departementale begrotingen worden toegelicht in
de Verticale Toelichting bij de Miljoenennota en de toelichtingen op de begrotingstukken
behorend bij de departementale begrotingen. De maatregelen in het inkomstenkader worden
integraal toegelicht in paragraaf 2.3 van de Miljoenennota en bijlage 4.
Vraag 126
Komt met het afschaffen van de afzonderlijke deelplafonds het onderscheid tussen premie
gefinancierde en begroting gefinancierde uitgaven de facto ook te vervallen? (Miljoenennota,
p. 37) Is hiermee ook beoogd het budgetrecht en recht van amendement van de Kamer
te versterken? (Miljoenennota, p. 37) Kan in dit licht nader worden uitgelegd waarom
begrotingsregel 1.1.5.5 het mogelijk maakt dat tegenvallers op de VWS-begroting voortaan
kunnen worden opgevangen met meevallers in de uitgaven aan de Zorgverzekeringswet?
(Miljoenennota, bijlage 1, p. 11)
Antwoord op vraag 126
Het advies van de Studiegroep Begrotingsruimte om te werken met één uitgavenkader
is overgenomen in het Hoofdlijnenakkoord. Conform de regels budgetdiscipline is en
blijft iedere Minister verantwoordelijk voor een goede beheersing van de departementale
begroting. Dit betekent dat in het geval van een per saldo tegenvaller binnen de betreffende
begroting dekking moet worden gevonden. Dit geldt ook voor de premiegefinancierde
onderdelen van de begroting voor het terrein van de zorg en de sociale zekerheid.
In de budgettaire nota’s blijft zoals gebruikelijk de horizontale ontwikkeling van
de uitgaven, waaronder VWS en SZW, gepresenteerd worden. Het onderscheid tussen begrotings-
en premiegefinancierde uitgaven komt niet te vervallen. De betreffende begrotingshoofdstukken 40
en 41 blijven bestaan. Ook het budgetrecht van uw Kamer wijzigt hierbij niet.
Een per saldo meevaller in de uitgaven aan de Zorgverzekeringswet (Zvw) wordt, na
saldering met eventuele tegenvallers elders in de zorg en op de VWS-begroting, ingezet
voor lastenverlichting via een verlaging van de premies. De Zvw-premies maken deel
uit van het inkomstenkader. Bij een meevaller aan de uitgavenzijde, wordt tegenover
de lagere zorgpremies geen compenserende lastenverhoging gesteld. In dat geval wordt
een kadercorrectie toegepast. Als er sprake is van een kaderrelevante tegenvaller
aan de uitgavenzijde, dan wordt die opgelost binnen het uitgavenkader en worden aan
de inkomstenkant de lasten met hetzelfde bedrag verlaagd. In principe gebeurt dat
met compenserende bijstellingen elders die zo goed mogelijk aansluiten bij de doelgroep.
De compensatie in het inkomstenkader wordt in het voorjaar, tegelijkertijd met de
uitgavenkant, gecommuniceerd.
Vraag 127
Hoe ziet de invulling van bezuiniging op het ambtelijk apparaat er concreet uit?
Antwoord op vraag 127
In het hoofdlijnenakkoord staat een apparaatstaakstelling van 22 procent bij kerndepartementen
en een beperkte korting op externe inhuur. De grondslag voor de 22 procent bij kerndepartementen
bestaat uit de (centraal) apparaatsartikelen «kerndepartement» op de begrotingen ten
tijde van Miljoenennota 2024.
Als onderdeel van de augustusbesluitvorming is besloten om de taakstelling op het
postennetwerk met 71 miljoen euro structureel te verlichten van 22% naar 10%. De taakstelling
daalt daardoor van 1 miljard naar 929 miljoen structureel.
Het kabinet heeft gekozen voor een budgettaire taakstelling, waardoor er ook kan worden
gekeken naar dekking uit andere middelen dan apparaatsmiddelen bij de kerndepartementen.
Dit is afhankelijk van de keuzes per departement. De wijze waarop de apparaatstaakstelling
wordt ingevuld zal daarom verschillen per departement.
Vraag 128
Kan in een tabellarisch overzicht per jaar en per departement worden aangegeven hoe
de taakstelling apparaat Rijksoverheid ingevuld gaat worden?
Antwoord op vraag 128
Onderstaande tabel laat de uitsplitsing van de apparaatstaakstelling per departement
zien, inclusief de verzachting voor het postennetwerk. Aangezien het een budgettaire
taakstelling betreft is het aan departementen hoe de taakstelling uiteindelijk wordt
ingevuld.
Tabel 42 Invulling taakstelling apparaat Rijksoverheid
(in miljoenen euro, min is saldoverbeterend)
2025
2026
2027
2028
2029
Terugdraaien groei apparaat rijksoverheid
– 223
– 430
– 635
– 839
– 929
wv. Buitenlandse Zaken
– 27
– 57
– 85
– 114
– 125
wv. Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
– 29
– 57
– 83
– 109
– 121
wv. Justitie en Veiligheid
– 26
– 50
– 74
– 99
– 110
wv. Sociale Zaken en Werkgelegenheid
– 23
– 45
– 68
– 90
– 99
wv. Economische Zaken en Klimaat
– 23
– 43
– 65
– 82
– 91
wv. Infrastructuur en Waterstaat
– 23
– 44
– 62
– 81
– 90
wv. Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
– 20
– 40
– 58
– 78
– 86
wv. Financiën
– 19
– 35
– 53
– 71
– 80
wv. Volksgezondheid, Welzijn en Sport
– 18
– 32
– 47
– 61
– 68
wv. Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
– 11
– 19
– 28
– 38
– 41
wv. Algemene Zaken
– 3
– 6
– 8
– 11
– 12
wv. Koninkrijksrelaties
– 1
– 2
– 4
– 5
– 5
Vraag 129
Zijn rijksinspecties uitgesloten van de taakstelling apparaat Rijksoverheid? Zo nee,
welke niet?
Antwoord op vraag 129
De grondslag van de taakstelling is grotendeels gebaseerd op de apparaatskosten van
de kerndepartementen. Indien (rijks)inspecties of rijksinspectiediensten onderdeel
zijn van het centraal apparaatsartikel van het (kern)departement vallen zij onder
de grondslag van de taakstelling. De Inspectie Belastingen, Toeslagen en Douane, de
Inspectie van het Onderwijs, de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed, de Inspectie
JenV, de Nederlandse Arbeidsinspectie, en het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) zijn
daarmee onderdeel zijn van de grondslag voor zover deze bekostigd worden uit de centraal
apparaatsartikelen van de (kern)departementen. Of er uiteindelijk op inspecties wordt
gekort is afhankelijk van de verdere invulling door de departementen.
Vraag 130
Zijn rijksinspectiediensten uitgesloten van de taakstelling apparaat Rijksoverheid?
Zo nee, welke niet?
Antwoord op vraag 130
Zie het antwoord op vraag 129.
Vraag 131
Zijn Adviescolleges Rijksoverheid uitgesloten van de taakstelling apparaat Rijksoverheid?
Zo nee, welke niet?
Antwoord op vraag 131
De grondslag van de taakstelling is grotendeels gebaseerd op de apparaatskosten van
de kerndepartementen. Indien adviescolleges onderdeel zijn van het centraal apparaatsartikel
van het (kern)departement vallen zij onder de grondslag van de taakstelling. Dit verschilt
per Adviescollege. Of er uiteindelijk op Adviescolleges wordt gekort is afhankelijk
van de verdere invulling door de departementen.
Vraag 132
Zijn de Hoge Colleges van Staat uitgezonderd van de taakstelling apparaat Rijksoverheid?
Zo nee, welke niet?
Antwoord op vraag 132
De Hoge Colleges van Staat zijn niet meegenomen in de grondslag van de apparaatstaakstelling
en zijn daarmee uitgezonderd van de taakstelling.
Vraag 133
Zijn de planbureaus uitgezonderd van de taakstelling apparaat Rijksoverheid? Zo nee,
welke niet?
Antwoord op vraag 133
De grondslag van de taakstelling is grotendeels gebaseerd op de apparaatskosten van
de kerndepartementen. Indien planbureaus onderdeel zijn van het centraal apparaatsartikel
van het (kern)departement vallen zij onder de grondslag van de taakstelling. Het Centraal
Planbureau (CPB) en Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) lopen daarom mee in de grondslag,
maar het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) niet. Of er uiteindelijk op planbureaus
wordt gekort is afhankelijk van de verdere invulling door de departementen.
Vraag 134
Zijn de uitvoeringsorganisaties uitgesloten van de taakstelling apparaat Rijksoverheid?
Zo nee, welke niet?
Antwoord op vraag 134
De grondslag van de taakstelling is grotendeels gebaseerd op de apparaatskosten van
de kerndepartementen. Indien uitvoeringsorganisaties onderdeel zijn van het centraal
apparaatsartikel van het (kern)departement vallen zij onder de grondslag van de taakstelling.
In de grondslag voor externe inhuur is de uitvoering wel meegenomen. Of er uiteindelijk
op uitvoeringsorganisaties wordt gekort is afhankelijk van de verdere invulling door
de departementen. Het is namelijk een budgettaire taakstelling waardoor departementen
de vrijheid hebben om de taakstelling zo goed mogelijk binnen departementen te verdelen.
Hier kan ook de uitvoering onderdeel van uitmaken.
Vraag 135
Zijn de ZBO's uitgesloten van de taakstelling apparaat Rijksoverheid? Zo nee, welke
niet?
Antwoord op vraag 135
ZBO’s maken in principe geen onderdeel uit van de grondslag voor de apparaatstaakstelling.
Of er uiteindelijk op ZBO’s wordt gekort is afhankelijk van de verdere invulling door
de departementen.
Vraag 136
Waar wordt de structurele tegenvaller op de EU-afdrachten in de periode 2026–2029
precies door veroorzaakt
Antwoord op vraag 136
Er is sprake van een structurele tegenvaller op de bni-afdracht oplopend tot ruim
0,9 miljard euro. Dit komt aan de ene kant doordat het Nederlandse bruto nationaal
inkomen (bni) t.o.v. andere lidstaten harder gegroeid is dan eerder geraamd. Dit vertaalt
zich in een groter aandeel van het Nederlandse bni in het totale Europese bni. Het
gaat om een groei van 5,9% naar 6,1%. Aan de andere kant wordt de hogere bni afdracht
veroorzaakt doordat de ontvangsten van de invoerrechten op EU-niveau lager uitvallen
dan eerder geraamd. Het verschil wordt conform Eigenmiddelenbesluit opgevangen door
de bni-afdracht. Samenhangend met de lager dan verwachte invoerrechten vallen de ontvangsten
van de perceptiekostenvergoeding ruim 0,2 miljard euro lager uit. De perceptiekostenvergoeding
worden als ontvangst verantwoord op de begroting van Buitenlandse Zaken en zijn een
percentage van de invoerrechten (25%) dat door de lidstaten als inningskosten wordt
ingehouden.
Tabel 43 bni-afdrachten en perceptiekostenvergoeding
in mln.
2024
2025
2026
2027
2028
2029
bni-afdrachten
510
– 892
1.082
963
918
919
perceptiekostenvergoeding
164
167
173
186
206
227
Vraag 137
Op basis van welke criteria en met welke kortingspercentages is de taakstelling subsidies
verdeeld over de verschillende begrotingen? (Miljoenennota, p. 38) Zijn daarbij ook
uitzonderingen gemaakt voor subsidiebudgetten die niet of met een lager percentage
zijn gekort? En zo ja, welke en waarom? (Miljoenennota, p. 38) Op basis van welke
criteria en met welke kortingspercentages is de taakstelling terugdraaien groei overheidsapparaat
verdeeld over de verschillende begrotingen? (Miljoenennota, p. 38) Zijn daarbij ook
uitzonderingen gemaakt voor apparaatsbudgetten die niet of met een lager percentage
zijn gekort? En zo ja, welke en waarom? (Miljoenennota, p. 38) Kunt u van beide taakstellingen
een overzicht geven waarin duidelijk wordt welke begrotingen in welke mate (zowel
in euro’s als procentueel) zijn aangeslagen? (Miljoenennota, p. 38)
Antwoord op vraag 137
Bij de verdeling van de subsidietaakstellingen over de departementale begrotingen
zijn ten eerste uitzonderingen gemaakt voor subsidiebudgetten waarop in het hoofdlijnenakkoord
al wordt omgebogen, zoals de Maatschappelijke Diensttijd en de prijsrisicobuffer Subsidie
Duurzame Energie (SDE). Ook zijn uitzonderingen gemaakt op posten waarvan het Hoofdlijnenakkoord
aangeeft dat hier niet op wordt gekort. Dit gaat om subsidies voor buitenlandse handel,
ronde 1 t/m 3 van het Nationaal Groeifonds en Defensie. Tot slot zijn subsidies rond
herstel Groningen, toeslagenherstel, Oekraïne en corona uitgezonderd van de grondslag.
De taakstelling is verdeeld over de subsidiegrondslag van de verschillende departementale
begrotingen, nadat deze grondslag is verlaagd met bovengenoemde posten. Vervolgens
wordt de totale korting (1 miljard structureel) toegepast op de resterende subsidiegrondslag.
Dit leidt tot het volgende kortingspercentage, gebaseerd op de subsidiegrondslag bij
stand Voorjaarsnota 2024:
Tabel 44
2025
2026
2027
2028
2029
Ombuiging als % van resterende subsidiegrondslag (na uitzonderingen)
– 4,3%
– 10,2%
– 16,4%
– 23,2%
– 25,9%
Nadat dit percentage is toegepast op de grondslag van de verschillende begrotingen,
leidt dit tot de volgende verdeling van de taakstelling (in miljoen euro):
Tabel 45
(Bedrag in € mln.)
2025
2026
2027
2028
2029
Generieke taakstelling subsidies rijksbreed
– 275
– 550
– 800
– 1.000
– 1.000
w.v. EZK
– 37
– 90
– 133
– 221
– 174
w.v. OCW
– 75
– 138
– 255
– 317
– 361
w.v. VWS
– 53
– 124
– 176
– 251
– 252
w.v. LNV (incl. Diergezondheidsfonds)
– 48
– 51
– 63
– 59
– 74
w.v. BHOS
0
0
0
0
0
w.v. BZK (incl. Koninkrijksrelaties)
– 17
– 43
– 65
– 63
– 49
w.v. BZ
0
0
0
0
0
w.v. IenW
– 19
– 30
– 32
– 25
– 21
w.v. SZW
– 20
– 60
– 57
– 35
– 38
w.v. JenV
– 5
– 13
– 19
– 29
– 29
w.v. NGF
0
0
0
0
0
w.v. DEF
0
0
0
0
0
w.v. FIN
0
0
0
0
0
Zie het antwoord op vraag 127 voor een toelichting op de apparaatstaakstelling en
de verdere verdeling.
Tabel 46
2025
2026
2027
2028
2029
Ombuiging als % van grondslag apparaatsartikel (exclusief taakstelling externe inhuur en verlichting voor Buitenlandse Zaken)
– 5%
– 10%
– 15%
– 20%
– 22%
Nadat dit percentage is toegepast op de grondslag van de verschillende begrotingen,
leidt dit tot de volgende verdeling van de taakstelling (in miljoen euro):
Tabel 47
(Bedrag in € mln.)
2025
2026
2027
2028
2029
Terugdraaien groei apparaat rijksoverheid1
– 223
– 430
– 635
– 839
– 929
wv. Buitenlandse Zaken1
– 27
– 57
– 85
– 114
– 125
wv. Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
– 29
– 57
– 83
– 109
– 121
wv. Justitie en Veiligheid
– 26
– 50
– 74
– 99
– 110
wv. Sociale Zaken en Werkgelegenheid
– 23
– 45
– 68
– 90
– 99
wv. Economische Zaken en Klimaat
– 23
– 43
– 65
– 82
– 91
wv. Infrastructuur en Waterstaat
– 23
– 44
– 62
– 81
– 90
wv. Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
– 20
– 40
– 58
– 78
– 86
wv. Financiën
– 19
– 35
– 53
– 71
– 80
wv. Volksgezondheid, Welzijn en Sport
– 18
– 32
– 47
– 61
– 68
wv. Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
– 11
– 19
– 28
– 38
– 41
wv. Algemene Zaken
– 3
– 6
– 8
– 11
– 12
wv. Koninkrijksrelaties
– 1
– 2
– 4
– 5
– 5
X Noot
1
Als onderdeel van de augustusbesluitvorming is de taakstelling op het postennetwerk
met 71 miljoen euro structureel verzacht. Deze tabel is inclusief verzachting van
de taakstelling voor Buitenlandse Zaken.
Vraag 138
Hoe verklaart u de aanvullende onderuitputting van 2,3 mld. in 2026?
Antwoord op vraag 138
Het kabinet heeft gewogen of meer aanvullende onderuitputting ingeboekt moet worden
om het totaalbeeld van de uitgaven, en daarmee het EMU-saldo, meer realistisch te
maken. Gezien de onderuitputting in de komende jaren naar verwachting hoger blijft,
is aanvullende onderuitputting ingeboekt voor 2026 voor dezelfde omvang als reeds
voor 2025 in de begroting is verwerkt.
Vraag 139
Wat zijn de mogelijke verklaringen voor het feit dat de ontvangsten uit tabaksaccijnzen
grofweg op het niveau liggen van vorig jaar, terwijl door de tariefverhoging per 1 april
2024 juist een toename was verwacht (Bijlage 4 Miljoenennota p. 46)?
Antwoord op vraag 139
De raming van de opbrengst uit de tabaksaccijns in 2024 is in de Miljoenennota 2025
geactualiseerd op basis van inzicht in de kasontvangsten tot en met juli 2024. Op
basis van deze ontvangsten blijkt de eerder geraamde toename van de ontvangsten door
de tariefsverhoging per 1 april 2024 zich niet of beperkt voor te doen. Op basis van
enkel de kasontvangsten is het te vroeg om conclusies te trekken over de precieze
oorzaak. De opbrengst van de tabaksaccijns fluctueert de afgelopen jaren namelijk
relatief veel jaar-op-jaar. Dit najaar zal opnieuw een onderzoek naar de gedragseffecten
van de tabaksaccijns worden uitgevoerd door de Douane en het RIVM.
Vraag 140
Wat is het aantal kinderen in armoede in 2024, 2025, 2026, 2027 & 2028 (in absolute
getallen)?
Antwoord op vraag 140
Om de ontwikkeling van de armoede over tijd te bekijken wordt doorgaans de ontwikkeling
van de armoede uitgedrukt als een percentage van de totale populatie. Het absolute
aantal kinderen in armoede is namelijk ook afhankelijk voor de bevolkingsgroei. Onderstaande
tabel geeft de raming van het aantal kinderen in armoede in absolute aantallen (afgerond
op 10.000) en in procenten weer volgens het niet-veel-maar-toereikend criterium van
het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP). De raming is op basis van de Macro Economische
Verkenning van het Centraal Planbureau. De (kinder-)armoedecijfers staan nog niet
vast voor 2024 en de jaren daarna. Wijzigingen in de economische ontwikkeling en beleidsaanpassingen
de komende jaren kunnen nog zorgen voor wijzigingen van de armoedecijfers.
Tabel 48 Verwachte aantal kinderen in armoede in absolute aantallen (afgerond) en
in procenten in 2024–2028 volgens het niet-veel-maar-toereikend criterium.
2024
2025
2026
2027
2028
Aantal kinderen in armoede (absoluut)
150.000
150.000
150.000
150.000
150.000
Aantal kinderen in armoede (percentage)
4,7%
4,7%
4,7%
4,6%
4,7%
Vraag 141
Wat is het aantal mensen in armoede in 2024, 2025, 2026, 2027, 2028 (in absolute getallen)?
Antwoord op vraag 141
Om de ontwikkeling van de armoede over tijd te bekijken wordt doorgaans de ontwikkeling
van de armoede uitgedrukt als een percentage van de totale populatie. Het absolute
aantal personen in armoede is namelijk ook afhankelijk voor de bevolkingsgroei. Onderstaande
tabel geeft de raming van het aantal personen in armoede in absolute aantallen (afgerond
op 10.000) en in procenten weer volgens het niet-veel-maar-toereikend criterium van
het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP). De raming is op basis van de Macro Economische
Verkenning van het Centraal Planbureau. De (kinder-)armoedecijfers staan nog niet
vast voor 2024 en de jaren daarna. Wijzigingen in de economische ontwikkeling en beleidsaanpassingen
de komende jaren kunnen nog zorgen voor wijzigingen van de armoedecijfers.
Tabel 49 Verwachte aantal persronen in armoede in absolute aantallen (afgerond) en
in procenten in 2024–2028 volgens het niet-veel-maar-toereikend criterium.
2024
2025
2026
2027
2028
Aantal personen in armoede (absoluut)
780.000
760.000
750.000
750.000
770.000
Aantal personen in armoede (percentage)
4,5%
4,4%
4,3%
4,3%
4,4%
Vraag 142
Hoe ver ligt de groep in armoede gemiddeld onder de armoedegrens? Kunt u dit overzichtelijk
weergeven voor de afgelopen 5 jaar?
Antwoord op vraag 142
Onderstaande tabel uit de CBS-publicatie Armoede en sociale uitsluiting 2023 toont
het aantal huishoudens met een inkomen onder de lage inkomensgrens van het CBS. In
kabinetsbeleid wordt gekeken naar het niet-veel-maar-toereikend criterium van het
SCP, hiervoor zijn deze gegevens niet beschikbaar. SCP, Nibud en CBS komen dit jaar
met een gezamenlijke armoededefinitie.
Tabel 50 Aantal huishoudens met een inkomen onder de lage inkomensgrens van het CBS
Jaar
Tot 5% onder grens
5 tot 10% onder grens
10 tot 15% onder grens
15% of meer onder grens
2017
123.800
193.000
73.300
191.000
2018
118.600
192.400
80.000
189.700
2019
115.900
200.100
64.800
175.300
2020
94.600
199.000
52.700
163.100
2021
93.400
193.700
48.700
142.600
2022
127.200
45.200
36.700
126.000
Vraag 143
Hoe groot is de groep AOW'ers zonder aanvullend pensioen? En de groep met een aanvullend
pensioen van minder dan 500 euro per maand?
Antwoord op vraag 143
Het CBS laat in Materiële Welvaart in Nederland 2024 zien dat 92,7% van de mannen
en 71% van de vrouwen boven de AOW-leeftijd een aanvullend pensioen heeft in 2022.
Onderstaande tabel toont een uitsplitsing van het percentage AOW’ers met een aanvullend
pensioen met en zonder partner in 2022.
Tabel 51
Totaal
Zonder partner
Met partner
Man
92,7%
89,2%
93,9%
Vrouw
71%
85,9%
58,5%
Het CBS toont geen gegevens over de precieze verdeling van aanvullende pensioenen.
Het mediane aanvullend pensioen bedraagt 14.700 euro voor mannen en 6.400 euro voor
vrouwen boven de AOW-leeftijd met een aanvullend pensioen.
Vraag 144
Kunt u nader toelichten waar de maatregelen «koopkracht en lastenverlichting voor
werkende middeninkomens» (2 mld.) en «envelop gerichte lastenverlichting burgers»
(2,5 mld.) uit de budgettaire bijlage van het Hoofdlijnenakkoord precies voor zijn
ingezet in de periode 2025–2028 (graag per jaar vermelden)? Worden ze volledig ingezet
voor het aanpassen van de tarieven inkomstenbelasting en introductie van een extra
schijf (4,45 mld. in 2025)? Zo nee, hoe verklaart u dan het bedrag van 4,45 mld. voor
o.a. het aanpassen van de inkomstenbelasting?
Antwoord op vraag 144
Onderstaande tabel geeft een weergave van de middelen die zijn ingezet voor lastenverlichting
en op welke manier deze in de inkomstenbelasting is ingezet. Voor het grootste gedeelte
wordt de lastenverlichting gefinancierd uit de maatregelen in het Hoofdlijnenakkoord.
In het Hoofdlijnenakkoord zijn verschillende reeksen opgenomen die kunnen worden ingezet
voor lastenverlichting. Hierbij is «maatregel 1» gefaseerd ingevoerd in de jaren 2025–2027
ten behoeve van de dekkingsopgave als gevolg van het rechtsherstel voor box 3 en een
evenwichtige verdeling van de positieve koopkrachtontwikkeling over de kabinetsperiode.
Door de fasering van de lastenverlichting worden minder middelen ingezet dan opgenomen
in het Hoofdlijnenakkoord. Daarnaast wordt ook de algemene heffingskorting verlaagd
en het afbouwpunt verplaatst.
Tabel 52 Maatregelen en dekking koopkracht en lastenverlichting werkende middeninkomens
Maatregel (+ is saldoverbeterend)
2025
2026
2027
2028
Aanpassing tarieven inkomstenbelasing
De tarieven in de inkomstenbelasting worden aangepast. Een nieuwe tweede schijf wordt
geïntroduceerd. Het tarief eerste schijf wordt 35,36% in 2028, het tarief tweede schijf
wordt 37,44% in 2028 en het tarief derde schijf blijft 49,50%.
– 4.450
– 4.966
– 5.437
– 5.673
Dekking
Aanpassing algemene heffingskorting (AHK)
De AHK wordt verlaagd met € 335 in 2025 en het afbouwpunt van de AHK wordt gekoppeld
aan de hoogte van het wettelijk minimumloon.
1.096
1.099
1.041
897
Reservering maatregel 1 hoofdlijnenakkoord (ingefaseerd)
Koopkracht en lastenverlichting voor werkende middeninkomens
875
1.200
1.650
2.000
Reservering maatregel 6c1 hoofdlijnenakkoord
Envelop gerichte lastenverlichting burgers
2.500
2.500
0
0
Reservering maatregel 6c2 hoofdlijnenakkoord
Compensatie burgers voor gevolgen verlagen eigen risico op premie, IAB en zorgtoeslag
0
171
2.941
3.124
Resevering maatregel 47 hoofdlijnenakkoord
Compenseren lastenverzwaring burgers a.g.v. dalen uitgaven zorg
0
0
– 165
– 339
Vraag 145
Kunt u toelichten waarom de koopkrachtenveloppen worden ingefaseerd en wat dit betekent?
Waar zouden deze bedragen anders aan worden besteed?
Antwoord op vraag 145
In het hoofdlijnenakkoord heeft het kabinet een koopkrachtenvelop voor lastenverlichting
van 2 miljard en 2,5 miljard euro opgenomen in 2025 en 2026, en nog meer in latere
jaren. Tijdens de augustusbesluitvorming is ervoor gekozen deze enveloppen gefaseerd
in te zetten. Dit zorgt er ten eerste voor dat de koopkrachtimpuls beter wordt verspreid
over de gehele kabinetsperiode. Daarnaast heeft de infasering voor budgettaire ruimte
gezorgd, wat in de integrale besluitvorming hoofdzakelijk ingezet is ten behoeve van
de dekkingsopgave als gevolg van Hoge Raad-uitspraak over box 3.
Vraag 146
Wat voor effect heeft het koppelen van de AHK aan de hoogte van het wettelijk minimumloon?
Antwoord op vraag 146
In 2024 bouwt de algemene heffingskorting (AHK) af vanaf een inkomen van 24.812 euro.
Dit inkomen ligt lager dan het wettelijk minimumloon (WML), dat in 2024 27.235 euro
bedraagt. Dit heeft als gevolg dat iemand die minimumloon verdient in 2024 geen recht
heeft op de maximale AHK, maar al in het afbouwpad van de AHK zit en dus een lager
bedrag ontvangt. Met ingang van 2025 wordt het afbouwpunt van de AHK gekoppeld aan
het wettelijk minimumloon (januaribedrag). Dit betekent dat iemand die WML verdient
voortaan de maximale AHK ontvangt. De maatregel leidt ook tot een hogere bijstand
en AOW. Dat komt doordat de netto-nettokoppeling waarmee socialezekerheidsuitkeringen
zoals de bijstand en AOW worden berekend uitgaat van een referentieminimumloon en
deze hierdoor stijgt.
Het punt waarop de AHK volledig is afgebouwd, is gekoppeld aan het aanvangspunt van
het toptarief. Belastingplichtigen met een inkomen vanaf het oude afbouwpunt van de
AHK (25.110 euro in 2025) tot aan het aanvangspunt van het toptarief (76.817 euro)
ontvangen door de wijziging (iets) meer AHK dan ze zonder het koppelen van het afbouwpunt
van de AHK aan het WML hadden ontvangen. Doordat het afbouwtraject van de AHK korter
is, wordt de afbouw van de AHK wel iets steiler, wat zorgt voor een beperkt hogere
marginale druk bij het afbouwtraject (0,404%-punt in 2025).
Vraag 147
Is bij het vaststellen van het inkomstenkader rekening gehouden met het effect van
grondslagerosie in het basispad en als gevolg van beleidsintensiveringen? Zo ja, vanaf
wanneer en op welke wijze? Zo nee, waarom niet (Miljoenennota, p. 48)? Kunt u voor
heffingen die het meest gevoelig zijn voor grondslagerosie aangeven wat de budgettaire
effecten van grondslagerosie zijn (Miljoenennota, p. 48)?
Antwoord op vraag 147
De ramingen van de budgettaire effecten van de maatregelen die gezamenlijk het inkomstenkader
vaststellen houden daar waar van toepassing rekening met de effecten van grondslagerosie.
Als een maatregel een gedragseffect teweeg brengt waardoor de onderliggende grondslag
erodeert, vormt dit effect onderdeel van de kosten van de maatregel. Wanneer van toepassing,
worden ook directe «kruiselasticiteiten» meegerekend: zo zorgt een mrb-korting ook
voor een derving in o.a. de bpm en brandstofaccijns.
Grondslagerosie speelt in de praktijk met name een rol in het klimaatdomein. Maatregelen
in het inkomstenkader die hierdoor beïnvloed worden zijn de tariefkorting in de mrb
(nummer 15), de CO2-heffing glastuinbouw (16), de ETS2-opt in (31), en een aantal herijkingen. Een splitsing
van het budgettaire effect in een «regulier» deel en een deel grondslagerosie is niet
beschikbaar. De ramingstoelichtingen bij het pakket Belastingplan 2025 bevatten een
nadere duiding.
Grondslagerosie die al tot stand komt op basis van staand beleid, loopt mee in de
raming van het basispad en dus in de raming van de overheidsfinanciën.
Vraag 148
Kunt u in een tabel op toegankelijke wijze aangeven welke maatregelen het kabinet
neemt op het gebied van koopkracht en lastenverlichting, en daarbij de voorgenomen
maatregelen uit het hoofdlijnenakkoord en de wijzigingen daarop op basis van de augustusbesluitvorming,
incl. het infaseren van koopkrachtenveloppen, separaat zichtbaar opnemen en toelichten
(Miljoenennota, p. 48)? Kunt u nader toelichten hoe de post 4 «Dekking uit maatregelen 1,
6c1, 6c2, 47 uit het HLA» precies is opgebouwd, en aangeven naar welke voorgenomen
maatregelen uit het hoofdlijnenakkoord deze maatregelen verwijzen (Miljoenennota,
p. 48)?
Antwoord op vraag 148
Het antwoord op vraag 1 geeft een overzicht van de maatregelen op het gebied van koopkracht
en lastenverlichting met de technische invulling van het Hoofdlijnenakkoord van het
CPB en de wijzigingen daarop op basis van de augustusbesluitvorming (Miljoenennota
2025).
Post 4 «dekking uit maatregelen 1, 6c1, 6c2, 47 uit het HLA» van pagina 48 van de
Miljoenennota 2025 is opgebouwd uit:
− Maatregel 1 Hoofdlijnenakkoord. In het Hoofdlijnenakkoord werd structureel geld (2 miljard
euro) uitgetrokken voor «Koopkracht en lastenverlichting voor werkende middeninkomens».
Vanwege de dekkingsopgave en een evenwichtige verdeling van de koopkrachtontwikkeling
over de kabinetsperiode worden deze middelen ingefaseerd.
− Maatregel 6c1 Hoofdlijnenakkoord. In het Hoofdlijnenakkoord is een «envelop gerichte
lastenverlichting burgers» voor 2,5 miljard euro in 2025 en 2026 gereserveerd.
− Maatregel 6c2 Hoofdlijnenakkoord. In het Hoofdlijnenakkoord is een «compensatie voor
burgers (inkomstenbelasting)» voorzien vanwege de verlaging van het eigen risico.
− Maatregel 47 Hoofdlijnenakkoord. In het Hoofdlijnenakkoord hangt deze maatregel in
de wijkverpleging samen met een verandering in de inkomstenbelasting (tarief eerste
schijf).
Samen met de aanpassing van de algemene heffingskorting (bedrag en afbouwpunt) worden
al deze middelen samengenomen om de tarieven in de inkomstenbelasting aan te passen.
Vraag 149
Kunt u per jaar aangeven hoe de tarieven inkomstenbelasting zullen worden aangepast
inclusief het bijbehorend belastbaar inkomen?
Antwoord op vraag 149
Onderstaande Tabel geeft een overzicht van de verwachte schijven en tarieven in de
inkomstenbelasting voor de jaren 2025 t/m 2028.
Tabel 53 Schijven en tarieven in de inkomstenbelasting over de periode 2025 t/m 2028
2025
Voor personen jonger dan de AOW-leeftijd
Inkomen van
Tot
Belasting- en premietarief
0 euro
38.441 euro
35,82%
38.441 euro
76.817 euro
37,48%
76.817 euro
–
49,50%
Voor personen ouder dan de AOW-leeftijd maar geboren op of na 1-1-1946
Inkomen van
Tot
Belasting- en premietarief
0 euro
38.441 euro
17,92%
38.441 euro
76.817 euro
37,48%
76.817 euro
–
49,50%
Voor personen geboren voor 1-1-1946
Inkomen van
Tot
Belasting- en premietarief
0 euro
40.502 euro
17,92%
40.502 euro
76.817 euro
37,48%
76.817 euro
–
49,50%
2026
Voor personen jonger dan de AOW-leeftijd
Inkomen van
Tot
Belasting- en premietarief
0 euro
39.504 euro
35,60%
39.504 euro
80.801 euro
37,51%
80.801 euro
–
49,50%
Voor personen ouder dan de AOW-leeftijd maar geboren op of na 1-1-1946
Inkomen van
Tot
Belasting- en premietarief
0 euro
39.504 euro
17,70%
39.504 euro
80.801 euro
37,51%
80.801 euro
–
49,50%
Voor personen geboren voor 1-1-1946
Inkomen van
Tot
Belasting- en premietarief
0 euro
41.995 euro
17,70%
41.995 euro
80.801 euro
37,51%
80.801 euro
–
49,50%
2027
Voor personen jonger dan de AOW-leeftijd
Inkomen van
Tot
Belasting- en premietarief
0 euro
40.364 euro
35,51%
40.364 euro
84.333 euro
37,54%
84.333 euro
–
49,50%
Voor personen ouder dan de AOW-leeftijd maar geboren op of na 1-1-1946
Inkomen van
Tot
Belasting- en premietarief
0 euro
40.364 euro
17,61%
40.364 euro
84.333 euro
37,54%
84.333 euro
–
49,50%
Voor personen geboren voor 1-1-1946
Inkomen van
Tot
Belasting- en premietarief
0 euro
43.213 euro
17,61%
43.213 euro
84.333 euro
37,54%
84.333 euro
–
49,50%
2028
Voor personen jonger dan de AOW-leeftijd
Inkomen van
Tot
Belasting- en premietarief
0 euro
41.061 euro
35,36%
41.061 euro
87.481 euro
37,44%
87.481 euro
–
49,50%
Voor personen ouder dan de AOW-leeftijd maar geboren op of na 1-1-1946
Inkomen van
Tot
Belasting- en premietarief
0 euro
41.061 euro
17,46%
41.061 euro
87.481 euro
37,44%
87.481 euro
–
49,50%
Voor personen geboren voor 1-1-1946
Inkomen van
Tot
Belasting- en premietarief
0 euro
44.207 euro
17,46%
44.207 euro
87.481 euro
37,44%
87.481 euro
–
49,50%
De schijfgrenzen worden jaarlijks geïndexeerd met de tabelcorrectiefactor. De tabelcorrectiefactor
bedraagt 1,012 voor 2025. Voor latere jaren is de tabelcorrectiefactor nog niet bekend.
Voor de parameters in de tabel is daarom gebruikgemaakt van de verwachte tabelcorrectiefactor
voor de jaren 2026 t/m 2028 volgens de recente Macro Economische Verkenning (MEV)
van het CPB. Voor 2026 is daarnaast rekening gehouden met het slechts voor 94,48%
toepassen van de tabelcorrectiefactor in de inkomstenbelasting omdat de stelpost fiscale
regelingen en constructies uit het Hoofdlijnenakkoord nog niet is ingevuld. In het
Hoofdlijnenakkoord is een noodremafspraak opgenomen waarbij voor het deel van de stelpost
dat niet wordt gevuld de tabelcorrectiefactor wordt beperkt om de derving op te vangen.
De belastingtarieven in de inkomstenbelasting wijzigen jaarlijks als gevolg van de
koopkrachtbesluitvorming en de compensatie zorgpremies en huurtoeslag zoals volgt
uit het Belastingplan 2025 en eerdere Belastingplannen. Het aanvangspunt van het toptarief
wordt naast de reguliere indexatie in de periode 2025 t/m 2031 jaarlijks beleidsmatig
verhoogd. In 2025 is daarnaast ook sprake van een beleidsmatige verlaging van het
aanvangspunt toptarief, maar per saldo resteert een beleidsmatige verhoging in 2025.
Vraag 150
Op p. 52 van de Miljoenennota staat een tabel waarin zichtbaar is dat er 75 miljoen
structureel beschikbaar komt voor een integraal pakket problematische schulden, startend
met 24 miljoen. Waarom bouwt dit bedrag op naar 100 miljoen vanaf 2028?
Antwoord op vraag 150
Dit bedrag bouwt op naar 100 miljoen euro in 2028 omdat niet alle maatregelen in 2025
kunnen worden doorgevoerd in verband met een implementatietermijn en aanpassing van
wet- en regelgeving. Daarnaast zijn er hogere incidentele kosten in de periode 2028
t/m 2030 voor het opzetten van een integraal schuldenoverzicht voor huishoudens. Zodra
dit overzicht is opgezet is de verwachting dat er enkel onderhoudskosten nodig zijn
om het in stand te houden.
Vraag 151
Kunt u de kindbedragen wat betreft het kindgebonden budget tevens vermelden voor de
jaren 2026 en 2027?
Antwoord op vraag 151
De exacte parameters voor het kindgebonden budget in de jaren 2025 tot en met 2028
zijn nog niet beschikbaar. Dat komt doordat de parameters jaarlijks worden geïndexeerd
en waarden van toekomstige jaren nog niet definitief zijn vastgesteld. Voor de beantwoording
van deze vraag is voor de verwachte indexatie van de WKB-tarieven gebruik gemaakt
van de prognoses uit de Macro Economische Verkenning (MEV) 2025 van het CPB.
Zie in onderstaande tabel een (voorlopig) overzicht van hoe de parameters in het kindgebonden
budget zich daarbij naar verwachting ontwikkelen in de komende jaren.
Tabel 54 Overzicht (voorlopige) WKB-tarieven in de periode 2024 t/m 2028 (in lopende
prijzen, bedragen in euro)
Tarieven WKB
2024
2025
2026
2027
2028
1e kindbedrag
2.436
2.511
2.605
2.750
2.864
2e kindbedrag e.v.
2.436
2.511
2.605
2.750
2.864
Verhoging 12–15 jarigen
694
703
731
753
771
Verhoging 16–17 jarigen
924
936
973
1.002
1.026
Alleenstaande ouderkop
3.480
3.389
3.449
3.550
3.610
Inkomen afbouwgrens alleenstaande
26.819
28.406
29.542
30.615
31.727
Inkomen afbouwgrens paren
35.849
37.545
39.038
40.387
41.724
Inkomen afbouwpercentage
6,75%
7,10%
7,60%
8,05%
8,50%
Vermogen afbouwgrens alleenstaande
140.213
141.896
147.430
151.706
155.196
Vermogen afbouwgrens paren
177.301
179.429
186.427
191.834
196.247
Vraag 152
Welk (financieel) effect heeft het sneller afbouwen van het kindgebonden budget? M.a.w.
wat levert het op?
Antwoord op vraag 152
Het kabinet heeft besloten om de financiële positie van gezinnen te verbeteren door
met ingang van 1 januari 2025 de kindbedragen in het kindgebonden budget (WKB) stapsgewijs
te verhogen. Daarnaast wordt gelijktijdig het afbouwpercentage in de WKB stapsgewijs
verhoogd om het kindgebonden budget gerichter te maken. Met de middelen die hierdoor
beschikbaar komen, wordt het kindbedrag verder verhoogd en wordt daarmee gerichter
ingezet op het verlagen van de (kinder-)armoede.
Een steiler inkomensafbouwpad zorgt er voor dat minder gezinnen met hogere inkomens
in aanmerking komen voor kindgebonden budget. De budgettaire opbrengst van deze maatregel
wordt gebruikt om de kindbedragen verder te verhogen.
Voor de beantwoording van deze vraag is een nadere uitsplitsing gemaakt van de budgettaire
tabel in de financiële paragraaf van het wetsvoorstel «Wijziging van de Wet op het
kindgebonden budget tot intensivering van het kindgebonden budget in verband met koopkrachtondersteuning
in 2025». Zie in onderstaande tabel. Hieruit blijkt de financiële opbrengst is van
het sneller afbouwen van het kindgebonden budget.
Tabel 55 Budgettaire effecten WKB wetsvoorstel (bedragen in constante prijzen 2024)
in miljoenen euro (prijspeil 2024)
20241
2025
2026
2027
2028
Struc.
Verhoging kindbedragen (A)
32
397
532
662
778
767
Steiler maken afbouwpad (B)
– 9
– 115
– 251
– 374
– 481
– 481
Saldo meeruitgaven WKB (A + B)
24
282
281
288
298
286
X Noot
1
In verband met de voorschotsystematiek van de toeslagen doen er zich op kasbasis reeds
in 2024 budgettaire effecten voor. Het betreft hier de voorschotbetaling voor januari
2025 die reeds in december 2024 wordt uitgekeerd.
Vraag 153
Kunt u toelichten welk effect het harmoniseren van de afbouwpaden voor AOW’ers en
niet-AOW’ers heeft? Welke groep profiteert hiervan? Waarom is er niet voor gekozen
om dit bedrag in te zetten voor verhoging van de huurtoeslag?
Antwoord op vraag 153
Het harmoniseren van de huishoudtypen is een vereenvoudiging van de huurtoeslag systematiek
– zoals ook voorgesteld in rapport Toekomst Toeslagen – en tegelijkertijd wordt met
deze maatregel ook het huurtoeslagbedrag van niet-AOW’ers verhoogd. Op dit moment
begint de inkomensafhankelijk afbouw van de huurtoeslag voor niet-AOW’ers bij een
lager inkomen dan voor AOW’ers. Met het harmoniseren van de afbouwpaden beginnen niet-AOW’ers
op het zelfde punt met afbouwen als AOW’ers en dit leidt tot een positief inkomenseffect
voor niet-AOW’ers. Door deze harmonisatie wordt het aantal huishoudcategorieën teruggebracht
van 4 naar 2. Naast deze vereenvoudiging wordt er ook ingezet op het verbeteren van
de koopkracht voor alle huurtoeslagontvangers, dit gebeurt via een verlaging van de
eigenbijdrage van 11,58 euro. Deze huurtoeslagmaatregelen, bezien in samenhang met
andere koopkrachtmaatregelen, leiden tot een evenwichtig koopkrachtbeeld voor de verschillende
huishoudens.
Vraag 154
Waarom is ervoor gekozen om de huurtoeslag niet in 2025 al te verhogen?
Antwoord op vraag 154
In het hoofdlijnenakkoord heeft het kabinet een koopkrachtenvelop voor lastenverlichting
van 2 miljard en 2,5 miljard euro opgenomen in 2025 en 2026, en nog meer in latere
jaren. Tijdens de augustusbesluitvorming is ervoor gekozen deze enveloppen gefaseerd
in te zetten, waaronder de huurtoeslag. Dit zorgt er ten eerste voor dat de koopkrachtontwikkeling
beter wordt verspreid over de gehele kabinetsperiode. Daarnaast heeft de infasering
voor budgettaire ruimte gezorgd, wat in de integrale besluitvorming hoofdzakelijk
ingezet is ten behoeve van de dekkingsopgave als gevolg van Hoge Raad-uitspraak over
box 3.
Vraag 155
Welk effect heeft het bevriezen van de dubbele algemene heffingskorting (AHK) bijstand?
Antwoord op vraag 155
Vanaf 2025 tot en met 2027 wordt de afbouw van de dubbele algemene heffingskorting
(AHK) in de berekening van het netto-referentieminimumloon van de bijstand en gerelateerde uitkeringen bevroren. Dit zorgt ervoor
dat de uitkeringsbedragen van verschillende regelingen (o.a. de bijstand, aanvullende
inkomensvoorziening ouderen en Algemene nabestaandenwet) tot en met 2038 op een hoger
niveau komen te liggen. Vanaf 1 januari 2028 zal het afbouwpad van 2,5%-punt per halfjaar
weer worden vervolgd totdat de dubbele AHK volledig is afgebouwd naar eenmaal de AHK
in 2039. Er is dus geen structureel effect op de uitkeringsbedragen. Het bevriezen
van de dubbele AHK in de bijstand verlengt daarnaast de duur van de alleenverdienersproblematiek
met drie jaar, tot en met 2038, waardoor de beoogde oplossing via de fiscaliteit drie
jaar langer van toepassing zal moeten blijven. Ook het aantal betrokken huishoudens
per jaar neemt in beperkte mate toe.
Vraag 156
Wordt de maatregel «verlagen energiebelasting 1e en 2e schijf EB aardgas met 2,82 cent per m3» uit het hoofdlijnenakkoord uitgevoerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom staat
dit niet vermeld in de Miljoenennota? Wat zijn de bijbehorende bedragen in de periode
2025–2028? Kunt u hetzelfde beantwoorden als het gaat om de maatregel «accijnsverlaging
brandstoffen verlengen»?
Antwoord op vraag 156
In het wetsvoorstel Belastingplan 2025 is een verlaging opgenomen van de energiebelasting
in de eerste en tweede schijf aardgas. Het betreft een verlaging ten opzichte van
het tarief zoals dat in 2025 zou gelden volgens eerder aangenomen wetgeving. In tabel 24
en 25 van de artikelsgewijze toelichting op het wetsvoorstel Belastingplan is aangegeven
hoe deze maatregel is verwerkt. Op basis van reeds opgenomen mutaties volgend uit
de Wet fiscale maatregelen Klimaatakkoord en het Belastingplan 2023 zou het tarief
in 2025 verhoogd worden met 1,654 cent. In het wetsvoorstel Belastingplan 2025 is
geregeld dat deze verhoging wordt geschrapt en dat het tarief met 1,171 cent wordt
verlaagd. De totale verlaging is hiermee 2,8 cent in 2025. Ook voor latere jaren waren
reeds mutaties opgenomen, volgend uit de Wet fiscale maatregelen Klimaatakkoord en
het Belastingplan 2023. Ook deze mutaties worden in het wetsvoorstel Belastingplan
2025 geschrapt waardoor het tarief ook in 2026 2,8 cent onder het tarief komt te liggen
zoals dat zou volgen uit reeds aangenomen wetgeving in vast prijspeil. In de latere
jaren blijft het tarief, in tegenstelling tot het basispad, constant en loopt het
verschil tussen de verlaging en het basispad verder op. Huidige reeksen zijn in prijspeil
2024. In werkelijkheid zullen de energiebelastingtarieven nog worden geïndexeerd waardoor
de uiteindelijke tarieven en verschillen groter zijn.
In de onderstaande tabel staan de energiebelastingtarieven voor de eerste en tweede
schijf voor aardgas voor de jaren 2025 tot en met 2030 voor én na de maatregel.
Tabel 56 Energiebelastingtarieven voor de eerste en tweede schijf voor aardgas
2025
2026
2027
2028
2029
2030
Tarief basispad in vast prijspeil 2024 in euro per m3
0,59955
0,60454
0,60708
0,61059
0,62227
0,62498
Tarief na aanpassing in vast prijspeil 2024 in euro per m3
0,57130
0,57680
0,57680
0,57680
0,57680
0,57680
Verschil in euro per m3
– 0,0283
– 0,0277
– 0,0303
– 0,0338
– 0,0455
– 0,0482
De maatregel is te vinden in bijlage 4. Inkomstenkader van de Miljoenennota 2025 op pagina 39: maatregel 40 en in tabel 4.2 op pagina 43
daarnaast is de maatregel meegenomen bij de raming van de inkomsten uit de energiebelasting
die terugkomt in bijlage 5 van de Miljoenennota. De totale budgettaire effecten staan
beschreven in de onderstaande tabel.
Tabel 57 Budgettaire effecten. Verlagen tarieven 1e en 2e schijf aardgas
Budgettair effect in miljoenen euro, prijspeil 2024, – =saldoverslechtend/lastenverlichtend
2025
2026
2027
2028
2029
2030
struc
Verlagen tarieven 1e en 2e schijf aardgas
– 271
– 260
– 275
– 296
– 381
– 392
– 385
Accijnsverlaging brandstoffen verlengen
De maatregel «accijnsverlaging brandstoffen verlengen» is opgenomen in het wetsvoorstel
Belastingplan 2025. In het Belastingplan 2025 is geraamd dat het verlengen van de
accijnskorting leidt tot een incidentele daling van belastinginkomsten van 1.474 miljoen
euro in 2025.
De maatregel is ook te vinden in bijlage 4. Inkomstenkader van de Miljoenennota 2025 op pagina 39: maatregel 40 en in tabel 4.2 op pagina 43
daarnaast is de maatregel meegenomen bij de raming van de brandstofaccijnsinkomsten
die terugkomt in bijlage 5 van de Miljoenennota.
Vraag 157
Kunt u de precieze wijzigingen doorgeven van de budgettaire bijlage uit het Hoofdlijnenakkoord
en de Startnota? Hoe zijn deze verschillen te verklaren?
Antwoord op vraag 157
Met het hoofdlijnenakkoord (HLA) zijn afspraken gemaakt over de financiën van de Rijksbegroting.
Deze afspraken zijn opgenomen in de budgettaire bijlage van het HLA. De Miljoenennota
2025 verwerkt het HLA en de begroting en vormt daarmee de Startnota van het kabinet.
Als onderdeel van het reguliere begrotingsproces zijn bij de augustusbesluitvorming
nieuwe aanpassingen aan de begroting doorgevoerd. Dit betreft onder andere het verwerken
van de nieuwe uitvoeringsinformatie van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Daarnaast zijn bij de augustusbesluitvorming
kasschuiven doorgevoerd om de begrotingen in een realistischer ritme te plaatsen.
Ook heeft in augustus besluitvorming plaatsgevonden over de lasten en de koopkracht,
waaronder de tegenvaller in box 3. Onderdeel hiervan was de uitwerking van diverse
maatregelen uit het HLA.
Bovenstaande gebruikelijke bijstelling van de rijksbegroting heeft geleid tot een
substantieel aantal (technische) mutaties ten opzichte van de budgettaire bijlage
van het HLA. De wijzigingen van de departementale begrotingen worden toegelicht in
de Verticale Toelichting bij de Miljoenennota en de toelichtingen op de begrotingstukken
behorend bij de departementale begrotingen. De maatregelen in het inkomstenkader worden
integraal toegelicht in paragraaf 2.3 van de Miljoenennota en bijlage 4.
Vraag 158
Hoe veel geld is er gereserveerd voor wijzigingen in de WIA en naar aanleiding van
OCTAS?
Antwoord op vraag 158
Het rapport van de Onafhankelijke Commissie Toekomst Arbeidsongeschiktheidsstelsel
(OCTAS) wordt momenteel uitgewerkt in beleidsopties. Op dit moment is nog niet duidelijk
welke maatregelen genomen gaan worden en welk financieel beslag die hebben. In het
eindverslag van de formateur is aangegeven dat voorstellen met financiële consequenties
in reactie op het advies van OCTAS welwillend zullen worden bezien door het kabinet.
In de enveloppe groepen in de knel is een reservering getroffen voor een aantal beleidsonderwerpen,
waaronder OCTAS. Het bedrag van deze reservering varieert in de komende jaren tussen
de 100 en 200 miljoen euro en bedraagt vanaf 2039 structureel 412 miljoen euro. Eventuele
wensen voor extra uitgaven dienen conform begrotingsregels van dekking te worden voorzien.
Vraag 159
Hoe veel van de middelen groepen in de knel is juridisch verplicht?
Antwoord op vraag 159
Deze uitgaven zijn op dit moment nog niet juridisch verplicht.
Vraag 160
Kunt u de rentelasten uitdrukken in euro's en in percentage van het BBP? Welk deel
valt binnen en welk deel buiten het kader?
Antwoord op vraag 160
De rentelasten staatsschuld en schatkistbankieren bedragen 8,7 miljard euro en 0,7%
bbp. Conform de begrotingsregels van dit kabinet vallen de rentelasten op de staatsschuld
niet onder het uitgavenkader.
Vraag 161
Kan een cijfermatig overzicht geven op welke manier de post «realistisch ramen» specifiek
neerslaat per begrotingsartikelen en/of bestedingsdoelen?
Antwoord op vraag 161
In deze Miljoenennota heeft het kabinet opnieuw stappen gezet naar een meer realistische
begroting door middel van kasschuiven. De uitkomsten zijn weergegeven in de departementale
begrotingen.
In tabel 9 (Verticale toelichting EMU-saldo) is een reeks opgenomen voor realistisch
ramen. Deze reeks is een optelling van de kasschuiven, bijstelling van het Hoofdlijnenakkoord
en de aanvullende onderuitputting die is ingeboekt voor 2026.
Vraag 162
Klopt het dat de post «overige mutaties inkomsten» de doorwerking van de MEV-raming
betreft of zijn er nog andere zaken die hierin zijn meegenomen? En zo ja, kunnen deze
uitgesplitst worden?
Antwoord op vraag 162
Het klopt dat de post «overige mutaties inkomsten» de doorwerking van de MEV-raming
betreft. Er zijn twee hoofdoorzaken voor de opwaartse bijstelling van deze post. Ten
eerste betreft dat de doorwerking van nieuwe ramingen van het CPB: voornamelijk de
gestegen inflatie en contractloonstijging leiden tot hogere nominale belastingontvangsten.
Ten tweede kennen de premie-ontvangsten sinds de revisie van de nationale rekeningen
een nieuwe definitie. De wettelijke sociale premies die socialezekerheidsfondsen betalen
op de uitkeringen werden voorheen gesaldeerd met de uitkeringen. Vanaf de NR-revisie
worden de uitkeringen en de bijbehorende wettelijk sociale premies bruto geregistreerd:
bijvoorbeeld de Zvw-premie die afgedragen wordt bij een arbeidsongeschiktheidsuitkering.
Dit leidt tot zowel hogere uitgaven als hogere premie-inkomsten die per saldo tegen
elkaar wegstrepen (zie de post «wv. correctie aansluiting premie-ontvangsten en -uitgaven»
in tabel 9 van de Miljoenennota 2025 voor de spiegelbeeldige reeks aan de uitgavenkant).
Vraag 163
Waarop is gebaseerd dat de lastenverlichtingen uit het Hoofdlijnenakkoord samengenomen
met de macro-economische doorwerking van de MEV-raming van het CPB op inkomsten leidt
tot hogere belasting- en premieontvangsten vanaf 2026, terwijl ook in 2024 en 2025
de som van beide effecten per saldo toch positief is?
Antwoord op vraag 163
Het klopt dat de inkomstenraming in 2024 en 2025 per saldo hoger ligt dan in de Voorjaarsnota
2024. Dit beeld is echter vertekend door hogere premie-ontvangsten als gevolg van
een nieuwe definitie, waar spiegelbeeldig ook hogere uitgaven tegenover staan (zie
ook het antwoord op vraag 162). Geschoond voor deze technische correctie, leiden de
macro-economische doorwerking van het Hoofdlijnenakkoord en de MEV-raming vanaf 2026
tot hogere belasting- en premieontvangsten.
Vraag 164
Kan er een totaaloverzicht gegeven worden van alle afzonderlijke manier waarop de
MEV-raming doorwerking heeft gehad op het EMU-saldo?
Antwoord op vraag 164
Het CPB maakt onafhankelijk van het kabinet inschattingen voor de macro-economische
ontwikkeling zoals ook gepubliceerd in de Macro Economische Verkenning 2025 (MEV).
Deze onafhankelijke cijfers worden als input gebruikt om de uitgaven- en lastenontwikkeling
voor de komende jaren te ramen. In de tabel 9 Verticale toelichting EMU-saldo van
de Miljoenennota 2025 (pagina 57) is te zien dat de macro-economische doorwerking
van de MEV-raming van het CPB op de inkomsten een saldoverbeterend effect heeft (circa
0,9 procent bbp in 2025). Dit komt onder andere door de gestegen inflatie en contractloonstijging.
Aan de uitgavenkant is een tegengesteld effect te zien. De gestegen loon- en prijsontwikkeling
in de MEV-raming van het CPB, leidt tot meerjarig hogere uitgaven (circa 0,3 procent
bbp in 2025). Ook leidt de hogere geraamde rente tot een tegenvaller aan de uitgavenkant
(circa 0,1 procent bbp in 2025).
Vraag 165
Wat was het EMU-saldo in de komende jaren geweest zonder de effecten vanuit de doorwerking
van de MEV-raming op het EMU-saldo?
Antwoord op vraag 165
Zie het antwoord op vraag 164.
Vraag 166
Hoeveel extra budget is er in het Gemeentefonds nodig om ervoor te zorgen dat gemeenten
in 2026 een deel van hun voorzieningen niet hoeven af te schalen of te sluiten?
Antwoord op vraag 166
De middelen uit het gemeentefonds zijn vrij besteedbaar. Het is aan de gemeenten hoe
ze deze middelen aanwenden. Het gaat om de balans tussen ambitie, taken, middelen,
en uitvoeringskracht. Dat is geen exacte wetenschap, waarbij het geld op basis van
een simpele rekensom wordt toegekend. In onderstaande tabel is het verloop van het
fonds weergegeven.
Tabel 58 Stand Miljoenennota 2025
Stand Miljoenennota 2025 (in mln. euro’s)
2024
2025
2026
2027
2028
2029
Gemeentefonds
43.339
42.904
39.886
39.717
39.515
39.434
Accres1
–
–
1.743
3.476
5.127
6.824
Totaal
43.339
42.904
41.629
43.193
44.642
46.258
X Noot
1
De voorlopige accrestranche 2025 is bij de Miljoenennota 2025 overgeboekt naar het
fonds
De ontwikkeling van het gemeentefonds volgde tot en met 2023 de omvang van de Rijksuitgaven.
Oftewel als het Rijk meer te besteden had, hadden gemeenten meer te besteden. Maar
ook omgekeerd als het rijk moest bezuinigen, moesten ook gemeenten bezuinigen. Vanaf
2024 volgt het gemeentefonds de ontwikkeling van het bruto binnenlands product. Het
kabinet is van mening dat de bbp-systematiek gemeenten en provincies een stabiele
inkomstenbron biedt, inclusief benodigde duidelijkheid over hoe het Gemeente- en Provinciefonds
zich over de tijd ontwikkelt. De oploop van de opschalingskorting is in combinatie
met het vervroegd invoeren van de bbp-systematiek structureel geschrapt. Tevens is
in het voorjaar 2024 door het vorige kabinet besloten om extra middelen voor de Wmo
ter beschikking te stellen (75 miljoen euro in 2026 oplopend naar structureel 300 miljoen
euro in 2029). Deze middelen zijn bij de Miljoenennota 2025 overgeheveld naar het
accres.
Vraag 167
Hoeveel budget is er volgens de gemeenten extra in het Gemeentefonds nodig om ervoor
te zorgen dat gemeenten in 2026 een deel van hun voorzieningen niet hoeven af te schalen
of te sluiten?
Antwoord op vraag 167
Zie antwoord op vraag 166.
Vraag 168
Kunt u Tabel 13 van de Miljoenennota aanvullen voor het jaar 2024 en nader uitsplitsen
zodat de tabel ook inzicht geeft in de beleidsmatige lastenontwikkeling 2024–2028
voor gezinnen, bedrijven en buitenland (Miljoenennota, p. 64)?
Antwoord op vraag 168
In onderstaande tabel wordt de beleidsmatige lastenontwikkeling getoond voor burgers,
bedrijven en buitenland, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen het basispad (beleid
van voorgaande kabinetten) en het beleid van dit kabinet. De tabel is opgemaakt in
standen, dus toont voor elk jaar de cumulatieve ontwikkeling sinds referentiejaar
2023.
Tabel 59 Beleidsmatige lastenontwikkeling 2024–2028 (in standen)
In standen, in miljoenen euro's
2024
2025
2026
2027
2028
Burgers
Basispad
2.098
6.616
7.168
8.617
9.402
Effect kabinetsbeleid
– 681
– 5.147
– 2.108
2.237
1.744
Totaal
1.417
1.469
5.060
10.854
11.146
Bedrijven
Basispad
1.368
3.410
3.729
3.237
3.171
Effect kabinetsbeleid
– 15
– 1.271
454
1.427
2.087
Totaal
1.353
2.139
4.183
4.664
5.258
Buitenland
Basispad
31
436
437
437
437
Effect kabinetsbeleid
0
– 366
22
120
120
Totaal
31
70
459
557
557
Vraag 169
Kunt u Tabel 13 van de Miljoenennota aanvullen voor het jaar 2024 en ook nader uitsplitsen
voor de lasten die drukken op inkomen en arbeid, vermogen en winst, klimaat en milieu,
overig (Miljoenennota, p. 64)? Waarom verschillen de cijfers van de totale beleidsmatige
lastenontwikkeling tussen de Miljoenennota en de Macro Economische Verkenning (Verantwoordingsdocument)
over 2025–2028 (Miljoenennota, p. 64)?
Antwoord op vraag
Het kabinet heeft geen cijfers over de uitsplitsing van de beleidsmatige lastenontwikkeling
naar deze specifieke subcategorieën. De analyse die het CPB hiervoor heeft gemaakt
in het kader van Keuzes in Kaart is niet op basis van actueel beleid beschikbaar.
Voor de totale beleidsmatige lastenontwikkeling geldt dat het CPB deze publiceert
als jaar-op-jaar mutaties, terwijl het kabinet de BLO presenteert in standen. Hierdoor
verschilt de presentatie, maar inhoudelijk zijn de onderliggende ontwikkelingen goed
vergelijkbaar.
Vraag 170
Worden alle specifieke uitkeringen overgeheveld naar het Gemeente- en Provinciefonds?
Zo nee, welke niet?
Antwoord op vraag 170
Na het verschijnen van het Hoofdlijnenakkoord zijn nog enkele specifieke uitkeringen
uitgezonderd van de grondslag en de verplichting tot omzetting. Het betreft hier specifieke
uitkeringen op het terrein van de afhandeling van de aardbevingsschade in Groningen,
de toeslagenaffaire, Corona en Oekraïne. Op deze terreinen werd een continuering van
de bestaande praktijk wenselijk geacht.
Momenteel wordt gewerkt aan een afwegingskader dat moet helpen bij het verdere proces
van de overheveling. Omzetting van Specifieke Uitkeringen in fondsuitkeringen is de
hoofdregel. Verdere uitzonderingen zijn mogelijk als overheveling zal leiden tot een
voorzienbare onrechtmatigheid. De eerdere bevindingen van de Algemene Rekenkamer zijn
hierbij leidend.
Vraag 171
Betekent het introduceren van een Bijzondere Fondsuitkering (BFU) als volwaardig alternatief
voor de specifieke uitkering dat niet over alle specifieke uitkeringen een budgetkorting
van 10% gaat plaatsvinden? Zo ja, over welk deel van de specifieke uitkering wordt
die korting niet toegepast? Zo nee, betekent dat een Bijzondere Fondsuitkering (BFU)
als alternatief ook met 10% gekort wordt?
Antwoord op vraag 171
De introductie van de bijzondere fondsuitkering (BFU) staat los van de budgetkorting
van 10%. De introductie van de BFU is onderdeel van een traject voor de herziening
van de Financiële Verhoudingswet.
Vraag 172
Wat is het verschil tussen een specifieke uitkering via het Gemeentefonds en een Bijzondere
Fondsuitkering (BFU)?
Antwoord op vraag 172
Bij een specifieke uitkering worden de daarmee verband houdende lasten verantwoord
in de jaarrekening van een gemeente of provincie. De lasten worden door de controlerend
accountant ook beoordeeld op rechtmatigheid. Bij een onrechtmatigheid of een onderbesteding,
kunnen de middelen tevens teruggevorderd worden door het Rijk. Ten slotte wordt de
specifieke uitkering vanaf de departementale begroting verstrekt.
Een bijzondere fondsuitkering (BFU) wordt daarentegen niet verstrekt vanaf de departementale
begroting, maar vanuit het gemeente- of provinciefonds. Er gelden geen verantwoordingseisen
en de accountant voert geen specifieke controlewerkzaamheden uit. Bij de bijzondere
fondsuitkering kan wel (beleids-)informatie opgevraagd worden, over prestaties of
effecten. De middelen vanuit de BFU zijn beleids- en bestedingsvrij.
Vraag 173
Hoe kan met de bbp-systematiek worden voorkomen dat gemeenten en provincies in 2026
zodanige tekorten krijgen waardoor zij in hun voorzieningen moeten snijden (het «ravijnjaar»)?
Antwoord op vraag 173
Zie antwoord op vraag 166.
Vraag 174
Wat moet er gebeuren om te voorkomen dat in het jaar 2026 vanwege financiële tekorten
in hun voorzieningen moeten snijden?
Antwoord op vraag 174
Zie antwoord op vraag 166.
Vraag 175
Hoe verhoudt het schrappen van de opschalingskorting die vanaf 2026 in de boeken stond
zich tot de door de gemeenten genoemde tekorten in dat jaar?
Antwoord op vraag 175
Het schrappen van de oploop van de opschalingskorting leidt vanaf 2026 tot een stijging
van het gemeentefonds met 675 miljoen euro. De middelen uit het gemeentefonds zijn
vrij besteedbaar. Het is aan de gemeenten hoe ze deze middelen aanwenden. Ze leggen
over de besteding van de middelen verantwoording af aan de gemeenteraad.
Vraag 176
Is schrappen van de opschalingskorting en de koppeling aan het bbp voor gemeenten
in 2026 genoeg om financiële tekorten en het snijden in voorzieningen te voorkomen?
Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
Antwoord op vraag 176
Zie antwoord op vraag 175.
Vraag 177
Kan een overzicht gegeven worden van alle specifieke uitkeringen die vallen onder
de maatregel om aan het gemeentefonds overgeheveld te worden?
Antwoord op vraag 177
Jaarlijks wordt door BZK een totaaloverzicht van alle specifieke uitkeringen gegeven
in het Onderhoudsrapport Specifieke Uitkeringen (OSU). Bij de maatregel zijn de specifieke
uitkeringen uitgezonderd die verstrekt worden in het kader van de toeslagenaffaire,
Oekraïne, herstel van de schade in verband met de afhandeling van de gaswinning in
Groningen en Corona en de BUIG. Omzetting van de niet-uitgezonderde specifieke uitkeringen
in fondsuitkeringen is de hoofdregel. Momenteel wordt er gewerkt aan de daadwerkelijke
overheveling van de niet-uitgezonderde specifieke uitkeringen. Hierover wordt uiterlijk
bij Miljoenennota 2026 uitsluitsel gegeven.
Vraag 178
Kan een overzicht gegeven worden per gemeente hoeveel zij ontvangen uit de specifieke
uitkeringen die onder de maatregel vallen om naar het gemeentefonds overgeheveld te
worden?
Antwoord op vraag 178
Zie antwoord op vraag 177.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.M. Nijhof-Leeuw, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
R.A. van der Steur, adjunct-griffier