Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over het Bijlagenboek bij de Miljoenennota 2025 (Kamerstuk 36600-2)
36 600 Nota over de toestand van ’s Rijks Financiën
Nr. 39
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 27 september 2024
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister
van Financiën over het Bijlagenboek bij de Miljoenennota 2025 (Kamerstuk 36 600, nr. 2).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 27 september 2024. Vragen en
antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Nijhof-Leeuw
Adjunct-griffier van de commissie, Coco Martin
Vragen en antwoorden
Vraag 1
Waarom wordt het vermogenssaldo van de overheid (tabel 9.1) niet betrokken bij het
berekenen van de staatsschuld?
Antwoord op vraag 1
Het vermogenssaldo van de overheid wordt niet betrokken bij het berekenen van de overheidsschuld
omdat de staatsschuld wordt berekend als bruto schuld, zonder correcties voor de bezittingen
van de overheid. Dit is volgens de Europese richtlijnen (ESA 2010), zodat de staatsschulden
van verschillende EU-landen goed met elkaar vergeleken kunnen worden.
Vraag 2
Hoe hoog zou de staatsschuld zijn als het vermogenssaldo van de overheid wél wordt
meegenomen?
Antwoord op vraag 2
Ultimo 2023 bedroeg de overheidsschuld 481,5 miljard euro. Ultimo 2023 bedroegen de
bezittingen van de overheid volgens de overheidsbalans 924,8 miljard euro. Per saldo
zou dit dan uitkomen op een negatieve overheidsschuld (oftewel vermogen) van 443,3
miljard euro. Hierbij moet wel bedacht worden dat de meeste bezittingen van de overheid
niet makkelijk in geld om te zetten zijn en dus ook niet kunnen worden gebruikt voor
aflossing van de staatsschuld.
Vraag 3
Hoe hoog zou de staatsschuld zijn als de toekomstige belastingen over het pensioenvermogen
worden meegenomen?
Antwoord op vraag 3
Het totale pensioenvermogen in Nederland is in het tweede kwartaal van 2024 1.567,9
miljard euro (DNB). Uit verschillende onderzoeken komt naar voren dat naar verwachting
33% van dit bedrag als inkomstenbelasting wordt ontvangen wanneer dit uitbetaald wordt.
De totale belastinginkomsten vanuit het pensioenvermogen zouden volgens deze schatting
uitkomen op 517,4 miljard euro. Met een verwachte EMU-schuld van 548,4 miljard euro
in 2025 zou de resterende schuld met deze inkomsten meegerekend uitkomen op 31 miljard
euro. Kanttekening hierbij is dat dit een onvolledig beeld is. Het houdbaarheidssaldo
van het CPB geeft een completer inzicht in de toekomstige ontvangsten en verplichtingen
van de overheid. Hierin worden alle verwachte belastinginkomsten meegenomen, evenals
verwachte uitgaven aan bijvoorbeeld zorg en AOW. Het Centraal Planbureau (CPB) raamt
het houdbaarheidssaldo op –4,6% bbp (Rapport 17e Studiegroep Begrotingsruimte).
Vraag 4
Wat zijn de koopkrachtcijfers voor de vijf inkomensgroepen in euro’s?
Antwoord op vraag 4
Onderstaande tabel geeft de koopkrachtontwikkeling weer voor 2025 in termen van percentages
en euro’s. Dit gaat om het jaarlijkse bedrag. De koopkrachtontwikkeling geeft de stijging
van het besteedbaar inkomen weer, gecorrigeerd voor inflatie. Doordat dit bedrag gecorrigeerd
wordt voor inflatie toont dit niet wat deze huishoudens er precies bijkrijgen op 1 januari.
Daarbij wordt de inflatiecorrectie toegepast op basis van het inkomen van huishoudens,
terwijl het daadwerkelijke effect van inflatie afhankelijk is van de uitgaven van
een huishouden. Daarnaast is het goed om te vermelden dat dit gaat om statische koopkrachtmedianen.
Veranderingen in persoonlijke omstandigheden worden niet meegerekend, zoals gaan trouwen
of scheiden, het krijgen van kinderen, het aanvaarden van een nieuwe baan of meer
of minder gaan werken.
Koopkrachtberekeningen worden gemaakt om een evenwichtig koopkrachtbeeld te kunnen
bereiken. Als alle inkomensgroepen procentueel een gelijke inkomensontwikkeling hebben
betekent dit dat de inkomensverdeling grosso modo gelijk blijft. In het hoofdlijnenakkoord
(bijlage bij Kamerstuk 36 471, nr. 37) is de afspraak gemaakt in te zetten op niet verder te nivelleren. Een gelijke koopkrachtontwikkeling
in euro’s betekent dat inkomensverschillen kleiner worden. Bij alleenverdieners is
een groot verschil te zien in de mediane en gemiddelde ontwikkeling. Dit verschil
ontstaat door spreiding binnen deze groep.
Tabel 1 Koopkrachtontwikkeling
Inkomensgroepen 2025
Mediaan
Gemiddelde
1e (<=112% WML)
0,5%
€ 128
€ 122
2e (112–178% WML)
1,1%
€ 356
€ 270
3e (178–272% WML)
0,7%
€ 353
€ 229
4e (272–402% WML)
0,6%
€ 404
€ 246
5e (>402% WML)
0,5%
€ 516
€ 74
Inkomensbron
Werknemers
0,7%
€ 386
€ 225
Uitkeringsgerechtigden
1,0%
€ 212
€ 292
Gepensioneerden
0,6%
€ 229
€ 81
Huishoudtype
Tweeverdieners
0,6%
€ 401
€ 244
Alleenstaanden
0,8%
€ 251
€ 143
Alleenverdieners
0,5%
€ 274
– € 18
Kinderen
Huishoudens met kinderen
0,6%
€ 390
€ 292
Huishoudens zonder kinderen
0,8%
€ 353
€ 187
Alle huishoudens
0,7%
€ 322
€ 188
Vraag 5
Hoeveel geld is er structureel gereserveerd voor het verlengen van de Regeling Vervroegd
Uittreden (RVU)?
Antwoord op vraag 5
De Minister van SZW heeft aangegeven bereid te zijn de RVU-drempelvrijstelling onder voorwaarden voort te zetten. Er is structureel geld hiervoor gereserveerd.
Dit is gedekt door verhoging van het RVU-heffingspercentage en een toename van de
Aof-premie. Het precieze bedrag is onderhandelingsinzet en kan daarom nog niet met
uw Kamer gedeeld worden.
Vraag 6
Hoeveel geld zou het opleveren als inkomen uit vermogen (box 2, box 3) van de ouders
ook wordt meegeteld bij het bepalen of jongeren recht hebben op de aanvullende beurs?
Antwoord op vraag 6
Het bepalen of jongeren recht hebben op de aanvullende beurs wordt gedaan op basis
van het verzamelinkomen van hun ouders. Het verzamelinkomen bevat de inkomsten uit
arbeid en uit vermogen (box 2 en 3). Het inkomen uit vermogen wordt dus al meegeteld.
Vraag 7
Kunt u, in lijn met eerdere jaren, aangeven hoeveel geld er in totaal is uitgetrokken
voor compensatie box 3, en welk deel bij welke inkomensgroepen terecht is gekomen?
Antwoord op vraag 7
De derving van de Hoge Raad arresten van juni 2024 over box 3 wordt voor de periode
2017–2026 in totaal ingeschat op 9,8 miljard euro. De derving in 2025 en 2026 is hierbij
geraamd op respectievelijk 1,7 miljard euro en 1,8 miljard euro. Met name beleggers
met een grote effectenportefeuille die in een betreffend jaar een lager rendement
genieten dan het forfaitaire rendement profiteren van het rechtsherstel. In de jaren
dat zij een hoger rendement genieten dan het forfaitaire rendement, blijft hun belasting
gebaseerd op het forfaitaire rendement.
Voor belastingplichtigen met voornamelijk spaargeld geldt dat het forfaitaire rendement
het werkelijke rendement overwegend goed benadert. Onderstaande tabel laat per inkomensgroep
zien hoeveel belastingplichtigen in 2025 naar schatting geld terug kunnen krijgen
met de tegenbewijsregeling, hoeveel geld deze mensen terug krijgen en wat hun gemiddelde
vermogen is.
Het meeste geld komt volgens deze inschatting terecht bij beleggers met een hoog inkomen
en een hoog vermogen: ongeveer de helft komt bij mensen die meer dan 3x modaal verdienen.
Deze inschatting is hoogst onzeker en geeft een verwachting gebaseerd op historische
rendementen. De werkelijke derving hangt sterk af van de rendementen die mensen in
2025 daadwerkelijk zullen halen.
Tabel 2 Compensatie Box 3 per inkomensgroep
Inkomensgroep (verzamelinkomen per persoon)
Aantal mensen dat geld terug krijgt (waarvan AOW-er)
Totale bedrag dat zij terug krijgen in € mln (% totaal)
Gemiddelde bedrag dat zij terug krijgen
Gemiddelde box 3-vermogen van deze mensen
< Minimumloon
94.800 (38.700)
115 (7%)
1.200 euro
394.000 euro
Minimumloon – modaal
76.200 (33.800)
133 (8%)
1.700 euro
440.000 euro
Modaal – 2x modaal
113.400 (35.300)
370 (22%)
3.300 euro
594.000 euro
2x Modaal – 3x modaal
44.700 (11.000)
246 (15%)
5.500 euro
738.000 euro
3x Modaal – 4x Modaal
17.900 (4.200)
144 (8%)
8.000 euro
984.000 euro
> 4x Modaal
26.400 (5.600)
687 (41%)
26.000 euro
2.327.000 euro
Vraag 8
Wat zijn de koopkrachtcijfers voor de rijkste 10%, rijkste 1%, rijkste 0,1% en rijkste
0,01%? (In lijn met eerdere studies van het Centraal Plan Bureau (CPB))
Antwoord op vraag 8
Er is niet zonder meer een koppeling te maken tussen de eerdere studies van het Centraal
Planbureau (CPB) en de dataset die wordt gehanteerd voor de koopkrachtramingen. In
de koopkrachtramingen geven het CPB en het Ministerie van SZW een algemeen beeld van
de koopkrachtontwikkeling, met uitsplitsingen naar inkomenshoogte, inkomensbron en
huishoudtype. Uit de uitsplitsing naar inkomenshoogte blijkt dat de 20% hoogste inkomens
er bijvoorbeeld naar verwachting 0,5% in doorsnee op vooruit gaan volgend jaar, wat
iets lager ligt dan het doorsnee beeld voor alle huishoudens.
Het is daarbij niet verantwoord om de statische koopkrachtraming uit te splitsen naar
hoogte van het vermogen. Daarvoor verschillen het concept vermogen en inkomen te veel
van elkaar (zie voor meer toelichting ook het IBO vermogensverdeling op dit punt).
Waar inkomen een stroomvariabele is die ieder jaar weer op nul start, is vermogen
een voorraadvariabele die zich ieder jaar verder ontwikkelt. Vermogen is mede afhankelijk
van factoren als de ontwikkeling van aandelenkoersen en huizenprijzen. Ook kunnen
erfenissen een grote rol in de vermogensverdeling spelen. Een uitsplitsing naar vermogen
past daarom minder goed binnen de statische definitie die gehanteerd wordt in de koopkrachtraming,
dan de uitsplitsingen die nu standaard gehanteerd worden.
Vraag 9
Hoeveel scholen zullen geen inkomsten meer ontvangen uit het programma school & omgeving?
Antwoord op vraag 9
In totaal doen er in de huidige regeling circa 140.000 leerlingen op 902 verschillende
schoolvestigingen mee aan het programma School en Omgeving. Door de jaarlijkse bezuiniging
van 155 miljoen euro op het budget zouden er circa 33% minder leerlingen deel kunnen
nemen aan dit programma. Naar verwachting zal het aantal scholen dat kan deelnemen
aan het programma met hetzelfde percentage dalen. OCW onderzoekt hoe ervoor gezorgd
kan worden dat de scholen en leerlingen die dit het hardste nodig hebben ondersteuning
blijven ontvangen.
Vraag 10
Houdt het kabinet vast aan de doelstelling van minder dan 18.000 voortijdig schoolverlaters in 2026? Zo ja, is het huidige kabinetsbeleid voldoende om
dit doel te bereiken?
Antwoord op vraag 10
Ja, het kabinet houdt vast aan de doelstelling van maximaal 18.000 nieuwe voortijdig
schoolverlaters in 2026. Dit is afgesproken in de werkagenda mbo.
Met het actieplan vsv zet het kabinet een grote stap naar minder schooluitval. Er
wordt nu gewerkt aan de uitvoering van dit actieplan. De ervaring leert dat niet alle
uitval voorkomen kan worden. 18.000 vsv’ers in 2026 is zeer ambitieus. Daarom zet
het kabinet ook in op het ondersteunen van jongeren naar duurzaam werk, waarvoor nog
voor de kerst van 2024 een wetsvoorstel aan de Kamer wordt gestuurd.
Het ombuigen van de stijging van het aantal jongeren met mentale problemen is essentieel
om het doel te bereiken. Verder is een krappe arbeidsmarkt van invloed door de aanzuigende
werking op jongeren om aan het werk te gaan.
Vraag 11
Houdt het kabinet vast aan de doelstelling dat alle leerlingen voldoende basisvaardigheden
beheersen in 2028 om goed mee te kunnen doen in de samenleving? Zo ja, is het huidige
kabinetsbeleid voldoende om dit doel te bereiken?
Antwoord op vraag 11
Het kabinet heeft het verbeteren van lezen, schrijven en rekenen tot prioriteit gemaakt
en dit zal ook zijn weerslag hebben in het Herstelplan. Hiermee bouwen we voort op
de eerste stappen die met bijvoorbeeld het Masterplan basisvaardigheden zijn gezet.
Scholen krijgen structureel extra middelen om aan lezen, schrijven en rekenen te werken
en we gaan verder met de curriculumvernieuwing. In hoeverre het eerste tussendoel
wordt behaald, wordt momenteel gemeten. Met het Herstelplan werkt dit kabinet aan
een kwaliteitsimpuls in het onderwijs en daar horen ook passende (en waar nodig aangescherpte)
doelen voor lezen, schrijven en rekenen bij. Bij deze aanpak werken we ook samen met
bibliotheken aan leesbevordering. Het Herstelplan gaat in het voorjaar 2025 naar uw
Kamer.
Vraag 12
Hoeveel extra belastinginkomsten levert het op als het belastingpercentage daalt van
27% naar 25%?
Antwoord op vraag 12
In de 2e nota van wijziging wordt voorgesteld de versobering van de zogenoemde 30%-regeling
uit het Belastingplan 2024 grotendeels te herstellen en de maximale onbelaste vergoeding1 op een constant forfait van 27% te stellen per 1 januari 2027. Naast een constant
forfait gaat de nieuwe regeling (hierna: expatregeling) ook hogere salarisnormen bevatten.
Uitgaande van dit voorstel, dus inclusief het aanpassen van de salarisnorm verbonden
aan de Kennismigrantenregeling voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning, levert
een daling van het percentage van 27% naar 25% structureel 95 miljoen euro op.
Vraag 13
Wat zou er gebeuren als de salarisdrempel van de expatregeling naar 30% dan wel naar
27% zou gaan zou gaan, bij een salarisgrens van 69.089 euro (drempel Erkend Referent/Kennismigrantregeling)?
Antwoord op vraag 13
In de 2e nota van wijziging wordt voorgesteld de versobering van de zogenoemde 30%-regeling
uit het Belastingplan 2024 grotendeels te herstellen en de maximale onbelaste vergoeding
op een constant forfait van 27% te stellen per 1 januari 2027. Naast een constant
forfait gaat de nieuwe regeling (hierna: expatregeling) ook hogere salarisnormen bevatten.
Voor de verhoging van de salarisnorm is gekeken naar de salarisnorm die verbonden
is aan de Kennismigrantenregeling voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning.
Deze maatregelen leiden tot een derving van structureel 28 miljoen euro. Indien het
percentage niet zou worden verlaagd van 30% naar 27% per 1 januari 2027, maar 30%
zou blijven zoals ook in de jaren 2025 en 2026, bedraagt de derving structureel niet
28 miljoen euro, maar 171 miljoen euro.
Vraag 14
Klopt het dat koopkracht prognoses van het CPB (en anderen) uiteindelijk zelden uitkomen?
En dat ze meestal lager uitkomen dan voorspeld was? Kan het kabinet een tabel van
de laatste 10 jaar geven met prognoses van het CPB en het uiteindelijke resultaat
zoals berekend door het CBS?
Antwoord op vraag 14
Onderstaande tabel toont voor de afgelopen 10 jaar de raming van de statische koopkracht
voor t+1 op Prinsjesdag, de realisatie van de statische koopkracht en de realisatie
van de dynamische koopkracht zoals het CBS die terugkijkend publiceert. Statisch wil
zeggen dat de effecten van het inkomensbeleid worden afgezet tegen het algemene economische
beeld. Dynamisch wil zeggen dat naast statische effecten ook veranderingen in persoonlijke
omstandigheden worden meegerekend, zoals gaan trouwen of scheiden, het krijgen van
kinderen of het aanvaarden van een nieuwe baan.
De koopkrachtraming op Prinsjesdag gaat uit van de economische verwachtingen op dat
moment. Drie belangrijke factoren voor de koopkrachtontwikkeling (contractlonen, inflatie
en nominale zorgpremies) zijn op dat moment nog onzeker, wat ervoor zorgt dat de koopkrachtontwikkeling
vaak hoger of lager uitvalt dan verwacht op Prinsjesdag. Ook kunnen er nog beleidswijzigingen
optreden na Prinsjesdag. Sturen op een bepaald koopkrachtniveau is daarom lastig.
Koopkrachtramingen zijn vooral geschikt om te zien of het beeld evenwichtig is tussen
groepen.
Onderstaande tabel laat zien dat in ongeveer de helft van alle jaren de koopkracht
uiteindelijk hoger uitvalt dan verwacht, en in de andere helft lager. Het is dus niet
zo dat de realisaties altijd lager uitvallen dan de raming.
Tabel 3 Raming statische koopkrachtontwikkeling versus realisaties statische en dynamische
koopkrachtontwikkeling, 2014–2023
2014
2015
2016
2017
2018
2019
2020
2021
20221
20231
Raming mediane statische koopkrachtontwikkeling (Prinsjesdag, CPB)
– 0,5%
0,5%
1,4%
1,0%
0,6%
1,5%
2,1%
0,8%
0,1%
3,9%
Realisatie mediane statische koopkracht-ontwikkeling (CPB)
1,1%
1,0%
2,5%
0,3%
0,0%
1,1%
2,6%
0,8%
– 2,5%
– 0,6%
Realisatie mediane dynamische koopkracht-ontwikkeling (personen, CBS)
1,9%
1,3%
3,0%
0,7%
0,6%
1,5%
2,5%
1,4%
– 1,1%
0,3%
X Noot
1
Tussen de raming en realisatie van de koopkrachtontwikkeling is de meetmethode van
de inflatie herzien, waardoor de afwijking in deze jaren groter is dan normaal. Zie
voor meer toelichting op de nieuwe meetmethode voor de inflatie het jaarverslag 2023
van het Ministerie van SZW.
Vraag 15
Als de koopkracht prognoses van het CPB vaak niet uitkomen. Is het dan mogelijk om
bij de Voorjaarsnota een koopkracht correctie toe te passen, zoals bijvoorbeeld bij
de Voorjaarsnota 2022 gebeurd is?
Antwoord op vraag 15
De meest recente prognoses van het CPB worden bij de augustusbesluitvorming gebruikt
bij de keuze over inzet van beleidsinstrumenten voor het volgende jaar. Deze prognoses
zijn gevoelig voor economische ontwikkelingen en het is inherent aan ramingen dat
deze nooit exact uit zullen komen: het ene jaar pakt de koopkracht hoger uit, het
andere jaar lager. Vanuit de wens en afspraak om trendmatig begrotingsbeleid te voeren,
stabiel beleid te bevorderen en wetgeving ook goed te kunnen behandelen is het onwenselijk
bij Voorjaarsnota een koopkrachtcorrectie toe te passen. Daarbij zijn er op dat moment
nog nauwelijks uitvoerbare aanpassingen mogelijk voor het lopende jaar. Toeslagen
en fiscale parameters worden in principe vastgelegd voor het gehele jaar. De energiecrisis
in 2022 zorgde voor een zeer uitzonderlijk jaar met uitzonderlijke omstandigheden,
in reguliere jaren zijn dergelijke crisismaatregelen niet gepast.
Vraag 16
Waarom is de expatregeling verruimd? Klopt het dat dit niet afgesproken is in het
Hoofdlijnenakkoord?
Antwoord op vraag 16
Het kabinet stelt voor om de versobering van de zogenoemde 30%-regeling uit het Belastingplan
2024 grotendeels te herstellen en de maximale onbelaste vergoeding op een constant
forfait van 27% te stellen per 1 januari 2027. Naast een constant forfait gaat de
nieuwe regeling (expatregeling) ook hogere salarisnormen bevatten. Dit voorstel vloeit
niet voort uit het Hoofdlijnenakkoord, maar is een vervolg op de behandeling van het
Belastingplan 2024.
Tijdens de behandeling van het Belastingplan 2024 is er een motie aangenomen die verzoekt
om «op basis van de evaluatie met een alternatief voorstel in het Belastingplan 2025
te komen die minder schadelijk uitpakt voor de economie».2 Ook is een motie aangenomen waarin wordt verzocht om het deskundigheidsvereiste in
de 30%-regeling aan te scherpen.3 Gelet op de recente evaluatie van de 30%-regeling en gelet op de genoemde moties
stelt het kabinet voor om de versobering van de 30%-regeling grotendeels te herstellen.
Vraag 17
Hoeveel extra belastinginkomsten levert het op als het belastingpercentage daalt van
27% naar 10%?
Antwoord op vraag 17
Een daling van het voorgestelde percentage van 27% naar 10% levert naar verwachting
structureel zo’n 550 miljoen euro op. Hierbij is rekening gehouden met gedragseffecten
zoals die door onderzoeksbureau SEO in hun evaluatie zijn bepaald. Het percentage
is echter dermate laag dat de verwachting is dat expats veel meer van de ETK-regeling
– waarbij de werkelijke extraterritoriale kosten onbelast vergoed kunnen worden –
gebruik zullen gaan maken, waardoor de opbrengst aanzienlijk lager kan uitvallen.
Hierbij dient in ogenschouw te worden genomen dat het kabinet een overgangsregeling
voorstelt bij het voorstel in de 2e nota van wijziging voor degenen die uiterlijk op 31 december 2023 hun 30%-beschikking
toepasten. Voor deze groep geldt volledig respecterend overgangsrecht. Het kabinet
stelt bewust een volledig respecterende overgangsregeling voor om de uitvoeringskosten
laag te houden en zodat betrokkenen hier tijdig op kunnen anticiperen.
Vraag 18
Kan het kabinet in een tabel van de gehele Rijksbegroting aangeven waar de vrije ruimte
zit? Kan het kabinet daarbij aangegeven in welke mate bepaalde bedragen juridisch
verplicht zijn (volledig verplicht, gedeeltelijk verplicht, in de toekomst verplicht)?
Antwoord op vraag 18
De verdeling naar juridisch verplicht, bestuurlijk gebonden en vrij te besteden is
afhankelijk van de grondslag en de afdwingbaarheid van de beoogde financiële verplichtingen.
Een volledige financiële verplichting is een verplichting die tot een kasbetaling
van bijna 100% zekerheid voor het Rijk kan leiden. Een financiële verplichting is
gebaseerd op een verdrag, een wet, een regeling, een overeenkomst, een subsidiebeschikking
of een controleerbaar afspraak (artikel 2.14 Comptabiliteitswet 2016) of een gerechtelijk
vonnis.
Een gedeeltelijke verplichting of een verplichting voor de toekomst is bijvoorbeeld
een garantieverplichting, een voorwaardelijke verplichting die pas tot uitbetaling
komt als er bij de wederpartij een bepaalde omstandigheid (realisatie van een risico)
zich voordoet.
Het bedrag dat bestuurlijk is gebonden ontstaat op grond van bestuursovereenkomsten,
convenanten met koepels en/of decentrale overheden, politieke toezeggingen e.d.
Hoe de verdeling tussen juridisch verplicht, bestuurlijk gebonden, bestuurlijk belegd
en vrij te besteden door de Minister gemaakt wordt, is onder meer voorgeschreven in
model 1.33d van de Regeling rijksbegrotingsvoorschriften (tabel budgetflexibiliteit).
Dit model regelt dat van de geraamde programma-uitgaven in procenten van het totaal
per begrotingsartikel voor het begrotingsjaar worden vermeld. In beginsel tellen de
categorieën juridisch verplicht, bestuurlijk gebonden, beleidsmatig gereserveerd op
tot 100%. Doen ze dat niet, dan is er nog de categorie, die nog niet is ingevuld of
vrij te besteden is. In de tabel budgetflexibiliteit kan uw Kamer dus zien welke categorieën
verplicht zijn en welke ruimte amendeerbaar is.
Het opstellen en toetsing van de juistheid van de informatie in de tabel budgetflexibiliteit
is de verantwoordelijkheid van de departementen. De Algemene Rekenkamer en de Auditdienst
Rijk hebben geen rol bij de toetsing van de classificatie in de begrotingen, maar
controleren wel de verantwoordingsinformatie in de departementale jaarverslagen.
Vraag 19
Kan het kabinet aangeven op welke manier de onderverdeling wordt gemaakt tussen juridisch
verplicht, bestuurlijk gebonden, bestuurlijk belegd en vrij te besteden? Wie controleert
of dit feitelijk klopt? Kan het kabinet uitsluiten dat er veel wordt geclassificeerd
als «juridisch verplicht» en te weinig als «vrij te besteden»? Hebben de ADR en de
ARK een rol in de controle of er met de juiste classificaties wordt gewerkt? Zo ja,
welke rol? Zo nee, wie controleert dit dan?
Antwoord op vraag 19
Zie antwoord vraag 18.
Vraag 20
Klopt het dat de bedragen in de diverse begrotingen maximum bedragen zijn? Wat gebeurt
er als het kabinet deze bedragen toch niet wil uitgeven en de Kamer wel? Kan de Kamer
dan via een motie het kabinet ertoe aanzetten om de gewenste uitgaven te doen?
Antwoord op vraag 20
Ja, door uw Kamers geautoriseerde bedragen zijn op begrotingsartikelniveau aan een
maximum gebonden (artikel 2.3 van de Comptabiliteitswet 2016). De Ministers mogen
dus niet meer dan geautoriseerde bedragen uitgeven, maar wel minder. De Ministers
informeren uw Kamers over de voortgang van de bestedingen. Uw Kamer kan via een motie
het kabinet verzoeken de gereserveerde middelen toch uit te geven.
Vraag 21
Kan het kabinet in tabelvorm aangeven hoe vaak er in de afgelopen jaren gebruik is
gemaakt van de art. 2.27 Comptabiliteitswet procedure? Valt dit ook onder staatsnoodrecht?
Antwoord op vraag 21
De onderstaande tabel toont het aantal maal dat in de afgelopen jaren Comptabiliteitswet
artikel 2.27 is toegepast.
Tabel 4 Toepassing CW art 2.27
Jaar
Aantal keer CW art. 2.27
2018
0
2019
0
2020
40
2021
59
2022
40
2023
3
2024, tot 26-09-2024
0
Artikel 2.27 van de Comptabiliteitswet valt niet onder het staatsnoodrecht.
Vraag 22
Wat is nu de stand van zaken bij TenneT? Klopt het dat er sprake is van een lening
van 19 miljard euro aan TenneT? Welke rente wordt hierbij gehanteerd? Is dit een marktconforme
rente?
Antwoord op vraag 22
Op 17 september hebben de Minister van Klimaat en Groene Groei en ik uw Kamer een
brief gestuurd met daarin een uitgebreide beschrijving van de stand van zaken bij
TenneT.4 Met deze brief hebben wij uw Kamer onder meer geïnformeerd dat het kabinet op dit
moment een deelname van private investeerders in TenneT Duitsland de beste structurele
oplossing voor de Duitse kapitaalbehoefte acht. Daarnaast hebben wij uw Kamer geïnformeerd
over het voornemen van het kabinet om, onder voorbehoud van parlementaire goedkeuring,
de al bestaande leningsfaciliteit voor TenneT uit te breiden met 2 miljard euro voor
2025 en 17 miljard euro voor 2026. Deze lening van in totaal 19 miljard euro is via
de Begroting 2025 van het Ministerie van Financiën aan uw Kamer voorgelegd.
Zoals beschreven in het Toetsingskader5 voor deze lening dat ook op 17 september aan uw Kamer is verzonden, wordt de lening
marktconform vormgegeven. Dit is getoetst door de financieel adviseur van de staat.
De marktconformiteit ziet op de rente die TenneT betaalt en twee additionele vergoedingen.
Ten eerste betaalt TenneT een marktconforme rente over deze lening. TenneT mag de
lening in verschillende tranches opnemen en kan daarbij aangeven welke looptijd zij
wil. De terugbetaaldatum moet tussen 2032 en 2042 liggen. Op het moment van opname
zal op basis van de actuele marktrente en de vastgestelde kredietopslag bepaald worden
wat de daarbij passende marktconforme rente is. Dit gebeurt op basis van een vooraf
opgestelde formule. Dit betreft de dan geldende basisrente (Euro Mid-Swap rate) met bijbehorende looptijd met daarbovenop een kredietopslag. De kredietopslag is
af te lezen uit onderstaande grafiek.
Tabel 5 Kredietopslag
Looptijd
6jr
7jr
8jr
9jr
10jr
11jr
12jr
13jr
14jr
15jr
16jr
17jr
Opslag
0,65%
0,70%
0,78%
0,85%
0,93%
0,98%
1,03%
1,07%
1,13%
1,18%
1,21%
1,24%
Ten tweede betaalt TenneT nog twee additionele vergoedingen. Deze vergoedingen zijn
gebruikelijk in de markt en daarom ook opgenomen voor TenneT. De eerste vergoeding
betreft een eenmalige vergoeding van maximaal 0,175% over de beschikbare hoofdsom.
De tweede vergoeding betreft een beschikbaarheidsvergoeding van 0,09% over het gehele
ongebruikte deel van het toegezegde bedrag gedurende de periode dat TenneT gebruik
kan maken van de lening.
Vraag 23
Is de post «nog onverdeeld» ook te zien als vrije ruimte op de begroting? Zo nee,
waarom niet?
Antwoord op vraag 23
Begrotingen kunnen het niet-beleidsartikel «nog onverdeeld» bevatten. Artikel 2.7
van de Comptabiliteitswet regelt dat het bedrag op dit begrotingsartikel bestaat uit
onder meer de loon- en prijsbijstelling voor een positief bedrag, een eventuele taakstelling
of bezuiniging voor een negatief bedrag in een uitzonderlijke situatie en eventuele
andere nog onverdeelde begrotingsposten, zoals de post onvoorzien. Het moet gaan om
begrotingsbedragen die op voorhand wel ten laste van het totaal van de betrokken begroting
worden gebracht, maar waarvan de toedeling aan de begrotingsartikelen (beleidsartikelen
en niet-beleidsartikelen) nog niet vaststaat op het moment dat de ontwerpbegroting
bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal wordt ingediend.
Vraag 24
Klopt het dat er ooit een behoedzaamheidsreserve was van 0,75% van het Bruto Binnenlands
Product (BBP)? Klopt het dat deze behoedzaamheidsreserve fungeerde als vrije ruimte
voor de Kamer om de middelen naar eigen inzicht te besteden?
Antwoord op vraag 24
Voor zover we hebben kunnen nagaan is ernooit een behoedzaamheidsreserve van 0,75
procent bbp ingesteld. Er zijn bij verschillende kabinetten uitgavenreserves ingesteld.
Veelal hadden deze uitgavenreserves wel een specifiek doel en werden deze op de aanvullende
post door middel van enveloppen gereserveerd. Het enige voorbeeld van het instellen
van een wat meer vrije besteedbare uitgavenreserve is die van het kabinet Balkenende I
van in totaal ½ miljard euro. Deze reserve was bedoeld om onverwachte tegenvallers,
voor met name ruilvoetverliezen (nominale ontwikkeling), op te vangen.
Vraag 25
Klopt het dat de begrotingsregels uit de Startnota gelden voor het kabinet, en niet
voor de Kamer?
Antwoord op vraag 25
Het kabinet hecht aan begrotingsdiscipline en gezonde overheidsfinanciën. Het kabinet
heeft daarom in het Hoofdlijnenakkoord afspraken gemaakt over de begrotingsregels,
waaraan de Ministers van dit kabinet zich hebben gecommitteerd. De regels zijn ook
vastgelegd in de Startnota, die is opgenomen in de Miljoenennota. Het kabinet staat
hiermee de komende jaren voor een solide begrotingsbeleid en hecht aan een ordentelijk
begrotings-en besluitvormingsproces. Het trendmatig begrotingsbeleid biedt houvast
aan Nederlandse burgers en bedrijven. Stabiel beleid betekent dat mensen en bedrijven
weten waar ze van op aan kunnen en de zekerheid voelen om beslissingen te kunnen nemen
voor de langere termijn. Begrotingsbeleid pakt idealiter anticyclisch uit. Hiermee
wordt in beginsel voorkomen dat bezuinigingen nodig zijn in economisch slechte tijden.
Deze stabiliteit wordt bereikt door uitgaven en de ontwikkeling van de lasten voor
de rest van de kabinetsperiode bij de start van een kabinet vast te stellen en deze
vervolgens strak te handhaven. Conform de regels budgetdiscipline is en blijft iedere
Minister verantwoordelijk voor een goede beheersing van de departementale begroting.
Aangezien de begrotingsregels door het kabinet zijn afgesproken, gelden ze strikt
genomen niet voor uw Kamer. Het is wel goed gebruik in uw Kamer dat moties en amendementen
van dekking worden voorzien. Het belang van houdbare overheidsfinanciën is immers
een gezamenlijke verantwoordelijkheid van kabinet en Kamer. In de Miljoenennota staan
de inkomsten- en uitgavenkaders voor de kabinetsperiode. Wensen voor extra uitgaven
zullen in principe moeten worden ingepast onder het uitgavenkader. Hetzelfde geldt
voor verzoeken tot beleidsmatige belastingverlaging: die moeten worden gedekt aan
de inkomstenkant. Dit betekent dat naar het oordeel van het kabinet amendementen op
de begroting door uw Kamer moeten worden voorzien van deugdelijke dekking die voldoet
aan de begrotingsregels die het kabinet heeft afgesproken.
Vraag 26
Klopt het dat voor een begrotingsamendement niet per se een dekking hoeft te worden
aangebracht, maar de kosten ook in het saldo kunnen lopen, of dat het kabinet zelf
een dekking aandraagt?
Antwoord op vraag 26
Zie antwoord op vraag 25.
Vraag 27
Klopt het dat een vergaande informatie-asymmetrie in de vrij te besteden middelen
tot gevolg kan hebben dat het budgetrecht van de Kamer niet optimaal kan worden benut?
Antwoord op vraag 27
Ook bij de vrij te besteden middelen kan uw Kamer het budgetrecht uitoefenen, omdat
deze middelen voor autorisatie worden voorgelegd. Bij het ramen van toekomstige uitgaven
naar de categorieën juridisch verplicht, bestuurlijk verplicht, beleidsmatig gereserveerd
en vrij besteedbaar worden veronderstellingen gedaan, inschattingen gemaakt en wordt
ook gekeken naar realisaties uit het verleden, waaronder de laatst bekende stand van
de openstaande verplichtingen. Ramingen opstellen is echter geen exacte wetenschap.
Ramingen zijn, naarmate deze op latere jaren betrekking hebben, als regel met grotere
onzekerheden omgeven. Bij het ramen van middelen voor het volgend jaar, i.c. 2025,
is de laatstgenoemde categorie «vrij besteedbaar» doorgaans beperkt. Het staat uw
Kamer vrij de betreffende Minister te bevragen op de budgetflexibiliteit.
Vraag 28
Klopt het dat er in de Verenigde Staten (VS) een Congressional Budget Committee is
met meer dan 200 medewerkers, die het parlement helpt bij het opstellen van de begroting?
Klopt het dat congresleden ook meeonderhandelen over de inhoud van de begroting, ook
voordat deze begroting feitelijk wordt ingediend bij het parlement?
Antwoord op vraag 28
De VS kent een Congressional Budget Office (CBO) met ongeveer 270 medewerkers.6 Het CBO voert analyses uit naar de budgettaire gevolgen van huidig en nieuw federaal
beleid ten behoeve van besluitvorming in het Congres. CBO doet nadrukkelijk geen beleidsaanbevelingen,
noch stelt het de begroting op. De rol van het CBO is het beste te vergelijken met
die van het Centraal Planbureau.Het begrotingsproces in de VS wijkt sterk af van het
Nederlandse. Als startpunt stuurt het Witte Huis namens de regering begrotingsverzoeken
aan het Congres. Vervolgens stelt het Congres zelf de jaarlijkse begrotingswetten
op via commissies in het Huis van Afgevaardigden en de Senaat.
Vraag 29
Kan de bijdrage van 8,5 miljard euro voor het militaire pensioenfonds niet ten laste
worden gebracht van 2024, waar door het beperkte begrotingstekort (–1,6%) nog voldoende
financiële ruimte is om binnen de –3% te blijven? Klopt het dat er op die manier meer
ruimte gecreëerd kan worden in het begrotingsjaar 2026?
Antwoord op vraag 29
Nee. De begrotingsgefinancierde militaire pensioenen die zijn opgebouwd vóór 1 juni
2001 moeten bij voor overgang van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) naar
het nieuwe pensioenstelsel op 1 januari 2027 kapitaalgedekt worden gemaakt. Hiervoor
is een eenmalige affinanciering van circa 8,5 miljard euro nodig. Het exacte bedrag
is afhankelijk van de rentestand en de dekkingsgraad van het ABP op het moment van
de affinanciering welk is voorzien eind 2026.
Het is niet mogelijk om al in 2024 af te financieren en in te varen. Overigens zou
het eerder affinancieren van de begrotingsgefinancierde pensioenen ook meer financiële
ruimte vergen, omdat dan ook de jaren voorafgaand aan de ingangsdatum van de nieuwe
pensioenregeling moeten worden afgefinancierd.
Vraag 30
Klopt het dat ook toekomstige verplichte uitgaven in de budgetflexibiliteitstabel
worden weergegeven als reeds aangegane financiële verplichtingen? Maar toekomstige
financiële verplichtingen zijn op Prinsjesdag nog geen aangegane verplichtingen, en
zouden toch niet als zodanig gepresenteerd moeten worden?
Antwoord op vraag 30
Uw Kamer autoriseert alleen de begrotingsstaat met bijbehorende verplichtingen, uitgaven
en ontvangsten (artikel 2.3 en 2.5 Comptabiliteitswet 2016) voor het jaar 2025. Toekomstige
verplichte uitgaven in 2026 en verder zijn dus geen onderwerp van parlementaire autorisatie
bij de behandeling van de begroting 2025. De meerjarencijfers voor verplichtingen
in 2026 en latere jaren zijn ramingen die te uwer informatie met het parlement worden
gedeeld.
Vraag 31
Kunt u een nadere duiding geven van de budgettaire ontwikkeling van de in Tabel 10.4.1
van bijlage 10 opgenomen fiscale regelingen met de grootste absolute endogene groei
over 2020–2025, in ieder geval Laag Vpb-tarief, Landbouwvrijstelling in de winstsector,
Heffingsvrij vermogen/inkomen box 3 en de 30%-regeling (bijlage 10 Miljoenennota,
p. 84)?
Antwoord op vraag 31
In de Miljoenennota is reeds een nadere duiding gegeven van de vijf fiscale regelingen
met de hoogste procentuele endogene groei. In aanvulling daarop wordt hieronder een
duiding gegeven van de vier grootste absolute stijgers (nummer vijf is de salderingsregeling,
en deze is al behandeld in de Miljoenennota als één van de grote procentuele stijgers).
De sterke endogene stijging van het lage Vpb-tarief is een gevolg van de sterke stijging
van de winsten van Nederlandse bedrijven. Dit werkt door in de opbrengsten van de
vennootschapsbelasting en daarmee ook in het budgettaire belang van het lage Vpb-tarief.
Bij de landbouwvrijstelling komt de endogene stijging in het budgettaire belang waarschijnlijk
door onzekerheid over het voortbestaan van de regeling. De vrijstelling is immers
sterk negatief beoordeeld. Hierdoor bestaat een prikkel om de vrijstelling vaker te
verzilveren waardoor het budgettaire belang stijgt. Daarnaast is de waarde van landbouwgrond
toegenomen wat eveneens leidt tot een hoger budgettair belang.
De endogene toename van het budgettaire belang van het heffingsvrij vermogen in box
3 komt door de toename van het vermogen van belastingplichtigen. Hierdoor maken meer
mensen meer gebruik van deze regeling, wat het grotere budgettaire belang verklaart.
In 2021 is het budgettaire beslag van de 30%-regeling aanzienlijk gedaald als gevolg
van de verlaging van de maximale looptijd van de 30%-beschikking die in 2021 voor
iedere kwalificerende ingekomen werknemer is gaan gelden. Daar tegenover staat een
forse endogene groei. In 2022 en 2023 is er sprake van een sterke stijging van de
instroom inkomende werkers. Voor de jaren 2024 en 2025 wordt verwacht dat de groei
zich in (iets mindere mate) doorzet door stijging van het aantal gebruikers en door
de loonontwikkeling, daarbij rekening houdend met effecten van de invoering van de
WNT-norm met bijbehorend overgangsrecht.
Vraag 32
Kunt u de budgettaire ontwikkeling van de in Tabel 10.4.1 van bijlage 10 opgenomen
fiscale regeling btw verlaagd tarief culturele en recreatieve goederen en diensten
nader toelichten en daarbij ook ingaan op de achtergrond van de technische bijstelling
(bijlage 10 Miljoenennota, p. 84)? – Kunt u aangeven hoe de technische bijstelling
doorwerkt in de raming voor de opbrengst van de aangekondigde afschaffing van het
verlaagd btw-tarief culturele en recreatieve goederen en diensten (bijlage 10, Miljoenennota,
p. 85)?
Antwoord op vraag 32
De stijging van het budgettaire belang van enkele btw regelingen over 2020 tot en
met 2025 houdt voornamelijk verband met de recente inflatie. Daarnaast is er een technische
bijstelling in de raming van het budgettaire belang van het verlaagde btw tarief op
culturele goederen en diensten.
Dit komt door actualisatie van de gegevens over de grondslag waardoor het budgettair
belang naar boven is bijgesteld. Deze bijstelling is structureel en werkt dus net
als endogene of beleidsmatige stijgingen en dalingen door op de opbrengst bij afschaffing.
Hier is dan ook rekening mee gehouden in het berekenen van de opbrengst door het afschaffen
van het verlaagde btw-tarief.
Vraag 33
Kunt u een overzicht geven van alle voorgenomen ombuigingen van het kabinet Rutte-IV
die nog invulling behoefden en daarbij aangeven of dit kabinet ze ongedaan heeft gemaakt,
respectievelijk heeft overgenomen? (Miljoenennota, p. 36)
Wat is gedaan met de coalitie-akkoordmiddelen Rutte-IV die nog op de aanvullende post
stonden? (Miljoenennota, bijlage 16, p. 273)
Kunt u per begroting inzichtelijk maken of en hoeveel extra geld er is bijgekomen
als gevolg van beleidskeuzes van het nieuwe kabinet? (Miljoenennota, p. 36) Kunt u
daarbij ook aangeven welke intensiveringsmiddelen nog op de aanvullende post staan
en in welk jaar begrotingsjaar voorzien is dat ze toegedeeld gaan worden en aan welke
begroting? (Miljoenennota, bijlage 16, p. 273)
Wat zijn de voor- en nadelen om van de aanvullende post Algemeen een regulier begrotingshoofdstuk
(XIV) te maken? (Miljoenennota, bijlage 16, p. 273) In hoeverre zou dat het budgetrecht
van de Kamer kunnen versterken? (Miljoenennota, bijlage 16, p. 273)
Antwoord op vraag 33
1. Een overzicht van voorgenomen ombuigingen van het kabinet Rutte-IV die nog invulling
behoeven is opgenomen in de beantwoording op vraag 48 bij de bijlagen Miljoenennota.
De coalitieakkoordmiddelen Rutte IV die na verwerking van het Hoofdlijnenakkoord nog
resteren op de Aanvullende Post blijven daar beschikbaar om ingezet te worden.
In de Verticale Toelichting (bijlage 16 Miljoenennota) is per departement inzichtelijk
gemaakt op welke manier de beleidskeuzes van het nieuwe kabinet in de betreffende
begroting zijn verwerkt. Daar waar het verwerking van maatregelen uit het hoofdlijnenakkoord
betreft is dit expliciet aangegeven doordat de nummering van de maatregel correspondeert
met de budgettaire tabel bij het Hoofdlijnenakkoord. Dit geldt ook voor de maatregelen
die verwerkt zijn op de Aanvullende Post. Wanneer de onderliggende beleidsplannen
nader zijn uitgewerkt, worden middelen overgeheveld naar de begroting van het departement
dat het beleid zal uitvoeren. Er kan nog niet worden vooruitgelopen op wanneer dit
is en naar welke begroting middelen worden overgeheveld.
Het kabinet reserveert middelen op de aanvullende post Algemeen in afwachting van
uitwerking van concrete en doelmatige bestedingsvoorstellen. Middelen worden op de
aanvullende post Algemeen geplaatst omdat op moment van reserveren nog niet expliciet
aangegeven kan worden op welke begroting(en) de uitgaven uiteindelijk worden verantwoord.
Dit is gelijk aan de middelen die gereserveerd staan op de overige aanvullende posten:
Accres Gemeentefonds, Accres Provinciefonds, Prijsbijstelling, Arbeidsvoorwaarden
(loonbijstelling) en Koppeling uitkeringen. De aanvullende posten vormen geen onderdeel
van de rijksbegroting zoals bedoeld in artikel 2.1 van de Comptabiliteitswet 2016.
Daarom kunnen vanaf de aanvullende posten geen uitgaven gedaan worden. Pas nadat middelen
vanaf aanvullende posten zijn overgeheveld naar een departementale begroting of begrotingsfonds
en daar door het parlement zijn geautoriseerd door het aannemen van het betreffende
begrotingswetsvoorstel kunnen uitgaven gedaan worden vanaf de departementale begroting
of het begrotingsfonds. Daarmee is het budgetrecht van het parlement volledig geborgd.
Het afwijkend behandelen van de aanvullende post Algemeen schept een onwenselijk precedent
ten opzichte van de overige aanvullende posten.
Vraag 34
Bent u bereid om in toekomstige Miljoenennota’s de Kamer te informeren over mutaties
ten opzichte van de stand van de vorige Miljoenennota zodat ook duidelijk wordt voor
de Kamer welke meerjarige mutaties uit de Voorjaarsnota nu ook ter autorisatie worden
voorgelegd? (Miljoenennota, bijlage 16, p. 151) Wat is de reden dat in de ontwerpbegrotingen
op uiteenlopende wijze de mutaties ten opzichte van de vorige begroting worden toegelicht?
Bijvoorbeeld: in de tabel belangrijkste beleidsmatige mutaties van het Ministerie
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport worden de in de memorie van toelichting van
de eerste suppletoire begroting opgenomen mutaties niet gesaldeerd weergegeven, terwijl
dit bij het Ministerie van Financiën en het Ministerie van Binnenlandse Zaken wel
gebeurt. (Miljoenennota, bijlage 16, p. 151) Kan voortaan voor alle begrotingen inzicht
worden verschaft in mutaties ten opzichte van de vorige begroting, met in ieder geval
een toelichting op die mutaties die nog niet eerder door de Kamer zijn geautoriseerd
(zoals mutaties in de meerjarige Voorjaarsnota die pas in t+1 ingaan)? (Miljoenennota,
bijlage 16, p. 151) Kan voortaan in alle begrotingen, ook in alle suppletoire begrotingen
september, een tabel met belangrijkste beleidsmatige mutaties worden opgenomen? Of,
als die ontbreekt, worden toegelicht waarom dat zo is? (Miljoenennota, bijlage 16,
p. 151)
Antwoord op vraag 34
Alle meerjarige mutaties die bij de eerste suppletoire begrotingen en de Voorjaarsnota
zijn vastgesteld en die betrekking hebben op de volgende begrotingsjaren of in t+1
ingaan, worden verwerkt in de meerjarige ramingen van de ontwerpbegrotingen van het
volgende jaar. In de praktijk is het lastig om strikt onderscheid te maken tussen
meerjarige mutaties waarover het parlement wel eerder aan de hand van de voorgaande
suppletoire begroting en Voorjaarsnota is geïnformeerd en voor het lopende jaar al
wel autorisatie heeft verleend, maar voor het volgende begrotingsjaar formeel nog
niet. Hierdoor acht ik het onwenselijk om over dergelijke mutaties apart te rapporteren.
De tabel Belangrijkste beleidsmatige mutaties bij de ontwerpbegrotingen biedt inzicht in de relevantste mutaties ten aanzien van
het beleid. Bij de suppletoire begrotingen die met de Voorjaars- en Najaarsnota worden
gestuurd, wordt gewerkt met een soortgelijke algemene tabel, te weten Overzicht belangrijkste uitgaven- en ontvangstenmutaties. Het ligt voor de hand dat meerjarige mutaties uit de Voorjaarsnota die beleidsmatig
of qua uitgaven of ontvangsten relevant zijn, in (een van) deze tabellen worden toegelicht.
De suppletoire begrotingen die in september worden gestuurd, zijn nog niet als formele
suppletoire begroting vastgelegd in de Comptabiliteitswet. Daarom wordt voor deze
suppletoire begroting de gevraagde tabel nog niet voorgeschreven.
De wijze waarop de belangrijkste beleidsmatige mutaties worden gepresenteerd in de
ontwerpbegrotingen is voorgeschreven in de rijksbegrotingsvoorschriften (model 1.32b).
In de genoemde ontwerpbegrotingen is het onderscheid tussen uitgavenmutaties, ontvangstenmutaties
en niet-belastingontvangstenmutaties ook gemaakt en is dus niet gesaldeerd zoals wordt
gesteld. Ook in de Verticale Toelichting wordt een onderscheid gemaakt tussen uitgavenmutaties en (niet-belasting)ontvangstenmutaties en is bij de genoemde begrotingen geen gesaldeerde reeks opgenomen.
Vraag 35
Kan er per subsidieregeling worden aangegeven in hoeverre zij worden aangeslagen door
de taakstelling op subsidies Rijksbreed en/of dit op een andere manier ook geraakt
wordt door andere budgettaire maatregel van het kabinet?
Antwoord op vraag 35
Bij het verdelen van de subsidietaakstelling over departementen is in de grondslag
rekening gehouden met kortingen in het hoofdlijnenakkoord op specifieke subsidies.
De vakministers hebben vervolgens de subsidietaakstelling verdeeld binnen hun departementale
begroting. Ik verwijs u naar de departementale begrotingen voor een toelichting op
hoe de taakstelling specifiek is toegepast op individuele subsidieregelingen. Bij
de OCW- en VWS-begroting wordt de definitieve invulling van de taakstelling voor 2026
en verder nog nader vastgesteld. Hierover ontvangt u voor de begrotingsbehandeling
van deze departementen een nota van wijziging.
Vraag 36
Kan er per subsidieregeling worden aangegeven in hoeverre zij worden aangeslagen door
de taakstelling op subsidies Rijksbreed en/of dit op een andere manier ook geraakt
wordt door andere budgettaire maatregel van het kabinet?
Antwoord op vraag 36
Bij het antwoord op vraag 137 (in de vragen over de Miljoenennota) heb ik toegelicht
op basis van welke criteria de verdeling van de subsidietaakstelling heeft plaatsgevonden.
Als de subsidietaakstelling gelijkmatig zou worden verdeeld over alle resterende subsidies
(rekening houdend met alle uitgezonderde subsidies), zou dat leiden tot een kortingspercentage
oplopend van circa 4% in 2025 tot circa 26% in 2029.
De vakministers hebben de subsidietaakstelling verdeeld binnen hun departementale
begroting. Ik verwijs u naar de departementale begrotingen voor een toelichting hoe
de taakstelling specifiek is toegepast op individuele subsidieregelingen. Bij de OCW-
en VWS-begroting wordt de definitieve invulling van de taakstelling voor 2026 en verder
nog nader vastgesteld. Hierover ontvangt u voor de begrotingsbehandeling van deze
departementen een nota van wijziging.
Vraag 37
Op welke punten wijst de inpassing van de financiële bijlage van het hoofdlijnenakkoord
af van de oorspronkelijke reeksen?
Antwoord op vraag 37
Met het hoofdlijnenakkoord (HLA) zijn afspraken gemaakt over de financiën van de Rijksbegroting.
Deze afspraken zijn opgenomen in de budgettaire bijlage van het HLA. De Miljoenennota
2025 verwerkt het HLA en de begroting en vormt daarmee de Startnota van het kabinet.
Als onderdeel van het reguliere begrotingsproces zijn bij de augustusbesluitvorming
nieuwe aanpassingen aan de begroting doorgevoerd. Dit betreft onder andere het verwerken
van de nieuwe uitvoeringsinformatie van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Daarnaast zijn bij de augustusbesluitvorming
kasschuiven doorgevoerd om de begrotingen in een realistischer ritme te plaatsen.
Ook heeft in augustus besluitvorming plaatsgevonden over de lasten en de koopkracht,
waaronder de tegenvaller in box 3. Onderdeel hiervan was de uitwerking van diverse
maatregelen uit het HLA.
Bovenstaande gebruikelijke bijstelling van de rijksbegroting heeft geleid tot een
substantieel aantal (technische) mutaties ten opzichte van de budgettaire bijlage
van het HLA. De wijzigingen van de departementale begrotingen worden toegelicht in
de Verticale Toelichting bij de Miljoenennota en de toelichtingen op de begrotingstukken
behorend bij de departementale begrotingen. De maatregelen in het inkomstenkader worden
integraal toegelicht in paragraaf 2.3 van de Miljoenennota en bijlage 4.
Vraag 38
Hoeveel voertuigen maken in Nederland (naar schatting) gebruik van rode diesel?
Antwoord op vraag 38
De rode dieselregeling geldt sinds 2013 niet meer voor voertuigen.
Vraag 39
Kan een overzicht gegeven worden van de plannen en maatregelen uit het onlangs gepresenteerde
regeerprogramma waarvoor nog geen of onvoldoende financiële dekking is en ook een
inschatting hoeveel budget dit zal vragen?
Antwoord op vraag 39
Voor de financiële consequenties van het Regeerprogramma is de Miljoenennota leidend,
die tevens dient als Startnota van het kabinet. Dit betekent dat alle doelen en voorstellen
uit het Regeerprogramma moeten worden gedekt binnen de extra middelen die met het
Hoofdlijnenakkoord voor specifieke onderwerpen zijn gereserveerd en anders binnen
de bestaande middelen op de departementale begrotingen. Aan de lastenkant wordt vastgehouden
aan de beleidsmatige ontwikkeling zoals in de Miljoenennota gepresenteerd. Beleidsmatige
afwijkingen daarvan dienen gecompenseerd te worden binnen het lastenkader.
Vraag 40
Wat zijn de gevolgen van de dekking van 1,4 miljard euro voor de hersteloperatie door
het naar rato inhouden van een deel van de eindejaarsmarge 2025?
Antwoord op vraag 40
Het verlagen van de eindejaarsmarge zal effect hebben op alle begrotingen en begrotingsfondsen
die in 2024 onderuitputting hebben. Dit past bij de inzet van het kabinet om zo realistisch
mogelijk te ramen in de begrotingen. Departementen zullen goed moeten afwegen waar
ze de eventuele resterende eindejaarsmarge aan uitgeven. Dit betekent dat niet alles
kan en dat keuzes noodzakelijk zijn.
Vraag 41
Kan aangegeven worden hoe de berekening en onderbouwing eruitziet van de opbrengst
van de btw-berekening voor de hotelinkomsten? In hoeverre klopt de kritiek van ABN
AMRO op de btw-berekening?
Antwoord op vraag 41
Het afschaffen van het verlaagde btw-tarief op logies leidt tot een budgettaire opbrengst
van 1.110 miljoen euro per jaar. Hiervan wordt 364 miljoen. opgehaald bij specifiek
hotels en pensions. Het overige budgettaire belang wordt opgehaald bij andere vormen
van logies zoals vakantieparken, short-stay en (belaste) verhuur van kamers en vakantiewoningen.
De basis voor deze ramingen zijn de btw-bestanden van het CBS, waarin de bestedingen
van huishoudens en vrijgestelde sectoren zijn ingedeeld in tariefgroepen. Hierin is
gekeken naar de bestedingen aan logies in totaal. Vervolgens is er aan de hand van
aangifte gegevens gekeken welk deel van bestedingen bij specifieke sectoren neerslaat.
Voor deze raming is uitgegaan van een beperkt gedragseffect omdat toeristen er mogelijk
voor kiezen om overnachtingen in het buitenland te boeken in plaats van in Nederland.
Met de door ABN AMRO genoemde punten is rekening gehouden in de raming. Zo is bij
de raming rekening gehouden met zakelijke reizigers die hun btw in vooraftrek kunnen
nemen en het feit dat voor aanvullende diensten het btw-tarief ongewijzigd blijft.
Een belangrijk verschil met de raming van ABN AMRO is dat zij zich beperkt hebben
tot hotels en pensions, terwijl de maatregel betrekking heeft op logies en dat veel
meer omvat. Zoals gebruikelijk worden de ramingen van Financiën gecertificeerd door
het CPB, wat ook hier het geval is.
Vraag 42
Kan een verklaring gegeven worden voor de hardnekkig hoge inflatie, onder meer in
augustus, in Nederland (+3,3%) en de verschillen ten opzichte van andere Europese
landen, want Nederland hoort Nederland met Estland (+3,4%) en België (+4,5%) tot de
top drie van landen met de hoogste inflatie in augustus?
Antwoord op vraag 42
De Nederlandse inflatie, gemeten als HICP (de officiële maatstaf van inflatie in de
eurozone), was in augustus met +3,3% (op jaarbasis) hoger dan de meeste Europese landen
en hoger dan het gemiddelde van de eurozone (+2,2%). Na de initiële inflatieschok
blijft nu met name de door binnenlandse lonen gedreven diensteninflatie langer hoog.
Volgens het CBS zorgden diensten voor de grootste bijdrage aan de Nederlandse inflatie
in de afgelopen maanden (ruim 3%-punt van de CPI in augustus 2024).7 Ook in andere EU-landen draagt diensteninflatie bij aan langer hoog blijvende inflatie;
vergeleken met andere Europese landen had Nederland in augustus 2024 de vierde hoogste
diensteninflatie.8 Daarbij is de omvang van de dienstensector in Nederland relatief groot ten opzichte
van andere Europese landen, waardoor de diensteninflatie een grote invloed heeft op
de totale inflatie.
De relatief hoge diensteninflatie komt door de inhaalgroei van de lonen en de huurprijsstijgingen
(deze worden meegerekend in de dienstencategorie). Diensten zijn relatief arbeidsintensief,
waardoor het effect van de lonen in deze sector groot is. De huren zijn daarnaast
gekoppeld aan de loonontwikkeling. De lonen stijgen dit jaar harder dan inflatie,
al liggen de reële lonen in 2024 nog onder het niveau van 2021. De loonstijging in
Nederland ligt nu hoger dan het Europees gemiddelde, wat bijdraagt aan hogere inflatiedruk.
Dit kan verklaard worden door de krappe arbeidsmarkt. De krapte zorgt voor een gunstigere
onderhandelingspositie van werknemers, waardoor zij hogere looneisen kunnen stellen.
Zo lag de Nederlandse werkloosheid in het tweede kwartaal van 2024 met 3,7% ver beneden
het gemiddelde voor de eurozone (6,5%).9 Ook was de vacaturegroei in het tweede kwartaal van 2024 in Nederland een stuk hoger
(4,4%) vergeleken met de eurozone (2,6%).10 Naar verwachting neemt de krapte op de arbeidsmarkt wel af. Het Centraal Planbureau
(CPB) raamt dat de werkloosheid de komende jaren licht oploopt naar 3,8% in 2025 en
4,1% in 2026, terwijl de werkgelegenheidsgroei afkoelt.11
Daarnaast laat CBS data zien dat voedingsmiddelen, dranken en tabak bijdragen aan
de inflatie (0,8%-punt van de CPI in augustus 2024). De prijsstijging is in Nederland
ook relatief hoog ten opzichte van andere Europese landen, waarbij de verhoging van
de tabaksaccijns sinds 1 april 2024 een opwaarts effect heeft.12 Anderzijds zag Nederland juist een daling van de prijzen voor industriële goederen
en energie, waar veel andere lidstaten te maken hebben met een prijsstijging, dan
wel lichtere prijsdaling.13 Het CPB en De Nederlandsche Bank (DNB) verwachten dat de inflatie de komende jaren
langzaam afneemt richt de 2%-doelstelling. In 2025 neemt de druk vanuit lonen en voedselprijzen
af en komt de inflatie (CPI) uit op 3,2% in de meest recente raming van het CPB.14
Vraag 43
Wat zijn de effecten geweest van illegale productie en handel van sigaretten en shag
als gevolg van de verhoging van de accijnzen?
Antwoord op vraag 43
Wij interpreteren deze vraag zo dat deze vraagt naar wat de effecten van de accijnsverhoging
op tabak zijn op de illegale productie en handel van sigaretten en shag. Per 1 april
2023 (BP23) en 1 april 2024 (BP24) is de tabaksaccijns verhoogd. Bij beleidswijzigingen
worden de gedragseffecten van de tabaksaccijns jaarlijks gemonitord door het RIVM
en de Douane.15 In 2019, 2021 en 2023 heeft de Douane Empty Pack Surveys (EPS) uitgevoerd.16 In een EPS worden pakjes sigaretten geraapt en wordt naar de herkomst van de pakjes
gekeken om te bepalen wat de effecten van de accijnsverhoging zijn geweest op het
gedrag van consumenten.
Hierbij wordt onder meer gekeken naar de herkomst van de pakjes sigaretten. In 2019
was 15,8% van de sigaretten niet in Nederland veraccijnsd. In 2021 was dit 15,3% en
in 2023 25,0%. Dit percentage betreft aankopen over de grens en illegale handel in
sigaretten. Het aandeel illegale sigaretten van het totale aantal geraapte sigaretten
is na de accijnsverhoging in 2023 gestegen van 1,4% in 2021 naar 4,1% in 2023.
Vraag 44
Kan er een overzicht gegeven worden van regelingen c.q. budgetten die bij de lage
inkomens terecht komen en die niet in de koopkrachtplaatjes zijn of worden meegenomen,
inclusief regelingen c.q. budgetten op lokaal en provinciaal niveau? Graag een uitsplitsing
van 1x Wet minimumloon en minimum vakantiebijslag (WML) en 2x WML.
Antwoord op vraag 44
Helaas is dat niet mogelijk, omdat het kabinet hier geen overzicht van heeft. Het
uitgangspunt is echter dat alle regelingen die het inkomen van mensen beïnvloeden
in principe worden meegenomen in de koopkrachtberekeningen, tenzij dat niet mogelijk
is. Voor sommige inkomensbestanddelen geldt bijvoorbeeld dat er geen goede informatie
beschikbaar is op huishoudniveau. Voor de meeste landelijke regelingen geldt echter
dat zij zijn meegenomen in het koopkrachtbeeld.
Lokale (en provinciale) regelingen worden in principe niet meegenomen in de koopkrachtberekeningen
vanwege verschillende redenen. In de eerste plaats heeft het kabinet geen volledig
overzicht van alle lokale (of provinciale) regelingen. In de tweede plaats bestaan
er grote verschillen tussen gemeenten qua invulling en voorwaarden van lokale regelingen,
waardoor niet goed is vast te stellen welke mensen recht hebben op welke regeling
en de waarde daarvan. In de derde plaats is het niet altijd goed mogelijk om de (geldelijke)
waarde van lokale regelingen vast te stellen (bijvoorbeeld bij naturaregelingen).
Vanwege deze redenen worden lokale regelingen in principe niet meegenomen.17
Meer toelichting op de keuzes om bepaalde regelingen wel/niet mee te nemen in de koopkrachtberekeningen
is te vinden in een achtergronddocument van het CPB, getiteld MIMOSI: Microsimulatiemodel
voor belastingen, sociale zekerheid, loonkosten en koopkracht.
Vraag 45
Wat zit er aan maatregelen in de Miljoenennota en begrotingen om meer uren te gaan
werken en dat aantrekkelijk(er) te maken?
Antwoord op vraag 45
Zoals opgenomen in het Hoofdlijnenakkoord en Regeerprogramma vindt het kabinet het
onder meer belangrijk dat (meer) werken loont. Met het koopkrachtpakket zet het kabinet
stappen om werken lonender te maken. Bijvoorbeeld met de verlaging van het tarief
in de nieuwe eerste schijf van de inkomstenbelasting naar 35,82% (tot een inkomen
van circa 38.000 euro). Dit verlaagt de marginale druk voor lagere en middeninkomens.
Daarnaast wordt de huurtoeslag vereenvoudigd. Het afbouwpad van de huurtoeslag wordt
lineair, waardoor het verlies aan huurtoeslag bij een hoger inkomen minder groot is
dan voorheen. Dit verlaagt de hoge piek in de marginale druk bij inkomens tussen circa
35.000 euro en 50.000 euro. Deze maatregelen maken het aantrekkelijker voor die inkomensgroepen
om meer uren te gaan werken. Tegelijkertijd geldt dat een significante verlaging van
de marginale druk niet mogelijk is zonder hervorming van het inkomens- en fiscale
domein, zoals de geplande hervorming van de kinderopvang. Het kabinet start daarom
een hervormingsagenda voor het toeslagen- en belastingstelsel en diverse onderdelen
van de sociale zekerheid met als belangrijk doel dat werk en meer uren werk moet lonen.
Vraag 46
Wat is het effect op de koopkracht van het aflopen van de korting op de brandstofaccijnzen
in 2026? Wat scheelt het in de portemonnee (graag een aantal rekenvoorbeelden)?
Antwoord op vraag 46
In 2025 bedraagt de korting op de brandstofaccijnzen voor ongelode benzine 18,473
eurocent per liter, voor diesel 11,964 eurocent per liter en voor lpg 4,362 eurocent
per liter. Deze accijnzen zijn exclusief btw. Huishoudens betalen aan de pomp ook
btw over de brandstofaccijnzen. Het voordeel voor huishoudens bestaat daarom uit de
korting op de brandstofaccijns plus de een lagere btw-afdracht, ervan uitgaande dat
de accijnskorting volledig wordt doorberekend in de brandstofprijs. Het voordeel is
voor huishoudens dan 21% hoger dan de korting op brandstofaccijns (ongelode benzine
22,35 eurocent per liter, diesel: 14,48 eurocent per liter en lpg: 5,28 eurocent per
liter).
Met een aanname van 10 duizend gereden kilometers op jaarbasis met één benzineauto
met een verbruik van 1:15 bedraagt de korting in 2025 149 euro op jaarbasis. Met 5
duizend en 15 duizend gereden kilometers bedraagt de korting respectievelijk 75 euro
en 224 euro op jaarbasis.
In het basispad gaan de brandstofaccijnzen weer naar het oude niveau in 2026. Dan
worden de brandstofaccijnzen met bovenstaand bedrag (exclusief btw) verhoogd. Daarbovenop
komt de indexatie voor 2026. Voor 2026 is het inkomenseffect in euro’s dus nog iets
hoger. Overigens staan hier in 2026 ten opzichte van 2025 ook hogere inkomens door
bijvoorbeeld loonstijgingen tegenover.
Vraag 47
De zorgpremie gaat met 108 euro omhoog, hoeveel gaat de zorgtoeslag omhoog en bij
welke inkomensgroepen komt dat terecht?
Antwoord op vraag 47
De raming van het kabinet is dat de nominale premie met 121 euro zal stijgen. Daarbij
is de verwachting dat de zorgtoeslag met 78 euro omhoog gaat. Dit betreft jaarbedragen.
In 2025 hebben alleenstaanden met een verzamelinkomen tot 39.631 euro recht op zorgtoeslag.
Voor paren geldt een inkomensgrens van 50.023 euro.
Vraag 48
Welke ombuigingen (graag ook de omvang aangeven) van vorige kabinetten die al zijn
ingeboekt in de begrotingen zijn nog niet gerealiseerd (bijvoorbeeld omdat de noodzakelijke
wet- en regelgeving nog niet is vastgesteld)?
Antwoord op vraag 48
Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Op de begroting van SZW is één voorgenomen ombuiging uit het kabinet Rutte-IV die
nog invulling behoeft. Als onderdeel van de augustusbesluitvorming 2022 is er een
incidentele taakstelling opgenomen op de SZW-begroting. Deze taakstelling bedraagt
10 miljoen euro in 2025 en moet nog ingevuld worden. Het kabinet neemt deze nog openstaande
ombuiging over.
Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
Het kabinet Rutte-IV heeft diverse ombuigingen doorgevoerd op de begroting van de
VWS-begroting. Voor een groot deel zijn maatregelen geïmplementeerd om de ombuigingen
te realiseren. Daarnaast bevat de begroting van VWS ook nog besparingsmaatregelen
die wel structureel zijn verwerkt in de begroting, maar waarvan de implementatie nog
niet is afgerond.
Het kabinet heeft ook besloten enkele maatregelen terug te draaien. Dit betreft structureel
de besparing jeugdzorg (511 miljoen euro). Daarnaast is er voor 2025 incidenteel alternatieve
dekking gevonden voor de maatregelen doorontwikkeling kwaliteitskader (200 miljoen
euro), vormgeving eigen risico (200 miljoen euro), Behandeling Wet langdurige zorg
(170 miljoen euro) en meerjarig contracteren (245 miljoen euro). Structureel zijn
deze maatregelen wel verwerkt in de VWS-begroting.
In onderstaande tabel staan de ombuigingen uit Rutte-IV opgenomen die nog (verdere)
invulling behoeven. Dit is een actualisatie van de tabellen opgenomen in de Voorjaarsnota
2024.
Tabel 6 Ombuigingen Rutte-IV die nog (verder) moeten worden ingevuld
In miljoenen euro, + is saldobelastend
2024
2025
2026
2027
2028
2029
struc
struc in
Scheiden wonen en zorg
0
– 130
– 173
– 217
– 257
– 297
– 1.200
2052
Passende Zorg
0
– 23
– 70
– 117
– 187
– 233
– 1.206
2037
Gegevensuitwisseling
0
0
0
– 113
– 227
– 340
– 340
2029
Inkomensafhankelijke eigen bijdrage Wmo
0
0
– 225
– 225
– 225
– 225
– 225
2026
Tranchering eigen risico
0
0
– 200
0
0
0
0
2027
Behandeling Wlz
0
0
– 170
– 170
– 170
– 170
– 170
2026
Meerjarig contracteren
0
0
– 135
– 135
– 135
– 135
– 135
2026
Maatwerk PGB
0
– 30
– 60
– 110
– 110
– 110
– 110
2027
Stimulering 1,5-lijnszorg
0
0
0
– 50
– 50
– 50
– 50
2027
Scheiden wonen en zorg
Het kabinet stuurt middels het programma Wonen, Ondersteuning en zorg voor Ouderen
(WOZO) erop dat ouderen langer thuis blijven wonen. Het zorgkantoor faciliteert dit
door bij de inkoop te sturen op extramurale leveringsvormen. Om in 2052 de structurele
besparing van 1,2 miljard euro te behalen is het noodzakelijk dat er een beperking
van de keuzevrijheid van leveringsvorm in de Wet langdurige zorg (Wlz) komt.
Passende Zorg
In het coalitieakkoord van Rutte-IV is ingezet op het stimuleren van passende zorg,
onder andere door het verbeteren en verbreden van de toetsing voor de opname van zorg
in het basispakket. Hiermee dient een ingeboekte besparing van structureel 1,2 miljard
euro in 2037 gerealiseerd te worden.
Standaardisatie Gegevensuitwisseling
In het coalitieakkoord van Rutte-IV is ingezet op de standaardisatie gegevensuitwisseling.
Hiermee dient een ingeboekte besparing van structureel 340 miljoen euro vanaf 2029
gerealiseerd te worden.
Inkomensafhankelijke eigen bijdrage Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)
Bij Voorjaarsnota 2023 is besloten dat vanaf 1 januari 2026 voor alle maatwerkvoorzieningen
binnen de Wmo een inkomensafhankelijke eigen bijdrage zal gaan gelden. De besparing
als gevolg van deze maatregel is structureel verwerkt. De realisatie is afhankelijk
van een tijdig wetgevings- en uitvoeringstraject.
Tranchering eigen risico
Het kabinet Rutte-IV had besloten tot een andere vormgeving van het eigen risico per
2025, waarbij in de Medisch-specialistische zorg een maximale eigen bijdrage van 150
euro per behandeling zou gelden. Doordat dit wetsvoorstel controversieel was verklaard,
bleek invoering per 2025 technisch niet uitvoerbaar. De opgave om deze maatregel per
2026 te implementeren staat nog open.
Behandeling Wlz
Het vorige kabinet heeft gekozen voor een andere invulling van de maatregel dan de
oorspronkelijke tekst uit het coalitieakkoord Rutte-IV. De voorhangprocedure om de
invulling van deze maatregel in de tarieven in de Wlz te verwerken dient nog plaats
te vinden.
Meerjarig contracteren
Meerjarige financiering biedt zorgaanbieders meer financiële zekerheid, waardoor ze
gemakkelijker investeringen of innovaties door kunnen voeren. Het wetsvoorstel dat
de wettelijke basis biedt voor meerjarig contracteren ligt ter behandeling voor in
uw Kamer.
Maatwerk Persoonsgebonden Budget (PGB)
Bij Voorjaarsnota 2023 is besloten dat vanaf 1 januari 2025 alle pgb-houders binnen
de Wlz een pgb op maat krijgen toegekend. Op dit moment wordt de invoering uitgewerkt
en voorbereid.
Stimulering anderhalvelijnszorg
In het coalitieakkoord van Rutte-IV is ingezet op een verschuiving van complexe medisch-specialistische
zorg (msz) naar de «basis-msz» (anderhalvelijnszorg). Het borgen en opschalen van goede
voorbeelden om deze taakstelling in te vullen, vraagt nog verdere inzet.
Vraag 49
Kunt u een overzicht geven in tabelvorm van de mutaties bij Miljoenennota zijn op
de reeksen in het hoofdlijnenakkoord?
Antwoord op vraag 49
Met het hoofdlijnenakkoord (HLA) zijn afspraken gemaakt over de financiën van de Rijksbegroting.
Deze afspraken zijn opgenomen in de budgettaire bijlage van het HLA. De Miljoenennota
2025 verwerkt het HLA en de begroting en vormt daarmee de Startnota van het kabinet.
Als onderdeel van het reguliere begrotingsproces zijn bij de augustusbesluitvorming
nieuwe aanpassingen aan de begroting doorgevoerd. Dit betreft onder andere het verwerken
van de nieuwe uitvoeringsinformatie van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Daarnaast zijn bij de augustusbesluitvorming
kasschuiven doorgevoerd om de begrotingen in een realistischer ritme te plaatsen.
Ook heeft in augustus besluitvorming plaatsgevonden over de lasten en de koopkracht,
waaronder de tegenvaller in box 3. Onderdeel hiervan was de uitwerking van diverse
maatregelen uit het HLA.
Bovenstaande gebruikelijke bijstelling van de rijksbegroting heeft geleid tot een
substantieel aantal (technische) mutaties ten opzichte van de budgettaire bijlage
van het HLA. De wijzigingen van de departementale begrotingen worden toegelicht in
de Verticale Toelichting bij de Miljoenennota en de toelichtingen op de begrotingstukken
behorend bij de departementale begrotingen. De maatregelen in het inkomstenkader worden
integraal toegelicht in paragraaf 2.3 van de Miljoenennota en bijlage 4.
Vraag 50
Wij begrijpen van het CPB dat het basispad rond VJN is aangepast en bij startnota
weer (zie briefing CPB in de Kamer). Kunt u in een tabel aangeven welke technische
en welke beleidsmatige aanpassingen er in het basispad hebben plaatsgevonden zowel
dit voorjaar en deze zomer?
Antwoord op vraag 50
Voor vragen over het basispad van het CPB verwijs ik u graag naar het CPB. Zie vraag
119 voor de wijzigingen in basispad van het kabinet.
Vraag 51
Kunt u aangeven wat de verschillen zijn tussen de begroting en het CPB ten aanzien
van bezuinigingen en in een tabel aangeven waarom het kabinet vasthoudt aan inboeken
in de eigen boeken onlangs kritiek CPB op haalbaarheid?
Antwoord op vraag 51
Het kabinet gaat uit van de bedragen die zijn opgenomen in het hoofdlijnenakkoord.
Hiermee committeert het kabinet zich aan de doelstellingen uit het hoofdlijnenakkoord
(zowel de intensiveringen als de bezuinigingen). Het kabinet legt de begroting voor
aan het parlement ter goedkeuring (autorisatiefunctie). Als op een gegeven moment
blijkt dat ambities niet te realiseren zijn, dan wordt de begroting daarop aangepast
binnen de afgesproken financiële kaders.
Het CPB maakt een onafhankelijke inschatting van wat er daadwerkelijk uitgegeven gaat
worden. Het merendeel van het verschil tussen de begroting en de cijfers van het CPB
wordt verklaard doordat het CPB verwacht dat een aantal uitgaven niet of pas later
tot besteding komen dan op dit moment in de begroting staat. Dit komt onder andere
door de combinatie van een krappe arbeidsmarkt en een expansief begrotingsbeleid.
Dat was ook de afgelopen jaren het geval. Het CPB verwacht vertraging bij verschillende
uitgaven waaronder investeringen in defensie en infrastructuur. Dit is ook terug te
vinden in paragraaf 2.4 van de Miljoenennota.
Vraag 52
Kunt u aangeven wat het effect is van de «infaseren koopkrachtenveloppen» op de koopkrachtcijfers?
Kunt u aangeven wat het koopkrachtbeeld was geweest als dit geld wel beschikbaar was
gebleven voor koopkracht?
Antwoord op vraag 52
Door de infasering wordt in 2025 1,35 miljard euro uit de koopkrachtmiddelen uit het
hoofdlijnenakkoord nog niet ingezet voor lastenverlichting. In totaal bedraagt de
verlaging van de tarieven in de inkomstenbelasting in 2025 zonder het infaseren van
de lastenverlichting 5,8 miljard euro in plaats van 4,45 miljard euro met infasering
van de lastenverlichting.
In onderstaande tabel zijn de inkomenseffecten opgenomen van het terugdraaien van
het infaseren van de lastenverlichting. Dit zorgt voor een mediaan inkomenseffect
van +0,3% voor alle huishoudens.
Alleen het CPB kan de gevolgen van beleid op de lonen en prijzen berekenen (macro-economische
doorwerking). Deze doorwerking heeft ook effect op het koopkrachtbeeld. Het Ministerie
van SZW kan alleen een partiële doorrekening maken. Het is daarom zuiverder om inkomenseffecten
weer te geven. Het inkomenseffect is het effect van een maatregel in een bepaald jaar
op het besteedbaar inkomen van huishoudens. Hierbij wijzigt het macro-economische
beeld niet.
Tabel 7 Inkomenseffecten van het terugdraaien van het infasering van de koopkrachtenvelop
Inkomensgroep
Iedereen
1e (<=111% WML)
0,3%
2e (111–177% WML)
0,4%
3e (177–270% WML)
0,3%
4e (270–400% WML)
0,3%
5e (>400% WML)
0,3%
Inkomensbron
Werkenden
0,3%
Uitkeringsgerechtigden
0,4%
Gepensioneerden
0,3%
Huishoudtype
Tweeverdieners
0,3%
Alleenstaanden
0,3%
Alleenverdieners
0,3%
Kinderen
Huishoudens met kinderen
0,3%
Huishoudens zonder kinderen
0,4%
Alle huishoudens
0,3%
Vraag 53
Kunt u een onderbouwing geven van de raming die onder de maatregel langstudeerboete
ligt? Kunt u aangeven welke onderbouwing er is gebruikt om de gedragseffecten van
deze maatregel te bepalen?
Antwoord op vraag 53
De maatregel die in het hoofdlijnenakkoord is opgenomen gaat ervan uit dat het collegegeld
met 3.000 euro wordt verhoogd voor voltijdstudenten die langer dan één jaar uitlopen
in de bachelor- of masterfase. De raming van structureel 282 miljoen euro gaat er
van uit dat alle geschatte langstudeerders, op basis van Referentieraming 2024, ook
daadwerkelijk 3.000 euro extra collegegeld betalen. Instellingen krijgen dit bedrag
per langstudeerder vervolgens minder aan Rijksbekostiging, wat tot een besparing leidt.
Er is geen gedragseffect meegenomen. De langstudeermaatregel wordt op dit moment door
het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap verder uitgewerkt in overleg met
universiteiten, hogescholen en studenten. Er wordt daarbij in brede zin gekeken naar
de uitvoerbaarheid en naar manieren voor instellingen en studenten om langstuderen
tegen te gaan.
Vraag 54
Kunt u aangeven wat de grenseffecten zijn van de btw-maatregelen, zoals de btw-verhoging
op cultuur, boeken, sport, logies?
Antwoord op vraag 54
Er kan op dit moment niet worden vastgesteld wat de precieze grenseffecten zijn van
de btw-verhoging. Uit eerder onderzoek naar de btw verhoging van 6% naar 9% is gebleken
dat de prijsverhoging waarschijnlijk geen grote impact heeft gehad op het grensoverschrijdende
bestedingsgedrag van consumenten.18
Het mogelijke grenseffect is uiteindelijk afhankelijk van het type product of dienst.
In het geval van culturele goederen en diensten, zoals podiumoptredens en boeken zullen
de grenseffecten naar verwachting beperkt zijn. In de raming is daar vanuit gegaan.
Culturele prestaties kunnen immers verbonden zijn aan de taal en cultuur van het land.
Hetzelfde zal tot op zekere hoogte gelden voor het bezoeken van sportwedstrijden omdat
deze vaak verbonden zijn aan een land of regio.
In het geval van overnachtingen zal er naar verwachting een gedragseffect optreden,
hier is in de raming rekening mee gehouden. Zo wordt aangenomen dat door de – na doorberekening
van de belasting – hogere prijzen een deel van de toeristen voortaan in het buitenland
zal overnachten. Dat effect doet zich mogelijk in grensregio’s sterker voor. De omvang
en impact hiervan zijn echter niet precies te kwantificeren voor de genoemde producten
en diensten vanwege de veelheid aan factoren die dergelijke beslissingen van consumenten
beïnvloeden.
Vraag 55
Kunt u aangeven hoe er omgegaan wordt met grensgevallen bij de btw-maatregelen, gezien
ook de kritiek van de Raad van State op de uitzonderingen die gemaakt worden?
Antwoord op vraag 55
Discussies over grensgevallen zijn onvermijdelijk. Deze doen zich ook onder de huidige
regels regelmatig voor. Naar verwachting zullen deze discussies niet noodzakelijkerwijs
toenemen. Door het afschaffen van een aantal verlaagde btw-tarieven zullen namelijk
bepaalde discussies verdwijnen. Daarnaast heeft het kabinet ervoor gekozen om binnen
de posten die vervallen geen uitzonderingen te maken en ook geen nieuwe definities
te introduceren.
Dit komt de duidelijkheid en uitvoerbaarheid ten goede, maar vermindert ook aanzienlijk
het risico dat een rechter oordeelt dat strijd bestaat met het beginsel van fiscale
neutraliteit. Het is niet mogelijk om op voorhand volledige zekerheid te geven dat
zich geen strijdigheid met het beginsel van fiscale neutraliteit zal voordoen. Het
definitieve oordeel daarover in een concrete casus is aan de (Europese) rechter.
Wel zullen nieuwe afbakeningsgeschillen kunnen ontstaan rondom het verstrekken van
logies en het gelegenheid geven tot kamperen, omdat het verlaagde btw-tarief op het
gelegenheid geven tot kamperen in stand blijft. Gelet op vaste jurisprudentie van
het HvJ EU lijkt het onwaarschijnlijk dat het onderscheid hiertussen in strijd is
met het beginsel van fiscale neutraliteit.
Er zijn duidelijke verschillen tussen bijvoorbeeld het verstrekken van logies en het
gelegenheid geven tot kamperen die voorkomen dat deze vormen van dienstverlening in
de ogen van de modale consument met elkaar in concurrentie treden. Zo is er bij verstrekking
van logies sprake van verblijfsruimten die zijn toegerust om daarin kort verblijven
zonder dat de tijdelijke bewoner is belast met de zorg voor de inventaris, terwijl
bij het geven van gelegenheid tot kamperen een plek ter beschikking wordt gesteld
om op te kamperen.
Ook is er bijvoorbeeld onderscheid in serviceniveau bij de twee typen diensten. De
maatregelen vallen daarom binnen de beleidsruimte en bevoegdheden die Nederland op
grond van de Btw-richtlijn heeft.
Vraag 56
Kunt u een onderbouwing geven bij de tegenvaller op asiel voor 2024? Kunt u de raming
hieronder delen? Kunt u aangeven in hoeverre deze structureel zal zijn?
Antwoord op vraag 56
In de tabel hieronder is weergegeven hoe de tegenvaller van 350 miljoen euro is opgebouwd.
Er zijn minder reguliere asielopvangplekken beschikbaar dan geraamd en het verwachte
aantal benodigde noodopvangplekken is gestegen. Bij de berekening is uitgegaan van
gemiddelde meerkosten voor noodopvang en Tijdelijke Gemeentelijke Opvang ten opzichte
van reguliere asielopvang. De realisatie kan uiteindelijk nog afwijken van de aangepaste
raming doordat de meerkosten en het aantal benodigde opvangplekken sterk kunnen variëren.
Dit najaar wordt een nieuwe asielraming verwacht t.b.v. eventuele ramingsbijstellingen
bij Najaarsnota.
De meerkosten zijn enkel voor het jaar 2024. Voor het jaar 2025 is incidenteel 700
miljoen euro gereserveerd op de begroting van Asiel en Migratie voor noodopvang.
Tabel 8 Tegenvaller asiel 2024
2024
Meerkosten in euro’s per dag
Noodopvang
115
Tijdelijke Gemeentelijke Opvang
62
Verwachte gemiddelde benodigde capaciteit
Noodopvang
37.000
Tijdelijke Gemeentelijke Opvang
4.500
Totaal benodigd (in mln.)
1.650
Al beschikbaar
1.300
Totale tegenvaller noodopvang bij MJN25
350
Vraag 57
Welke nieuwe begrotingsregels zijn er? Op welke punten wijken de begrotingsregels
van dit kabinet af van het vorige kabinet?
Antwoord op vraag 57
Het kabinet volgt de huidige begrotingsregels zoals beschreven in de 17e Studiegroep Begrotingsruimte (SBR), met enkele uitzonderingen zoals beschreven in
het hoofdlijnenakkoord. Hieronder valt dat bij dreigende overschrijding van de 3%
norm, op basis van het Centraal-Economisch Plan (CEP) van het CPB, additionele maatregelen
worden genomen, evenals de toepassing van de meevallerformule bij een langjarig beter
saldo dan –1,5% bbp. Uitgaven aan militaire en humanitaire steun aan Oekraïne en de
binnenlandse opvang van vluchtelingen uit Oekraïne vallen niet onder het uitgavenkader.
Tot slot worden (per saldo) meevallers in de uitgaven aan de Zorgverzekeringswet (Zvw),
na saldering met eventuele tegenvallers elders in de zorg en op de VWS-begroting,
automatisch ingezet voor lastenverlichting via een verlaging van de premies. In het
geval dat er sprake is van een meevaller aan de uitgavenzijde, wordt tegenover de lagere
zorgpremies geen compenserende lastenverhoging gesteld.
Vraag 58
Wat doet u om productiviteitsgroei aan te jagen?
Antwoord op vraag 58
Voor het verdienvermogen is een hogere productiviteitsgroei van belang. Het kabinet
zet in op een aantrekkelijk vestigingsklimaat, stimuleert bedrijvigheid en bevordert
dat ondernemers innoveren en investeren in productiviteitsverhogende technologieën.
Het kabinet voert lastenverlichtingen door voor het bedrijfsleven en dringt regeldruk
terug. Daarnaast investeert het kabinet in totaal 900 miljoen euro tot en met 2029
in Invest-NL, wat onder meer bijdraagt aan de financiering van innovatieve startups.
Ook versterkt het kabinet de structuur van de arbeidsmarkt met de implementatie van
het arbeidsmarktpakket.
Dit kabinet wil daarnaast samen met sectoren werken aan een productiviteitsagenda
om te onderzoeken hoe productiviteit verhoogd kan worden. Dit biedt mogelijkheden
om hetzelfde werk te doen met minder mensen, en om ons beroep op arbeidsmigratie selectiever
te maken. Dit moet leiden tot een positieve agenda, zowel voor de private als publieke
sectoren, gericht op innovatie in samenwerking met het bedrijfsleven, de wetenschap,
het onderwijs en medeoverheden.
Randvoorwaarden zijn ook van belang. Om productieve bedrijfsactiviteiten voort te
zetten, uit te breiden en te vergroenen zal netcongestie zo snel mogelijk moeten worden
verminderd. Dat doen we door het Landelijk Actieplan Netcongestie te versterken en
de benodigde energie-infrastructuur te realiseren.
Vraag 59
Kunt u aangeven hoe de begrotingsregels rond loon en prijsbijstelling buiten de kaders
zich verhoudt tot taakstelling op de loon-prijsontwikkeling (LPO)? Kan het kabinet aangeven hoe het omgaat met de eerdere taakstellingen
op de loon en prijsbijstelling middelen op alle begrotingen?
Antwoord op vraag 59
Het uitgavenkader wordt aan het begin van de kabinetsperiode vastgesteld. De hoogte
van het uitgavenkader wordt gedurende de kabinetsperiode gecorrigeerd aan de onafhankelijk
vastgestelde indices voor loon- en prijsontwikkeling van het CPB. Op deze manier gelden
de afspraken over de voorzieningen die de overheid aanbiedt onafhankelijk van de loon-
en prijsontwikkeling van de uitgaven die hiermee samenhangen. Het niet geheel uitkeren
van LPO aan begrotingen is te zien als een efficiencytaakstelling; het is aan de verantwoordelijke
departementen om deze in te vullen. Beleidsmatige aanpassing van de LPO (bijvoorbeeld
het inhouden ervan) levert daarmee wel ruimte op onder het uitgavenkader.
Vraag 60
Vallen re-integratiemiddelen en uitvoeringskosten die voortvloeien uit conjunctuurontwikkeling
ook buiten het kader? Als dit niet het geval, is waarom niet? Want deze kosten vallen
onder precies dezelfde wetgeving en economische stabilisatie logica?
Antwoord op vraag 60
In de begrotingsregels van het kabinet, zoals opgenomen in bijlage 1 bij de Miljoenennota
2025, zijn in lijn met de aanbevelingen van de 17e Studiegroep Begrotingsruimte de grote posten die sterk afhankelijk zijn van de conjunctuur
buiten het kader geplaatst. Dit betreft de rente-uitgaven, WW- en bijstandsuitgaven.
Overige uitgaven staan in principe, tenzij als uitzondering vermeld in bijlage 1.2
afbakening uitgavenkader en generale mutaties van de begrotingsregels, op de begroting van de betreffende departementen. Dit gaat
dus ook over uitvoeringskosten van departementen. Re-integratiemiddelen zijn opgenomen
op de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW). Binnen een begroting zullen
er altijd uitgaven zijn die in enige mate afhankelijk zijn van de economische conjunctuur.
Schommelingen in de uitgaven kunnen worden opgevangen in de begroting, conform de
begrotingsregels van dit kabinet. Dit draagt eraan bij dat elke euro zo doelmatig
mogelijk wordt besteed.
Vraag 61
Welke redenen zorgen voor het gemiddeld lage aantal uren werk per week per werkende
in Nederland? Kunt u de verschillende oorzaken kwantificeren?
Antwoord op vraag 61
De Nederlandse arbeidsparticipatie is het hoogst van alle Europese landen.19 Van die vele werkenden, werkt ook een deel in deeltijd. Dat aandeel ligt in Nederland
ook relatief hoog. Nederland heeft een deeltijdcultuur en -structuur. Diverse institutionele
en maatschappelijke factoren dragen hieraan bij: sociale normen, arbeidsmarktgedrag
van werkgevers en (toekomstige) werknemers, het belasting- en toeslagenstelsel, verlofregelingen,
kinderopvang en schooltijden.20 Op individueel niveau zijn er verschillende redenen waarom mensen in deeltijd werken.
Dit kan te maken hebben met studie, zorg voor kinderen of naasten, en andere informele
arbeid waarmee ook wordt bijgedragen aan de brede welvaart. Uit de emancipatiemonitor
van het CBS blijkt bijvoorbeeld dat zorg voor (klein)kinderen voor ruim de helft van
de vrouwen en bijna 40 procent van de mannen een reden om deeltijd te werken.21 Daarnaast kan er sprake zijn van persoonlijke voorkeuren waarbij de werkende zelf
de welvaart optimaliseert. Ook kan er sprake zijn van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid.22
Vraag 62
Hoe verhoudt de (trend in) Arbeidsinkomensquote (AIQ) in Nederland zich tot de (trend
in) AIQ in andere Europese landen?
Antwoord op vraag 62
Een internationale vergelijking van de arbeidsinkomensquote (AIQ) is lastig, omdat
landen verschillende methodieken hanteren om de AIQ te berekenen. In andere landen
wordt doorgaans het loonaandeel van werknemers in het nationale inkomen gehanteerd.
Dit is echter een beperkte maatstaf, omdat het bijvoorbeeld het arbeidsinkomen van
ondernemers en zelfstandigen buiten beschouwing laat. Deze indicator geeft wel een
beeld van het loonaandeel in het verdiende inkomen tussen verschillende landen.
Uit een rapport van SEO Economisch Onderzoek,23 zie pagina 5, blijkt dat de beloning van werknemers in Nederland sinds het midden
van de jaren ’70 sterker is afgenomen dan in de EU-15 landen en buurlanden. In de
EU-15 landen is de gemiddelde werknemersbeloning gedaald van 65 procent in 1975 naar
57 procent in 2020. Hoewel de arbeidsbeloning van werknemers in Nederland daalt, blijft
deze relatief hoog en ligt zij consequent boven het gemiddelde van de EU-15 landen.
Ook in de methodiek van de International Labour Organization ligt de Nederlandse AIQ
boven het Europese gemiddelde. Volgens deze methodiek was de Nederlandse AIQ 61,5%
in 2023, het Europese gemiddelde 56,2%, de Duitse AIQ 60,1% en de Belgische AIQ 63,8%.24 SEO-rapport Loonontwikkeling en AIQ in Nederland, 19-05-2024.
Vraag 63
In hoeverre hebben werkenden met verschillende inkomens inmiddels de inflatieschok
ingehaald? Klopt het dat werkenden met een lager inkomen de inflatie grotendeels hebben
ingelopen, maar dat dit niet geld voor werkenden met een midden- of hoger inkomen?
Antwoord op vraag 63
Het klopt inderdaad dat de koopkracht nog niet voor alle huishoudens weer op het niveau
is van vóór de inflatieschok. Zo komt de mediane koopkrachtontwikkeling van de groep
werkenden in 2024 ten opzichte van 2021 uit op 0,0%, wat betekent dat de koopkracht
voor de helft van de werkenden is verbeterd ten opzichte van 2021 en voor de andere
helft van de werkenden is verslechterd ten opzichte van 2021. Binnen de groep werkenden
wordt verder geen uitsplitsing gemaakt naar inkomensniveau. Wel klopt het dat de koopkracht
van huishoudens met lager inkomen zich positiever heeft ontwikkeld in de achterliggende
jaren dan de koopkracht van huishoudens met een hoger inkomen. Dat komt doordat de
aanvullende maatregelen ten tijde van de energiecrisis met name gericht waren op lagere
inkomens.
In 2025 komt de mediane koopkrachtontwikkeling van de groep werkenden naar verwachting
uit op 0,7% ten opzichte van 2024. Naar verwachting verbetert de koopkracht de komende
kabinetsperiode verder, zodat het merendeel van de huishoudens de inflatieschok te
boven komt.
Vraag 64
Wat wordt meegenomen in de koopkrachtcijfers en wat wordt via de inflatie meegenomen
in de koopkrachtcijfers?
Antwoord op vraag 64
De koopkrachtcijfers geven weer hoe het besteedbaar inkomen van huishoudens zich ontwikkelt
gecorrigeerd voor de inflatie. Stijgt het besteedbaar inkomen van een huishouden meer
dan de inflatie, dan neemt de koopkracht toe, en vice versa.
Het besteedbaar inkomen wordt beïnvloed door beleid, zoals een lastenverlichting of
een aanpassing van de toeslagen maar hangt ook af van economische factoren zoals de
ontwikkeling van lonen, pensioenen en zorgpremies.
Factoren die van invloed zijn op het algemene prijspeil worden meegenomen in de koopkrachtcijfers
via de inflatie. Ook hier spelen beleid (zoals de btw-verhoging) en economische factoren
(zoals de economische groei en krapte op de arbeidsmarkt) een rol.
De zorgpremie is hier een vreemde eend in de bijt. Hoewel het een besteding is voor
huishoudens, wordt de zorgpremie direct afgetrokken van het inkomen. Dat is mogelijk
omdat de (basis)zorgpremie voor alle huishoudens verplicht en van een vergelijkbaar
niveau is. In de koopkrachtbijlage van de SZW-begroting wordt een overzicht gegeven
van de beleidsmaatregelen voor 2025 die een effect hebben op de koopkrachtcijfers
van 2025. Voorbeelden van de maatregelen die invloed hebben op de koopkrachtontwikkeling
(via de ontwikkeling van het besteedbaar inkomen) zijn de aanpassingen in de schijftarieven
van de inkomstenbelasting, de aanpassingen van de algemene heffingskorting, de verhoging
van het kindgebonden budget en de vereenvoudiging van de huurtoeslag. In 2025 tot
en met 2027 wordt ook de afbouw van de dubbele algemene heffingskorting in de bijstand
bevroren. De afbouw van de algemene heffingskorting blijft gelijk aan 2024, en heeft
daardoor geen effect op de koopkracht in 2025. Maatregelen die via de inflatie worden
meegenomen in de koopkrachtcijfers zijn bijvoorbeeld het afschaffen van het verlaagde
btw-tarief op logies, het invoeren van een circulaire plastic heffing, het afschaffen
van het verlaagd btw-tarief op culturele goederen en diensten en het verhogen van
de kansspelbelasting.
Vraag 65
Kunt u de dekkingsreeks voor de box 3 tegenvallers meerjarig weergeven en daarin ook
expliciteren op welke manier de structurele dekking is ingeboekt voor de incidentele
dekking (rekenregel lang voor kort?)?
Antwoord op vraag 65
De derving van belastinginkomsten voor de overheid van de recente box 3-arrest bedraagt
naar verwachting 6,4 miljard euro in 2024, 1,7 miljard euro in 2025, en 1,8 miljard
euro in 2026. De derving die toekomt aan 2024 (periode 2017 t/m 2024) loopt mee in
het EMU-saldo. Voor de overige derving is dekking gevonden. Hiervoor worden voornamelijk
enkele eerder beoogde lastenverlichtingen ingefaseerd, aangevuld met enkele structurele
maatregelen. Deze zijn toegelicht in tabel 6 van de Miljoenennota. De dekking is dusdanig
vormgegeven dat de genoemde derving van de arresten in 2025 en 2026 binnen de kabinetsperiode
worden gecompenseerd.
Vraag 66
Kunt u aangeven hoeveel er cumulatief naar box 3 is gegaan sinds het kerstarrest,
welk component behoort bij welke uitspraak en wanneer deze in de begroting is verwerkt?
Antwoord op vraag 66
De gevolgen van het Kerstarrest zijn verwerkt in de Voorjaarsnota 2022. Het rechtsherstel
leverde een derving aan de lastenkant op van 2,8 miljard euro die neersloeg in 2022.
Daarnaast was sprake van reservering op de Aanvullende Post voor de uitvoeringskosten
van in totaal 200 miljoen euro, waarvan nog 125 miljoen euro resteert. De overbruggingswetgeving
leverde een derving op van 385 miljoen euro op in 2023 en 2024.
De invoering van het toekomstige stelsel is daarna tweemaal een jaar uitgesteld. Dit
uitstel zorgt voor een budgettaire derving van 385 miljoen euro in 2025 en 395 miljoen
euro in 2026. Dit is gedekt in respectievelijk de Miljoenennota 2023 en de Voorjaarsnota
2023. De totale derving voor de periode 2017–2026 van de arresten van de Hoge Raad
over box 3 van juni 2024 bedraagt 9,8 miljard euro. Dit is verwerkt in de Miljoennota
2025. De gevolgen van de juni-arresten voor de uitvoeringskosten worden met een uitvoeringstoets
inzichtelijk gemaakt. Deze kosten worden gedekt middels een reservering op de Aanvullende
Post.
Vraag 67
Kunt u aangeven hoeveel elk jaar uitstel wetgeving kost aan derving box 3, en welk
onzekerheid daarin zit ten aanzien van rente?
Antwoord op vraag 67
Als de invoering van het beoogde wetsvoorstel werkelijk rendement wordt uitgesteld
en het huidige forfaitaire stelsel met tegenbewijsregeling langer van kracht blijft
kost dit gemiddeld ongeveer 2 miljard euro per jaar. De derving is afhankelijk van
de behaalde rendementen. In een goed beursjaar zal de derving lager uitvallen, in
een slecht beursjaar juist hoger.
Vraag 68
Hoe is de ontwikkeling van de zorgpremie geweest in de afgelopen jaren en wat is de
ontwikkeling van de zorgtoeslag geweest in die periode?
Antwoord op vraag 68
De tabel hieronder toont de ontwikkeling van de nominale premie en de zorgtoeslag
per jaar over de afgelopen 10 jaar. De zorgtoeslag is primair zo vastgesteld dat als
de Zvw-zorgkosten harder stijgen dan de lonen, de zorgtoeslag dit verschil compenseert
voor mensen met een laag of een middeninkomen.
Tabel 9 Ontwikkeling nominale premie en zorgtoeslag 2015–2024
2015
2016
2017
2018
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Gemiddelde nominale premie
1.158
1.201
1.286
1.308
1.384
1.414
1.471
1.514
1.650
1.747
Maximale zorgtoeslag eenpersoonshuishouden
942
998
1.066
1.139
1.189
1.250
1.287
1.336
1.858
1.483
Maximale zorgtoeslag meerpersoonshuishouden
1.791
1.905
2.043
2.121
2.314
2.397
2.487
2.553
3.180
2.833
Vraag 69
Wat zijn de gevolgen voor de hoogte van de zorgpremie in de toekomst door de beperking
van het eigen risico?
Antwoord op vraag 69
In het hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat de hoogte van het maximale eigen risico
in 2027 wordt verlaagd naar 165 euro en dat het eigen risico in de medisch specialistische
zorg wordt getrancheerd op 50 euro. Door deze maatregelen stijgen de netto zorguitgaven
met 4,1 miljard euro. Deze hogere uitgaven leiden ook tot hogere premies.
De inkomensafhankelijke bijdrage zal naar verwachting met 0,18 procentpunt moeten stijgen en de nominale premie per jaar met ongeveer 200 euro. Verzekerden
zullen ook minder eigen risico gaan betalen, dit is naar verwachting gemiddeld 135
euro minder eigen risico per jaar. De hoogte van de zorgtoeslag is gekoppeld aan de
gemiddelde nominale premie en het gemiddelde eigen risico. De zorgtoeslag zal daarom
stijgen met ongeveer 65 euro.
Omdat de zorgpremies stijgen is in het hoofdlijnenakkoord geld gereserveerd om deze
stijging volledig te compenseren. In de Miljoenennota is opgenomen dat deze enveloppen
ingezet worden om de inkomstenbelasting te verlagen, middels de introductie van een
extra tarief.
Vraag 70
Wat zijn de mogelijke consequenties voor financiële besluitvorming van de herverkaveling?
Antwoord op vraag 70
In het hoofdlijnenakkoord is geen budget gereserveerd voor de vorming van de drie
nieuwe ministeries. Door gebruik te maken van bestaande structuren en systemen hoeft
de vorming van nieuwe ministeries niet tot hoge extra kosten te leiden. Eventuele
kosten worden ingepast binnen het uitgavenkader.
Vraag 71
Wat zijn de grenseffecten geweest van de verhogingen van de accijnzen in de afgelopen
jaren geweest?
Antwoord op vraag 71
In de afgelopen jaren zijn er accijnsverhogingen geweest op het gebied van alcohol
en tabak en accijnsverlagingen voor brandstof. Voor iedere beleidswijziging geldt
dat vooraf een inschatting wordt gemaakt van de budgettaire en niet-budgettaire effecten
van de maatregel. Hierbij wordt ook rekening gehouden met de impact van grenseffecten.
In het onderstaande wordt voor alcohol, brandstof en tabak een indicatie gegeven van
de bekende grenseffecten.
Alcoholaccijns
Per 1 januari 2024 is de accijns op alcohol en alcoholische producten verhoogd met
8,4%. De laatste verhoging van de alcoholaccijns vóór 1 januari 2024 vond plaats in
2014. Sindsdien zijn de tarieven gelijk gebleven. Er is geen sprake van jaarlijkse
indexatie van de accijnstarieven op alcohol.
Naar aanleiding van de tijdens de behandeling van het Belastingplan 2024 aangenomen
motie Erkens c.s.25 is in de eerste helft van dit jaar een onderzoek gedaan naar de grenseffecten van
de verhoging van de alcoholaccijns per 1 januari 2024. Dit onderzoek is op 16 september
2024 aan de Tweede Kamer gestuurd.26 In het onderzoek is in isolatie gekeken naar de impact op grenseffecten van de verhoging
van de alcoholaccijns per 1 januari 2024. Om de grenseffecten inzichtelijk te maken,
is een vergelijking gemaakt tussen de verkoopcijfers (in liters) van de grensregio’s
en het binnenland. Hierbij is gekeken naar de verkoopcijfers van supermarkten en slijterijen
(met uitzondering van zelfstandige slijterijen).
Zowel de verkoopcijfers van de grensregio’s als het binnenland laten een neerwaartse
trend zien in de periode vanaf 1 januari 2024. Uit de gemaakte vergelijking van verkoopcijfers
tussen de grensregio’s en het binnenland komt naar voren dat de verhoging van de alcoholaccijns
zorgt voor een (extra) grenseffect van tussen de –2,7% en +3,0% voor de bieraccijns,
tussen de +0,1% en +0,6% voor de wijnaccijns en tussen de –0,01% en +0,6% voor de
accijns op overige alcoholische dranken. Dat betekent dat specifiek de accijnsverhoging
per 1 januari 2024 in zeer beperkte mate heeft gezorgd voor nieuwe of extra grenseffecten
onder de onderzochte supermarkten en slijterijen.
Grenseffecten worden ook beïnvloed door andere factoren dan accijns, denk hierbij
aan prijsverschillen door bijvoorbeeld verschillen in inflatie of wetgeving (alcoholleeftijd).
Voor wat betreft grenseffecten in het algemeen, die dus niet alleen op alcoholische
dranken zien, geldt dat informatie daarover kan worden gehaald uit zogenoemde koopstroomonderzoeken.
In deze onderzoeken wordt gekeken waar mensen uit specifieke regio’s hun aankopen
doen, waarbij bijvoorbeeld wordt gekeken naar dagelijkse boodschappen of recreatieve
aankopen (zoals mode- sport en huishoudelijke aankopen) en horeca.
In het laatste koopstromenonderzoek27 (dat ziet op Oost-Nederland in de periode 2023) wordt aangegeven dat de afvloeiing
in de categorie dagelijkse boodschappen per saldo groter is dan de toevloeiing. Kortom,
er gaat meer weg dan er binnenkomt. Voor recreatieve aankopen is dat andersom, en
komt er meer binnen dan eruit gaat. In algemene zin en per saldo profiteren centra
in Oost-Nederland meer van Duitse bezoekers dan andersom. Het koopsaldo is positief.
Brandstofaccijns
Nederland heeft de accijnzen op brandstoffen op 1 april 2022 verlaagd, België verlaagde
de accijnzen per 18 maart 2022 en Duitsland deed dit per 1 juni 2022. Nederland heeft
de verlaging gedeeltelijk teruggedraaid in juli 2023. In België en Duitsland is dat
al eerder gebeurd. Op 11 november 2022 is uw Kamer geïnformeerd over de resultaten
van het onderzoek naar de grenseffecten van de accijnsverlaging van de brandstoffen
per 1 april 2022. Verder is uw Kamer op 19 september 202328 en op 13 juni 202429 geïnformeerd over het eerste en tweede vervolgonderzoek naar de grenseffecten van
de verlaging van de brandstofaccijns. In het tweede vervolgonderzoek is ook meegenomen
dat de accijnsverlaging per 1 juli 2023 gedeeltelijk is teruggedraaid.
Uit de onderzoeken blijkt dat er positieve grenseffecten waren na de accijnsverlagingen
van 1 april 2022, het sterkst in de periode dat de verlaging van de accijnstarieven
in België en Duitsland al was teruggedraaid. In deze periode nam het aantal verkochte
liters brandstof meer toe in de grensregio dan in het binnenland. In de periodes dat
ook Duitsland en België verlagingen doorvoerde en na het gedeeltelijk terugdraaien
van de accijnsverlagingen per 1 juli 2023 zijn de grenseffecten kleiner of in sommige
gevallen zelfs negatief.
Tabaksaccijns
Bij beleidswijzigingen worden de gedragseffecten van de tabaksaccijns jaarlijks gemonitord
door het RIVM en de Douane. In 2019, 2021 en 2023 heeft de Douane Empty Pack Surveys
(EPS) uitgevoerd. In een EPS worden pakjes sigaretten geraapt om te bepalen wat de
effecten van de accijnsverhoging zijn geweest op het gedrag van consumenten. Hierbij
wordt onder meer gekeken naar de herkomst van de pakjes sigaretten. In 2019 was 15,8%
van de sigaretten niet in Nederland veraccijnsd. In 2021 was dit 15,3% en in 2023
25,0%. Dit percentage betreft aankopen over de grens en illegale handel in sigaretten.
Ook de effecten van de verhoging van 1 april 2024 worden gemonitord. De resultaten
daarvan worden verwacht in het voorjaar van 2025.
Vraag 72
Hoe zijn de gerealiseerde inkomsten van de accijnsverhogingen de afgelopen jaren geweest
ten opzichte van de geprognotiseerde (o.a. brandstof, sigaretten/shag, alcohol)?
Antwoord op vraag 72
Het is in algemene zin niet precies mogelijk om achteraf de budgettaire effecten van
belastingmaatregelen te controleren. De uiteindelijke opbrengst is namelijk afhankelijk
van een veelvoud aan factoren, waardoor mutaties in de opbrengst niet zonder meer
1-op-1 aan beleidswijzigingen kunnen worden toegeschreven. Dat geldt ook voor de accijnzen.
Recentelijk heeft het Ministerie van Financiën onderzoek gedaan naar de grenseffecten
van de alcoholaccijnzen30 en de brandstofaccijnzen.31 Dit najaar zal een nieuw onderzoek naar de gedragseffecten en grenseffecten van de
tabaksaccijns worden uitgevoerd door de Douane en het RIVM. De resultaten zijn in
het voorjaar van 2025 bekend.
Vraag 73
Kan een overzicht gegeven worden van alle niveaus van de economische en monetaire
Unie (EMU)-schuld aan de start van de afgelopen tien kabinetten?
Antwoord op vraag 73
In de onderstaande figuur wordt de stand van de EMU-schuld getoond aan het begin van
de laatste tien kabinetsperioden (percentage bbp). De schuldenniveaus in het figuur
zijn gebaseerd op de eindstand van de EMU-schulden in het jaar waarin een kabinet
aantrad.
Figuur 1 EMU-schuld ontwikkeling in % bbp
Vraag 74
Kan er een overzicht gegeven worden van alle fiscale maatregelen die slechter beoordeeld
werden op onderbouwing van overheidsingrijpen, doeltreffendheid, doelmatigheid of
een combinatie daarvan ten opzichte van het verlaagde btw-tarief op culturele goederen
en diensten en niet worden afgeschaft?
Antwoord op vraag 74
In het ambtelijk rapport «Aanpak fiscale regelingen» zijn 116 fiscale regelingen doorgelicht
en beoordeeld op onder meer doeltreffendheid, doelmatigheid en onderbouwing overheidsingrijpen32. De onderstaande tabel geeft een overzicht van de regelingen die negatief hebben
gescoord op een of meer van de laatstgenoemde aspecten en waarvoor het kabinet geen
voornemen heeft om een voorstel te doen tot afschaffing of waarvoor reeds toe is besloten33. Voor regelingen die na publicatie van het ambtelijk rapport zijn geëvalueerd zijn
de beoordelingen geactualiseerd. Dat gaat onder meer om de reisaftrek OV, meerdere
ondernemersfaciliteiten, de arbeidskorting en de IACK. Nadere toelichting op de regelingen
is te vinden in bijlage 10 en 11 van de Miljoenennota.
De doeltreffend- en doelmatigheid van het verlaagde btw-tarief op culturele goederen
en diensten kon niet vastgesteld worden. Wel wordt in de evaluatie van het verlaagde
tarief geconcludeerd dat het verlaagde btw-tarief in algemene zin geen doelmatig instrument
is om beleidsdoelen te bereiken34.
Figuur 2 Beoordelingen doeltreffendheid, doelmatigheid en onderbouwing overheidsingrijpen
Rood=niet of beperkt doeltreffend/doelmatig, geen onderbouwing overheidsingrijpen
Geel = onzeker of doeltreffend/doelmatig, onderbouwing overheidsingrijpen discutabel
Groen = wel of grotendeels doeltreffend/doelmatig, wel onderbouwing overheidsingrijpen
Grijs = niet onderzocht
Vraag 75
Kunt u aangeven wat de risico’s per garantie zijn en hoe deze risico’s worden of zijn
gemitigeerd?
Antwoord op vraag 75
Het uitstaande budgettaire risico per garantie wordt gepresenteerd in de tabellen
13.1 en 13.2 van bijlage 13 van de Miljoenennota. De risicomitigerende maatregelen
verschillen per garantieregeling. Welke maatregelen getroffen zijn per regeling is
terug te vinden in het desbetreffende toetsingskader dat door het verantwoordelijke
departement naar de Kamer is verstuurd. Verdere toelichting op de specifieke garanties
is te vinden in de departementale begrotingen.
Vraag 76
Kunt u aangeven hoe u deze afgegeven garanties kan betalen indien deze onverwacht
zouden worden ingeroepen en hoe dit zich verhoudt tot de Rijksbegroting? Is daar een
eventueel beleidsplan voor beschikbaar? Zo nee, bent u bereid deze op te stellen?
Antwoord op vraag 76
Het totaalbedrag aan uitstaande garanties betreft in 2025 214,2 miljard euro, wat
neer zou komen op 46,9% van de Rijksbegroting. De uitstaande garantie is daarmee de
maximale impact in de vorm van schade die in theorie geleden kan worden. De kans dat
dit gebeurt is echter als uiterst klein. Voor beheersing van deze risico’s hanteert
het kabinet het zogeheten risico- en garantiekader. De kern hiervan bestaat uit een
«nee-tenzij»-beleid ten aanzien van nieuwe risicoregelingen en een risicodekkende
premie die de begunstigde aan de staat afdraagt.35 Naar mening van het kabinet biedt dit kader voldoende waarborg voor het beheersen
van voorwaardelijke verplichtingen van de staat en is geen aanvullend beleid nodig.
Wel is het van belang om, in lijn met het trendmatig begrotingsbeleid, tijdens economisch
goede tijden de uitstaande garanties zoveel mogelijk af te bouwen en de overscheidsschuld
te verlagen om ruimte te creëeren om schokken op te vangen ten tijde van crisis.
Er zijn grote verschillen tussen garanties, zowel wat betreft het risico dat schade
ontstaat als de omvang van de mogelijke schade. Per garantie wordt er gekeken naar
de risico’s voor het Rijk. Als uitgangspunt wordt altijd een risicovoorziening gevormd
op de begroting van het departement. Deze voorziening wordt gevoed door betaalde premies
of bijdragen van het departement. De premie vormt in principe een reële weergave van
het risico en verschilt per garantie. Daarmee wordt een buffer aangehouden, die kan
worden aangesproken om eventuele schades op te vangen. Uitzonderingen hierop zijn
garanties met een uiterst kleine kans op schade (staartrisico’s). Eventuele schades
en premies komen direct ten laste van de schatkist. In deze categorie vallen onder
andere internationale garanties, zoals aan het Internationaal Monetair Fonds (IMF)
of de Wereldbank.
Vraag 77
Verhuist de taakstelling op asiel nu wel mee naar die begroting (aangezien die alleen
bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid genoemd staat) en dan ook helemaal?
Antwoord op vraag 77
De verlaging van de asieluitgaven uit het hoofdlijnenakkoord 2024–2028 is in eerste
instantie verwerkt op de begroting van Justitie en Veiligheid. Vervolgens zijn de
asieluitgaven overgeboekt naar de begroting van Asiel en Migratie vanaf het jaar 2025.
Enkel de verlaging van de asieluitgaven die neerslaan bij de Raad voor de rechtspraak
en de Raad voor de Rechtsbijstand zijn niet overgeboekt naar de begroting van Asiel
en Migratie, omdat deze organisaties onderdeel uitmaken van de begroting van Justitie
en Veiligheid.
Vraag 78
Klopt het dat de helft van de investeringen in justitie en veiligheid ongeveer gelijk
is aan de nog in te vullen taakstellingen?
Antwoord op vraag 78
Dit klopt structureel vanaf 2029. Onderstaande tabel laat de intensiveringen en de
ombuigingen inclusief taakstellingen op de begroting van Justitie en Veiligheid (JenV)
zien. Zoals ook blijkt uit het antwoord op vraag 77 landt een deel van de taakstelling
voor asiel (voor de Raad voor de rechtspraak en de Raad voor de Rechtsbijstand) op
de JenV-begroting. Daarom is deze ombuiging ook opgenomen in dit overzicht.
Tabel 10 Overzicht van de intensiveringen en ombuigingen inclusief taakstellingen
begroting JenV
2024
2025
2026
2027
2028
2029
Intensiveringen
18
292
378
465
465
465
Taaleis voor naturalisatie naar B1
15
15
15
15
15
15
Middelen voor Werk aan Uitvoering
3
2
11. Investeren in goed bestuur en de rechtstaat
25
38
50
50
50
12. Nationale veiligheid versterken
200
250
300
300
300
Politie1
50
75
100
100
100
Ombuigingen
– 31
– 92
– 154
– 222
– 232
26. Terugdraaien groei apparaat Rijksoverheid
– 26
– 50
– 75
– 100
– 111
29. SPUK naar GF en PF met 10% budgetkorting
– 28
– 28
– 28
– 28
37. Beperken asielinstroom
– 32
– 65
– 65
40. Generieke taakstelling subsidies rijksbreed
– 5
– 13
– 19
– 29
– 29
X Noot
1
Deze middelen worden na verdere uitwerking overgeheveld van de Aanvullende Post naar
de JenV-begroting.
Vraag 79
Kan een overzicht gegeven worden hoe de middelen voor nationale veiligheid specifiek
worden ingezet?
Antwoord op vraag 79
In het hoofdlijnenakkoord 2024–2028 is 200 miljoen euro in 2025 oplopend naar 300
miljoen euro in 2027 structureel beschikbaar gesteld voor het versterken van de nationale
veiligheid door meer slagkracht bij de politie, justitie en veiligheidsdiensten. De
specifieke verdeling van deze middelen wordt op dit moment uitgewerkt. De Minister
van Justitie en Veiligheid zal uw Kamer hier op een later moment over informeren
Vraag 80
Hoe gaat het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap invulling geven aan het
«terugdraaien groei apparaat Rijksoverheid», waar structureel een bezuiniging van
86 miljoen mee gemoeid is?
Antwoord op vraag 80
Voor OCW betreft de bezuiniging op het apparaat een structurele reeks van 86,2 miljoen
euro, startend in 2025 met 20,3 miljoen euro. Het bedrag van 20,3 miljoen euro voor
het jaar 2025 is structureel doorverdeeld over het kerndepartement, haar dienstonderdelen
en de zelfstandige bestuursorganen. Over de interne verdeling van de apparaatstaakstelling
vanaf 2026 vindt nog besluitvorming plaats. Uitkomst van die besluitvorming wordt
in de eerste suppletoire begroting van 2025 budgettair verwerkt.
Vraag 81
Hoeveel scholen maken hebben aanspraak gemaakt op de regeling functiemix Randstad?
Is bekend hoeveel leraren hoeveel leraren hiermee worden betaald? Wat zijn de gevolgen
van beëindiging van deze regeling?
Antwoord op vraag 81
In 2024 zijn er 291 scholen die aanvullende bekostiging verstrekt kregen op basis
van de Regeling Versterking Functiemix vo-leraren in de Randstadregio’s.
In 2023 waren binnen de Randstadregio’s circa 15 procentpunt meer leraren ingeschaald
in een LC-schaal dan buiten de Randstadregio’s (op basis van fte’s). Omgerekend is
dat circa 2000 fte. Dit aantal is uitgedrukt in personen hoger, omdat veel leraren
parttime werken. (Bron: https://www.ocwincijfers.nl/sectoren/voortgezet-onderwijs/personeel/fun…). De functiemix had als doel om werken in het voortgezet onderwijs aantrekkelijker
te maken en daarmee personeel aan te trekken en te behouden. Dankzij de aanvullende
bekostiging uit deze regeling konden scholen binnen de Randstadregio’s het aandeel
leraren in bezoldigingsschaal LC verhogen. Met het beëindigen van de regeling valt
deze bekostiging weg. De uitgaven die tegenover de daling in bekostiging staan verdwijnen
niet meteen, aangezien leraren hun rechten behouden als zij in een hogere salarisschaal
zitten. Op langere termijn zou het afschaffen van de randstadregeling kunnen betekenen
dat minder leraren hoger worden ingeschaald. Dit hangt echter ook af van de afwegingen
die scholen maken.
Vraag 82
Wat zullen de extra kosten zijn voor studenten (totaal en per student) mbo, hbo en
universiteiten zijn vanwege de btw-verhoging voor school- en studieboeken?
Antwoord op vraag 82
Afschaffing van het verlaagde tarief op (zowel fysieke als digitale) boeken/educatieve
leermiddelen zal leiden tot een kostenstijging voor studenten in het mbo (behalve
voor studenten jonger dan 18 jaar voor wat betreft de basisvaardigheden) en het hoger
onderwijs. De mate waarin de verhoogde kosten daadwerkelijk bij studenten terecht
komen, is niet vast te stellen omdat dit afhangt van het consumptiepatroon van studenten
en de mate waarin boekenverkopers de btw-verhoging doorberekenen in de prijs van school-
en studieboeken. De btw verhoging leidt tot een Rijksopbrengst van 22 miljoen bij
school- en studiemiddelen gekocht door studenten.
Vraag 83
Hoeveel studenten zijn er in het mbo, hbo en wo die niet in aanmerking komen voor
de compensatie van de btw-verhoging voor school- en studieboeken?
Antwoord op vraag 83
De compensatie van de btw-verhoging voor leermiddelen is beschikbaar voor scholen
in het primair en het voortgezet en in het mbo voor studenten onder de 18 jaar voor
wat betreft de basisvaardigheden. Dit komt omdat de leermiddelen voor deze groepen
betaald worden door de scholen zelf vanuit de Rijksbekostiging. Instellingen in het
mbo (op de groep na van onder de 18 jaar voor wat betreft de basisvaardigheden), het
hbo en het wo maken geen kosten voor de leermiddelen van hun studenten en komen daarom
niet in aanmerking voor de compensatie. De betrokken groep bedraagt in 2025 ca. 1,1
miljoen studenten.
Vraag 84
Hoe ziet de bezuiniging er voor het Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk
Onderzoek (NWO) voor komende jaren uit?
Antwoord op vraag 84
In 2025 wordt incidenteel 4 miljoen euro van het NWO-budget afgeboekt als invulling
van de generieke taakstelling subsidies uit het hoofdlijnenakkoord. De invulling van
deze taakstelling in 2026 en verder is nog onbekend. Daarnaast volgt uit het hoofdlijnenakkoord
een ombuiging op het Fonds Onderzoek en Wetenschap in de periode 2025–2031: 30 miljoen
euro per jaar op nieuwe grootschalige wetenschappelijke infrastructuur en 10 miljoen
euro per jaar op het regie-orgaan open science. Deze regelingen worden uitgevoerd
door de NWO. Ook wordt de nog niet verdeelde loon- en prijsbijstellingstranche 2024
ter hoogte van 10 miljoen euro op de Fondsmiddelen van NWO niet uitgekeerd. Als alternatieve
dekking van de in het hoofdlijnenakkoord aangekondigde bijstelling op de sectorplannen
hoger onderwijs wordt er in aanvulling op de ombuiging op de startersbeurzen op artikel
7 omgebogen op de bekostiging aan NWO ter hoogte van 27 miljoen euro in 2030 en 40
miljoen euro structureel vanaf 2031. Tenslotte wordt een 0,5 miljoen euro per jaar
afgeboekt vanaf 2025 in het kader van de in het hoofdlijnenakkoord aangekondigde taakstelling
terugdraai groei van het apparaat Rijksoverheid. Hiervoor geldt dat het bedrag voor
het jaar 2025 structureel is verdeeld over de OCW-begroting en de taakstelling voor
2026 en verder bij de eerste suppletoire begroting van 2025 definitief wordt verdeeld
over de begroting van OCW. Nadere toelichting is te vinden in de Ontwerpbegroting
OCW 2025.
Vraag 85
85. Hoeveel onderzoekers worden vanaf 2025 geraakt door de bezuinigingen op de startersbeurzen?
Antwoord op vraag 85
Toegekende startersbeurzen in de periode 2022–2024 blijven behouden. Het is dus niet
zo dat onderzoekers halverwege het onderzoek geen geld meer krijgen en hun onderzoek
moeten stoppen. De startersbeurzen zijn onderzoeksbeurzen voor universitair docenten
(UD’s) die net een vaste baan hebben gekregen. Het verkrijgen van een vaste positie
is onderdeel van het personeelsbeleid van de instellingen. OCW kan niet met zekerheid
zeggen hoeveel UD’s vanaf volgend jaar een vaste aanstelling krijgen, en dus geen
startersbeurs. Meest recente cijfers laten zien dat er in 2023 in totaal 734 startersbeurzen
zijn toegekend.
Vraag 86
Hoeveel onderzoekers worden door de bezuiniging op de stimuleringsbeurzen gekort op
hun onderzoeksbudget?
Antwoord op vraag 86
De stimuleringsbeurzen zijn onderzoeksbeurzen voor zittende UD’s, universitair hoofddocenten
(UHD’s) en hoogleraren. Toegekende stimuleringsbeurzen, in de periode 2022–2024, aan
onderzoekers blijven behouden. Het is dus niet zo dat onderzoekers halverwege het
onderzoek geen geld meer krijgen en hun onderzoek moeten stoppen. Zij worden dus niet
gekort op hun beurs. Het beleid van de universiteiten bepaalt wie er in aanmerking
komt voor een stimuleringsbeurs en hoe hoog die beurs is. Ik kan dus niet inschatten
hoeveel onderzoekers vanaf volgend jaar een stimuleringsbeurs mislopen. Of en hoeveel
onderzoekers door de bezuinigingen worden gekort op hun onderzoeksbudget kan ik niet
zeggen. Meest recente cijfers laten zien dat er in 2023 in totaal 817 stimuleringsbeurzen
zijn toegekend.
Vraag 87
Hoeveel leraren vallen via de functiemix randstad in een hogere loonschaal?
Antwoord op vraag 87
Zie antwoord vraag 81.
Vraag 88
Wat zullen de gevolgen voor leraren zijn die nu, via de functiemix, in een hogere
loonschaal vallen?
Antwoord op vraag 88
Er zijn geen gevolgen voor de leraren. De leraren behouden hun huidige rechten, dus
ook als zij in een hogere salarisschaal zitten.
Vraag 89
Wat is het budgettaire effect voor het hbo door het dalende aantal internationale
studenten?
Antwoord op vraag 89
We zien in de Referentieraming 2024 geen daling in het aantal internationale studenten
in het hbo. Wel zal naar verwachting het aantal EER-studenten in het hbo stabiliseren.
Dit kabinet wil het aantal internationale studenten verminderen. Vanaf 2026 is een
ombuiging ingeboekt op de bekostiging van het hbo en wo voor in totaal 29 miljoen
euro oplopend tot 293 miljoen euro structureel. In de begroting 2025 is de ombuiging
pro forma verdeeld over artikel 6 en 7. Hoe invulling wordt gegeven aan deze ombuiging
wordt nog nader uitgewerkt.
Vraag 90
Wat is het budgettaire effect voor het wo door het dalende aantal internationale studenten?
Antwoord op vraag 90
Zie vraag 89.
Vraag 91
Waarom was er bij verzending nog niet bekend wat de concrete invulling is van de generieke
taakstelling subsidies Rijksbreed? Deelt u de mening dat dit onwenselijk is, vanwege
de grote bedragen die er mee gemoeid zijn en de uitwerking die dit heeft in de praktijk?
Antwoord op vraag 91
De subsidietaakstelling is verwerkt in de begroting van de departementale begrotingen.
Op de OCW- en VWS-begroting wordt de concrete invulling van de subsidietaakstelling
vanaf 2026 nog nader ingevuld. Hierover ontvangt de Tweede Kamer een nota van wijziging
op de Ontwerpbegroting 2025 voorafgaand aan de begrotingsbehandeling van OCW respectievelijk
VWS. Op deze wijze kan de Tweede Kamer de gehele meerjarige invulling van de subsidietaakstelling
beoordelen, voorafgaand aan de begrotingsbehandeling van OCW en VWS en de betreffende
wetgevingsoverleggen voor het jaar 2025.
Vraag 92
Hoe ziet de invulling van de bezuiniging op ontwikkelingssamenwerking eruit?
Antwoord op vraag 92
De ombuiging van structureel 2,4 miljard euro is als volgt over de departementen verdeeld:
7 miljoen op de OCW begroting, 13 miljoen euro op de begroting van BZ, 41 miljoen
euro op de FIN begroting en 2,3 miljard euro op de begroting van BHO.
Voor de BHO-begroting van 2025 is er voor gekozen om de ombuiging pro rata te verdelen
over alle subartikelen van de begroting. In de komende maanden zal de Minister van
BHO het nieuwe beleid uit het Regeerakkoord uitwerken. Op basis hiervan zal de begroting
worden aangepast, waarbij de Minister van BHO met een voorstel komt door een definitieve
beleidsinhoudelijke verdeling van de ombuiging vanaf 2026 en verder.
Tabel 11
Subartikel
Bezuiniging 2025 (in mln.)
1.1 Duurzaam handelssysteem
– 2
1.3 Private sector development
– 39
2.1 Voedselzekerheid
– 35
2.2 Water
– 17
2.3 Klimaat
– 37
3.1 Mondiale gezondheid en SRGR
– 43
3.2 Vrouwenrechten en gender
– 4
3.3 Maatschappelijk middenveld
– 15
3.4 Onderwijs
– 5
4.1 Humanitaire hulp
– 46
4.2 Opvang in de regio
– 29
4.3 Veiligheid en rechtsorde
– 18
5.1 Multilaterale samenwerking
– 5
5.2 Overig armoedebeleid
– 3
Totaal
– 297
Vraag 93
Hoe ziet de invulling van de post minder subsidies op duurzame energie en begrotingen
er concreet uit?
Antwoord op vraag 93
De hoogte van de prijsrisicobuffer van de SDE-regelingen wordt met 1 miljard euro
verlaagd, van 40 procent naar 10 procent. Het verlagen van de prijsrisicobuffer heeft
geen direct effect op de hoogte van toekomstige openstellingrondes voor de SDE, maar
verhoogt de kans op tegenvallers als gevolg van dalende energieprijzen.
Vraag 94
Wanneer wordt de invulling van de subsidietaakstelling vanaf 2026 bekend gemaakt?
Antwoord op vraag 94
De vakministers hebben de subsidietaakstelling verdeeld binnen hun departementale
begroting. Ik verwijs u naar de departementale begrotingen voor een toelichting hoe
de taakstelling specifiek is toegepast op de subsidiebudgetten. Bij de OCW- en VWS-begroting
wordt de definitieve invulling van de taakstelling voor 2026 en verder nog nader vastgesteld.
Hierover ontvangt u voor de begrotingsbehandeling van deze departementen een nota
van wijziging.
Vraag 95
Welke mogelijkheden zijn er om feitelijke vragen te stellen over de invulling van
de subsidietaakstelling vanaf 2026, in acht nemend dat deze nog niet bekend is?
Antwoord op vraag 95
Zie het antwoord op vraag 94.
Vraag 96
Welke ambtenaren vallen onder de in het hoofdlijnenakkoord afgesproken nullijn? Vallen
medewerkers van uitvoeringsorganisaties, zorg, onderwijs en gemeenteambtenaren hier
ook onder?
Antwoord op vraag 96
De nullijn in 2026 raakt de ambtenaren die vallen onder de cao Rijk. De meeste uitvoeringsorganisaties
vallen onder de cao Rijk en de nullijn geldt daarmee ook voor medewerkers van bijvoorbeeld
Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), Rijkswaterstaat en de Belastingdienst. Gemeenten
en de zorg- en onderwijssectoren hebben een eigen cao. Dit geldt ook voor enkele zelfstandige
bestuursorganen binnen de Rijksoverheid (UWV, SVB).
Vraag 97
Hoe verhoudt de enveloppe voor groepen in de knel zich tot de opgave van Onafhankelijke
Commissie Toekomst Arbeidsongeschiktheidsstelsel (Octas)?
Antwoord op vraag 97
Het rapport van de Onafhankelijke Commissie Toekomst Arbeidsongeschiktheidsstelsel
(OCTAS) wordt momenteel uitgewerkt in beleidsopties. Op dit moment is nog niet duidelijk
welke maatregelen genomen gaan worden en welk financieel beslag die hebben. In het
eindverslag van de formateur is aangegeven dat voorstellen met financiële consequenties
in reactie op het advies van OCTAS welwillend zullen worden bezien door het kabinet.
In de enveloppe groepen in de knel is een reservering getroffen voor een aantal beleidsonderwerpen,
waaronder OCTAS. Het bedrag van deze reservering varieert in de komende jaren tussen
de 100 en 200 miljoen euro en bedraagt vanaf 2039 structureel 412 miljoen euro. Eventuele
wensen voor extra uitgaven dienen conform begrotingsregels van dekking te worden voorzien.
Vraag 98
Voor welke problemen is de enveloppe voor groepen in de knel gereserveerd?
Antwoord op vraag 98
De resterende middelen uit de envelop zijn gereserveerd voor diverse onderwerpen.
Dit gaat onder andere om de onderwerpen OCTAS, Participatiewet, Toeslagenwet, Caribisch
Nederland en werkende armen (kinderopvang). Momenteel worden beleidsopties uitgewerkt,
waaraan de middelen uit deze envelop besteed kunnen worden. Dit wordt betrokken bij
de voorjaarsbesluitvorming 2025.
Vraag 99
Wat is het plan en de planning van de bezuiniging op de EU-afdrachten?
Antwoord op vraag 99
De hoogte van de afdrachten aan de Europese Unie vanaf 2028 zal worden bepaald door
het nog overeen te komen volgende Meerjarig Financieel Kader (MFK) en de mogelijke
wijziging van het eigenmiddelenbesluit (EMB) die daarmee doorgaans gelijktijdig wordt
overeengekomen. Het MFK legt de maximale uitgaven in de EU-begroting vast. Het EMB
organiseert de inkomsten van de EU-begroting met afspraken over de financiële bijdragen
van de lidstaten. De Europese Commissie dient naar verwachting in de tweede helft
van volgend jaar een voorstel in voor het MFK vanaf 2028 en zal daarbij waarschijnlijk
ook een nieuw eigenmiddelenbesluit voorstellen. Het kabinet zal er in de onderhandelingen
over deze twee voorstellen op inzetten dat de Nederlandse afdrachten aan de Europese
begroting vanaf 2028 met 1,6 miljard euro minder zullen stijgen. De inzet in de onderhandelingen
zal daartoe bestaan uit een combinatie van een moderne begroting, een acceptabele
omvang van het MFK en een voor Nederland acceptabel aandeel in de nationale bijdragen
via het eigenmiddelenbesluit. De onderhandelingen komen waarschijnlijk pas in 2027
tot een conclusie. De beoogde vermindering van de stijging van de meerjarenraming
vanaf 2028 is bij Miljoenennota reeds in de raming verwerkt.
Vraag 100
Wat is de invloed van het plan Draghi potentieel op de EU-afdracht van Nederland?
Antwoord op vraag 100
Het Draghi-rapport is geen voorstel van de Europese Commissie. Het is aan de Europese
Commissie om de aanbevelingen van het rapport wel of niet, geheel of gedeeltelijk,
om te zetten in voorstellen voor EU-beleid. Vervolgens is het aan de Raad van de Europese
Unie en het Europees Parlement om over die voorstellen te besluiten. De aanbevelingen
van Draghi specificeren niet welk deel van de door hem geïdentificeerde investeringsnoden
nationaal of Europees (mogelijk via de Europese begroting) dient te worden gefinancierd.
Het rapport benoemt daarnaast uitdrukkelijk dat de private sector een belangrijk deel
van de investeringen voor haar rekening zou moeten nemen (waar nodig met enige publieke
ondersteuning) en geeft aan dat in het verleden de private sector vier-vijfde deel
van de investeringen voor haar rekening heeft genomen. Zoals reeds gemeld in de geannoteerde
agenda voor de Raad voor Concurrentievermogen van 26 september, zal uw kamer nog een
reactie op het Draghi-rapport ontvangen.
Vraag 101
Klopt het dat het Official Development Assistance (ODA) -budget na de Voorjaarsnota
niet meer is aangepast naar aanleiding van de ontwikkeling van het Bruto Nationaal
Inkomen (bni), zoals wel gebruikelijk is? Wat zou de toevoeging aan bufferartikel
5.4 zijn per jaar als er wel naar aanleiding van de bni-ontwikkeling werd bijgesteld?
Hoe verhoudt dit zich tot de bezuinigingen uit het hoofdlijnenakkoord? Leidt dit ertoe
dat de bezuinigingen op het ODA-budget hoger uitvallen dan de voorgenomen verlaging
van de ODA middelen uit het Hoofdlijnenakkoord?
Antwoord op vraag 101
Het kabinet heeft besloten het ODA-budget bij Miljoenennota niet aan te passen naar
aanleiding van de Macro-Economische Verkenning (MEV) van het CPB, die deze zomer gepubliceerd
is. Indien het kabinet had besloten om het ODA-budget bij Miljoenennota op basis van
de MEV bij te stellen, dan zou dit afhankelijk van de precieze berekeningswijze tot
en met 2029 cumulatief 1,3 miljard dan wel 2,0 miljard gekost hebben.
Een koppeling waarbij het ODA-budget één op één meegroeit met het bni en dus de ODA-prestatie
(budget uitgedrukt in percentage bni) gelijk blijft aan de huidige raming, zou de
volgende bijstelling betekend hebben:
Tabel 12
In mln.
2024
2025
2026
2027
2028
2029
Cum.
Bijstelling cf. bni ontwikkeling
180
200
211
229
229
229
1.278
Een koppeling waarbij de waarbij de ODA-prestatie op (zeer) lange termijn toegroeit
naar 0,7% bni, conform de systematiek van voorgaande kabinetten, zou de volgende bijstelling
betekend hebben:
Tabel 13
In mln.
2024
2025
2026
2027
2028
2029
Cum.
Bijstelling ODA-budget bij groei naar 0,7%
287
319
336
364
364
364
2.034
Met deze bijstellingen zou het ODA budget voor de aankomende jaren als volgt zijn:
Tabel 14
In mln.
2024
2025
2026
2027
2028
2029
ODA-budget 2024–2029
7.016
7.175
7.304
5.444
5.552
5.942
ODA-budget incl. bijstelling cf. bni-ontwikkeling
7.196
7.375
7.515
5.673
5.781
6.171
Bijstelling ODA-budget bij groei naar 0,7%
7.303
7.494
7.640
5.808
5.916
6.306
Het niet toevoegen van ODA-budget leidt niet tot een hogere ombuiging op ODA dan is
opgenomen in het Hoofdlijnenakkoord.
Vraag 102
Kunnen de dalende uitgaven tussen 2024–2029 aan het onderwijs worden uitgesplitst?
Antwoord op vraag 102
De uitgaven aan het onderwijs dalen tussen 2024 en 2029 met 2,9 miljard euro. Dit
wordt veroorzaakt door dalende leerlingen- en studentenaantallen, wat ook leidt tot
een daling van de uitgaven aan het onderwijs. Daarnaast wordt deze daling ongeveer
voor de helft veroorzaakt door de maatregelen uit het Hoofdlijnenakkoord (1,9 miljard
euro). Het verlengen van het programma schoolmaaltijden en de compensatie voor de
btw leermiddelen beperken deze daling met ca. 0,2 miljard euro. In onderstaande tabel
is er een uitsplitsing gemaakt per sector tussen de daling in de uitgaven veroorzaakt
door de daling in de onderwijsbekostiging, welke voornamelijk wordt veroorzaakt door
de daling van de leerlingen- en studentenaantallen en de maatregelen uit het Hoofdlijnenakkoord.
Tabel 15
2024
2025
2026
2027
2028
2029
Primair onderwijs
Totaal
16.347
16.289
15.983
16.249
16.166
16.114
Bekostiging
14.835
14.699
14.694
15.022
15.038
14.994
Maatregelen Hoofdlijnenakkoord1
–
– 12
– 195
– 229
– 247
– 260
Voortgezet onderwijs
Totaal
11.923
11.821
11.504
11.524
11.280
11.184
Bekostiging
11.032
10.845
10.806
10.976
10.885
10.837
Maatregelen Hoofdlijnenakkoord1
–
– 236
– 353
– 449
– 482
– 495
Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie
Totaal
5.877
5.956
5.912
5.863
5.760
5.724
Bekostiging
5.236
5.247
5.272
5.290
5.245
5.211
Maatregelen Hoofdlijnenakkoord1
–
– 26
– 72
– 128
– 153
– 173
Hoger beroepsonderwijs
Totaal
4.826
4.491
4.235
3.912
3.786
3.748
Bekostiging
4.550
4.315
4.177
4.005
3.933
3.908
Maatregelen Hoofdlijnenakkoord
3
– 1
– 62
– 195
– 224
– 243
Wetenschappelijk onderwijs
Totaal
7.421
7.074
7.032
6.842
6.774
6.739
Bekostiging
7.405
7.316
7.345
7.301
7.293
7.302
Maatregelen Hoofdlijnenakkoord
–
– 257
– 327
– 473
– 533
– 577
Totaal
Totaal
46.393
45.631
44.666
44.390
43.766
43.509
Bekostiging
43.045
42.430
42.298
42.595
42.393
42.251
Maatregelen Hoofdlijnenakkoord
3
– 533
– 1.011
– 1.475
– 1.642
– 1.749
X Noot
1
De generieke subsidietaakstelling is vanaf 2026 voorlopig verwerkt op drie grote subsidiebudgetten
op Begrotingsartikelen 1, 3, en 4. De concrete invulling van de subsidietaakstelling
vanaf 2026 wordt over de gehele OCW-begroting bezien en middels een nota van wijziging
op de Ontwerpbegroting 2025 voorafgaand aan de begrotingsbehandeling van OCW aan uw
Kamer voorgelegd.
Vraag 103
Hoe verhouden de bedragen van de bezuinigingen op subsidies Primair Onderwijs (PO)
en Voortgezet Onderwijs (VO) zich tot de totale bezuinigingsopgave op subsidies bij
het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap?
Antwoord op vraag 103
Voor het jaar 2025 zijn alle maatregelen uit het hoofdlijnenakkoord concreet verwerkt
in de ontwerpbegroting 2025 die op Prinsjesdag aan de Tweede Kamer is aangeboden.
Ook de OCW-subsidietaakstelling wordt voor 2025 concreet ingevuld. Van de taakstelling
voor het jaar 2025 is 15% ingeboekt op subsidies in het primair onderwijs en 38% op
subsidies in het voortgezet onderwijs.
De subsidietaakstelling vanaf 2026 is voorlopig verwerkt op drie grote subsidiebudgetten
op de OCW-begroting, te weten het budget voor Overige subsidies op Begrotingsartikel
1 (Primair Onderwijs), het budget voor Overige subsidies op Begrotingsartikel 3 en
het budget voor de Regeling praktijkleren op Begrotingsartikel 4.
Tabel 16
Bedragen x € 1.000
Begrotingsartikel
Subsidie
2026
2027
2028
2029
1. Po
Overige subsidies
40.000
74.000
92.000
104.500
3. Vo
Overige subsidies
40.000
74.000
92.000
104.500
4. Mbo
Praktijkleren
58.338
107.150
133.543
152.486
Totaal
138.338
255.150
317.543
361.486
De concrete invulling van de subsidietaakstelling vanaf 2026 wordt over de gehele
OCW-begroting bezien en middels een nota van wijziging op de Ontwerpbegroting 2025
voorafgaand aan de begrotingsbehandeling van OCW aan uw Kamer voorgelegd. Op deze
wijze kan de Tweede Kamer de gehele meerjarige invulling van de subsidietaakstelling
beoordelen, voorafgaand aan de begrotingsbehandeling van OCW en de betreffende wetgevingsoverleggen
voor het jaar 2025.
Door meer tijd te nemen voor de invulling van deze aanzienlijke subsidietaakstelling
kan beter rekening worden gehouden met consequenties voor uitvoerende partijen en
alle betrokkenen in de sectoren van OCW: de leerling en de student; de deskundige
professionals in onderwijs en onderzoek; en de makers in de culturele en creatieve
sector.
Vraag 104
Hoe verhouden de bedragen van de bezuinigingen op subsidies Primair Onderwijs (PO)
en Voortgezet Onderwijs (VO) zich tot de totale bezuinigingsopgave op subsidies bij
het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap?
Antwoord op vraag 104
Zie antwoord vraag 103.
Vraag 105
Wat is het budgettaire effect per jaar voor het mbo door dalende studentenaantallen?
Antwoord op vraag 105
In de Referentieraming 2024 zien we een daling van 467.882 studenten in studiejaar
2024/25 naar 450.053 in studiejaar 2030/31. Het is niet mogelijk om het budgettaire
effect per jaar precies vast te stellen door dalende studentenaantallen, omdat dit
effect afhankelijk is van de ontwikkeling van de Referentieraming en de prijs per
student door de jaren heen, en de verdeling tussen de verschillende mbo-niveaus, omdat
deze verschillend bekostigd worden.
Referentieraming OCW 2024 | Rapport | Rijksoverheid.nl
Vraag 106
Wat is het budgettaire effect per jaar voor het hbo door dalende studentenaantallen?
Antwoord op vraag 106
In de Referentieraming 2024 zien we een daling van 444.200 studenten in studiejaar
2024/25 naar 409.500 studenten in studiejaar 2030/31. Dit betreft zowel voltijd- als
deeltijdstudenten. Het is niet mogelijk om het budgettaire effect per jaar door dalende
studentenaantallen precies vast te stellen, omdat dit effect afhankelijk is van de
ontwikkeling van de Referentieraming en de prijs per student door de jaren heen.
Vraag 107
Kunt u de ombuiging van 276 miljoen op de subsidieregelingen in het primair onderwijs
uitsplitsen?
Antwoord op vraag 107
In totaal is er met het hoofdlijnenakkoord door het kabinet 260 miljoen euro structureel
omgebogen in het primair onderwijs. Hiervan is 95 miljoen omgebogen op de subsidieregeling
school en omgeving. Van de generieke taakstelling op subsidies is 105 miljoen euro
structureel voorlopig verwerkt op het budget voor overige subsidies in het primair
onderwijs. De concrete invulling van de subsidietaakstelling vanaf 2026 wordt over
de gehele OCW-begroting bezien en middels een nota van wijziging op de Ontwerpbegroting
2025 voorafgaand aan de begrotingsbehandeling van OCW aan uw Kamer voorgelegd.
Naast de korting op de subsidieregelingen is er tevens 10% gekort op het budget van
de SPUKS (61 miljoen structureel). De afwijking met de tekst in de Horizontale toelichting
in de bijlage van de Miljoenennota wordt veroorzaakt door een abusievelijke optelling
van de maatregelen.
Tabel 17
Ombuigingen op subsidieregelingen in het primair onderwijs (in mln. euro’s)
2025
2026
2027
2028
2029
Primair onderwijs
– 12
– 195
– 229
– 247
– 260
23. Afschaffen brede brugklas en beperken school en omgeving
–
– 95
– 95
– 95
– 95
29. SPUK naar GF en PF met 10% budgetkorting
–
– 61
– 61
– 61
– 61
40. Generieke taakstelling subsidies rijksbreed
– 12
– 40
– 74
– 92
– 105
Vraag 108
Kunt u de ombuiging van 476 miljoen op de subsidieregelingen in het voortgezet onderwijs
uitsplitsen?
Antwoord op vraag 108
In totaal is er met het hoofdlijnenakkoord door het kabinet 495 miljoen euro structureel
omgebogen in het voortgezet onderwijs. Hiervan is 200 miljoen structureel omgebogen
door het afschaffen van de maatschappelijke diensttijd. Daarnaast is er 115 miljoen
structureel omgebogen op de subsidieregelingen brede brugklassen en school en omgeving
en 75 miljoen euro structureel omgebogen door het afschaffen van de regeling functiemix
Randstad. Van de generieke taakstelling op subsidies is 105 miljoen euro structureel
voorlopig verwerkt op het budget voor overige subsidies in het voortgezet onderwijs.
De concrete invulling van de subsidietaakstelling vanaf 2026 wordt over de gehele
OCW-begroting bezien en middels een nota van wijziging op de Ontwerpbegroting 2025
voorafgaand aan de begrotingsbehandeling van OCW aan uw Kamer voorgelegd. De afwijking
met de tekst in de Horizontale Toelichting in de bijlage van de Miljoenennota wordt
veroorzaakt door een abusievelijke optelling van de maatregelen.
Tabel 18
Ombuigingen op subsidieregelingen in het voortgezet onderwijs (in mln. euro’s)
2025
2026
2027
2028
2029
Voortgezet onderwijs
– 236
– 353
– 449
– 482
– 495
22. Afschaffen maatschappelijke diensttijd
– 153
– 123
– 184
– 200
– 200
23. Afschaffen brede brugklas en beperken S&O
– 55
– 115
– 115
– 115
– 115
32. Beëindiging functiemix Randstad
– 75
– 75
– 75
– 75
HLA 40. Generieke taakstelling subsidies rijksbreed
– 28
– 40
– 74
– 92
– 105
Vraag 109
Wat is de prognose voor de behoefte van kapitaalstortingen bij de verschillende staatsdeelnemingen
in de komende jaren, met name TenneT?
Antwoord op vraag 109
In de begroting die gepresenteerd is op Prinsjesdag zijn de laatste inzichten met betrekking
tot voorgenomen kapitaalinjecties opgenomen. Invest-NL (600 miljoen euro in kernkapitaal)
en Invest-International (100 miljoen euro) zullen komende jaren kapitaal ontvangen.
Op dit moment zijn geen verdere kapitaalverzoeken aan de orde. Of er eventueel (nieuwe)
kapitaalbehoefte ontstaat bij de staatsdeelnemingen is afhankelijk van specifieke omstandigheden
en de verwachte financiële prestaties van de staatsdeelnemingen.
Ten aanzien van TenneT heb ik op dinsdag 17 september 2024 een Kamerbrief36 verstuurd met daarin de stand van zaken naar het onderzoek in de structurele oplossingen
voor de kapitaalbehoefte van TenneT.
De Staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst en ik zullen de Kamer tijdig informeren
en betrekken als wij willen voorzien in de kapitaalbehoefte bij staatsdeelnemingen.
Dit is ook vastgelegd in Comptabiliteitswet 2016 in een zogenoemde voorhangprocedure.
Middels de voorhangprocedure is geregeld dat de Tweede Kamer en de Eerste Kamer tijdig
worden geïnformeerd als een bewindspersoon eigen vermogen (bijvoorbeeld door middel
van een kapitaalinjectie) wil verstrekken aan een privaatrechtelijke rechtspersoon
(in dit geval een staatsdeelneming). Een kapitaalstorting aan een deelneming vindt
pas plaats nadat het parlement ingestemd heeft met het begrotingsstuk waarin deze
storting is opgenomen (budgetrecht parlement).
Vraag 110
Wat is de prognose van de inkomsten van het afstoten van staatsdeelnemingen (zoals
ABN AMRO, SNS) in de komende jaren?
Antwoord op vraag 110
Het uitgangspunt van dit kabinet is, net als voorgaande kabinetten, om ABN AMRO en
de Volksbank zo snel als verantwoord is volledig terug naar de markt te brengen. Ik
kan geen prognose geven van de opbrengsten van deze afbouw in de komende jaren. Dit
is namelijk afhankelijk van het tempo van de afbouw en de marktomstandigheden. Daarnaast
zou een prognose kunnen leiden tot mogelijke verwachtingen bij eventuele kopers, waardoor
zij kunnen anticiperen op een transactie van de staat. Dit kan invloed hebben op het
succes van toekomstige transacties. Onlangs heb ik uw Kamer geïnformeerd over de stand
van zaken van de afbouw van ABN AMRO. Op dit moment is het belang van de staat 40,5%.37 NLFI zal mij de komende periode adviseren over verdere afbouw. Zoals gebruikelijk zal
ik uw Kamer, indien nodig vertrouwelijk, informeren op het moment dat er nieuwe ontwikkelingen
zijn. Voor de zomer heeft mijn voorganger het advies van NLFI over de toekomstopties
van de Volksbank met uw Kamer gedeeld.38 Ik verwacht binnenkort mijn appreciatie van dit advies met uw Kamer te delen. Ik ga
daarna graag met uw Kamer in gesprek over deze toekomstopties alvorens daadwerkelijk
het richtinggevend besluit te nemen.
Vraag 111
De Europese Centrale Bank (ECB) heeft recent weer een renteverlaging aangekondigd,
wat is de invloed daarvan op de rentekosten van de Nederlandse Staat? Wat is de prognose
voor de rentelasten van Nederland in de komende jaren?
Antwoord op vraag 111
Het kabinet maakt voor de raming van de rentelasten gebruik van de rentetarieven die
het CPB raamt voor de lange en korte rente in Nederland. De Miljoenennota bevat de
meest recente inschatting van de rentelasten, op basis van de meest recente raming
door het CPB (MEV). In het voorjaar vindt de volgende update plaats, op basis van
een nieuwe CPB-raming (CEP).
Vraag 112
Wat is de prognose van de hoogte van de zorgpremie in de komende jaren?
Antwoord op vraag 112
In de begroting van VWS wordt jaarlijks een inschatting gegeven van de premie van
het komende jaar. Naar verwachting stijgt de nominale premie in 2025 naar 1.868 euro
op jaarbasis.
De Zvw-zorguitgaven stijgen de komende jaren. In algemene zin is dus de verwachting
dat de premie ook de komende jaren verder zal stijgen door de doorwerking van de stijgende
zorguitgaven en door de halvering van het eigen risico per 2027. Daarbij is de ontwikkeling
van de zorgpremie na 2025 omgeven met enige onzekerheid. Gedurende het jaar wordt
meer bekend over bijvoorbeeld de ontwikkeling van de zorguitgaven, de ontwikkeling
van het zorgverzekeringsfonds en de ontwikkeling van het aantal verzekerden. In de
VWS-begroting voor 2026 zal een raming gegeven worden van de zorgpremies 2026.
Vraag 113
Met welk doel staat er 13 miljoen op de aanvullende post voor het gemeentefonds en
provinciefonds?
Antwoord op vraag 113
Bij het coalitieakkoord Rutte IV zijn middelen gereserveerd ter compensatie van gemeenten
en provincies. De benodigde compensatie inclusief LPO bleek te ruim zijn ingeschat
waardoor nu 13 miljoen euro resteert op de AP.
Vraag 114
Kunnen de bedragen voor Diversen op de Aanvullende Post nader uitgesplitst worden?
Antwoord op vraag 114
De onderstaande tabel bevat de uitsplitsing voor het hoofdstuk Diversen op de Aanvullende
Post.
Tabel 19 Uitsplitsing Diversen op de Aanvullende Post
Bedragen x 1.000
2025
2026
2027
2028
2029
Domeinoverstijgende risico’s
12.426
24.197
24.350
23.556
114.501
Traditioneel Eigen Middelen
131.101
178.174
303.167
303.171
303.171
Vraag 115
Kan per post op de aanvullende post aangegeven worden of dit op basis van het vorige
coalitieakkoord is, de doorwerking van het Hoofdlijnenakkoord, of een ander doel en
indien dat het geval is, welke?
Antwoord op vraag 115
De onderstaande tabel geeft voor alle posten op de Aanvullende Post weer in welk kabinet
deze zijn toegevoegd. Een nul in de tabel betekent dat minder dan 0,5 miljoen euro
resteert.
Tabel 20
in miljoenen euro
2025
2026
2027
2028
2029
Departement
Asiel en Migratie
50
50
50
50
50
Overige reserveringen kabinet Schoof
50
50
50
50
50
Stelpost
50
50
50
50
50
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
290
817
1.413
1.081
422
Reserveringen kabinet Rutte III
21
55
44
61
77
Groningen
20
34
29
36
53
POK – verbetering dienstverlening Rijk/ZBO's
2
22
15
25
25
Overige reserveringen kabinet Rutte IV
268
762
1.369
1.020
344
APPA
–
–
300
–
–
Binnenhof
–
–
–
3
37
Funderingsherstel
–
20
–
–
–
Huisvesting Algemene Rekenkamer
6
6
7
1
–
PEGA
262
736
1.063
1.016
308
Buitenlandse Zaken/Buitenlandse Handel en Ontwikkeling
12
31
–
–
–
Reserveringen kabinet Rutte III
12
31
–
–
–
Vredespaleis
12
31
–
–
–
Defensie
45
9.317
756
673
716
Overige reserveringen kabinet Rutte IV
–
8.500
–
–
–
Invaren pensioenen Defensie
–
8.500
–
–
–
Overige reserveringen kabinet Schoof
45
817
756
673
716
Grensbewaking (Kmar)
45
56
82
139
151
Reservering 2% bbp volumeontwikkeling
–
761
674
534
565
Diversen
144
202
328
327
418
Overige
144
202
328
327
418
Domeinoverstijgende risico's
12
24
24
24
115
Traditioneel Eigen Middelen (TEM)
131
178
303
303
303
Economische Zaken en Klimaat
86
34
25
2
2
Reserveringen kabinet Rutte III
86
34
25
2
2
Digitale Veiligheid
78
–
–
–
–
Stimulering ombouw laagcalorisch naar hoogcalorisch
9
34
25
2
2
Financiën
227
751
770
98
65
Coalitieakkoord Rutte IV
4
3
4
4
15
Uitvoeringskosten Belastingdienst
2
1
1
2
13
Voorziening laagdrempelige fiscale rechtshulp
2
2
2
2
2
Overige reserveringen kabinet Rutte IV
223
749
766
94
50
Aanloopkosten MRB+
35
35
35
50
50
Box 3
88
87
73
15
–
Toeslagen Herstel
–
227
259
28
–
Toeslagen Herstel – Aanvullende schade
100
400
400
–
–
Gemeentefonds/Provinciefonds
90
341
263
300
328
Coalitieakkoord Rutte IV
90
341
263
300
328
Jeugd conform advies CVW met aanvullende maatregelen
–
341
263
300
328
Overige dossiers medeoverheden
85
–
–
–
–
Schrappen oploop opschalingskorting
5
–
–
–
–
Infrastructuur en Waterstaat
10
261
636
700
905
Coalitieakkoord Rutte IV
10
10
10
50
246
Lelylijn
10
10
10
50
246
Reservering Rutte IV
–
101
126
150
159
Compensatie derving MRB provincies
–
96
117
141
149
Programma Bescherming Noordzee Infrastructuur
–
5
9
9
10
Hoofdlijnenakkoord 2024
–
150
500
500
500
64. Infra woningbouw
–
150
500
500
500
Justitie en Veiligheid
50
75
100
100
100
Overige reserveringen kabinet Schoof
50
75
100
100
100
Politie
50
75
100
100
100
Klimaat en Groene Groei
40
121
342
344
235
Reserveringen kabinet Rutte III
27
28
49
20
27
Middelen Klimaatakkoord
27
28
22
20
27
Waterstofbackbone Gasunie
–
–
27
–
–
Waterstofopslag
–
0
–
–
–
Coalitieakkoord Rutte IV
14
92
293
324
208
Energieprestatie-eisen nieuwbouw industriële gebouwen
3
5
5
5
5
Handhaving energiebesparingsplicht
–
–
1
1
1
Klimaatfonds: overig
3
52
259
290
172
Uitvoeringskosten klimaat
7
34
28
28
31
Verplicht percentage recyclaat in bouwmaterialen
1
1
–
–
–
Koninkrijksrelaties
1
9
1
1
1
Overige reserveringen kabinet Rutte IV
1
9
1
1
1
Kabinet Gouverneur van Aruba
–
8
–
–
–
Koopkracht Caribisch Nederland
1
1
1
1
1
Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
–
1.500
1.500
1.500
1.522
Reserveringen kabinet Rutte III
–
–
–
–
22
Maatregelenpakket aanpak stikstofproblematiek (incl. Cie Hordijk)
–
–
–
–
22
Hoofdlijnenakkoord 2024
–
1.500
1.500
1.500
1.500
10. Subsidie ten behoeve van agrarisch natuurbeheer van boeren
–
500
500
500
500
65. Agrarische sector
–
1.000
1.000
1.000
1.000
Meerdere departementen
3
11
17
27
35
Coalitieakkoord Rutte IV
3
11
17
27
35
Werk aan Uitvoering (WaU)
3
11
17
27
35
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
117
116
128
154
173
Coalitieakkoord Rutte IV
61
20
–
–
–
Invoering studiebeurs
61
20
–
–
–
Overige reserveringen kabinet Rutte IV
56
96
128
154
173
Herijking OV-contract
25
40
55
70
75
Versterkingsplan Hightech Microchip-Talent
31
56
73
84
98
Openbaar bestuur
–
225
225
225
225
Reserveringen kabinet Rutte III
–
225
225
225
225
A4 Reservering transitie werkgevers zorg en overheid
–
225
225
225
225
Sociale Zaken en Werkgelegenheid
243
262
246
202
146
Coalitieakkoord Rutte IV
41
89
88
57
28
Envelop arbeidsmarkt, armoede en schulden
16
16
18
9
5
Kinderopvang werkenden (uitvoeringskosten)
5
53
50
28
23
Loondoorbetaling bij ziekte
20
20
20
20
–
Overige reserveringen kabinet Schoof
202
173
158
145
119
Caribisch Nederland
9
9
9
9
9
Groepen in de knel
193
164
149
136
110
Volksgezondheid, Welzijn en Sport
26
50
245
281
5
Reserveringen kabinet Rutte III
0
0
0
0
0
Duitse oorlogsuitkeringen
0
0
0
0
0
Coalitieakkoord Rutte IV
5
50
245
281
5
Eigen bijdrage huishoudelijke hulp
1
0
4
5
5
Standaardisatie gegevensuitwisseling
–
49
241
276
–
Valpreventie bij 65-plussers (WMO)
–
0
–
–
–
Volksziektes
4
–
–
–
–
Overige reserveringen kabinet Rutte IV
21
–
–
–
–
Coronavaccinaties
21
–
–
–
–
Zorg (premiegefinancierd)
–
24
923
1.216
605
Coalitieakkoord Rutte IV
–
24
23
16
5
Passende zorg als norm in de Zvw
–
24
23
16
5
Hoofdlijnenakkoord 2024
–
–
600
600
600
Envelop ouderenzorg
–
–
600
600
600
Overige reserveringen kabinet Schoof
–
–
300
600
–
IZA Transformatiemiddelen
–
–
300
600
–
Vraag 116
Kan de berekening van «Degressiviteit energiebelasting aardgas» en «Degressiviteit
energiebelasting elektriciteit» toegelicht worden? Hoe zijn deze cijfers tot stand
gekomen?
Antwoord op vraag 116
Voor de berekening van de budgettaire omvang van de degressieve tariefstructuur in
de energiebelasting voor het overzicht van fiscale fossiele brandstof regelingen wordt
gekeken naar het opbrengstverschil tussen de daadwerkelijke inkomsten uit energiebelasting
en de opbrengst wanneer de grondslag in de hogere verbruiksschijven van de energiebelasting
tegen het hoogste tarief (eerste en tweede schijf) zou worden belast.
Hiervoor worden ramingen gemaakt van de belastbare grondslag gas en elektriciteit
per belastingschijf op basis van aangiftedata van de Belastingdienst tot en met 2023,
realisatiecijfers van het CBS en prognose van het Gas en elektriciteitsverbruik van
het PBL in de Klimaat en Energieverkenning. Specifiek voor elektriciteit geldt daarnaast
dat een correctie wordt gemaakt voor het aandeel hernieuwbare energie in de elektriciteitsopwekking
(54%). Bij de berekening wordt geen gedragseffect toegepast. De bedragen zijn daarmee
geen inschatting van de budgettaire effecten bij het daadwerkelijk afschaffen van
de degressiviteit in de energiebelasting.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.M. Nijhof-Leeuw, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
A.B. Coco Martin, adjunct-griffier