Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk over de geannoteerde agenda informele bijeenkomst van EU- transportministers 19-20 september 2024 te Boedapest (Kamerstuk 21501-33-1083)
21 501-33 Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie
Nr. 1084
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 18 september 2024
De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Minister en Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat over
de brief van 3 september 2024 over de geannoteerde agenda informele bijeenkomst van
EU-transportministers 19–20 september 2024 te Boedapest (Kamerstuk 21 501-33, nr. 1083).
De vragen en opmerkingen zijn op 5 september 2024 aan de Minister en Staatssecretaris
van Infrastructuur en Waterstaat voorgelegd. Bij brief van 18 september 2024 zijn
de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Postma
De adjunct-griffier van de commissie, Wiendels
PVV-fractie
1.
De leden van de PVV-fractie constateren dat er nog geen formele agenda is gepubliceerd.
Deze leden vragen aan de Minister om deze agenda zo snel mogelijk met de Kamer te
delen en de inzet van de Minister en de Staatssecretaris aan de Kamer te doen toekomen.
De agenda voor de informele bijeenkomst van EU-transportministers op 19–20 september
is donderdag 5 september jl. door het Hongaars Voorzitterschap gedeeld. Dit bevestigt
de verwachting zoals opgenomen in de geannoteerde agenda dat de bijeenkomst hoofdzakelijk
zal draaien om het concurrentievermogen van de Europese Unie (EU). In het kader hiervan
organiseert het Hongaars Voorzitterschap twee sessies. In de eerste sessie worden
de lidstaten gevraagd te reflecteren op de verbetering van connectiviteit van de EU
met buurlanden, en de uitdagingen en kansen van de vergroening en digitalisering van
de transportsector. De tweede sessie gaat specifiek over het Europese spoornetwerk.
Tijdens deze sessie zal er onder andere gesproken worden over digitalisering en de
mogelijkheden om een pan-Europese hogesnelheidslijn en betere verbindingen met buurlanden
te realiseren. Er staat, zoals gebruikelijk tijdens een informele Raad, geen besluitvorming
op de agenda.
Na afloop van de informele bijeenkomst ontvangt de Kamer een verslag met de uitkomsten
van de bijeenkomst.
2.
De leden van de PVV-fractie constateren dat de Minister en Staatssecretaris waarde
hechten aan investeringen in het TEN-T-netwerk. Deze leden vragen of zij voornemens
zijn om financiële middelen uit Brussel naar Nederland te halen om vervolgens te besteden
aan de Nederlandse spoorinfrastructuur. Voorts vragen deze leden wat hier precies
de inzet van de bewindspersonen op is.
De Connecting Europe Facility (CEF) is sinds 2014 het Europese instrument bedoeld om Europese middelen beschikbaar
te stellen bij investeringen van de lidstaten in het Trans-Europese Transport Netwerk
(hierna: TEN-T). Het gaat hier om een medefinancieringsinstrument. CEF draagt tot
een bepaald percentage bij aan de nationale investeringskosten. Een groot aantal infrastructuurprojecten
op het TEN-T netwerk in Nederland op het gebied van onder meer spoor, weg, zee- en
binnenvaart is sinds 2014 met succes medegefinancierd via CEF. CEF is opgenomen in
de EU-meerjarenbegrotingen. De huidige EU-meerjarenbegroting beslaat de periode 2021–2027.
In de eerste helft van 2025 zal de Europese Commissie (hierna: Commissie) naar verwachting
een voorstel presenteren voor de nieuwe EU-meerjarenbegroting. Dan zal ook de inzet
van het kabinet ten aanzien van dit begrotingsvoorstel worden bepaald.
3.
De leden van de PVV-fractie vragen aan de Staatssecretaris of hij bereid is om de
uitrol van het European Rail Traffic Management System (ERTMS) te bespreken in de
Transportraad en daarbij de nadruk te leggen op het feit dat verschillende lidstaten
verschillende versies en baselines van het ERTMS implementeren, wat grote risico’s
met zich mee brengt ten aanzien van de compatibiliteit op het internationale spoor.
Het concurrentievermogen van de EU spoorsector zal tijdens de informele bijeenkomst
van EU-transportministers besproken worden. ERTMS is hier een belangrijk onderdeel
van en het ministerie zal daarom tijdens deze bijeenkomst het belang benadrukken van
ERTMS en het invoeren van compatibele versies hiervan. Alleen op deze manier kunnen
we de basis leggen voor de verdere digitalisering van het spoor en kunnen we in Nederland
komen tot een succesvolle vervanging van de treinbeveiliging.
GroenLinks-PvdA-fractie
4.
Allereerst zijn de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie blij dat de Staatssecretaris
schrijft dat hij zich inzet om de verbetering van treinverbindingen tussen Europese
steden prioriteit te geven bij de nieuwe Europese Commissie (EC). Deze leden vernemen
graag nader hoe de Staatssecretaris dit concreet wil bewerkstelligen. Wat heeft hij
tot nu toe op dit vlak gedaan, hoe verlopen de gesprekken hierover met de (beoogde)
EC en met de andere Europese lidstaten? En wat zou hij concreet als doelstelling willen
zien op dit vlak voor de komende vijf jaar?
In het Hoofdlijnenakkoord is te lezen dat de regering met een voorstel zal komen voor
de aanpak van grensoverschrijdende verbindingen en de aansluiting van een vijftal
treinstations op het netwerk van Hogesnelheidslijnen (HSL) over de grens. Het ministerie
benut de komende periode voor verdere verdieping van deze uitwerking. Aan de hand
daarvan zal het gesprek worden aangegaan met onze buurlanden, en andere Europese lidstaten.
In Europees verband ondersteunt de Commissie pilotprojecten voor nieuwe internationale
treindiensten. Het ministerie zet in op een effectief vervolg hierop in het werkprogramma
van de komende Commissie.
5.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen ook dat de Staatssecretaris verheugd
is dat uit de vierde voortgangsrapportage International Rail Platform (IRP) naar voren
komt dat er aanzienlijke positieve ontwikkelingen zijn ten aanzien van het aantal
nachttreinen en hogesnelheidstreinen over de grens. Deze leden zijn ook blij dat er
verbeteringen op dit vlak zichtbaar zijn, maar hebben tegelijkertijd ook zorgen. Allereerst
constateren deze leden dat het nog altijd bijzonder lastig is om een treinticket te
boeken van Nederland naar bijvoorbeeld Italië, Spanje, Polen of Scandinavië. Er wordt
al geruime tijd door veel betrokkenen gewezen op deze problematiek. Zo is er al geruime
tijd de wens om tot één EU-breed ticketsysteem te komen. Welke stappen hiertoe is
de Staatssecretaris van plan om te zetten en hoe gaat hij bij de EC en de andere lidstaten
aandringen op een spoedige invoering hiervan?
Een goed werkend internationaal gestandaardiseerd ticketingsysteem is belangrijk zodat
het voor de reiziger zo eenvoudig mogelijk wordt om multimodaal internationaal te
kunnen reizen. Er worden een aantal stappen ondernomen om dit voor elkaar te krijgen.
Zoals eerder met de Kamer is gedeeld1, lopen er momenteel verschillende initiatieven ten aanzien van ticketing op Europees
niveau. De Commissie werkt aan een wetsvoorstel voor Multimodal Digital Mobility Services (MDMS) dat multimodaal reizen binnen Europa moet vergemakkelijken voor de reiziger
door de samenwerking tussen verschillende vervoerders en aanbieders van tickets te
verbeteren. De Commissie heeft de presentatie van het MDMS voorstel echter uitgesteld
naar 2025. Daarnaast wordt er op Europees niveau gewerkt aan de standaarden voor data
uitwisseling (Technische Specificaties Interoperabiliteit Telematica). De besluitvorming
hierover wordt eind 2024 verwacht.
Vooruitlopend op een wetvoorstel voor MDMS heeft het ministerie een non-paper gestuurd
naar de Commissie. Deze is ook eerder met de Kamer gedeeld.2
Naast het agenderen op Europees niveau monitort het ministerie de initiatieven vanuit
de sector nauw. Hieronder valt de «Community of European Railways and Infrastructure
(CER) Ticketing Roadmap» waarvan de eerste verbeteringen voor de reizigers voor 2025
op de planning staan. Onderdeel hiervan betreft een overeenkomst tussen diverse spoorwegondernemingen
om reizigers bij vertragingen en uitval verder te laten reizen. In Nederland is deze
«Agreement on Journey Continuation» al ingevoerd. Het ministerie is hierover in gesprek met de NS en heeft benadrukt
dat het van belang is de «CER ticketing roadmap» volgens de planning in 2025 uit te
rollen. NS wordt in de hoofdrailnet(HRN)-concessie gevraagd om de verbeteringen te
implementeren die in CER-verband zijn opgesteld voor reisinformatie en verkoopbaarheid
van tickets. Het ministerie volgt deze ontwikkelingen op de voet, ook in relatie tot
de bestaande EU-regelgeving op het gebied van data-uitwisseling, mededinging en marktordening.
Tot slot houdt het ministerie zich bezig met het opdoen van ervaringen in de praktijk.
Er wordt ingezet op de uitbreiding en opschaling van de internationale Mobility as a Service (MaaS)-pilot Limburg. Deze pilot was onderdeel van het programma MaaS3 en is doorgezet na afronding van het programma. Reizigers kunnen nu al met verschillende
MaaS-apps grensoverschrijdend reizen in de regio (Limburg en Noordrijn-Westfalen).
Dit wordt bewerkstelligd door het koppelen van nationale tarief- en ticketingsystemen.
Er wordt gewerkt aan het toevoegen van innovatieve functionaliteiten zoals het reizen
doormiddel van GPS. Hierdoor wordt grensoverschrijdend multimodaal reizen steeds eenvoudiger.
De start van de Drielandentrein biedt een mooie kans om deze pilot verder uit te breiden
naar Luik. In samenwerking met Limburg, Duitsland en België is een werkgroep gefaciliteerd
door de Benelux Unie. Het ministerie wil deze MaaS-pilot ook gebruiken om inzichten
mee te geven aan de Commissie in het kader van de aankomende regelgeving op het gebied
van internationale ticketing en MaaS.
6.
Een ander punt van zorg bij de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie is het feit dat
met name in drukke periodes er te weinig materieel beschikbaar is om ingezet te worden
op internationale routes. Hierdoor zijn internationale treinen vaak snel uitverkocht
en is een last minute keuze voor bijvoorbeeld een nachttrein vaak niet mogelijk. Herkent
de Staatssecretaris dit beeld en is hij bereid om het vraagstuk van voldoende capaciteit
met de spoorvervoerders en andere lidstaten te bespreken?
Het ministerie heeft die berichten vernomen. Het ministerie heeft echter ook vernomen
dat bijvoorbeeld juist afgelopen zomer de NS, mede vanwege nieuw materieel richting
Duitsland, minder problemen had met beschikbare capaciteit dan de voorgaande zomerperiodes.
Komend jaar zal ook richting België sprake zijn van de instroom van nieuw materieel
(ICNG-B)4 en van een frequentieverhoging. Benadrukt wordt dat per ingang van de nieuwe HRN-concessie
de internationale verbindingen over lange afstand in open toegang zijn. Daarna zal
er hoofdzakelijk ingezet worden op het mogelijk maken en stimuleren van het laten
rijden van meer internationale treinen van en naar Nederland. Hierbij wordt voortgebouwd
op goede contacten met onze buurlanden en ook infrabeheerders spelen hierbij een belangrijke
rol.
7.
Tot slot zien de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie net als de Staatssecretaris
dat er veel problemen en belemmeringen zijn door verouderde infrastructuur en door
een gebrek aan voldoende infrastructuur. Zo zien deze leden bijvoorbeeld dat de route
tussen Nederland en het Ruhrgebied de komende tijd meer dan een jaar beperkt beschikbaar
is wegens werkzaamheden. Op welke wijze wordt ervoor gezorgd dat ook tijdens langdurige
werkzaamheden de trein een aantrekkelijk alternatief blijft voor internationaal personenvervoer?
En is de Staatssecretaris bereid om dit vraagstuk proactief met de buurlanden te bespreken?
Werkzaamheden aan het spoor zijn van belang voor het verbeteren van de infrastructuur.
Infrastructuurbeheerders zijn op grond van Europese wetgeving verplicht de werkzaamheden
op elkaar af te stemmen en waar mogelijk te zorgen voor omleidingsroutes. De werkzaamheden
op de uitbouw van Emmerich–Oberhausen, die belangrijk zijn voor de uitbreiding van
de spoorcapaciteit tussen Nederland en Duitsland, zijn hier onderdeel van.5 De infrastructuurbeheerders van Nederland en Duitsland zijn hierover met elkaar actief
in gesprek. Waar nodig zal het ministerie het vraagstuk actief bespreken met buurlanden.
Zo zal ik de werkzaamheden Emmerich–Oberhausen, stand van zaken derde spoor, aan de
orde stellen bij mijn gesprek met Duitse counterparts bij de jaarlijkse Nederlands-Duitse
bijeenkomst over de uitvoering van de Joint Declaration of Intent over spoorgoederenvervoer.
Deze bijeenkomst vindt plaats op 21 oktober 2024 in Nederland.
VVD-fractie
Thema voor Hongaars voorzitterschap: verbinding Westelijke Balkanlanden
8.
De leden van de VVD-fractie begrepen dat het de wens is van het Hongaars EU-voorzitterschap
om de verbinding met en in de Westelijke Balkanlanden te verbeteren. Deze leden vragen
welke opvatting de Staatssecretaris hierover heeft en wat hij hierover zou willen
inbrengen richting de voorzitter. Welke rol van Nederland ziet de Staatssecretaris
hierbij?
Op 14 december publiceerde de Commissie de mededeling over de verlenging van het TEN-T
netwerk naar naburige derde landen.6 In de mededeling wordt een toelichting gegeven op de wijze waarop het TEN-T beleid
sinds 2014 wordt ingezet in de samenwerking met naburige derde landen. In de TEN-T
verordening7 zijn indicatieve kaarten opgenomen van nabuurlanden, waaronder de landen van de Europese
Economische Ruimte (EEA), de Europese Vrije Handelszone (EFTA), landen in de westelijke
Balkan en Turkije. Het indicatieve netwerk van verbindingen heeft geen juridische
doorwerking, maar geeft de EU wel de mogelijkheid om gerichter samen te werken en
biedt het internationaal opererend bedrijfsleven inzicht in de mogelijkheden voor
investeringen. Nederland is positief over de beleidslijn uiteengezet in de mededeling.
De verlenging van het TEN-T netwerk naar derde landen helpt de EU zorg te dragen voor
een consistent, effectief interoperabel8 en multimodaal netwerk tussen lidstaten en nabuurlanden. Daarnaast draagt dit bij
aan het stimuleren van handel en economische samenwerking met de nabuurlanden.
Trans-Europese Transport Netwerk (TEN-T)
9.
De leden van de VVD-fractie vinden het belangrijk dat reizigers goed internationale
reizen kunnen maken met de trein en dat ook het spoorgoederenvervoer voldoende capaciteit
krijgt van spoorinfrastructuurbeheerders. Grensoverschrijdende samenwerking tussen
lidstaten ter bevordering van internationaal spoorvervoer is hiervoor essentieel.
Het binnenlandse reizigersvervoer moet hier zo goed mogelijk mee samen kunnen gaan.
Deze leden vinden het goed te lezen dat de Staatssecretaris blijft investeren in het
Trans-Europese Transport Netwerk (TEN-T). De vorige Staatssecretaris gaf aan dat er
een aanzienlijke financiële opgave bestaat met betrekking tot de implementatie. Hoe
is de Staatssecretaris voornemens om hiermee om te gaan? Welke keuzes wil hij hiervoor
maken en welke acties worden genomen?
De eerder aan de Kamer gemelde aanzienlijke financiële opgave met betrekking tot de
implementatie van de TEN-T vereisten op spoorgebied blijft onverkort geldig.9 De nieuwe EU TEN-T verordening is op 18 juli 2024 in werking getreden. Momenteel
wordt een implementatieplan voor deze verordening nader uitgewerkt, hierbij zal ook
ProRail worden betrokken. De kamer wordt geïnformeerd over de ontwikkelingen.
Goed functionerend internationaal personenvervoer
10.
De leden van de VVD-fractie vinden het belangrijk dat reizigers goed internationale
reizen kunnen maken met de trein. Hier liggen nog vele uitdagingen op het gebied van
standaardisatie, interoperabiliteit, samenwerking, ticketing en techniek. Welke acties
wil de nieuwe Staatssecretaris nemen voor het verbeteren van het internationale personenvervoer?
Welke hebben daarbij prioriteit?
In het kader van het International Rail Platform (IRP) bespreekt het ministerie met andere lidstaten welke verbeteringen mogelijk
en nodig zijn. Het IRP is een netwerk, waarin het ministerie belangrijke onderwerpen
kan agenderen richting de Commissie. Met ERTMS werken we al aan een belangrijke randvoorwaarde
om treinen in Europa makkelijker over grenzen heen te laten rijden. Ticketing wordt
voor de reiziger gezien als een absolute prioriteit. Het is een gemiste kans dat vervoerders
er niet in slagen met elkaar afspraken te maken over distributiekanalen en mogelijkheden
om integrale tickets te kopen en daarbij rechten van reizigers te garanderen. In dit
verband kijkt het ministerie uit naar de verwachte voorstellen van de nieuwe Europese
Commissie inzake Multimodale Digital Mobility Services (MDMS). Het is positief dat we in Nederland met de uitrol van de MaaS-pilot Limburg
stappen zetten om de reiziger beter te bedienen.
11.
Daarnaast lezen de leden van de VVD-fractie dat de vierde voortgangsrapportage van
het IRP een aanzienlijk positieve ontwikkeling van het aantal nachttreinen en hogesnelheidstreinen
over de grens beschrijft. Deze leden vragen wel hoe de prijzen van treinreizen over
de grens zich ontwikkelen en wat de plannen van de Staatssecretaris zijn om de trein
als vervoersmiddel voor internationale reizen ook in prijs concurrerend te laten zijn
met andere vervoersmiddelen.
In het Hoofdlijnenakkoord wordt een voorstel aangekondigd voor grensoverschrijdend
vervoer. Daarin zal nader worden ingegaan op de vraag hoe we de trein concurrerend
kunnen laten zijn met andere vervoersmiddelen.
Goed functionerend internationaal spoorgoederenvervoer
12.
De leden van de VVD-fractie vinden het bieden van ruimte voor internationaal goederenvervoer
van cruciaal belang voor het verdienvermogen van Nederland en bepalend voor een goed
vestigingsklimaat. Er moet voldoende capaciteit voor goederenvervoer over spoor beschikbaar
zijn en toebedeeld worden door ProRail. Grensoverschrijdende samenwerking tussen lidstaten
ter bevordering van internationaal spoorvervoer is hiervoor essentieel. Door onder
meer steeds hogere kosten en problemen met de beschikbaarheid van de infrastructuur
staat het concurrentievermogen van het spoorgoederenvervoer echter onder druk, met
risico’s voor de modal shift. Welke visie heeft de Staatssecretaris op het spoorgoederenvervoer en het bevorderen
van de modal shift? Welke rol ziet hij voor zichzelf weggelegd om te voorkomen dat het spoorgoederenvervoer
verder onder druk komt te staan?
Spoorgoederenvervoer is belangrijk voor Nederland. Het beleid is erop gericht om de
concurrentiekracht van het spoorgoederenvervoer te versterken, zodat verladers eerder
voor het spoor kiezen. Zo kunnen we de voordelen van het spoorgoederenvervoer optimaler
benutten. Maatregelen die hieraan bijdragen zijn onder meer de eerder beschikbaar
gestelde middelen (€ 97 miljoen) voor het faciliteren van treinen met een lengte van
740 meter, de vaststelling van het nieuwe basiskwaliteitsniveau (BKN) spoor10 met aandacht voor het wegwerken en in de toekomst voorkomen van achterstallig onderhoud
in de Rotterdamse haven, en de nieuwe gebruiksvergoedingssystematiek 2026–2029 met
dalende tarieven voor het opstellen en rangeren van treinen.
Ook zet het ministerie met alle belanghebbenden het traject voort om te komen tot
een Toekomstbeeld Spoorgoederenvervoer. Het beter benutten van de voordelen van het
spoor door het versterken van de concurrentiekracht van het spoorgoederenvervoer is
hierbinnen een belangrijk thema.
Daarnaast is in de algemene oriëntatie van de Transportraad van afgelopen 14 juni
over het voorstel van de Commissie over capaciteitstoewijzing11 een nieuw artikel opgenomen over een betere coördinatie tussen lidstaten ter bevordering
van het grensoverschrijdend spoorvervoer, inclusief het spoorgoederenvervoer. Het
ministerie wil zich in het kader daarvan inzetten voor effectieve afstemming met de
buurlanden.
Capaciteitsverdeling op het spoor
13.
De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat internationale verbindingen op basis
van open toegang zo goed en zo snel mogelijk geaccommodeerd moeten worden. Is de Staatssecretaris
het met deze leden eens dat het rijden met open toegang niet hoeft te betekenen dat
er risico’s zijn op de continuïteit, omdat met kaderovereenkomsten (zoals die ook
in Oostenrijk en het Verenigd Koninkrijk worden gemaakt) harde afspraken kunnen worden
gemaakt over onzekerheden rondom de continuïteit van de treindiensten? En is de Staatssecretaris
het met deze leden eens dat daarmee open toegang een prima wijze is om de beste dienstverlening
op het spoor te bieden aan reizigers, niet alleen voor internationale verbindingen,
maar ook voor binnenlandse spoorverbindingen? Zo nee, kan de Staatssecretaris dan
gedetailleerd uitleggen welke beperkingen hij ziet, hoe die in zijn optiek opgelost
kunnen worden, en hoe hij hierover overleg voert met open toegangsvervoerders?
Met ingang van de nieuwe HRN-concessie wordt het merendeel van de internationale verbindingen
in open toegang gerealiseerd. Risico’s voor de continuïteit van dienstverlening voor
de reizigers ontstaan door (gewijzigde) commerciële beslissingen van vervoerders en
ook door het gebrek aan infrastructuurcapaciteit. Voor het risico van gebrek aan capaciteit
kunnen kaderovereenkomsten een bijdrage leveren. Vervoerders kunnen dan binnen zekere
voorwaarden een meerjarige garantie krijgen op spoorwegcapaciteit, wat hen meer investeringszekerheid
biedt. Binnen het huidige stelsel van capaciteitsverdeling in Nederland krijgen deze
kaderovereenkomsten geen voorrang in geval van schaarste. Het ministerie is in gesprek
met de sector over een herziening van het Besluit capaciteitsverdeling en betrekt
daarbij ook het gebruik van kaderovereenkomsten.
Het vorige kabinet heeft het besluit genomen om de internationale verbindingen in
merendeel aan open toegang te laten, en de binnenlandse treinverbindingen te garanderen
door middel van de nieuwe HRN-concessie. Deze aanpak biedt voldoende zekerheid voor
de vereiste continuïteit en garandeert dat treindiensten niet zomaar kunnen worden
afgeschaald. Ook bevat de HRN-concessie tal van prestatie- en kwaliteitseisen waar
de treindiensten aan moeten voldoen. Reizigers kunnen zo rekenen op betrouwbare en
kwalitatief goede dienstverlening op het spoor. Immers, vervoerders die treindiensten
in open toegang aanbieden doen dat voor eigen rekening en risico. Als een bepaalde
verbinding of frequentie commercieel niet meer interessant is, kan de vervoerder besluiten
om de dienstverlening stop te zetten. Dat heeft directe gevolgen voor de reiziger.
Meer treindiensten in open toegang vraagt om nieuwe en gewijzigde sturingsinstrumenten
om de publieke belangen te waarborgen en om risico’s die (op termijn) kunnen optreden
voor de reiziger of het spoorwegsysteem te kunnen mitigeren. Eind 2023 heeft het ministerie
een onderzoeksrapport12 aan de Kamer gestuurd waarin de verschillen in regulering tussen open toegang- en
concessievervoer in kaart zijn gebracht, evenals mogelijke aanvullende sturings- en
reguleringsinstrumenten voor opentoegangsvervoer. Over de uitkomsten uit het rapport
wordt het gesprek met de sector gevoerd en wordt de balans verkend tussen het borgen
van publieke belangen bij (meer) open toegang, het creëren van voldoende ruimte voor
open toegangvervoerders om toe te treden en te innoveren, en de proportionaliteit
en handhaafbaarheid van eventuele in te zetten beleidsmaatregelen.
«Intelligente Snelheidsassistentie» (ISA)
14.
In aanloop van de vorige Transportraad hebben de leden van de VVD-fractie vragen (Kamerstuk
21 501-33, nr. 1071) gesteld over «Intelligente Snelheidsassistentie» (ISA), die vanwege EU-wetgeving
sinds 7 juli 2024 verplicht is in alle nieuwe auto’s en waarmee de bestuurder met
piepjes gewaarschuwd wordt als hij/zij 3 km/u of meer te hard rijdt. Deze EU-wetgeving
is ingevoerd om verkeersveiligheidsredenen. Een van de vragen die deze leden hebben
gesteld is of deze maatregel mogelijk contraproductief werkt. In het antwoord staat
te lezen dat het netto-effect op verkeersveiligheid naar verwachting positief is.
Wat is hierop de visie van de Staatssecretaris en hoe gaat hij de komende tijd verder
op dit dossier?
De visie van het ministerie is dat het netto-effect van ISA op verkeersveiligheid
naar verwachting positief is. Ook het Instituut voor Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid
(SWOV) laat in haar studie13 een verwachte reductie zien van 18% op dodelijke ongevallen en 13% op ongevallen
met ernstig verkeersgewonden door het gebruik van een waarschuwend ISA systeem.
ISA is als veiligheidssysteem onderdeel van Europese regels14 voor voertuigen die de verkeersveiligheid verhogen. De Commissie heeft evaluaties
op diverse onderdelen aangekondigd, en Nederland zal bijdragen waar nodig. Zo verzamelt
de Commissie gegevens over verkeersongevallen om te analyseren of er een vermindering
van ongevallen en snelheidsgerelateerde incidenten is sinds de verplichte invoering
van ISA. Ook worden de systeemprestaties en het gedrag van bestuurders beoordeeld
om te bepalen of ISA effectief bijdraagt aan de verkeersveiligheid. De Commissie gaat
ISA uiterlijk op 7 juli 2027 evalueren.
Om het systeem verder goed te laten functioneren zet het ministerie in samenwerking
met betrokken partijen stappen op een aantal terreinen, zoals toelatingseisen, verbeteren
van de informatievoorziening, monitoren, een landelijke ISA werkgroep, testen van
de werkelijke prestaties en leren van andere lidstaten. Een uitgebreide toelichting
hierop is vermeld in de beantwoording van Kamervragen die het lid Veltman (VVD) over
ISA heeft gesteld.15
Toegang tot voertuigdata
15.
De leden van de VVD-fractie maken zich zorgen over de Europese ontwikkelingen ten
aanzien van wetgeving voor de toegang tot voertuigdata. Wat is de opvatting van de
Staatssecretaris over sectorspecifieke wetgeving op dit terrein en is hij voornemens
acties op dit terrein te nemen? Zo ja, welke?
Tijdens het Schriftelijk Overleg van de Transportraad van juni jl. zijn soortgelijke
vragen gesteld over de voortgang en de ontwikkelingen op het dossier voertuigdata.16 Het ministerie erkent de zorgen over de ontwikkelingen op dit dossier. Het is van
belang dat bestuurders grip hebben op de data die door hun voertuigen wordt verzameld.
De wettelijke kaders die hierop toezien, zijn de Algemene Verordening Gegevensbescherming
(AVG) en binnenkort ook de Europese Dataverordening.
Vanwege de wisseling van de Commissie is er momenteel geen vooruitgang te melden op
dit wetgevingstraject. Het ministerie blijft de mogelijkheden onderzoeken om het onderwerp
op een passende wijze onder de aandacht te brengen, zowel nationaal als internationaal.
Het ministerie blijft daarnaast met betrokken partijen in overleg om op de hoogte
te blijven van ontwikkelingen en de eventuele standpuntbepaling verder voor te bereiden.
NSC-fractie
16.
De leden van de NSC-fractie lezen dat de Minister de binnenvaartvloot optimaal wil
benutten om vervoer over water en de modal shift in de EU te stimuleren. Deze leden roepen in herinnering dat zijn voorganger in antwoord
op vragen van deze leden over een Nederlandse inzet voor een uitzonderingspositie
voor binnenvaartschepen van vóór 1976 schreef dat Nederland met andere lidstaten in
een trilateraal overleg is om met een gezamenlijk voorstel te komen, die zij kunnen
inbrengen tijdens het Europees Comité voor de opstelling van standaarden voor de binnenvaart,
CESNI, (Kamerstuk 21 501-33, nr. 1074). Deze leden vragen om een stand van zaken van dit overleg en ze vragen of de Minister
kan aangeven wanneer hij verwacht dit voorstel in te kunnen brengen bij het CESNI.
Het ministerie heeft in overleg met de sector in kaart gebracht welke technische bepalingen
kunnen worden opgenomen in een voorstel voor een algemene regeling voor kleine schepen
op internationaal niveau. De vijf Centrale Commissie voor de Rijnvaart (CCR)17-lidstaten hebben inmiddels gezamenlijk een probleemanalyse opgesteld met het doel
om het onderwerp «Herziening van de langlopende overgangsbepalingen in ES-TRIN18 om tot een gemeenschappelijke oplossing te komen voor het in stand houden van het
kleine schip met een lengte van minder dan 55 m» tijdens het CESNI-werkprogramma 2025–2027
te behandelen. Deze probleemanalyse zal tijdens de CESNI-vergadering van de werkgroep
in september 2024 worden besproken, zodat de betrokken taken kunnen worden opgenomen
in het werkprogramma 2025–2027. Dit werkprogramma zal tijdens de vergadering in oktober
aan CESNI ter goedkeuring worden voorgelegd. Na goedkeuring door CESNI kunnen in de
periode 2025–2027 de beoogde wijzigingen in de ES-TRIN in overleg met andere lidstaten
worden uitgewerkt.
17.
De leden van de NSC-fractie merken op dat de Minister schrijft dat hij zich inzet
voor het verbeteren van de concurrentiepositie van Europese luchtvaartmaatschappijen,
omdat deze te maken hebben met strengere milieu- en arbeidswetgeving dan hun concurrenten
van buiten de EU. Is de Minister het met deze leden eens dat deze inzet niet mag leiden
tot een afzwakking van de Europese en Nederlandse milieu- en arbeidswetgeving? Hiernaast
lezen deze leden ook terug dat de Minister zich bij de herziening van de Verordening
inzake gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten binnen de EU
pleit voor meer prijstransparantie en nader onderzoek naar het verbieden van extreem
lage ticketprijzen vanuit milieuoverwegingen. Dit onderschrijven deze leden van harte.
Deze leden vragen of de Minister ook zal pleiten voor een naar afstand gedifferentieerde
vliegtaks op Europees niveau.
Het ministerie deelt de mening van de leden van de NSC-fractie dat de inzet voor het
verbeteren van de concurrentiepositie van Europese luchtvaartmaatschappijen niet mag
leiden tot een afzwakking van de Europese en Nederlandse milieu- en arbeidswetgeving.
Vanaf de invoering van de nationale vliegbelasting in 2021 is er een voorkeur uitgesproken
voor een Europese vliegbelasting, omwille van een gelijk speelveld voor de luchtvaartsector.
Het ministerie heeft de wens voor een Europese vliegbelasting bij de Commissie neergelegd.
De Commissie heeft het initiatiefrecht hiertoe, maar heeft nog geen initiatieven genomen
om tot een Europese vliegbelasting te komen.
D66-fractie
18.
De leden van de D66-fractie constateren dat er tijdens eerdere commissiedebatten herhaaldelijk
is gesproken over het internationale spoorvervoer, met name over prijstransparantie,
nieuwe verbindingen en een eenvoudig en uniform boekingssysteem. Wat is het standpunt
van de Staatssecretaris ten aanzien van deze onderwerpen? Welke concrete stappen gaat
de Staatssecretaris in de EU zetten op het gebied van internationaal spoorvervoer?
Dit zijn belangrijke onderwerpen om ervoor te zorgen dat de trein een aantrekkelijk
alternatief kan zijn voor internationale reizen. Met de nieuwe marktordening vanaf
december 2024 zullen internationale verbindingen, waar het gaat om lange afstanden,
in open toegang tot stand komen. De rol van het ministerie zal vooral zijn om te zorgen
dat vervoerders hiertoe gefaciliteerd en ook gestimuleerd worden. In het Hoofdlijnenakkoord
wordt aangekondigd dat het kabinet met voorstellen zal komen voor grensoverschrijdend
spoorvervoer. Hier zal nadere uitwerking aan worden gegeven.
19.
De leden van de D66-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat er gesproken wordt
over een gelijk speelveld bij de energietransitie in de luchtvaart. Is de Minister
het met deze leden eens dat dit geen excuus mag zijn om geen voortgang te boeken op
het gebied van milieu en klimaat in de Nederlandse en Europese luchtvaart, enkel omdat
derde landen vergelijkbare maatregelen niet treffen? Deelt hij de opvatting dat omwonenden
van luchthavens niet hoeven te wachten op strenger beleid elders in de wereld, en
dat de EU en Nederland een voortrekkersrol kunnen spelen in de bescherming van deze
omwonenden? Kan de Minister toelichten wat de inzet van Nederland zal zijn voor de
elektrificatie van de luchtvaart? Welke stappen worden hier op EU-niveau al op gezet
en hoe is Nederland daarbij aangesloten?
Nederland zal voortgang blijven boeken om de bestaande nationale en internationale
doelen te halen. Het kabinet vindt dit belangrijk, omdat de energietransitie zowel
voor het klimaat als voor de toekomstige energiezekerheid en -onafhankelijkheid van
de Nederlandse luchtvaartsector noodzakelijk is. Bovendien biedt het kansen voor de
concurrentiepositie en het verdienvermogen van het Nederlandse bedrijfsleven. Het
ministerie zet zich in om deze kansen optimaal te benutten. Een gelijk speelveld is
hiervoor van belang. Met internationaal en Europees beleid blijft het gelijke speelveld
behouden en worden weglekeffecten naar het buitenland (zoveel mogelijk) voorkomen.
Nationale maatregelen worden geïmplementeerd indien nodig om de nationale en internationale
doelen te bereiken.
Op lokaal niveau werkt het ministerie aan beleid om de leefomgeving rondom luchthavens
te verbeteren. In de afgelopen twee jaar heeft het kabinet onderzoek laten doen naar
de effecten van luchtvaart op de lokale luchtkwaliteit. Op basis van deze onderzoeken
bekijkt het ministerie welke maatregelen genomen kunnen worden om de luchtverontreiniging
op en rondom luchthavens te verminderen.
Het ministerie blijft zich ook inzetten voor de elektrificatie van de luchtvaart.
Bijvoorbeeld via het Nationaal Groeifondsprogramma «Luchtvaart in Transitie»19, waarbij onder andere wordt geïnvesteerd in waterstof-elektrisch vliegen. Op Europees
niveau zet het ministerie in op onderzoek en technologische ontwikkeling, en wordt
er met de Benelux-landen samengewerkt om elektrisch vliegen in de toekomst mogelijk
te maken. Daarnaast is de Nederlandse luchtvaartsector betrokken bij initiatieven
zoals de Alliance for Zero Emission Aviation (AZEA)20 en het onderzoeks- en ontwikkelprogramma Clean Aviation21
onder Horizon Europe.
20.
Daarnaast lezen de leden van de D66-fractie in de geannoteerde agenda over het verbieden
van extreem lage ticketprijzen vanwege milieuoverwegingen. Deze leden vragen wat de
Minister hier concreet onder verstaat. Wat beschouwt de Minister als extreem lage
prijzen, en op welke manier en op welk moment zal Nederland dit voorstel aan de orde
stellen?
Extreem lage prijzen zijn niet exact te definiëren. Gedacht kan worden aan ticketprijzen
die niet of nauwelijks hoger zijn dan de belastingen en heffingen die een luchtvaartmaatschappij
per passagier moet betalen.
De Commissie zal het initiatief moeten nemen om een minimumticketprijs in te kunnen
voeren. Dit valt onder bestaande EU-regelgeving, namelijk in de Verordening inzake
gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten binnen de EU.22 Nederland heeft er in 2022 bij de Europese Commissie voor gepleit dit onderwerp mee
te nemen bij de herziening van deze verordening en zal dit blijven doen.
BBB-fractie
21.
De leden van de BBB-fractie lezen dat de Minister het belangrijk vindt om te blijven
investeren in het TEN-T, en vragen de Minister om een indicatie te geven van de financiële
middelen die geïnvesteerd worden, waar die investeringen gedaan worden en of er een
investeringsplan is dat met de Kamer gedeeld kan worden.
De nieuwe EU TEN-T verordening is op 18 juli 2024 in werking getreden. Momenteel wordt
een implementatieplan voor deze verordening nader uitgewerkt, hierbij zal ook ProRail
worden betrokken. Daarbij hoort ook een indicatie van de financiële middelen die geïnvesteerd
worden. Aan dit investeringsplan wordt op dit moment gewerkt.
22.
De leden van de BBB-fractie lezen ook dat het bij investeren in infrastructuur in
veel gevallen gaat om onderhoud en vernieuwing van bestaande infrastructuur. Nederland
staat de komende jaren voor flinke investeringen die gedaan moeten worden in bestaande
infrastructuur. Kan de Minister nagaan hoe andere lidstaten hun infrastructuuronderhoud
spreiden en omgaan met een groot volume aan onderhoudsprojecten? Deze leden vragen
de Minister om te achterhalen of er in andere lidstaten voldoende technisch personeel
is voor het onderhoud, en hoe andere lidstaten omgaan met eventuele tekorten aan technisch
personeel. Daarnaast vragen deze leden of geschoold technisch personeel uit andere
lidstaten ingezet kan worden om onderhoudsklussen in Nederland uit te voeren.
De meeste Europese lidstaten staan voor een groeiend volume aan onderhoudsprojecten.
In veel lidstaten is een verschuiving zichtbaar van aanleg van nieuwe infrastructuur
naar instandhouding. Daarbij hebben de lidstaten net als Nederland steeds meer te
maken met groeiende tekorten op de arbeidsmarkt en de beschikbaarheid van voldoende
gekwalificeerd personeel.
Iedere lidstaat maakt in de praktijk zijn eigen afwegingen om zo goed mogelijk met
het groeiende volume aan onderhoudsprojecten om te gaan. Daarbij wordt rekening gehouden
met aspecten zoals bereikbaarheid, regionale en nationale belangen, marktomstandigheden,
beschikbare financiële middelen, veiligheid etc. De nationale weginfrabeheerders (bijvoorbeeld
Rijkswaterstaat) uit de 27 Europese lidstaten hebben het belang van de grote instandhoudingsopgave
en uitdagingen kenbaar gemaakt in een gemeenschappelijk statement waarin zij zich
committeren aan onderlinge kennisuitwisseling en samenwerking op dit gebied.
In de huidige praktijk worden de meeste (onderhouds)projecten van Rijkswaterstaat
via Tenderned Europees aanbesteed. Dit betekent dat buitenlandse bedrijven en werknemers
in Nederland aan de slag kunnen. Tegelijkertijd is er sprake van zowel binnenlandse
als Europese concurrentie om technisch personeel, waardoor Nederlandse bedrijven en
werknemers ook in het buitenland aan de slag kunnen.
23.
De leden van de BBB-fractie zijn tevreden met de beschreven aanzienlijke positieve
ontwikkeling van het aantal nachttreinen en hogesnelheidstreinen over de grens. Kan
de Staatssecretaris aangeven welke positieve ontwikkelingen er in Nederland plaatsvinden?
Momenteel rijden er in Nederland treinen langzamer vanwege slechte infrastructuur.
Zou de Staatssecretaris daar aandacht voor kunnen vragen en na kunnen gaan of er EU-subsidies
beschikbaar zijn om acute infrastructuurproblemen met hogesnelheidstreinen aan te
kunnen pakken?
Vanaf 2025 komen er meer en snellere treinen van en naar Brussel. Deze treinen zijn
onderdeel van de HRN concessie. Momenteel zijn er vertragingen op de hogesnelheidslijn
in Nederland als gevolg van de staat van de infrastructuur. Hierover is de kamer op
22 juli jl. middels de Kamerbrief Voortgang HSL-Zuid23 geïnformeerd. Uit de Connecting Europe Facility (CEF) zijn subsidies mogelijk voor de ontwikkeling van nieuwe spoorweginfrastructuur,
maar niet voor het onderhoud van bestaande infrastructuur. Bij nieuwe uitvragen voor
CEF zal het ministerie nagaan welke mogelijkheden er zijn, ook voor Europese medefinanciering.
24.
De leden van de BBB-fractie lezen over een vastgesteld vergroeningspakket voor goederenvervoer
en vragen de Minister om te achterhalen wat de algemene ervaringen van andere lidstaten
zijn, of die het haalbaar en betaalbaar vinden voor het bedrijfsleven en om aandacht
te vragen voor de realistische betaalbaarheid van grote investeringen voor mkb-bedrijven
om te voldoen aan het vergroeningspakket.
Er is momenteel nog geen sprake van een vastgesteld pakket. Het «Vergroenen van het
vrachtverkeer»-pakket richt zich op het vergroten van de efficiëntie en de duurzaamheid
van vrachtvervoer en bestaat uit drie voorstellen: de verordening voor het bepalen
van broeikasgasemissies van transportdienstverleningen (CountEmissionsEU)24, de Herziening Richtlijn Gewichten en Afmetingen Zware wegvoertuigen25 en de Verordening capaciteit spoorweginfrastructuur.26 Deze drie voorstellen bevinden zich in verschillende fases van onderhandelingen tussen
de EU-instellingen. In Nederland zijn voor de drie Commissievoorstellen BNC-fiches27 opgesteld. Bij het opstellen van deze fiches is de impact die het Commissievoorstel
op het bedrijfsleven zou kunnen hebben meegenomen. De fiches zijn gedeeld met de Kamer
en vormen voor Nederland het uitgangspunt bij de onderhandelingen.
25.
De leden van de BBB-fractie lezen over het emissiehandelssysteem ETS2, en de uitbreiding
daarvan voor de binnenvaart. In hoeverre is de voorgestelde werkwijze realistisch,
haalbaar en betaalbaar en hebben Nederlandse bedrijven een gelijk speelveld met bedrijven
uit het buitenland? Kan de Minister nagaan hoe andere lidstaten daarover denken, wat
hun ervaringen en posities zijn ten aanzien van het ETS2-systeem, en of ook andere
lidstaten oog hebben voor een haalbaar en betaalbaar systeem?
Het vorige kabinet heeft er in het voorjaar van 2024 voor gekozen om alle brandstoffen
die worden geleverd aan de mobiliteitssector, onder het emissiehandelssysteem ETS2
te brengen. Voor onder andere de binnenvaartsector maakt Nederland hiertoe gebruik
van de zogenaamde opt-in. Deze opt-in levert een bijdrage aan de klimaatdoelen en
is juist van belang voor de uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid van het ETS2. De
implementatie begint in 2025, zodat het systeem vanaf 2027 een prijs kan verbinden
aan de uitstoot van CO2.
Vanwege het internationale karakter van de binnenvaartsector bestaat er een risico
op weglekeffecten, omdat binnenvaartschepen in Duitsland of België kunnen gaan bunkeren28 als deze landen niet zouden kiezen voor een opt-in. Om de binnenvaart te ondersteunen
bij de verduurzamingsopgave, stelt het kabinet daarom geld beschikbaar uit het Klimaatfonds
voor de periode tot en met 2030.
Het kabinet monitort of buurlanden per 2027 of in een latere fase ook kiezen voor
een opt-in voor de binnenvaart, of deze grenseffecten verminderen en wat de effecten
na 2030 zijn.
SGP-fractie
26.
De leden van de SGP-fractie lezen dat de Minister zich wil inzetten voor optimale
benutting van de binnenvaartvloot om vervoer over water en de modal shift te stimuleren. Zij delen deze inzet en hebben hier twee vragen over. In de eerste
plaats: betrekt de Minister hierbij ook de kustvaart? In de tweede plaats willen deze
leden wijzen op het verdwijnen van kleine binnenvaartschepen, omdat aangescherpte
technische voorschriften voor bestaande schepen niet op te brengen zijn. Juist de
kleine binnenvaartschepen kunnen in de haarvaten van het vaarwegennet komen en zo
bijdragen aan de modal shift. De Europese richtlijn voor technische voorschriften (2016/1629) biedt ruimte voor
een groepsontheffing. Wil de Minister hierop inzetten?
In de stimuleringsaanpak modal shift van weg naar water wordt rekening gehouden met de mogelijkheden van de kustvaart.
Zowel bij de subsidieregeling voor opdrachtgevers die verplaatsing van de goederentransporten
vanaf de weg overwegen als bij de aanbestedingsregeling voor concessies voor het opzetten
van bargelijndiensten, kan de kustvaart gebruik maken van de beschikbare financiële
ondersteuning. Daarnaast is de kustvaart ook een onderdeel van het «Hands-on aanpak knelpunten modal shift actieprogramma»29, waarbij er verschillende verkennende onderzoeken plaats hebben gevonden naar de
potentie en de benutting van kustvaart als modaliteit in het gehele transportsysteem.
De resultaten van deze onderzoeken zijn onderdeel van de besprekingen tijdens de ronde
tafels kustvaart die gemiddeld vier keer jaar onder leiding van het ministerie georganiseerd
worden en waarbij verschillende partijen (havens, vertegenwoordiger reders, terminals,
vertegenwoordiger corridor Zuid) vertegenwoordigd zijn. Daarnaast staat deze ronde
tafel in het teken van kennisuitwisseling rondom de modaliteit kustvaart en het gezamenlijk
optrekken en benutten van de mogelijkheden voor het beter positioneren van kustvaart
als modaliteit in het gehele transportsysteem.
Over de situatie van kleine binnenvaartschepen en de technische voorschriften kan
worden opgemerkt dat de criteria waaronder de Commissie dispensatie zou kunnen toestaan,
volgens het ministerie vergelijkbaar zijn met die van de hardheidsclausule van de
CCR, namelijk onevenredig hoge kosten en/of technisch moeilijk uitvoerbaar. Dit geldt
voor individuele gevallen (per schip). Het ministerie heeft de Commissie hierover
om opheldering gevraagd.
Het ministerie zet zich in voor een gemeenschappelijke oplossing op internationaal
niveau waarbij in overleg met andere lidstaten wordt gewerkt aan herziening van de
langlopende overgangsbepalingen in ES-TRIN.
27.
De leden van de SGP-fractie horen graag wat de stand van zaken is met betrekking tot
de ratificatie van de Rotterdam Rules als opvolger van de Hague-Visby Rules (1924), een verdrag dat stamt uit een tijdperk dat er nog geen sprake was van containervaart
en computersystemen. Zet de Minister zich nationaal en op Europees niveau in voor
ratificatie van het genoemde verdrag, dat inspeelt op nieuwe ontwikkelingen op het
gebied van technologie en zeevaart?
De Rotterdam Rules zijn op 11 december 2008 aangenomen met als doel om de bestaande
verdragen inzake het goederenvervoer over zee te moderniseren en te uniformeren. Nederland
heeft de Rotterdam Rules op 23 september 2009 ondertekend. Het Verdrag treedt in werking
indien het door 20 landen is geratificeerd. Op dit moment hebben slechts vijf landen
dit gedaan. Om de concurrentiepositie van Nederland niet te benadelen, wordt er gewacht
met de ratificatie tot grote handelspartners en omliggende landen dit Verdrag ook
hebben geratificeerd. Wel zal het ministerie blijven zoeken naar internationaal draagvlak
voor ratificatie van de Rotterdam Rules.
28.
De leden van de SGP-fractie horen graag of de Minister zich wil inzetten voor hogere
beprijzing van vliegbewegingen, waaronder vliegbewegingen binnen de Europese Unie,
ten behoeve van een eerlijkere milieubeprijzing, het stimuleren van vervoer per trein
en een gelijk speelveld binnen Europa.
Vanaf de invoering van de nationale vliegbelasting in 2021, heeft Nederland de voorkeur
uitgesproken voor een Europese vliegbelasting, omwille van een gelijk speelveld voor
de luchtvaartsector. Het ministerie heeft de wens voor een Europese vliegbelasting
bij de Commissie neergelegd. De Commissie zal het initiatief moeten nemen om een minimumticketprijs
in te kunnen voeren. Dit is zo geregeld in bestaande EU-regelgeving, namelijk in de
Verordening inzake gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten
binnen de EU. Het ministerie heeft er bij de Commissie voor gepleit dit onderwerp
mee te nemen bij de herziening van deze verordening en zal dit blijven doen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P.C. (Peter) de Groot, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat -
Mede ondertekenaar
N. Wiendels, adjunct-griffier