Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
36 608 Wijziging van de Wet verlaging eigen bijdrage huurtoeslag, de Wet op de huurtoeslag en enkele andere wetten ter verbetering van de koopkracht en vereenvoudiging van de regeling
Nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
I. Algemeen deel
1. Inleiding
De huurtoeslag is een bewezen effectief middel om huurders met een laag inkomen in
hun woonlasten te ondersteunen. De afgelopen jaren is echter duidelijk geworden dat
het toeslagenstelsel en het bredere stelsel van inkomensondersteuning, onzekerheid
met zich meebrengen. De verschillende inkomensondersteunende regelingen zijn ingewikkeld
en moeilijk te doorgronden. Dit leidt tot onzekerheid over het inkomen, in het bijzonder
wanneer iemands persoonlijke situatie veranderd.
In het Hoofdlijnenakkoord 2024 «Hoop, lef en trots» is benoemd dat er nu maatregelen
nodig zijn die mensen merken in de portemonnee, waardoor ze meer loon naar werken
krijgen. Meer werken moet ook ertoe leiden dat mensen erop vooruitgaan. Dit kabinet
gaat stapsgewijs werken aan verbeteringen in de toeslagen, zodat werken meer loont
en zodat de regeling beter te begrijpen is.
In het voorliggende wetsvoorstel voor wijziging van de Wet op de huurtoeslag (hierna:
Wht) en enkele andere wetten wordt de koopkracht verbeterd en wordt de huurtoeslag
versimpeld. De inkomensafhankelijke afbouw van de huurtoeslag wordt gelijkmatiger,
waardoor huurtoeslagontvangers beter kunnen inschatten welk effect een inkomensstijging
heeft voor hun huurtoeslag en zij meer zekerheid hebben over de hoogte van hun besteedbare
inkomen. Daarnaast krijgt een deel van de huurtoeslagontvangers een lagere marginale
druk1: hun huurtoeslag neemt hierdoor minder snel af wanneer hun inkomen toeneemt. Het
voorgestelde pakket aan maatregelen draagt hiermee bij aan meerdere doelen van het
Hoofdlijnenakkoord: het terugdringen van armoede, vereenvoudigen van toeslagen en
werken meer laten lonen. Het kabinet trekt structureel € 500 miljoen uit voor deze
maatregelen. De hier voorgestelde maatregelen waren tevens onderdeel van de verkenning
voor verbeteringen binnen het stelsel van de huurtoeslag in de eindrapportage Toekomst
Toeslagen (kamerstuk TK 31 066, nr. 1340).
In dit voorstel worden verschillende maatregelen voorgesteld.
– Generieke verlaging van de eigen bijdrage met € 11,58 per maand. Deze verlaging geldt voor alle huurtoeslagontvangers, ongeacht de huur of het inkomen.
Daarnaast leiden de hieronder gepresenteerde maatregelen ter vereenvoudiging en verbetering
van de marginale druk, afhankelijk van het huishoudtype, inkomen en huurniveau tot
nog een maandelijkse verhoging van de huurtoeslag met een bedrag tussen de € 0 en
ruim € 100, naast de generieke verhoging.
– Harmonisering van het aantal huishoudtypes in de huurtoeslag. De huidige vier huishoudtypes in de huurtoeslag – eenpersoonshuishoudens, meerpersoonshuishoudens,
eenpersoonsouderenhuishoudens en meerpersoonsouderenhuishoudens – met elk hun eigen
inkomensafhankelijke afbouw en vergoeding van huurdelen, wordt teruggebracht naar
twee. Het onderscheid tussen niet-ouderenhuishoudens en ouderenhuishoudens wordt weggenomen,
zodat er enkel nog onderscheid is tussen een- en meerpersoonshuishoudens. Dit maakt
de regeling begrijpelijker. Ook zullen in het bijzonder meerpersoonshuishoudens (niet-ouderen)
met een hogere huur meer huurtoeslag ontvangen, door harmonisatie van de vergoeding
van de huurdelen.
– Invoeren van een lineaire inkomensafhankelijke afbouw.Momenteel is de berekening van de inkomensafhankelijke afbouw van de huurtoeslag dermate
ingewikkeld dat de marginale druk per ontvanger kan verschillen, afhankelijk van zowel
het inkomen als de feitelijke huur van de ontvanger. Dit leidt tot pieken en dalen
in de marginale druk. Een hoge marginale druk kan leiden tot hoge terugvorderingen
bij relatief kleine inkomensstijgingen. Met de voorgestelde wijziging is afbouw van
de huurtoeslag alleen nog afhankelijk van het inkomen, en bouwt deze lineair af. Dit
maakt de gevolgen van een wijziging in het inkomen beter in te schatten. De marginale
druk wordt voor de meeste huurtoeslagontvangers verlaagd.
De maatregelen kennen een gefaseerde inwerkingtreding: de harmonisering van het aantal
huishoudtypes is beoogd vanaf 1 januari 2025 en de invoering van de lineaire inkomensafhankelijke
afbouw en verlaging van de eigen bijdrage zijn beoogd per 2026. Daarnaast zal voor
de invoering van de lineaire lijn in 2025 een deel van het effect benaderd worden
met de huidige formule, door een aanpassing van de parameters. Er is gekozen om deze
maatregelen alsnog integraal aan te bieden om zowel burgers als de uitvoering tijdig
duidelijkheid en zekerheid te bieden over het beoogde eindbeeld en de inwerkingtreding
hiervan. Het kabinet vindt dit van nadrukkelijk belang, omdat burgers aangeven grote
onzekerheid te ervaren over hun inkomen. Met dit integrale voorstel weten zij waar
ze de komende jaren aan toe zijn met betrekking tot huurtoeslag. Daarnaast is er bij
de invoering van de lineaire afbouw in 2026 en de benadering hiervan in 2025 sprake
van een afhankelijkheid tussen de maatregelen, waardoor dit als één pakket wordt gepresenteerd.
2. Inhoud van het wetsvoorstel
2.1 Generieke verlaging van de eigen bijdrage met € 11,58
Voor de vormgeving van de generieke koopkrachtverbetering is gekozen voor een verlaging
van de zogenoemde basishuur. Daarnaast wordt mogelijk gemaakt dat dit bedrag in de
toekomst bij algemene maatregel van bestuur hoger of lager kan worden gesteld.
De basishuur is dat gedeelte van de huur dat voor rekening van de huurtoeslagontvanger
blijft (eigen bijdrage). De basishuur bestaat momenteel uit een inkomensafhankelijk
deel (de normhuur) en een vast bedrag, berekend overeenkomstig artikel 16 Wht. Met
dit wetsvoorstel wordt de berekening van de eigen bijdrage opgesplitst: de basishuur
is straks volledig inkomensonafhankelijk en de inkomensafhankelijke component in de
huurtoeslag wordt elders in de wet berekend, zie hiervoor paragraaf 2.3.
Sinds 1 januari 2024 wordt de basishuur verlaagd met de in de Wet verlaging eigen
bijdrage huurtoeslag genoemde bedragen (een afslag), met in totaal € 37,72. In 2023
werd een eerdere opslag op de eigen bijdrage van € 16,94 al afgeschaft. In het kader
van de koopkrachtverbetering wordt in dit wetsvoorstel voorgesteld via dezelfde weg
de basishuur nog verder te verlagen. Zo wordt de eigen bijdrage voor alle huurtoeslagontvangers
vanaf 2026 structureel verder verlaagd met € 11,58 per maand.
2.2 Harmonisering van het aantal huishoudtypes in de huurtoeslag
2.2.1 Harmoniseren inkomensparameters en normhuren
De huurtoeslag kent momenteel vier huishoudtypes:
– Eenpersoonshuishoudens
– Meerpersoonshuishoudens
– Eenpersoonsouderenhuishoudens
– Meerpersoonsouderenhuishoudens
Deze huishoudtypes, beschreven in artikel 2 Wht, kennen elk hun eigen inkomensparameters
en bijhorende normhuren die mede de hoogte van het huurtoeslagbedrag bepalen. Hierbij
zijn de inkomensparameters voor niet-ouderenhuishoudens afhankelijk van de hoogte
van het wettelijk minimumloon en die van ouderenhuishoudens afhankelijk van de hoogte
van de AOW. De minimum-inkomensijkpunten, het inkomen waar vanaf de inkomensafhankelijke
afbouw van de huurtoeslag begint (artikel 17 Wht), van de ouderenhuishoudens liggen
momenteel hoger dan die van niet-ouderen (tabel 1). Ouderenhuishoudens beginnen dus
pas bij een hoger inkomen met het afbouwen van hun huurtoeslag. Bij de minimum-inkomensijkpunten
horen minimum normhuurbedragen. Deze bepalen samen met het vaste bedrag aan opslag
of afslag, zoals hierboven beschreven, het minimale bedrag wat een huurtoeslagontvanger
zelf aan huur betaalt. Dit is ook wel de minimale eigen bijdrage of de inkomensonafhankelijke
eigen bijdrage.
De minimum-inkomensijkpunten bepalen samen met de referentie-inkomensijkpunten (en
bijhorende referentie normhuren, beide artikel 18 Wht) de formule van de kwadratische
opbouw van de eigen bijdrage (zie paragraaf 2.3, figuur 2) en daarmee de inkomensafhankelijke
afbouw van de huurtoeslag.
Tabel 1 Huidige inkomensijkpunten per huishoudtype, 2024
Minimum-inkomensijkpunt
Referentie-inkomensijkpunt
Minimum normhuur
Referentie normhuur
Eenpersoonshuishouden
€ 20.700
€ 30.550
€ 226,67
€ 458,92
Meerpersoonshuishouden
€ 26.975
€ 39.700
€ 226,67
€ 457,11
Eenpersoonsouderenhuishouden
€ 22.025
€ 30.575
€ 224,85
€ 458,47
Meerpersoonsouderenhuishouden
€ 29.325
€ 39.875
€ 223,04
€ 456,20
Door de inkomensparameters en bijhorende normhuren voor de niet-ouderenhuishoudens
gelijk te trekken met die van de ouderenhuishoudens, beginnen niet-ouderenhuishoudens
ook vanaf een hoger inkomen met het afbouwen van de huurtoeslag en zal hun minimale
eigen bijdrage lager liggen. Hierdoor hebben zij meer ruimte om vanuit een (zeer)
laag inkomen of uitkeringen (meer) te gaan werken (werkloosheidsval), zonder dat ze
gelijk een deel van hun huurtoeslag kwijtraken.
2.2.2 Harmoniseren kwaliteitskortingskortingspercentages
De huurtoeslag vergoedt de volledige huur, afgezien van de eigen bijdrage, tot de
kwaliteitskortingsgrens (€ 454,47 in 2024, zie figuur 1). De huurdelen daarboven worden
nog maar deels vergoed omdat er «kwaliteitskortingspercentages» worden gehanteerd.
Het huurdeel tussen de kwaliteitskortingsgrens en de aftoppingsgrens wordt nog voor
65% vergoed. Daarnaast ontvangen momenteel alle huishoudtypes met uitzondering van
de meerpersoonshuishoudens (niet-ouderen) nog 40% vergoeding over het huurdeel tussen
de aftoppingsgrens en de maximum huurgrens.
Meerpersoonshuishoudens krijgen over dit huurdeel 0% vergoed. Dit terwijl juist dit
huishoudtype ook bestaat uit gezinnen, die eerder grotere en daarmee duurdere woningen
nodig hebben vanwege de grootte van het huishouden. Verschillende adviezen, zoals
door de Commissie Sociaal Minimum2 en de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving3, hebben aangegeven dat gezinnen eerder (financieel) in de knel komen omdat zij dit
huurdeel niet vergoed krijgen. Met de in dit wetsvoorstel voorgestelde harmonisatie
tussen de huishoudtypes, krijgen ook deze huurtoeslagontvangers dit laatste huurdeel
voor 40% vergoed. Dit verbetert voor hen de betaalbaarheid van wonen en maakt meer
woningen voor hen financieel toegankelijk.
Figuur 1 Visualisatie werking huurtoeslag 2024; meerpersoonshuishoudens onder de AOW-leeftijd
ontvangen over het laatste huurdeel geen vergoeding
Naast dat deze maatregelen voor harmonisatie van het aantal huishoudtypes de betaalbaarheid
van wonen verbeteren voor niet-ouderenhuishoudens en in het bijzonder meerpersoonshuishoudens met een hogere huur, wordt
de regeling ook begrijpelijker. Hiermee zijn er minder situaties waarop het huishoudtype,
en daarmee de hoogte van het huurtoeslagbedrag, kan wijzigen.
2.3 Invoeren van een lineaire inkomensafhankelijke afbouw
2.3.1 Beschrijving van de maatregel
Momenteel verloopt de inkomensafhankelijke afbouw van de huurtoeslag vrij ingewikkeld,
wat het voor ontvangers moeilijk maakt om zelf in te schatten hoe deze afbouwt als
ze meer gaan verdienen. Het inkomensafhankelijke deel van de eigen bijdrage, vanaf
het minimale bedrag, wordt berekend met een kwadratische formule, waardoor de opbouw
van de eigen bijdrage sneller toeneemt naarmate het inkomen hoger is.
Figuur 2 Huidige kwadratische formule voor berekening eigen bijdrage huurtoeslag,
artikel 19 Wht
De afbouw van de huurtoeslag wordt bepaald door de inkomensafhankelijke opbouw van
de eigen bijdrage, zoals hierboven beschreven, in combinatie met de hoogte van de
te subsidiëren rekenhuur en de daarvoor geldende kwaliteitskortingspercentages. Dit
leidt tot sprongen in de marginale druk (zie figuur 3). De marginale druk is het verlies
aan huurtoeslag in verhouding tot de stijging van het inkomen.
Door de kwadratische opbouw van de eigen bijdrage neemt de huurtoeslag in principe
steeds sneller af en neemt de marginale druk dus toe naarmate het inkomen hoger is.
Echter, het effect van de kwaliteitskortingspercentages doorkruist dit. Wanneer de
eigen bijdrage lager is dan de kwaliteitskortingsgrens is het verlies aan huurtoeslag
door een stijging van het inkomen relatief groot omdat het huurdeel dat onder de eigen
bijdrage komt te vallen niet langer gesubsidieerd wordt voor 100%. De marginale druk
maakt een flinke sprong naar beneden op het moment dat de eigen bijdrage, door een
stijging van het inkomen, boven de kwaliteitskortingsgrens uitkomt. Vanaf dat punt
was het huurdeel dat nu onder de eigen bijdrage komt te vallen namelijk voor 65% vergoed.
Bij eenzelfde stijging van het inkomen is verlies aan huurtoeslag dus kleiner, waardoor
de marginale druk ook lager is. Het verlies aan huurtoeslag is nog lager wanneer de
eigen bijdrage boven de aftoppingsgrens uitkomt omdat daar slechts 40% van het huurdeel
wordt vergoed. Dit leidt tot de onderstaande blauwe lijn (zie figuur 3). De lijn loopt
op vanwege de kwadratische opbouw van de eigen bijdrage maar maakt tot tweemaal toe
een sprong naar beneden als gevolg van de kwaliteitskortingspercentages. Met de voorgestelde
wijziging nemen de pieken in de marginale druk af. Een hoge marginale druk kan leiden
tot hoge terugvorderingen, wanneer men een stijging van het inkomen niet op tijd doorgeeft.
Ongeveer de helft van de huurtoeslagontvangers hebben een inkomen onder het voor hen
geldende minimuminkomensijkpunt. Deze huishoudens kunnen te maken krijgen met de inkomensafhankelijke
afbouw van de huurtoeslag op het moment dat ze meer gaan verdienen, bijvoorbeeld wanneer
ze meer gaan werken. Dit kan resulteren in een hoge marginale druk, het effect van
de huurtoeslag kan oplopen tot wel 34%-punt (zie figuur 3). Ook huishoudens met een
inkomen tot circa 150% van het minimuminkomensijkpunt hebben te maken met een relatief
hoge marginale druk.
Figuur 3 Marginale druk bij een eenpersoonshuishouden met een huur van € 800 p/mnd,
huidige marginale druk en na invoering van de maatregelen in dit wetsvoorstel.
Door de inkomensafhankelijke afbouw van de huurtoeslag te berekenen na de bepaling
van het huurdeel waarover huurtoeslag ontvangen kan worden, is er geen interactie
meer tussen de kwaliteitskortingspercentages en de inkomensafhankelijke component
in de huurtoeslag. De kwaliteitskortingspercentages blijven wel in stand voor de bepaling
van het huurdeel waarvoor huurtoeslag ontvangen kan worden. Door de inkomensafhankelijke
afbouw lineair in te stellen, wordt de marginale druk over heel het inkomensgebouw,
per huishoudtype, gelijkgetrokken (zie figuur 3 voor een voorbeeld van een eenpersoonshuishouden
met een rekenhuur van € 800).
Zoals toegelicht in paragraaf 2.2 zal het harmoniseren van de huishoudtypes ertoe
leiden dat niet-ouderenhuishoudens hogere minimum-inkomensijkpunten (en bijhorende
minimum normhuren) krijgen en dus vanaf een hoger inkomen beginnen met het afbouwen
van de huurtoeslag. De referentie-inkomensijkpunten (en bijhorende referentie normhuren)
spelen geen rol meer met de invoering van de lineaire formule en komen te vervallen.
Met de voorgestelde wijziging wordt de berekening als volgt:
– Eerst wordt bepaald over welk huurbedrag huurtoeslag kan worden ontvangen op basis
van de rekenhuur (de kale huur en subsidiabele servicekosten, artikel 5 Wht) en de
voor het huishoudtype geldende basishuur. Na invoering van het wetsvoorstel bestaat
de basishuur enkele uit inkomensonafhankelijke componenten en is deze in principe
gelijk aan een minimum eigen bijdrage, zie paragraaf 2.1. Vervolgens worden de kwaliteitskortingspercentages
toegepast over de verschillende huurdelen.
– Als het rekeninkomen lager of gelijk is aan het voor het huishoudtype geldende minimum-inkomensijkpunt,
is het resterende bedrag de huurtoeslag die ontvangen zal worden. Dit is het maximaal
mogelijke huurtoeslagbedrag wat het huishoudtype met die huurprijs kan ontvangen.
– Als het rekeninkomen hoger is dan het geldende minimum-inkomensijkpunt, zal dit maximum
huurtoeslagbedrag worden afgebouwd. Hiervoor zal onderstaande (in figuur 4) lineaire
formule gelden. Het bedrag dat uit deze formule komt, zal in mindering worden gebracht
bij het eerder berekende maximum huurtoeslagbedrag. Voor eenpersoonshuishoudens zal
de marginale druk van de huurtoeslag op 27% komen te liggen, voor meerpersoonshuishoudens
op 22%.
In paragraaf 3.1.2 wordt deze aangepaste berekening aan de hand van een aantal casussen
verder toegelicht.
Figuur 4 Voorgestelde lineaire formule voor berekening inkomensafhankelijke eigen
bijdrage huurtoeslag, zal worden beschreven in artikel 21 Wht.
Door het invoeren van deze aanpassing van de berekeningsmethode, wordt het voor huurtoeslagontvangers
beter inzichtelijk welk effect een wijziging in het inkomen heeft op de huurtoeslag
en hoe de huurtoeslagberekening is opgebouwd. Voor de eerder beschreven groepen huishoudens
met een inkomen onder het minimum-inkomensijkpunt of een inkomen tot 150% van het
minimum-inkomensijkpunt, wordt de marginale druk flink verlaagd waardoor het aantrekkelijker
wordt om meer te gaan werken. Zij zullen bij een stijging van het inkomen meer overhouden.
Een deel van de huurtoeslagontvangers, ca. 8%, heeft een inkomen dat hoger is dan
150% van het minimuminkomensijkpunt. Voor deze huishoudens zal de huidige, relatief
lage marginale druk, juist iets toenemen zodat deze gelijk wordt getrokken met de
andere twee inkomensgroepen.
2.3.2 Benadering van de maatregel in 2025
Het aanpassen van de berekeningsmethode en invoering van de lineaire inkomensafhankelijke
afbouw betreft een majeure wijziging in de systemen van Dienst Toeslagen, en zal niet
per 1 januari 2025 ingevoerd kunnen worden. Dit wordt verder toegelicht in paragraaf
3.2.2.
Het is echter mogelijk om het effect van de maatregel (eenmalig) te benaderen door
een aanpassing van de huidige referentie-inkomensijkpunten. Dit betreft geen majeure
wijziging, maar enkel een parameterwijziging. Door deze te verhogen wordt het verschil
met de minimum-inkomensijkpunten groter, en wordt de inkomensafhankelijke afbouw minder
steil. Hiermee wordt ook in 2025 de marginale druk voor een deel van de huurtoeslagontvangers
verlaagd en kan alsnog een deel van de koopkrachtverbetering als gevolg van deze maatregel
worden gerealiseerd. Met deze methode kan in 2025 het effect van de beoogde maatregel
zo dicht mogelijk worden benaderd, maar is het niet mogelijk om het effect volledig
te reproduceren. Hierdoor zal ook bij de daadwerkelijke invoering van de lineaire
afbouw in 2026, een deel van de huurtoeslagontvangers er nog op vooruit gaan. Ook
leidt enkel het aanpassen van de steilheid van de afbouw niet tot de gewenste vereenvoudiging
en verbeterde transparantie met betrekking tot de inkomensafhankelijke afbouw van
de huurtoeslag. Hiervoor is alsnog de invoering van de lineaire afbouw per 2026 noodzakelijk.
3. Gevolgen
3.1 Gevolgen voor huurtoeslagontvangers
3.1.1 Inkomenseffecten
Alle in dit wetsvoorstel voorgestelde maatregelen leiden tot positieve inkomenseffecten
voor huurtoeslagontvangers in 2026. In 2025 zullen er ook huurtoeslagontvangers zijn
voor wie niks verandert. Er zijn geen negatieve inkomenseffecten. De huidige huurtoeslagontvangers
gaan er in 2025 gemiddeld € 141 per jaar op vooruit, door de harmonisatie van de huishoudtypes
(2.2.1 en 2.2.2) en door de benadering van de lineaire afbouw met de huidige formule
(2.3.2). Vanaf 2026 gaan huurtoeslagontvangers er gemiddeld € 316 per jaar op vooruit
ten opzichte van 2024, wanneer ook de eigen bijdrage met € 11,58 per maand wordt verlaagd
en de lineaire afbouw wordt ingevoerd. Het minimale bedrag dat een huurtoeslagontvanger
erop vooruit zal gaan is € 139 per jaar, en tot maximaal € 1.394 per jaar.
Daarnaast krijgen als gevolg van de voorgestelde maatregelen nog ca. 57.000 huurders
recht op huurtoeslag in 2026, ten opzichte van 2024. 28.000 hiervan zullen al in 2025
recht krijgen. Instromers in de huurtoeslag zullen er (in 2026) gemiddeld € 344 per
jaar op vooruit gaan.
Zie tabel 2 een verdere uitsplitsing van de inkomenseffecten naar verschillende doelgroepen,
binnen de huidige huurtoeslagpopulatie (excl. instromers). Omdat voor individuele
huurtoeslagontvangers sprake kan zijn van interactie-effecten tussen de maatregelen,
is het bij de integrale doorrekening niet mogelijk om uitkomsten specifiek aan één
maatregel toe te schrijven, met uitzondering van de generieke verlaging van de eigen
bijdrage vanaf 2026. In paragraaf 3.1.2 wordt aan de hand van een aantal casussen
het effect van de individuele maatregelen verder toegelicht.
Tabel 2 Inkomenseffecten in 2026 – alle maatregelen – huidige huurtoeslagpopulatie
in € p/jaar, afgerond op hele bedragen. Aantallen afgerond op duizend
Gemiddeld effect
Minimaal effect
Maximaal effect
Aantal huishoudens
Huidige huurtoeslagpopulatie
€ 316
€ 139
€ 1.394
1.431.000
Inkomensgroep
1e (<=111% WML)
€ 220
€ 139
€ 1.272
1.012.000
2e (111–177% WML)
€ 546
€ 139
€ 1.394
399.000
3e (>177% WML)
€ 611
€ 333
€ 1.160
21.000
Inkomensbron
Werkenden
€ 420
€ 139
€ 1.394
453.000
Uitkeringsgerechtigden
€ 248
€ 139
€ 1.294
428.000
Gepensioneerden
€ 284
€ 139
€ 1.247
550.000
Huishoudtype
Eenpersoonshuishouden
€ 291
€ 139
€ 621
527.000
Meerpersoonshuishouden
€ 399
€ 183
€ 1.394
377.000
Eenpersoonsouderenhuishouden
€ 249
€ 139
€ 816
370.000
Meerpersoonsouderenhuishouden
€ 357
€ 139
€ 815
157.000
Bron: eigen bewerking Ministerie VRO op WoonOnderzoek Nederland 2021
Niet-ouderenhuishoudens met een inkomen boven het huidige minimum-inkomensijkpunt
ervaren vanaf 2025 een positief effect doordat zij vanaf een hoger inkomen beginnen
met de inkomensafhankelijke afbouw van de huurtoeslag. Meerpersoonshuishouden (niet-ouderen)
met een relatief hoge huur (boven de aftoppingsgrens) ervaren daarnaast een extra
positief effect doordat ook zij over het laatste huurdeel 40% vergoeding krijgen.
Alle huidige huurtoeslagontvangers ontvangen in 2026 ten minste de generieke verlaging
van de eigen bijdrage van € 11,58 per maand, wat ertoe leidt dat het minimale bedrag
waarmee huurtoeslagontvangers erop vooruit zullen gaan € 139 per jaar is.
De invoering van de lineaire afbouw van de huurtoeslag, en in 2025 de benadering hiervan
met de huidige formule, pakt vooral positief uit voor (lage) middeninkomens. Huishoudens
met een inkomen onder de minimuminkomensijkpunten ervaren geen gevolgen van deze wijziging.
3.1.2 Illustratieve casussen
Hieronder wordt aan de hand van een aantal casussen het effect van de voorgestelde
maatregelen, in totaal in 2026 ten opzichte van 2024, op het maandelijks huurtoeslagbedrag.
Hierbij is telkens sprake van een andere combinatie van huishoudtype (volgens de huidige
huurtoeslagregeling), rekenhuur en rekeninkomen gebruikt en zullen niet alle maatregelen
voor alle huishoudens effect hebben.
Casus 1. Eenpersoonshuishouden; € 575,–; € 20.000
Deze persoon heeft een inkomen onder zowel het huidige minimum-inkomensijkpunt als
het toekomstige minimum-inkomensijkpunt na harmonisering van de inkomensparameters.
Hier merkt deze persoon dus geen effect van in het huurtoeslagbedrag. Wel leidt de
harmonisering van de inkomensonafhankelijke eigen bijdrage (basishuur) ertoe dat deze
€ 1,82 lager wordt. Omdat deze persoon nog niet in de inkomensafhankelijke afbouw
van de huurtoeslag zit, is er geen effect door de aanpassing van de berekeningsmethode.
Samen met de generieke verlaging van de eigen bijdrage, zal deze persoon na invoering
van het wetsvoorstel € 13,40 meer huurtoeslag per maand ontvangen.
Tabel 3 Effecten per maatregel casus 1 per maand
Huidige huurtoeslag
Verlaging eigen bijdrage (2.1)
Harmonisering inkomens-parameters en basishuur (2.2.1)
Harmonisering kwaliteitskortings-percentages (2.2.2)
Invoering lineaire afbouw (2.3)
Toename huurtoeslag-bedrag
€ 343,86
€ 11,58
€ 1,82
€ –
€ –
+ € 13,40
Bron: eigen bewerking Ministerie VRO
Casus 2. Eenpersoonsouderenhuishouden; € 600,–; € 22.000
Voor deze persoon, met een leeftijd boven de AOW-leeftijd, verandert weinig. Omdat
het hier een ouderenhuishouden betreft, is er geen effect van de harmonisering van
de huishoudtypes. Daarnaast ligt het inkomen onder het minimum-inkomensijkpunt, en
bouwt deze persoon dus nog geen huurtoeslag af. Er is daarmee ook geen effect van
de invoering van de lineaire afbouw. Deze persoon ontvangt enkel meer huurtoeslag
door de generieke verlaging van de eigen bijdrage in 2026: € 11,58.
Tabel 4 Effecten per maatregel casus 2 per maand
Huidige huurtoeslag
Verlaging eigen bijdrage (2.1)
Harmonisering inkomens-parameters en basishuur (2.2.1)
Harmonisering kwaliteitskortings-percentages (2.2.2)
Invoering lineaire afbouw (2.3)
Toename huurtoeslag-bedrag
€ 361,93
€ 11,58
€ –
€ –
€ –
+ € 11,58
Bron: eigen bewerking Ministerie VRO
Casus 3. Eenpersoonshuishouden; € 650,–; € 38.500
Deze persoon heeft een inkomen boven zowel het huidige minimum-inkomensijkpunt als
het toekomstige minimum-inkomensijkpunt na harmonisering van de inkomensparameters.
Het inkomen is dermate hoog dat met de huidige berekeningsmethode al geen recht is
op huurtoeslag: de inkomensafhankelijke eigen bijdrage is al hoger dan het maximaal
mogelijke huurtoeslagbedrag bij deze huur.
Door de invoering van de lineaire afbouw wordt het inkomensbereik voor dit huishoudtype
uitgebreid en de marginale druk verlaagd. Hierdoor zal deze persoon wel in aanmerking
komen voor huurtoeslag; samen met de verlaging van de eigen bijdrage zal deze persoon
€ 34,70 aan huurtoeslag kunnen ontvangen.
Tabel 5 Effecten per maatregel casus 3 per maand
Huidige huurtoeslag
Verlaging eigen bijdrage (2.1)
Harmonisering inkomens-parameters en basishuur (2.2.1)
Harmonisering kwaliteitskortings-percentages (2.2.2)
Invoering lineaire afbouw (2.3)
Toename huurtoeslag-bedrag
€ –
€ 11,58
€ –
€ –
€ 23,12
+ € 34,70
Bron: eigen bewerking Ministerie VRO
Casus 4. Meerpersoonshuishouden; € 750,–; € 35.000
Dit huishouden heeft (gezamenlijk) een inkomen waarmee de huurtoeslag al wel wordt
afgebouwd, zowel in de huidige als in de voorgestelde situatie, maar waarmee nog wel
recht is op huurtoeslag. Door het harmoniseren van de huishoudtypes, zal dit huishouden
vanaf 2025 afbouwen volgens de hogere afbouw van nu de ouderenhuishoudens. Daarnaast
profiteert ook dit huishouden van de invoering van de lineaire lijn en verlaagde marginale
druk. Hierdoor zal dit huishouden meer huurtoeslag ontvangen.
Daarnaast ligt de huur van dit huishouden tussen de aftoppingsgrens en de maximum
huurgrens. Over dit laatste huurdeel krijgt dit huishouden nu 0% vergoeding. Na de
harmonisatie van de huishoudtypes in 2025 zullen zij hier 40% vergoeding over ontvangen.
Ook hierdoor ontvangen zij meer huurtoeslag. Per saldo zal dit huishouden in 2026
€ 87,49 meer huurtoeslag ontvangen dan in 2024.
Tabel 6 Effecten per maatregel casus 4 per maand
Huidige huurtoeslag
Verlaging eigen bijdrage (2.1)
Harmonisering inkomens-parameters en basishuur (2.2.1)
Harmonisering kwaliteitskortings-percentages (2.2.2)
Invoering lineaire afbouw (2.3)
Toename huurtoeslag-bedrag
€ 256,79
€ 11,58
€ 24,37
€ 39,83
€ 11,71
+ € 87,49
Bron: eigen bewerking Ministerie VRO
Casus 5. Meerpersoonsouderenhuishouden; € 650,–; € 32.5000
Voor dit ouderenhuishoudens verandert tevens weinig. Omdat het inkomen van dit huishouden
wel dermate hoog is dat er sprake is van een afbouw van de huurtoeslag, is er een
beperkt effect van de invoering van de lineaire afbouw. Samen met de generieke verlaging
van de eigen bijdrage zal dit huishouden € 15,24 meer huurtoeslag ontvangen.
Tabel 7 Effecten per maatregel casus 5 per maand
Huidige huurtoeslag
Verlaging eigen bijdrage (2.1)
Harmonisering inkomens-parameters en basishuur (2.2.1)
Harmonisering kwaliteitskortings-percentages (2.2.2)
Invoering lineaire afbouw (2.3)
Toename huurtoeslag-bedrag
€ 361,93
€ 11,58
€ –
€ –
€ 3,66
+ € 15,24
Bron: eigen bewerking Ministerie VRO
3.1.3 Administratieve lasten en regeldruk
De voorgestelde maatregelen zijn slechts veranderingen in de berekeningssystematiek
en de hoogte van de tegemoetkoming huurtoeslag. Deze leiden niet tot extra administratieve
lasten voor de burger; in het aanvraagproces voor de huurtoeslag verandert er niets.
Doordat de maatregelen het huurtoeslagbedrag verhogen en het inkomensbereik van de
huurtoeslag uitbreiden, kunnen tot ca. 57.000 huishoudens instromen in de huurtoeslag.
Het duurt ongeveer 10 minuten om een aanvraag voor de huurtoeslag te doen. Ervan uitgaande
dat zij dit direct vanaf inwerkingtreding doen en dat zij dus huur-, inkomens- en
overige gegevens moeten aanleveren, leidt dit tot extra administratieve lasten van
ongeveer € 142.500.
3.2 Gevolgen voor de overheid
3.2.1 Financiële consequenties voor het Rijk
De in dit wetsvoorstel opgenomen maatregelen hebben effect op de huurtoeslaguitgaven,
en daarmee op de begroting van het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke
Ordening. Door het verlagen van de eigen bijdrage, het harmoniseren van de inkomensparameters
en kwaliteitskortingspercentages van de huishoudtypes en het invoeren van een lineaire
afbouw waarbij huurtoeslagontvangers er niet op achteruit gaan, leiden allemaal tot
hogere uitgaven huurtoeslag. Dekking hiervan is voorzien bij het Hoofdlijnenakkoord
2024.
Dit leidt tot onderstaande extra uitgaven huurtoeslag, naar huurtoeslagjaar en prijs
2024 en met een verdeling van de budgettaire effecten per maatregel.
Tabel 8 Budgettaire gevolgen wetsvoorstel, totaal en onderscheiden naar maatregel
(in € miljoenen)
2025
2026
2027
2028
2029
Programmakosten
215
499
499
499
499
Verlaging eigen bijdrage (2.1)
0
225
225
225
225
Harmonisering inkomens-parameters en basishuur (2.2.1)
36
36
36
36
36
Harmonisering kwaliteitskortings-percentages (2.2.2)
26
26
26
26
26
Invoering lineaire afbouw (2.3)
212
212
212
212
Benadering van lineaire afbouw met huidige formule (2.3.2)
153
Uitvoeringskosten1
<3
<1
<1
<1
<1
X Noot
1
Uitvoeringskosten zijn voorlopig, op basis van een weging op de hand van Dienst Toeslagen.
Deze bedragen kunnen nog wijzigen n.a.v. de definitieve uitvoeringstoets.
3.2.2 Gevolgen voor de uitvoerder
(Dienst Toeslagen laat op dit moment een uitvoeringstoets uitvoeren om de exacte impact
en uitvoeringskosten voor de uitvoering van de maatregel te bepalen. Onderstaande
toelichting is op basis van een weging op de hand).
De maatregelen zijn deels per 2025 en deels per 2026 uitvoerbaar. De generieke verlaging
van de eigen bijdrage en het harmoniseren van de huishoudtypes (incl. kwaliteitskortingspercentages)
betreffen parameteraanpassingen. Deze wijzigingen kunnen tijdig in de toeslagensystemen
worden verwerkt bij de reguliere jaaraanpassingen naar aanleiding van de jaarlijkse
indexatie van de parameters, mits deze tijdig worden aangeleverd. Voor het harmoniseren
van het aantal huishoudtypes is de datum hiervoor 15 oktober 2024.
De aanpassing van de berekeningsmethode van de huurtoeslag, waaronder de invoering
van een lineaire inkomensafhankelijke afbouw, betreft een systeemwijziging. Dienst
Toeslagen heeft voldoende voorbereidings- en implementatietijd nodig om deze maatregel
in te voeren en te controleren. Hierbij dient ook rekening gehouden te worden met
de IV-portfolio en andere werkzaamheden die Dienst Toeslagen moet uitvoeren. Het is
gewenst dat bij het beginnen van de implementatie al zoveel mogelijk duidelijkheid
is over de vormgeving en het doorgaan van de maatregel, en dat de parlementaire behandeling
dus al heeft plaatsgevonden. Derhalve is het niet uitvoerbaar om deze maatregel al
per 2025 in te voeren. Invoering per 2026 is wel mogelijk.
Het is wel mogelijk om het effect van de invoering van een lineaire inkomensafhankelijke
afbouw te benaderen met de huidige kwadratische formule, door een aanpassing van de
referentie-inkomensijkpunten. Dit betreft dan wel een parameteraanpassing, die wel
per 2025 uitgevoerd kan worden.
De invoering van de maatregelen die met de jaarlijkaanpassingen meelopen, leidt niet
tot extra uitvoeringskosten. De aanpassing van de berekeningsmethode zal naar verwachting
tot beperkte incidentele uitgaven leiden. De lichte uitbreiding van het aantal huishoudens
(integraal door alle maatregelen) levert wel extra werk op. Dit zal, naar verwachting
op basis van de weging op de hand, tot beperkte extra uitvoeringskosten leiden. Hiervoor
is in 2025 uitgegaan van incidentele uitvoeringskosten tot € 3 mln. en vanaf 2026
structurele uitvoeringskosten tot € 1 mln.
Inwerkingtredingsdatum
De in het wetvoorstel voorgestelde wijzigingen treden in werking op een bij koninklijk
besluit te bepalen tijdstip; het voornemen is dat tijdstip te bepalen op 1 januari
2026. Uitzondering hierop betreft hetgeen is voorgesteld in de artikelen II en IX.
Die artikelen zien op de vermindering van het aantal huishoudtypes en voorbereiding
op de nieuwe afbouwsystematiek en de samenloop met een ander wetsvoorstel en treden
op 1 januari 2025 in werking.
II. Artikelen
Artikel I
Artikel 1 van de Wet verlaging eigen bijdrage huurtoeslag bepaalt dat de overeenkomstig
artikel 16 van de Wet op de huurtoeslag berekende basishuur wordt verlaagd met de
voor het betreffende kalenderjaar in artikel 1 van de Wet verlaging eigen bijdrage
huurtoeslag vastgelegde bedragen.
Die in artikel 1 van de Wet verlaging eigen bijdrage huurtoeslag genoemde bedragen
worden door artikel I van dit wetsvoorstel met € 11,58 verhoogd. Door die verhoging
wordt de eigen bijdrage met een gelijk bedrag verlaagd.
Artikel II
Onderdelen A tot en met H
Deze wijzigingen betreffen de harmonisering van vier huishoudtypen in de huurtoeslag
(een-/ meerpersoonshuishoudens en een-/ meerpersoonsouderenhuishoudens) naar twee
(een-/ meerpersoonshuishoudens). In het algemeen deel van deze toelichting is ingegaan
op de noodzaak van deze wijziging. Tevens wordt in onderdeel H de voorhangtermijn
op vier weken gesteld. De termijn van vier weken is in lijn met de Aanwijzingen voor
de Regelgeving (zie Aanwijzing 2.36).
Onderdeel I
Dit wetsvoorstel voorziet in het vervallen van de artikelen 14, 18 en 19 van de Wet
op de huurtoeslag. Dit kan gevolgen hebben voor andere wetgeving waarin wordt aangesloten
bij de berekeningen die worden gemaakt op grond van deze artikelen. Om te voorkomen
dat deze berekeningen niet meer kunnen worden gemaakt, wordt in onderdeel I geregeld
dat er nieuwe (delen van) artikelen worden toegevoegd (artikel 52 tot en met 54) op
grond waarvan de hiervoor aangehaalde berekeningen ongewijzigd doorgang kunnen vinden.
Het gaat hier om de berekeningen op grond van artikel 7:252b, eerste lid, onder 1,
BW (huurverlaging ingeval van inkomensdaling), artikel 10, tweede lid, onderdeel c,
(indexering maximale huurverhoging) en 14, tweede lid, onderdeel c, (toetsing huurverlaging
ingeval van inkomensdaling) van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte, artikel
10, vijfde lid, Huisvestingswet 2014 (inkomensgrenzen middeninkomens) en artikel 475da,
tweede lid, onderdeel d, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (berekening
beslagvrije voet), artikel 46, tweede lid, van de Woningwet (passend toewijzen).
Artikel III
Artikel III voert een verdere harmonisering van de huurtoeslag door die, anders dan
hetgeen bepaald in artikel II, op een later tijdstip dan 1 januari 2025 in werking
dient te treden. Daarom is gekozen deze wijzigingen in een separaat artikel op te
nemen zodat in het artikel dat de inwerkingtreding regelt een uitgestelde inwerkingtreding
mogelijk gemaakt kan worden. In het algemeen deel is ingegaan op de redenen om over
te gaan tot deze verdere harmonisatie.
Artikelen IV tot en met VIII
Deze artikelen voorzien in aanpassingen van verwijzingen in andere wetten. Deze wijzigingen
hangen samen met de in artikel II, onderdeel I, voorgestelde artikelen.
Artikel IX
Dit artikel voorziet in de mogelijkheid om de referentie-inkomensijkpunten per 1 januari
2025 bij ministeriële regeling te verhogen om zo de lineaire lijn te benaderen (zie
hierover paragraaf 2.3.2 van deze memorie van toelichting). Indien van deze mogelijkheid
gebruikt wordt gemaakt, worden de referentie-inkomensijkpunten eerst geïndexeerd overeenkomstig
artikel 27 van de Wet op de huurtoeslag en wordt het nieuwe bedrag vervolgens verder
verhoogd.
Artikel X
Dit artikel voorziet in samenloop met het bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal
aanhangige wetsvoorstel vereenvoudiging van de huurtoeslag (Kamerstukken II 2022/23,
36 311, nrs. 1–6), aangezien enkele artikelen van de Wet op de huurtoeslag waarvoor wijzigingen
in dit wetsvoorstel zijn voorgesteld ook gewijzigd worden door het wetsvoorstel vereenvoudiging
van de huurtoeslag.
De Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, M.C.G. Keijzer
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.C.G. Keijzer, minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
PVV | 37 | Voor |
GroenLinks-PvdA | 25 | Voor |
VVD | 24 | Voor |
NSC | 20 | Voor |
D66 | 9 | Voor |
BBB | 7 | Voor |
CDA | 5 | Voor |
SP | 5 | Tegen |
ChristenUnie | 3 | Voor |
DENK | 3 | Voor |
FVD | 3 | Tegen |
PvdD | 3 | Tegen |
SGP | 3 | Voor |
Volt | 2 | Voor |
JA21 | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.