Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
36 607 Wijziging van de Algemene nabestaandenwet en de Participatiewet in verband met het in 2025, 2026 en 2027 niet afbouwen van de dubbele algemene heffingskorting in het referentieminimumloon
Nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
I. ALGEMEEN DEEL
1. Inleiding
De regering wil de koopkracht van huishoudens op het sociaal minimum tijdens de huidige
kabinetsperiode ondersteunen. Daarvoor wordt de stapsgewijze verlaging van een aantal
uitkeringen op het sociaal minimum de komende drie jaar (2025, 2026 en 2027) gepauzeerd.
Als gevolg hiervan zullen deze uitkeringen tot en met eind 2038 hoger zijn dan zonder
dit voorstel het geval is. Dit betreft de bijstand, de uitkeringen voor nabestaanden
en de toeslag tot aan het sociaal minimum voor alleenstaanden met een UWV-uitkering.
De regering geeft hiermee uitvoering aan een afspraak in het hoofdlijnenakkoord.1 Deze verhoging van de minimumuitkeringen is een van de maatregelen in het hoofdlijnenakkoord
om de financiële bestaanszekerheid van mensen met een laag inkomen te verbeteren.
De hogere uitkeringen dragen ook bij aan het doel uit het hoofdlijnenakkoord om de
(kinder-)armoedecijfers niet uit te laten komen boven het referentiejaar 2024.
Om de stapsgewijze verlaging van de uitkeringen te pauzeren wordt de dubbele algemene
heffingskorting (hierna: AHK) in het referentieminimumloon tot 1 januari 2028 vastgezet
op de stand van 1 juli 2024. Dit wetsvoorstel wijzigt hiervoor de Algemene nabestaandenwet
en de Participatiewet.
2. Hoofdlijnen van het voorstel
2.1 Doelstelling
Zorg dragen voor bestaanszekerheid is een grondwettelijk taak van de overheid. Als
mensen niet zelf in hun bestaan kunnen voorzien, biedt de overheid hen inkomensondersteuning.
Daarbij geldt het sociaal minimum als ondergrens. Verschillende uitkeringen garanderen
een inkomen op deze ondergrens, waaronder de bijstand en de nabestaandenuitkering.
Maar de bestaanszekerheid van mensen die moeten leven op het sociaal minimum staat
onder druk. Veel huishoudens met een uitkering op het sociaal minimum leven in armoede
of met een hoog risico daarop.2 De Commissie sociaal minimum concludeerde in haar eerste rapport dat het sociaal
minimum voor veel typen huishoudens niet toereikend is.3 Onder ongewijzigd beleid zullen de uitkeringen op het sociaal minimum ieder halfjaar
verder worden verlaagd door de afbouw van de dubbele AHK in het referentieminimumloon.
De regering wil de bestaanszekerheid in Nederland de komende jaren vergroten. Daarnaast
streeft de regering ernaar om de (kinder-)armoedecijfers niet uit te laten komen boven
het referentiejaar 2024 en de gevolgen van armoede te beperken.4
Daarom wordt een impuls gegeven aan de koopkracht, onder meer voor huishoudens met
een uitkering op het sociaal minimum. Inkomensondersteunende maatregelen, zoals opnieuw
structurele verhoging van de huurtoeslag en het kindgebonden budget5, zorgen ervoor dat het besteedbare inkomen van deze huishoudens ook structureel verder
wordt verhoogd. Daarnaast zet de regering in op een brede aanpak armoede en schulden,
op vergroting van de inkomenszekerheid door vereenvoudiging van het stelsel en een
knelpuntenaanpak. Als onderdeel van dit bredere pakket aan maatregelen stelt de regering
voor om de afbouw van de dubbele AHK in het referentieminimumloon voor drie jaar te
pauzeren. De regering kiest zo voor de meest gerichte maatregel die beschikbaar is
om de koopkracht van huishoudens op het sociaal minimum te ondersteunen.
2.2 Aanpassing afbouwpad dubbele algemene heffingskorting
De regering stelt voor om het afbouwpad van de dubbele algemene heffingskorting (AHK)
in het referentieminimumloon aan te passen. De afbouw wordt gepauzeerd in 2025, 2026
en 2027. In lijn met de stand van de afbouw per 1 juli 2024, zal bij de halfjaarlijkse
berekening van het referentieminimumloon van 1 januari 2025 tot en met 1 juli 2027
rekening worden gehouden met 157,5% van de van toepassing zijnde AHK. Met ingang van
1 januari 2028 wordt dit percentage per halfjaar met 2,5 procentpunt verlaagd totdat
deze 100% bedraagt. Daarmee is de volledige afbouw naar 100% van de toepassing zijnde
AHK voorzien per 1 januari 2039.
Dit verhoogt tijdelijk de normbedragen (ten opzichte van een situatie zonder deze
maatregel) van de volgende uitkeringen:
• de nabestaandenuitkering en de wezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet
(Anw),
• de bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet,
• de bijstandsuitkering voor zelfstandig ondernemers op grond van het Besluit bijstandverlening
zelfstandigen 2004,
• de uitkering Aanvullende Inkomensondersteuning Ouderen (AIO) op grond van de Participatiewet,
• de overbruggingsuitkering (OBR) op grond van de Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering
AOW,
• de uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte
werkloze werknemers (IOAW),
• de uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte
gewezen zelfstandigen (IOAZ),
• de toeslag tot aan het sociaal minimum voor alleenstaanden met een loondervingsuitkering
(WW, WIA/WAO, Wajong, IOW, ZW), op grond van de Toeslagenwet (TW).
2.3 Achtergrond bij het wetsvoorstel
De algemene heffingskorting (AHK) is een korting op de inkomstenbelasting en premie
volksverzekeringen die wordt berekend voor een belastingplichtige die de pensioengerechtigde
leeftijd nog niet heeft bereikt. De AHK wordt toegepast bij de berekening van de uitkeringsnormen
voor de Anw en de Participatiewet.
Deze uitkeringsnormen bepalen het sociaal minimum. Zij worden afgeleid van het referentieminimumloon.6
Het referentieminimumloon is het netto minimummaandloon waarbij alleen rekening wordt
gehouden met de algemene heffingskorting en niet met de arbeidskorting.7
Tot 2012 werd tweemaal de AHK toegepast bij de berekening van het referentieminimumloon.
Zo werden partners met een bijstandsuitkering fiscaal gezien vergelijkbaar behandeld
ten opzichte van partners met inkomen uit werk. Een partner zonder inkomen of met
een te laag inkomen om de volledige AHK te kunnen benutten, kon tot 2009 de AHK toch
volledig verzilveren als belastingteruggave, voor zover de meestverdienende partner
genoeg inkomstenbelasting verschuldigd was. Deze fiscale regeling heet de algemene
heffingskorting voor de minstverdienende partner, vaak – hoewel technisch onjuist
– aangeduid als de overdraagbare AHK. Aangezien het oorspronkelijke uitgangspunt bij
het bepalen van het referentieminimumloon de kostwinnerssituatie was, diende rekening
te worden gehouden met de heffingskorting van beide partners.
Vanaf januari 2012 wordt de dubbele AHK in de berekening van het referentieminimumloon
afgebouwd tot eenmaal de AHK.8 De aanleiding voor de afbouw van de dubbele AHK in het referentieminimumloon was
een fiscale maatregel voor werkenden. De AHK voor de minstverdienende partner is in
de fiscaliteit voor werkenden (geboren na 1962) sinds 2009 afgebouwd. De reden daarvoor
was het stimuleren van arbeidsparticipatie en het verbeteren van de overheidsfinanciën.
Per 1 januari 2023 is deze afbouw voltooid. Met deze afbouw werd beoogd om de arbeidsparticipatie
van de minstverdienende partner te stimuleren. In 2011 werd geconstateerd dat, wanneer
de AHK voor de minstverdienende partner volledig was afgebouwd, het voor een paar
met bijstand niet meer zou lonen als een van hen voltijd zou gaan werken tegen het
minimumloon. Om deze onwenselijke situatie te voorkomen, werd besloten om ook voor
uitkeringsgerechtigden de dubbele AHK af te bouwen. Hiermee zouden de uitkeringen
dalen en werken blijven lonen. Omdat deze overweging niet van toepassing was op AOW-gerechtigden,
is de AOW destijds uitgezonderd van deze afbouw. De voorgestelde maatregel verhoogt
dan ook niet de AOW-uitkering.
De afbouw van dubbele AHK in het referentieminimumloon volgt een ander tijdpad dan
die van de AHK voor de minstverdienende partner. De afbouw zou eerst plaatsvinden
in 20 jaar, met halfjaarlijkse stappen van 2,5 procentpunt. Vanaf 2014 werd deze afbouw
in de meeste jaren aangepast. Vanwege afspraken in het regeerakkoord van het kabinet-Rutte
II werd de halfjaarlijkse afbouw van 2014 tot en met 2017 gehalveerd tot 1,25 procentpunt.
In het kader van de koopkrachtbesluitvorming voor 2018 is besloten om dezelfde temporisering
van 1,25 procentpunt ook in 2018 toe te passen. Vanwege afspraken in het regeerakkoord
van het kabinet Rutte III bedroeg de halfjaarlijkse afbouw van 2019 tot en met 2021
1,875 procentpunt.
In het kader van de koopkrachtbesluitvorming voor 2022 is besloten om dezelfde temporisering
van 1,875 procentpunt per halfjaar ook in 2022 toe te passen. In 2023 vond de afbouw
plaats volgens het basispad van 2,5 procentpunt per halfjaar. In het kader van de
koopkrachtbesluitvorming voor 2024 besloot de regering in 2023 om de dubbele AHK in
2024 te bevriezen op het percentage dat geldt per 1 juli 2023.9
2.4 Effecten en neveneffecten
Door de bevriezing van de afbouw van de dubbele AHK in 2025, 2026 en 2027 verschuift
het afbouwpad. Vanaf 1 januari 2028 vindt de afbouw weer plaats volgens het oorspronkelijke
tempo, dus 2,5 procentpunt per halfjaar. De dubbele AHK is door deze maatregel niet
per 1 januari 2036 maar per 1 januari 2039 volledig afgebouwd. Figuur 1 illustreert
dit.
Dit leidt ertoe dat de uitkeringen genoemd in paragraaf 2.2 in de periode 2025–2039
hoger liggen dan zonder de bevriezing het geval zou zijn geweest. Hierdoor komt het
aantal personen en dus ook kinderen in armoede in die periode lager uit dan in het
basispad. De hogere uitkeringen leiden tot beperkte negatieve gevolgen voor de financiële
stimulans om vanuit de uitkering aan het werk te gaan. Dit additionele effect is tijdelijk,
totdat de afbouw voltooid is of in latere jaren wordt versneld. In de tussentijd blijft
het lonend om de stap van een uitkering naar werk te zetten.
De voorgestelde maatregel verlengt de duur van de alleenverdienersproblematiek10 met drie jaar, tot en met 2038. Dit heeft gevolgen voor huishoudens en de beoogde
oplossingen. In ieder jaar zullen meer huishoudens geraakt worden door de problematiek.
Het bedrag waarvoor de huishoudens in de problematiek – voor toepassing van de voorgestelde
oplossingen – benadeeld worden, stijgt in beperkte mate. Dit wordt toegelicht in paragraaf
4.3.
Figuur 2 toont het verloop over de tijd voor verschillende effecten van het wetsvoorstel.
Ten eerste is dit het verloop van de afwijking in procentpunten van de algemene heffingskorting
ten opzichte van het basispad. Dit kan afgeleid worden uit figuur 1.
Als gevolg hiervan hebben ook de inkomenseffecten van de verschillende uitkeringen
een vergelijkbaar verloop. Dit betekent dat de inkomenseffecten voor de uitkeringsgerechtigden
de komende drie jaar opbouwen en ook tijdelijk zijn. Tot slot kent ook het effect
op de omvang van de alleenverdienersproblematiek dit verloop.
3. Verhouding tot nationale wetgeving
De voorgestelde maatregel werkt door in de IOAW, de IOAZ en de TW. De IOAW en de IOAZ
kennen bepalingen voor de netto grondslagen van de uitkeringen.11 Deze netto grondslagen zijn gelijk aan de relevante bijstandsnormen in de Participatiewet.
Ook het normbedrag (bruto inkomen per dag) voor alleenstaanden voor de toeslag op
basis van de TW is gebaseerd op de bijstandsnorm voor alleenstaanden in de Participatiewet.12 Een wijziging in de Participatiewet werkt dus automatisch door in deze wetten. Wijziging
van de IOAW, IOAZ en de TW is daarom niet nodig om ook deze uitkeringen te verhogen.
Toekomstige hervormingen
De regering heeft de ambitie om deze kabinetsperiode wetgeving voor te bereiden voor
een hervorming van het toeslagen- en belastingstelsel, en van onderdelen van de sociale
zekerheid. Waar nodig zal hierbij aandacht zijn voor de onderlinge samenhang, de relatie
met het minimumloon en een inkomensbasis die goed geregeld is. In Spoor 2 van het
programma Participatiewet in balans zal hierbij specifiek aandacht zijn voor de normensystematiek
van de bijstand. Het kabinet zal in het voorjaar van 2025 enkele varianten en keuzeopties
schetsen, als startpunt voor een open dialoog met het parlement over een hervormingsagenda.
Of deze varianten en keuzeopties ook gaan over een herziening van de grondslagen van
uitkeringen – en daarmee het sociaal minimum – moet nog worden bezien.
4. Gevolgen
4.1 Inkomenseffecten
De afbouw van de dubbele AHK (met 2,5%-punt per halfjaar) is een maatregel die het
netto sociaal minimum verlaagt. De pauzering van deze afbouw, in de periode 2025 tot
en met 2027, zorgt ervoor dat de minimumuitkeringen tijdelijk niet worden verlaagd.
Hierdoor treden tijdelijk positieve inkomenseffecten op. Ter illustratie toont tabel
1 de mediane inkomenseffecten van de bevriezing, volgens huidig inzicht, voor verschillende
typen huishouden met bijstand. Gedurende de periode 2028–2035 is het inkomenseffect
maximaal en neemt daarna af. De berekening is gebaseerd op het concept-Macro-Economische
Verkenning 2025 van het Centraal Planbureau. Bij huishoudens met kinderen is uitgegaan
van twee kinderen (6 en 11 jaar). De inkomenseffecten voor huishoudens met een andere
uitkering zijn vergelijkbaar.
Tabel 1: inkomenseffecten van de wetswijziging per jaar, 2025–2028
Type huishouden met bijstand
2025
2026
2027
2028
Alleenstaande
0,5%
1,2%
1,9%
2,1%
Alleenstaande ouder
0,3%
0,7%
1,1%
1,2%
Paar zonder kinderen
0,5%
1,2%
1,9%
2,1%
Paar met kinderen
0,4%
0,9%
1,5%
1,6%
Deze positieve inkomenseffecten hebben betrekking op ongeveer 475.000 huishoudens.
Eind mei 2024 ontvingen ongeveer 395.000 huishoudens een uitkering op grond van de
Participatiewet (bijstand, AIO, Bbz), de IOAW of IOAZ. Ongeveer 23.000 huishoudens
ontvingen toen een uitkering op grond van de Anw (nabestaanden en wezen). En ongeveer
56.000 huishoudens ontvingen een aanvulling op basis van de Toeslagenwet.
De pauzering van de afbouw van de dubbele AHK verlaagt het aandeel personen en kinderen
in armoede in 2028, ten opzichte van de situatie dat de uitkeringen zouden worden
verlaagd. De bevriezing van de afbouw van de dubbele AHK in de bijstand zorgt naar
verwachting voor een daling van de armoede onder personen en onder kinderen met 0,1%-punt
in 2028 ten opzichte van de situatie dat de afbouw door zou gaan.
Omdat de afbouw van de dubbele AHK in de bijstand vanaf 2028 wordt hervat, is er structureel
(vanaf 2039) geen sprake van een hoger uitkeringsniveau dan zonder deze wetswijziging
het geval zou zijn geweest. Er is structureel dan ook geen daling van de armoede.
4.2 Regeldruk
Het wetsvoorstel heeft geen gevolgen voor de bestuurlijke lasten voor medeoverheden
of voor de regeldruk voor bedrijven. Er worden beperkte extra administratieve lasten
voorzien als gevolg van de voorgestelde wijzigingen. Deze hebben geen betrekking op
rechten en plichten voor bestaande uitkeringsgerechtigden. Het voorstel heeft alleen
regeldruk-effecten voor burgers die als gevolg van de hogere uitkeringsnormen recht
krijgen op een van de betrokken uitkeringen. Het Adviescollege toetsing regeldruk
(ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het – behoudens
eenmalige kennisnemingskosten – geen gevolgen voor de regeldruk heeft.
4.3 Alleenverdienersproblematiek
Door een samenloop van fiscaliteit, toeslagen en sociale zekerheid heeft een groep
huishoudens een lager besteedbaar inkomen dan een vergelijkbaar huishouden met een
volledige bijstandsuitkering.13 Zij hebben bij een zelfde netto inkomen minder recht op toeslagen en leven hierdoor
onder het bestaansminimum. Dit komt doordat de afbouw van de dubbele algemene heffingskorting
in het referentieminimumloon nog niet voltooid is, terwijl de afbouw van de algemene
heffingskorting voor de minstverdienende partner al wel voltooid is. Voor paren van
wie het inkomen voornamelijk bestaat uit een UWV-uitkering (of privaat alternatief)
van een van beide partners (de «alleenverdiener») kan dit nadelig uitpakken. Zij hebben
een lager maximaal recht op de AHK dan waar rekening mee wordt gehouden in de bijstandsnorm.14
Deze paren hebben daarom een hoger bruto inkomen nodig voor een netto inkomen op het
sociaal minimum. Het hogere bruto inkomen kan leiden tot een lager recht op toeslagen,
omdat de toeslagen inkomensafhankelijk zijn. In 2024 worden naar schatting 6.000 huishoudens
geraakt door deze «alleenverdienersproblematiek».
De duur en omvang van de alleenverdienersproblematiek hangen samen met de stand van
de dubbele AHK in het referentieminimumloon. Door de afbouw te pauzeren en daarna
niet versneld af te bouwen, duurt de problematiek langer. Daarnaast zullen, door de
hogere stand van de dubbele AHK, ieder jaar meer huishoudens benadeeld worden en voor
een gemiddeld hoger bedrag. Naar huidig inzicht gaat dit om ongeveer 300 extra huishoudens
in 2025, oplopend naar ongeveer 900 extra huishoudens vanaf 2027. De regering is voornemens
de alleenverdienersproblematiek vanaf 2025 in twee fasen op te lossen. De budgettaire
gevolgen van dit wetsvoorstel voor de voorgenomen oplossing zijn opgenomen in paragraaf
7.
De regering beseft dat door de voorgestelde maatregel een beperkt aantal extra huishoudens
door de alleenverdienersproblematiek zullen worden geraakt. En een aantal van hen
zal niet in de actualiteit bereikt worden door de voorgenomen oplossingen. 15 De regering heeft dit afgewogen tegen de positieve inkomenseffecten voor de grote
groep uitkeringsgerechtigden op het sociaal minimum.
4.4 Caribisch Nederland
De voorgestelde maatregel heeft geen gevolgen voor Caribisch Nederland. Het wetsvoorstel
wijzigt de Algemene nabestaandenwet en de Participatiewet. Deze wetten zijn niet van
toepassing op Caribisch Nederland; in Caribisch Nederland gelden een ander fiscaal
stelsel en stelsel van sociale zekerheid.
De regering zet ook in op het vergroten van de bestaanszekerheid en de bestrijding
van armoede in Caribisch Nederland, samen met Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Hier
worden ook extra middelen voor vrijgemaakt. De regering overweegt daarbij andere maatregelen
dan een beleidsmatige verhoging van de minimumuitkeringen, omdat deze in de context
van Caribisch Nederland mogelijk effectiever zijn om de bestaanszekerheid voor verschillende
typen huishoudens beter te borgen. Het minimumuurloon en de uitkeringen, waaronder
de Onderstand en AWW-uitkering16, zijn in 2024 in twee grote stappen reeds met ten minste 20% verhoogd, conform het
advies van de Commissie sociaal minimum Caribisch Nederland.17
5. Uitvoering en consultatie18
De voorgestelde maatregel heeft geen uitvoeringstechnische gevolgen. De betrokken
uitkeringsverstrekkers zullen gedurende de periode 2025–2038 hogere normbedragen verwerken
in hun systemen dan zonder de maatregel. Deze verhoging loopt mee in de reguliere
indexering van de normbedragen op 1 januari en 1 juli van ieder jaar. De maatregel
vraagt daarom niet om meer handelingen dan anders. De betrokken uitkeringsverstrekkers
worden halfjaarlijks geïnformeerd over de aangepaste normbedragen door het Ministerie
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG)
Gemeenten verstrekken de bijstand, Bbz, IOAW en IOAZ. De VNG heeft aangegeven dat
de voorgestelde maatregel goed uitvoerbaar is en dat een formele uitvoeringstoets
voor deze maatregel niet nodig is. Daarbij heeft de VNG verzocht om de gevolgen van
de maatregel voor de alleenverdienersproblematiek in kaart te brengen. Deze zijn opgenomen
in paragraaf 4.3. De regering reserveert extra financiële middelen voor gemeenten
in verband met de uitvoering van de voorgenomen tijdelijke regeling voor de alleenverdienersproblematiek
(zie paragraaf 7). Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bereidt samen
met de VNG de uitvoering van de tijdelijke regeling voor. De gevolgen van een bevriezing
van de afbouw van de dubbele AHK worden hierin meegenomen.
Sociale Verzekeringsbank (SVB)
De SVB verstrekt de Anw-, AIO-, OBR-uitkeringen. De SVB heeft aangegeven dat een formele
uitvoeringstoets voor deze maatregel niet nodig is. Volgens de SVB is de voorgestelde
maatregel goed uitvoerbaar, mits de uitkeringsbedragen per 1 januari 2025 tijdig worden
bekendgemaakt.
Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)
UWV voert de Toeslagenwet uit en verstrekt hiervoor onder meer de toeslag op de uitkering
aan alleenstaanden. UWV heeft aangegeven dat de voorgestelde maatregel goed uitvoerbaar
is. Omdat het gaat om een zeer beperkte wijziging, brengt UWV geen uitvoeringstoets
uit.
6. Toezicht en handhaving
De voorgestelde maatregel zorgt voor een tijdelijke verhoging van de uitkeringsnormen
in verschillende regelingen. De handhaving op rechtmatige verstrekking van de betreffende
uitkeringen wijzigt niet als gevolg van dit wetsvoorstel.
7. Financiële gevolgen voor het Rijk
De tijdelijke bevriezing van de dubbele AHK in het referentieminimumloon leidt tot
meerjarig hogere uitgaven en lagere inkomsten. De maatregel zorgt ervoor dat de afbouw
drie jaar later is afgerond (per 1 januari 2039 in plaats van per 1 januari 2036).
Dit leidt dan ook tot en met 2038 tot budgettaire effecten; er zijn geen structurele
budgettaire effecten. De uitgaven betreffen voornamelijk hogere uitkeringslasten.
Daarnaast reserveert de regering aanvullende middelen voor de tijdelijke oplossing
voor de alleenverdienersproblematiek. De onderstaande tabel geeft de budgettaire effecten
binnen de begrotingshorizon (tabel 2).
Tabel 2: Budgettair effect van de wetswijziging
x € mln. (prijzen 2024)
2025
2026
2027
2028
2029
Struc.
Totaal
73
168
265
255
277
0
waarvan bijstand (incl. Bbz)
56
131
208
208
229
0
waarvan IOAW en IOAZ
2
3
5
5
3
0
waarvan Anw
2
5
8
8
8
0
waarvan AIO
3
8
13
13
15
0
waarvan OBR
0
0
0
0
0
0
waarvan TW
6
13
20
22
22
0
waarvan Tijdelijke regeling alleenverdieners
5
9
12
0
0
0
Het budgettaire effect per jaar hangt samen met de afwijking van de afbouw van de
dubbele AHK ten opzichte van het basispad. Tijdens de bevriezing in de jaren 2025,
2026 en 2027 neemt deze afwijking toe. Het budgettair effect neemt over deze jaren
ook toe. Tijdens de jaren 2036, 2037 en 2038 wordt de afwijking ten opzichte van het
basispad weer kleiner en neemt het budgettair effect af. Per 2039 heeft ook het voorgestelde
afbouwpad het eindpunt bereikt. Na 2038 is er daarom geen budgettair effect meer.
De regering reserveert aanvullende middelen voor de oplossing voor de alleenverdienersproblematiek.
De duur en omvang van de alleenverdienersproblematiek hangen samen met van de stand
van de dubbele AHK (zie toelichting in paragraaf 4). Dit verhoogt de kosten van de
oplossingen die de regering voorstelt om de benadeelde huishoudens te helpen. Onder
de tijdelijke regeling (2025–2027) zullen ieder jaar meer huishoudens aanspraak kunnen
maken op een vaste tegemoetkoming. De fiscale oplossing (voorzien vanaf 2028) zal
als gevolg van de voorgestelde maatregel drie jaar langer doorlopen, tot en met 2038
in plaats van 2035.
In ieder jaar zullen meer huishoudens in aanmerking komen voor de uitbetaling van
de algemene heffingskorting die voor de minstverdienende partner tijdelijk en gedeeltelijk
opnieuw wordt ingevoerd. De maximale hoogte van deze heffingskorting bouwt in gelijke
mate af met de stand van de dubbele AHK in het referentieminimumloon. De maximale
heffingskorting waar de betreffende huishoudens aanspraak op zullen kunnen maken,
ligt daarom hoger dan waar eerder mee is geraamd. Aangezien het wetsvoorstel voor
de fiscale oplossing eveneens meeloopt in het pakket Belastingplan 202519 en dus gelijktijdig met het onderhavige wetsvoorstel is ingediend, is dit budgettaire
effect opgenomen in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel voor de fiscale
oplossing.
8. Evaluatie
De evaluatie van deze maatregel loopt mee in de periodieke rapportages in het kader
van artikel 2 (Bijstand, Participatiewet en Toeslagenwet) en artikel 9 (Nabestaanden)
van de begroting van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Deze periodieke
rapportages vinden plaats conform de Strategische Evaluatie Agenda. De periodieke
rapportages staan gepland voor 2026 (thema armoede en schulden), 2027 (thema bijstand
en participatie) en 2028 (nabestaanden en wezen).
9. Inwerkingtreding
De wetswijziging treedt in werking met ingang van 1 januari 2025. Daarmee wordt voldaan
aan het kabinetsbeleid voor vaste verandermomenten voor regelgeving, zoals vastgelegd
in aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Aan het kabinetsbeleid
voor de minimuminvoeringstermijn van regelgeving, uit diezelfde aanwijzing, wordt
niet voldaan. De reden hiervoor is dat de regering recent heeft besloten deze maatregel
te nemen en de voortzetting van de afbouw van de dubbele AHK per 1 januari 2025 wil
voorkomen.
II. ARTIKELSGEWIJS DEEL
Artikelen I en II (artikel 2, vijfde lid, van de Algemene nabestaandenwet, en artikel
37, vierde lid, van de Participatiewet)
Met de wijziging van artikel 2, vijfde lid, van de Algemene nabestaandenwet en artikel
37, vierde lid, van de Participatiewet, wordt het percentage van de algemene heffingskorting
van 157,5%, genoemd in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, van de Algemene nabestaandenwet
en artikel 37, tweede lid, van de Participatiewet, in de jaren 2025, 2026 en 2027
niet verlaagd bij de berekening van het referentieminimumloon. Vanaf 1 januari 2028
voorziet de wijziging erin dat het hiervoor genoemde percentage van de algemene heffingskorting
twee keer per kalenderjaar, op 1 januari en 1 juli, met 2,5 procentpunt wordt verlaagd.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Y.J. van Hijum
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Y.J. van Hijum, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Bijlagen
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
PVV | 37 | Voor |
GroenLinks-PvdA | 25 | Voor |
VVD | 24 | Voor |
NSC | 20 | Voor |
D66 | 9 | Voor |
BBB | 7 | Voor |
CDA | 5 | Voor |
SP | 5 | Tegen |
ChristenUnie | 3 | Voor |
DENK | 3 | Voor |
FVD | 3 | Tegen |
PvdD | 3 | Tegen |
SGP | 3 | Voor |
Volt | 2 | Voor |
JA21 | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.