Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
36 537 Voorstel van het lid Bontenbal tot wijziging van het Reglement van Orde in verband met het beperken van de mogelijkheid om moties in te dienen
Nr. 4
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Vastgesteld op 15 juli 2024
Inhoudsopgave
Inbreng leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
1
Inbreng leden van de VVD-fractie
3
Inbreng leden van de NSC-fractie
7
Inbreng leden van de D66-fractie
15
Inbreng leden van de CDA-fractie
19
Inbreng leden van de SP-fractie
20
Inbreng leden van de PvdD-fractie
27
Inbreng leden van de VOLT-fractie
28
Inbreng leden van de GroenLinks-PvdA-fractie en reactie indiener
De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA hebben kennisgenomen van het initiatiefvoorstel
van het lid Bontenbal. Deze leden waarderen het dat de initiatiefnemer zich inzet
voor het versterken van de positie van de Kamer en voor effectieve en zorgvuldige
inzet van de instrumenten van de Kamer. Deze leden zijn het met de initiatiefnemer
eens dat het belangrijk is dat de Kamer zorgvuldig omgaat met haar beschikbare instrumenten
omdat het belangrijk is om te voorkomen dat deze instrumenten «bot» worden.
De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA lezen dat de initiatiefnemer voorstelt
om het aantal moties te maximeren per fractie en per debat. Op jaarbasis zou een fractie
voortaan nog maximaal 150 moties kunnen indienen verhoogd met een motie per lid van
de fractie. Daarnaast zouden er maximaal nog maar twee moties per fractie tijdens
de beraadslaging over een onderwerp mogen worden ingediend. Volgens de initiatiefnemer
wordt op deze manier het instrument van de motie versterkt. De aan het woord zijnde
leden begrijpen de wens van de initiatiefnemer om het instrument van moties te versterken,
maar vragen zich ten zeerste af of het voorstel wel daadwerkelijk hieraan bijdraagt
en deze leden zien allerlei bezwaren tegen het voorstel. Zo hebben de leden van de
fractie van GroenLinks-PvdA zorgen over het feit dat door dit voorstel de diepgang
en de breedte van de discussie wordt beperkt. Het is essentieel dat alle belangrijke
kwesties de aandacht krijgen die ze verdienen en dat elk lid zijn of haar standpunten
volledig kan uiten. Met het voorstel van de initiatiefnemer wordt naar het oordeel
van de aan het woord zijnde leden te weinig rekening gehouden met het feit dat er
in een jaar veel onderwerpen de revue passeren waarbij het van belang is dat Leden
voorstellen moeten kunnen doen en/of uitspraken van de Kamer moeten kunnen vragen.
Daarnaast doet het voorstel met de strakke maxima van het aantal moties geen recht
aan het feit dat er later in het jaar ontwikkelingen kunnen zijn die Leden aanleiding
zouden kunnen geven om moties in te dienen. Met het voorstel van de initiatiefnemer
zou de situatie kunnen ontstaan dat Leden bijvoorbeeld in december geen moties meer
zou kunnen indienen op een zeer urgent en belangrijk onderwerp, omdat het maximumaantal
moties reeds bereikt is. Dit vinden de leden van de fractie van GroenLinks-PvdA onwenselijk.
Graag ontvangen zij op voorgaande zienswijze een reactie van de initiatiefnemer.
Tot slot willen de leden van de fractie van GroenLinks-PvdA graag aangeven dat zij
uiteraard openstaan voor het gezamenlijk zoeken naar andere manieren om Kamerprocedures
te stroomlijnen en de inzet van instrumenten te optimaliseren zonder de rijke diversiteit
aan meningen en voorstellen die onze democratie versterken, in te perken.
Reactie op vragen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De indiener dankt de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie voor de reflectie op het
voorstel en geeft graag per punt een reactie. De leden van de GroenLinks-PvdA fractie
hebben gelijk dat alle belangrijke kwesties de aandacht moeten krijgen die ze verdienen
en dat elk lid zijn of haar standpunt hierover kan uiten. Leden hebben veel mogelijkheden
om hun standpunten te uiten. Zij kunnen onder andere deelnemen aan debatten, debatten
aanvragen, vragen stellen en initiatiefvoorstellen indienen. Dit zijn belangrijke
en nuttige instrumenten om aandacht te vragen voor belangrijke onderwerpen en die
ook vastgelegd zijn in de Grondwet en het Reglement van Orde. De indiener ziet de
motie vooral als instrument om bij belangrijke kwesties het beleid van de regering
te kunnen bijsturen en bewindspersonen op hun verantwoordelijkheid aan te spreken,
en minder als profileringsinstrument als het slechts bij het uitspreken van een standpunt
blijft. Uitzondering daargelaten stemmen de leden van de fractie van de indiener daarom
in principe tegen spreekt-uit-moties. Zulke moties zijn op zijn best meestal overbodig
en op zijn slechtst bedoeld als «treitermotie» richting andere partijen. Het voorstel
zorgt ervoor dat er nog steeds voldoende ruimte is om moties in te dienen, maar dat
het aantal moties wel wordt verminderd. De indiener verwacht met beide voorgestelde
quota grofweg een halvering van het aantal ingediende moties per jaar (t.o.v. het
referentiejaar 2022). De indiener verwacht dat een halvering van het aantal moties
nog steeds ruim voldoende mogelijkheden biedt om als Kamer het kabinetsbeleid bij
te sturen. De indiener wijst er ook op dat toezeggingen door een bewindspersoon tijdens
een debat eveneens een geschikt instrument zijn dat vaker kan worden ingezet. Bovendien
worden ook aan andere rechten en instrumenten van Leden grenzen gesteld, zoals aan
de spreektijd in commissiedebatten en plenaire debatten.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie geven aan dat het voor hen belangrijk is dat
er voldoende breedte en diepgang is bij discussies in de Kamer. De indiener is het
daar mee eens. De vraag is of een groot aantal moties daaraan bijdraagt. Als we kijken
naar de inhoud van ingediende moties durft de indiener te stellen dat kwantiteit niet
gelijk staat aan kwaliteit. Er worden regelmatig overbodige moties ingediend, moties
zonder deugdelijke financiële dekking, dubbele moties of onuitvoerbare moties. Zulke
moties leveren geen bijdrage aan de diepgang van de discussie, maar staan die juist
in de weg. De geschiedenis van de Tweede Kamer laat bovendien zien dat er tot een
aantal decennia terug veel minder moties werden ingediend. De indiener gaat er niet
van uit dat de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie van mening zijn dat er toentertijd
onvoldoende diepgang was in discussies in de Tweede Kamer. Als er minder moties worden
ingediend wordt het instrument motie zelf scherper en ontstaat er meer aandacht voor
de goede discussies die in de Kamer worden gevoerd in commissiedebatten, plenaire
debatten en overleggen over wetgeving. Er zijn hier ook andere goede mogelijkheden
om voorstellen te doen, zoals meer samenwerking tussen leden van verschillende fracties
en het vragen van toezeggingen. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen als
laatste naar de situatie dat gedurende een jaar het maximum wordt bereikt, terwijl
er mogelijk nog belangrijke debatten in het verschiet liggen. Deze situatie kan zich
inderdaad voordoen, maar het voorstel zorgt ervoor dat fracties hiermee gedurende
het jaar rekening kunnen houden. Dat is volgens de indiener een goede zaak, omdat
het een prikkel geeft om zuinig en zorgvuldig om te gaan met het indienen van moties.
Kortom, het verminderen van het aantal moties kan volgens de indiener juist een positieve
bijdrage leveren aan inhoudelijke diepgang, grondige wetsbehandelingen en de focus
van Leden op hun kerntaken. De indiener ziet zijn voorstel daarom als belangrijke
en noodzakelijke eerste stap en staat open voor meer voorstellen voor het verbeteren
van het functioneren van de Tweede Kamer.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie geven aan dat zij openstaan voor het gezamenlijk
zoeken naar andere manieren om Kamerprocedures te stroomlijnen en de inzet van instrumenten
te optimaliseren. De indiener waardeert deze opstelling, maar wil benadrukken dat
deze pogingen meermaals zijn gedaan, met weinig concreet resultaat. De Commissie-Van der
Staaij heeft reeds onderzocht wat nodig is, maar het blijkt steeds lastig voor de
Tweede Kamer concreet tot een andere werkwijze te komen. De indiener is van mening
dat de tijd van praten over het verminderen van het aantal moties inmiddels wel voorbij
is en dat het nodig is om een echte koerswijziging in te zetten.
Inbreng leden van de VVD-fractie en reactie indiener
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel van het lid Bontenbal
tot wijziging van het Reglement van Orde in verband met het beperken van de mogelijkheid
om moties in te dienen. Graag willen zij de initiatiefnemer daarover een aantal vragen
stellen.
Allereerst merken de leden van de VVD-fractie op dat zij met de initiatiefnemer zien
dat in de loop der jaren het aantal ingediende moties enorm is toegenomen. Daarmee
is het instrument van de motie dan ook bot geworden. Zij memoreren dat zij bij de
inbreng voor het verslag bij de Raming Tweede Kamer 2025 vragen hebben gesteld over
het instrument «motie». Dit onderwerp heeft dan ook hun aandacht. Bij het onderwerp
«moties» zijn meer aspecten aan de orde dan alleen het vraagstuk van de aantallen
moties. Zou het daarom niet beter zijn om breder naar het vraagstuk van de moties
te kijken en ons niet alleen te buigen over de aantallen moties? De leden van de VVD-fractie
zijn benieuwd of de initiatiefnemer bijvoorbeeld heeft overwogen om de aard van de
moties te beperken, in plaats van het aantal. Kan hij in dat kader zijn opvatting
delen over de spreekt uit-moties? En wat is de mening van de initiatiefnemer over
overbodige moties; zijnde de moties die inhoudelijk bevestigen wat het kabinet reeds
doet of heeft toegezegd te gaan doen. Graag krijgen de leden van de VVD-fractie een
reactie van de initiatiefnemer.
De initiatiefnemer stelt voor dat een fractie per jaar maximaal 150 moties, verhoogd
met één motie per lid van de fractie, mag indienen. Voor de leden van de VVD-fractie
zou dat thans neerkomen op maximaal 174 moties per jaar. Naast dit fractiemaximum
geldt er een debatmaximum, wat wil zeggen dat per fractie maximaal twee moties per
debat mogen worden ingediend. Die beperking geldt dan weer niet voor debatten over
wetgeving, mits het totaalaantal moties per fractie niet overschreden wordt. De leden
van de VVD-fractie willen de initiatiefnemer vragen of hij heeft nagedacht over het
slechts instellen van een debatmaximum, in plaats van een fractie- dan wel totaalmaximum.
Heeft hij ook stilgestaan bij een maximum aantal moties per Kamerlid, in plaats van
per fractie? Voorts zijn deze leden benieuwd of de initiatiefnemer heeft overwogen
om een staffel voor te stellen, bijvoorbeeld per tien Leden een extra honderd moties
om in te dienen. Graag horen de leden van de VVD-fractie de overwegingen van de initiatiefnemer
op deze punten.
Uiteraard weten de leden van de VVD-fractie dat de Tweede Kamer uit 150 leden bestaat,
maar dat neemt niet weg dat de leden van de VVD-fractie de initiatiefnemer vragen
te motiveren waarom er gekozen is voor 150 moties plus het aantal fractiezetels. Heeft
de initiatiefnemer een ander aantal moties als basis overwogen? Zo ja, welk aantal?
In hoeverre vindt de initiatiefnemer het evenredig dat een grote fractie, die waarschijnlijk
aan meer (wetgevings)debatten deelneemt, slechts één motie per Kamerzetel bovenop
een basisgetal mag indienen? Heeft de initiatiefnemer overwogen om het totaal aantal
moties te baseren op fractiegrootte? Graag krijgen de leden van de VVD-fractie een
reactie van de initiatiefnemer.
Hoe wordt overigens het debat over de Algemene Politieke Beschouwingen, dat in september
wordt gehouden, getypeerd? Wordt dat debat gezien als een gewoon plenair debat of
als een debat over wetgeving? Er is dezelfde vraag met betrekking tot het algemene
debat over de jaarverslagen (Verantwoordingsdag in mei). Graag krijgen de leden van
de VVD-fractie een reactie van de initiatiefnemer.
De initiatiefnemer benoemt een aantal voordelen van het instellen van een maximumaantal
moties. Deze voordelen zijn voor de leden van de VVD-fractie zeer herkenbaar. Maar
het voorstel om het aantal moties te beperken zou ook kunnen leiden tot langere moties
met meerdere verzoeken. Dat is dan weer strijdig met artikel 8.20 lid 2 van het Reglement
van Orde, waarin staat dat moties kort en duidelijk geformuleerd moeten zijn. Hoe
ziet de initiatiefnemer dat, zo vragen de leden van de VVD-fractie.
Verder vragen de leden van de VVD-fractie waarom is gekozen voor twee moties per fractie
per debat. Als er wordt overgegaan tot een maximumaantal moties per fractie, zou ook
overwogen kunnen worden om het aantal moties per fractie per debat aan de fracties
zelf over te laten, mits een fractie het totaal aantal toegestane moties niet overschrijdt.
Graag krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de initiatiefnemer.
In de toelichting wordt gesteld dat er ruimte moet zijn om bij wetgeving meer moties
in te dienen. Het voorstel voorziet daarin. Bij wetgeving, zo merken de leden van
de VVD-fractie op, is er in principe sprake van onbeperkte spreektijd. Heeft de initiatiefnemer
overwogen om het indienen van moties bij het behandelen van wetgeving geheel uit te
zonderen van het voorstel? Graag krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van
de initiatiefnemer.
Reactie op vragen van de leden van de VVD-fractie
De indiener dankt de leden van de VVD-fractie voor de reflectie op het voorstel en
geeft graag per punt een reactie. De leden van de VVD-fractie vragen of niet beter
gekeken kan worden naar bredere voorstellen om het parlementaire instrument motie
te verbeteren. De indiener staat hiervoor open. Zo heeft de CDA-fractie al eerder
het standpunt ingenomen dat spreekt-uit moties meestal onwenselijk en overbodig zijn
en deze dus ook niet te steunen, tenzij het een belangrijke principekwestie betreft.
De indiener is het ook eens met de leden van de VVD-fractie dat moties die het staande
kabinetsbeleid bevestigen overbodig zijn. Met dit voorstel beoogt de indiener te bewerkstelligen
dat zulke moties niet meer worden ingediend. De indiener is ook van mening dat dergelijke
moties zouden moeten worden ontraden door bewindspersonen of moeten worden overgenomen.
Hierover zouden door de voorzitter stevige afspraken moeten worden gemaakt met het
kabinet. Dit geldt ook voor moties die door de bewindspersoon zodanig geïnterpreteerd
worden tijdens het debat («als ik de motie zo mag lezen, dat ...») dat er aan de oorspronkelijke
tekst geen recht meer wordt gedaan.
Het belangrijkste doel van de indiener is dat het aantal moties fors wordt teruggedrongen
om het functioneren van de Tweede Kamer te verbeteren en het instrument van de motie
aan te scherpen. Het instellen van alleen een debatmaximum van twee moties per debat
is een goede stap, alleen al om de deerniswekkende situatie te voorkomen dat Leden
in een tweeminutendebat buiten adem in hoog tempo meerdere moties opdreunen. Echter,
alleen het instellen van een debatmaximum is geen garantie dat het totale aantal moties
fors wordt teruggedrongen. Daarom is ingezet op een combinatie van twee maxima, die
gezamenlijk een forse daling van het aantal moties zullen bewerkstelligen. Wat de
indiener betreft zou vergeleken met het recordjaar 2022 het totaal aantal moties in
ieder geval met de helft moeten en kunnen worden teruggebracht.
De leden van de VVD-fractie vragen of is overwogen om alleen een debatmaximum in te
stellen. Bij de vormgeving van het voorstel heeft de indiener uiteraard verschillende
oplossingen goed tegen elkaar afgewogen. De huidige praktijk in de Tweede Kamer leert
dat fracties de verschillende portefeuilles beleggen bij individuele Leden. Deze Leden
treden vervolgens op als woordvoerder namens een fractie in debatten en kunnen zich
verdiepen in onderwerpen. Omdat er veel debatten zijn, die ook vaak tegelijkertijd
plaatsvinden, kan een fractie op die manier alle portefeuilles en onderwerpen zoveel
mogelijk recht doen. Dat is voor een individueel Kamerlid in de praktijk onmogelijk.
Er zijn geen fracties die alle portefeuilles bij alle Leden hebben belegd en gezamenlijk
aan alle debatten meedoen. Een maximum per fractie sluit dus aan bij de praktijk waarin
portefeuilles en woordvoerderschappen worden verdeeld binnen een fractie. Een maximum
per Kamerlid zou hiermee geen rekening houden en er bovendien voor zorgen dat grote
fracties onevenredig meer moties zouden kunnen indienen dan kleine fracties. De indiener
heeft daarom bewust gekozen voor een maximum per fractie en daarbij verschillende
opties afgewogen.
Er is gekozen voor een rekenformule met een basisaantal van 150 moties en een vermenigvuldigingsfactor
van één motie per lid van de fractie. De reden dat is gekozen voor een basisaantal
van 150 moties is dat daarmee een halvering van het totaal aantal moties ten opzichte
van 2022 kan worden bereikt. Het getal van 150 heeft geen link met het aantal Leden.
De reden dat is gekozen voor een vermenigvuldigingsfactor is dat daarmee een onderscheid
gemaakt wordt naar grootte van een fractie. Dit sluit aan bij de huidige praktijk
van de Kamer, waarin bijvoorbeeld ook spreektijden bij begrotingsbehandelingen en
notaoverleggen ruimer zijn voor grotere fracties. Uit deze rekenformule volgt dat
er dus twee knoppen zijn waaraan je kunt draaien: het basisaantal en de vermenigvuldigingsfactor.
Gezocht is naar een balans tussen enerzijds voldoende recht doen aan de grootte van
fracties en anderzijds de rechten van kleine fracties om hun stem in het parlement
te laten klinken. Over deze balans, vertaald in de rekenformule zoals voorgesteld,
gaat de indiener graag het debat aan. Om dit debat goed te kunnen voeren volgt in
onderstaande tabel 1 een aantal opties inclusief de gevolgen die dat heeft in de huidige
samenstelling van de Kamer. De eerste twee opties betreffen varianten met een lager
basisaantal en een hogere vermenigvuldigingsfactor, de derde en vierde optie een hoger
basisaantal en een lagere vermenigvuldigingsfactor. In de laatste kolom is de optie
van een staffel opgenomen, zoals de leden van de VVD-fractie hebben gevraagd. Ook
daar zijn verschillende vormgevingen mogelijk.
Tabel 1: varianten rekenformule fractiemaximum
Zetels
Voorstel CDA
Variant 1
(basisaantal 125, factor 2)
Variant 2
(basisaantal 100, factor 3)
Variant 3
(basisaantal 175, factor 0,75)
Variant 4
(basisaantal 200, factor 0,5)
Variant 5
(staffel 100 per 10 leden)
PVV
37
187
199
211
203
219
450
GL-PvdA
25
175
175
175
194
213
350
VVD
24
174
173
172
193
212
350
NSC
20
170
165
160
190
210
350
D66
9
159
143
127
182
205
150
BBB
7
157
139
121
180
204
150
CDA
5
155
135
115
179
203
150
SP
5
155
135
115
179
203
150
Denk
3
153
131
109
177
202
150
PvdD
3
153
131
109
177
202
150
FVD
3
153
131
109
177
202
150
SGP
3
153
131
109
177
202
150
CU
3
153
131
109
177
202
150
Volt
2
152
129
106
177
201
150
JA21
1
151
127
103
176
201
150
Totaal
150
2.400
2.175
1.950
2.738
3.075
3.150
De leden van de VVD-fractie vragen ook naar de Algemene Politieke Beschouwingen (APB).
De indiener beschouwt de APB als een plenair debat en niet als wetgevingsdebat. Na
de APB en de Algemene Financiële Beschouwingen volgen namelijk de begrotingsbehandelingen
van de departementen. Dit zijn wel wetgevingsdebatten. Volgens de indiener moet er
bij deze belangrijke debatten ruimte zijn om meer moties dan het debatmaximum in te
dienen, omdat dit raakt aan een van de kernpunten van de democratie. De regering legt
begrotingswetten aan het parlement voor waarover Kamerleden hun budgetrecht kunnen
uitoefenen. Het fractiemaximum blijft wat de indiener betreft wel gelden. De leden
van de VVD-fractie verwijzen ook naar Verantwoordingsdag. De indiener beschouwt ook
dit debat als een plenair debat en niet als wetgevingsdebat. De indiener is van mening
dat het maximum van twee moties voldoende ruimte biedt om van de regering verantwoording
te vragen over het gevoerde beleid uit het voorgaande jaar. Ook kunnen andere instrumenten
worden ingezet, zoals het vragen van toezeggingen.
De leden van de VVD-fractie vragen naar artikel 8.20 lid 2 van het Reglement van Orde,
waarin staat dat moties kort en duidelijk geformuleerd moeten worden. De indiener
is het met deze leden eens dat hier nog verbetering mogelijk is. Het is aan de fracties
en aan de Kamervoorzitter om Kamerleden hierop te wijzen en waar nodig te corrigeren.
Verder is het mogelijk dat het voorstel ertoe leidt dat fracties moties zullen samenvoegen
en bijvoorbeeld meerdere verzoeken in een motie onderbrengen. Dat kan leiden tot langere
moties, maar hoeft niet per se te leiden tot onduidelijkere moties. Het is aan de
indiener om een motie vervolgens zo kort als mogelijk te formuleren. Het voorstel
staat volgens de indiener dus niet op gespannen voet met artikel 8.20 lid 2 van het
Reglement van Orde. Integendeel, artikel 8.20 lid 2 begrenst het ongewenste effect
van te lange, samengevoegde moties.
Zoals ook aangegeven bij de beantwoording van de eerste vraag van de leden van de
VVD-fractie acht de indiener een combinatie van een debatmaximum en een fractiemaximum
het meest effectief. Als bijvoorbeeld een fractie aan het eind van het parlementaire
jaar nog veel moties «over» heeft, is het denkbaar dat die fractie zonder een debatmaximum
bij de laatste debatten in een keer nog veel moties indient. Dat is onnodig en onwenselijk
en het voorstel voorkomt dit. Meer principieel is de indiener van mening dat twee
moties per debat in de meeste gevallen voldoende is om het beleid van het kabinet
op de belangrijkste onderdelen bij te kunnen sturen. Het debatquotum van twee moties
per debat komt overigens voort uit het advies van de Commissie-Van der Staaij, Versterking
functies Tweede Kamer, waarin ook gepleit is voor een maximum van twee moties per
debat. Over kleinere punten kunnen toezeggingen worden gevraagd. Ook kan worden samengewerkt
met andere fracties.
De leden van de VVD-fractie stellen een vraag over de uitzondering voor wetgevingsdebatten.
Verschillende debatten zijn van verschillend gewicht en dat geldt met name voor wetgevingsdebatten.
Zeker bij ingrijpende wetgeving, zoals de recente Pensioenwet en het jaarlijkse Belastingplan,
moet er ruimte zijn om meer moties in te dienen. De indiener heeft overwogen om het
indienen van moties bij wetgeving geheel uit te zonderen (zodat ook het fractiemaximum
niet van toepassing is). Hiermee zou het echter onzeker zijn of het doel van het voorstel,
namelijk het fors terugdringen van het aantal moties, voldoende wordt behaald. Daarom
heeft de indiener wel voor een uitzondering met betrekking tot het debatmaximum gekozen,
maar niet voor een algehele uitzondering. Als het voorstel daarmee leidt tot een verschuiving
van aandacht van Kamerleden naar de behandeling van wetgeving zou dit overigens een
goede ontwikkeling zijn.
Inbreng Leden van de NSC-fractie en reactie indiener
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel van het lid Bontenbal.
Deze leden waarderen het initiatief van het lid Bontenbal om een oplossing te zoeken
voor het grote aantal moties en delen een groot deel van de analyse die hij schetst.
Deze leden maken zich net als de indiener zorgen over de inflatie van het aantal moties
en de deflatie van het instrument motie. Tegelijkertijd maken deze leden zich zorgen
over de oplossing die de indiener voordraagt, omdat deze fors ingrijpt in de mogelijkheid
van individuele leden in met name grote fracties om onbelemmerd hun grondwettelijke
taken uit te voeren. Zij hebben daarom nog enkele vragen.
De leden van de NSC-fractie maken zich zorgen over de wijze waarop dit voorstel ingrijpt
in de rechten van individuele Leden. Deze leden merken op dat de initiatiefnemer ervoor
kiest om een maximum per fractie in te stellen. Deze leden wijzen erop dat het begrip
fractie in de Nederlandse Grondwet niet voorkomt en er juist nadruk gelegd wordt op
de positie van individuele Leden. Deze leden maken zich dan ook zorgen over de uitwerking
die dit voorstel heeft op de toegang tot parlementaire instrumenten voor Leden die
deel uit maken van grotere fracties. Zo zouden Leden die deel uitmaken van een fractie
van dertig Leden gemiddeld slechts zes moties in kunnen dienen ((150+30)/30 = 6),
terwijl Leden van een driepersoonsfractie gemiddeld 51 moties in zouden kunnen dienen
((150+3)/3 = 51). Hoe verhoudt zich de toegang tot het instrument motie van een individueel
Kamerlid in een grote fractie tot dat van een individueel Kamerlid die Kamerlid is
van een kleine(re) fractie, wanneer dit initiatief doorgang vindt? Kan de initiatiefnemer
daarbij ook aangeven of volgens hem Leden beperkt worden in hun parlementair recht
wanneer het ene Kamerlid in staat gesteld wordt om meer moties in te dienen dan het
ander?
De leden van de NSC-fractie merken op dat de geschiedenis leert dat juist bij relatief
kleine onderwerpen een motie achteraf gezien het verschil gemaakt heeft. Hoe schat
de initiatiefnemer het risico in dat een maximumaantal moties ertoe zal leiden dat
er juist minder moties ingediend zullen worden op relatief kleine onderwerpen?
De leden van de NSC-fractie lezen dat de initiatiefnemer de Duitse Bondsdag als voorbeeld
aanhaalt waar het aantal ingediende moties dat wordt ingediend veel lager is dan in
Nederland. Kan de indiener uiteenzetten waardoor dat volgens hem komt? Ook zijn deze
leden benieuwd naar of een soortgelijk voorstel al in andere landen geprobeerd is.
Zijn er voorbeelden van andere landen met een democratisch bestuur waar een quotum
geldt voor de inzet van parlementaire instrumenten? Kan de initiatiefnemer ingaan
op het succes van die ingrepen?
De leden van de NSC-fractie lezen dat de initiatiefnemer verwijst naar het rapport
Versterking functies Tweede Kamer – Meer dan de som der delen van de commissie-Van der Staaij uit 2021 (Kamerstuk 35 992, nr. 1). Deze leden roepen in herinnering dat het desbetreffende rapport veel suggesties
doet om het aantal moties terug te dringen, zoals het maken van afspraken over de
indiening van moties in het geval reeds een toezegging (op naam) is geregistreerd
en het eisen dat onderwerpen aan de orde zijn geweest in het gevoerde debat en voldoende
zijn uitgediscussieerd voordat er een motie ingediend wordt. Hoe staat de initiatiefnemer
tegenover de voorstellen van de commissie-Van der Staaij over het terugdringen van
het aantal moties? Is naar mening van de initiatiefnemer al voldoende geprobeerd om
deze aanbevelingen door te voeren? Deelt de initiatiefnemer de opvatting van deze
leden dat de verantwoordelijkheid in het terughoudend omgaan met het indienen van
moties bij leden zelf zou moeten liggen?
De leden van de NSC-fractie lezen: «De initiatiefnemer heeft bewust gekozen voor een
maximum per fractie, in plaats van een maximum per Kamerlid. Het uitgangspunt is dat
elke fractie aan alle debatten mee kan doen.» Kan de initiatiefnemer dit uitgangspunt
nader toelichten? Kan de initiatiefnemer aangeven hoe dit uitgangspunt ertoe leidt
dat er een maximum per fractie in plaats van per Kamerlid zou moeten zijn?
De leden van de NSC-fractie lezen dat de initiatiefnemer schrijft: «Een maximum per
Kamerlid zou er bovendien toe leiden dat grote fracties in totaal onevenredig veel
meer moties zouden kunnen indienen dan kleine fracties.» Kan de initiatiefnemer toelichten
waarom hij van mening is dat er met zijn voorstel sprake is van een evenredige verdeling
van het aantal moties in verhouding tot fractiegrootte?
De leden van de NSC-fractie merken op dat de initiatiefnemer stelt dat de Kamer er
niet in geslaagd is zichzelf te disciplineren. Deze leden begrijpen dat deze conclusie
getrokken zou kunnen worden wanneer men het feit in het achterhoofd houdt dat het
aantal ingediende moties de afgelopen jaren steeds is toegenomen. Tegelijkertijd vragen
zij zich af of de Kamer wel voldoende geprobeerd heeft zichzelf te disciplineren.
Kan de initiatiefnemer in kaart brengen welke pogingen er sinds het rapport van de
commissie-Van der Staaij zijn ondernomen om als Kamer zelfdiscipline op het gebied
van het indienen van moties op te leggen? Kan de initiatiefnemer aan de hand daarvan
aangeven of naar zijn inschatting voldoende pogingen zijn gedaan en daarbij nader
uitleggen hoe dit een opgelegd maximum naar zijn inzien rechtvaardigt? Is de initiatiefnemer
het met deze leden eens dat de Voorzitter strenger moet optreden bij tweeminutendebatten
wanneer er een motie ingediend wordt over een onderwerp dat niet tijdens het commissiedebat
aan de orde is geweest? Is de indiener het met de leden van de NSC-fractie eens dat
de Voorzitter de mogelijkheid moet krijgen om deze motie vervolgens niet mee te nemen
met de behandeling?
De leden van de NSC-fractie lezen dat de initiatiefnemer stelt: «dit voorstel moet
[...] samengaan met een stevige oproep vanuit de Kamer aan het kabinet om veel strakker
om te gaan met het beoordelen van moties en het nauwkeuriger bijhouden van de uitvoering
van aangenomen moties.» Dit is een oproep die de leden van de NSC-fractie van harte
onderschrijven. Deze leden vinden dat er ook een verantwoordelijkheid bij het kabinet
ligt om het aantal (in stemming gebrachte) moties terug te dringen, onder andere door
duidelijker aan te geven wanneer een motie overbodig is en moties dan te ontraden.
Deelt de initiatiefnemer de mening dat er dan ook bij fracties een verantwoordelijkheid
ligt om overbodige moties weg te stemmen?
De initiatiefnemer wijst volgens de leden van de NSC-fractie terecht op de noodzaak
van het aandringen op een toezegging, zodat er geen motie ingediend hoeft te worden.
Deze leden merken op dat een toezegging op dit moment in een commissiedebat alleen
genoteerd kan worden wanneer er ook een brief toegezegd is. Is de initiatiefnemer
het met deze leden eens dat toezeggingen ook genoteerd zouden moeten kunnen worden
wanneer er geen brief toegezegd wordt?
De leden van de NSC-fractie zien dat er verwezen wordt naar het bijsturen van kabinetsbeleid.
Deze leden wijzen erop dat bij een extraparlementair kabinet veel ruimte gegeven wordt
aan de Kamer om regeringsbeleid bij te sturen en mede vorm te geven. Daar kunnen moties
ook een belangrijke rol in spelen. Kan de initiatiefnemer ingaan op de vraag hoe een
maximumaantal helpt bij het vormen van tegenmacht tegenover een extraparlementair
kabinet?
De leden van de NSC-fractie onderschrijven de opvatting van de indiener dat het van
belang is dat het aantal ingediende moties openbaar en transparant bijgehouden wordt.
Deze leden staan ook positief tegenover het inrichten van een door de Voorzitter van
de Tweede Kamer te beheren register van het aantal ingediende moties. Deze Leden hebben
hierover nog wel een enkele vraag. Kan de initiatiefnemer nader toelichten waarom
hij ingetrokken moties mee zou willen laten tellen in het register? Kan de indiener
ook toelichten waarom overgenomen moties mee zouden moeten tellen in het maximum aantal
moties? Kan de initiatiefnemer daarbij ook uitleggen van wat voor soort verkeerde
prikkels er volgens hem sprake zou zijn als deze niet meegeteld zouden worden?
De Leden van de NSC-fractie lezen dat de initiatiefnemer ervoor kiest om afsplitsers
een motiequotum van 75 te geven, naar rato van de voortgang van het kalenderjaar.
Ook geeft de initiatiefnemer hierbij aan dat het niet gaat op basis van het resterende
fractiemaximum van de fractie waarvan het desbetreffende Kamerlid zich afsplitst.
De initiatiefnemer benoemt hierbij dat, naar zijn overtuiging, afsplitsen met behoud
van zetel niet mag worden beloond. Deze Leden wijzen erop dat er, wanneer dit voorstel
doorgang vindt, in een fractie van dertig Leden gemiddeld zes moties per Kamerlid
ingediend kunnen worden. Wanneer het voorstel van de initiatiefnemer in werking zou
treden zou een Kamerlid, dat zich van een fractie van dertig Leden afsplitst, aanspraak
kunnen maken op een quotum van maximaal 75 moties per jaar. Kan de initiatiefnemer,
gezien zijn bovengenoemde overtuiging, aangeven of er naar zijn mening in dat geval
sprake zou zijn van een beloning van het afsplitsen?
De Leden van de NSC-fractie hebben een enkele vraag over de positie van Leden wanneer
het maximumaantal is bereikt. Indien een Kamerlid deel uitmaakt van een fractie waarin
het motiequotum reeds bereikt is, bezit dat Kamerlid dan volgens de initiatiefnemer
over gelijke, dan wel dezelfde, mogelijkheden om kabinetsbeleid bij te sturen als
een Kamerlid dat deel uitmaakt van een fractie die dat quotum nog niet bereikt heeft?
Indien nee, kan de initiatiefnemer uiteenzetten hoe hij dit staatsrechtelijk te rechtvaardigen
vindt?
De Leden van de NSC-fractie lezen dat het maximum jaarlijks steeds aan het begin van
het jaar door de Voorzitter vastgesteld wordt. Kan de initiatiefnemer aangeven hoe
dit proces zou moeten verlopen? En kan de initiatiefnemer daarbij ook aangeven in
welke vorm Leden hierop bij zouden kunnen sturen?
Reactie op vragen van de leden van de NSC-fractie
De indiener dankt de leden van de NSC-fractie voor de reflectie op het voorstel en
geeft graag per punt een reactie. De leden van de NSC-fractie vragen terecht waarom
voor een maximum per fractie is gekozen in plaats van een maximum per Kamerlid. Zoals
ook aangegeven in het antwoord op vragen van de leden van de VVD-fractie is dit een
bewuste keuze, waarbij verschillende argumenten afgewogen zijn. De huidige praktijk
in de Tweede Kamer leert dat fracties de verschillende portefeuilles beleggen bij
individuele Kamerleden. Deze Kamerleden treden vervolgens op als woordvoerder namens
een fractie in debatten en kunnen zich verdiepen in onderwerpen. Omdat er veel debatten
zijn, die ook vaak tegelijkertijd plaatsvinden, kan een fractie op die manier alle
portefeuilles en onderwerpen zoveel mogelijk recht doen. Dat is voor een individueel
Kamerlid in de praktijk onmogelijk. Er zijn geen fracties die alle portefeuilles bij
alle Kamerleden hebben belegd en gezamenlijk aan alle debatten meedoen. Een maximum
per fractie sluit dus aan bij de praktijk waarin portefeuilles en woordvoerderschappen
worden verdeeld binnen een fractie. Een maximum per Kamerlid zou hiermee geen rekening
houden en er bovendien voor zorgen dat grote fracties onevenredig meer moties zouden
kunnen indienen dan kleine fracties. Verder hebben de leden van de NSC-fractie gelijk
dat de Nederlandse Grondwet alleen spreekt over leden en niet over fracties. Echter,
ook hier laat de huidige praktijk zien dat in het Reglement van Orde wel veel zaken
op het niveau van fracties zijn georganiseerd. Denk bijvoorbeeld aan de financiële
bijdrage aan fracties (artikel 5.3 RvO), de samenstelling van de Commissie voor de
Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (artikel 7.5 RvO), het lidmaatschap van Commissies
(artikel 7.11 RvO) en de verdeling van spreektijden (artikel 8.13 RvO).
Specifiek als het gaat om de rekenformule heeft de indiener verschillende opties overwogen
en hier goed over nagedacht. Er is gekozen voor een rekenformule met een basisaantal
van 150 moties en een vermenigvuldigingsfactor van één motie per lid van de fractie.
De reden dat is gekozen voor een basisaantal van 150 moties is dat daarmee een halvering
van het totaal aantal moties ten opzichte van 2022 kan worden bereikt. De reden dat
is gekozen voor een vermenigvuldigingsfactor is dat daarmee een onderscheid gemaakt
wordt naar grootte van een fractie. Dit sluit aan bij de huidige praktijk van de Kamer,
waarin bijvoorbeeld ook spreektijden bij begrotingsbehandelingen en notaoverleggen
ruimer zijn voor grotere fracties. Uit deze rekenformule volgt dat er dus twee knoppen
zijn waaraan je kunt draaien; het basisaantal en de vermenigvuldigingsfactor. De leden
van de NSC-fractie vragen of er sprake is van een evenredige verdeling naar fractiegrootte.
Gezocht is naar een balans tussen enerzijds voldoende recht doen aan de grootte van
fracties en anderzijds de rechten van kleine fracties om hun stem in het parlement
te laten klinken. Over deze balans, vertaald in de rekenformule zoals voorgesteld,
gaat de indiener graag het debat aan. Om dit debat goed te kunnen voeren is in tabel
1 (zie antwoord op vragen van de leden van de VVD-fractie) een viertal opties opgenomen
inclusief de gevolgen die dat heeft in de huidige samenstelling van de Kamer. De eerste
twee opties betreffen varianten met een lager basisaantal en een hogere vermenigvuldigingsfactor,
de derde en vierde optie een hoger basisaantal en een lagere vermenigvuldigingsfactor.
De leden van de NSC-fractie vragen ook of leden worden beperkt in hun parlementaire
recht als zij mogelijk minder moties kunnen indienen dan een Kamerlid van een andere
fractie. Hier spelen verschillende aspecten een rol. Ten eerste laat de praktijk zoals
eerder geschetst al zien dat leden van grotere fracties vaak minder moties indienen
dan leden van kleinere fracties. Zij hebben namelijk een kleinere portefeuille en
voeren daardoor in minder debatten het woord. Er is in die zin geen sprake van een
formele beperking, maar wel een praktische beperking. Ten tweede daagt de indiener
de leden van de NSC-fractie uit om verder te denken. Ja, het voorstel betreft inderdaad
een beperking aan het recht van leden om moties in te dienen. Maar is dit een slechte
of een goede zaak? De indiener is overtuigd van dat laatste. Door minder moties in
te dienen worden leden en fracties gedwongen kritischer af te wegen welke motie wel
en niet noodzakelijk is. De kwaliteit van moties gaat daarmee omhoog en juist daarmee
wordt de motie als parlementair instrument scherper en belangrijker. Een kwantitatieve
beperking leidt zo tot een kwalitatieve versterking.
De leden van de NSC-fractie vragen ook naar het onderscheid tussen belangrijke en
minder belangrijke onderwerpen. De weging wat voor een fractie of een Kamerlid een
belangrijk onderwerp is zal voor elke fractie anders zijn. Toch is er in het algemeen
inderdaad een onderscheid te maken tussen relatief belangrijke en relatief minder
belangrijke onderwerpen. De indiener is ten eerste van mening dat zorgvuldige en grondige
behandeling van wetgeving meer aandacht vraagt. Daarom voorziet het voorstel in een
uitzondering van wetgevingsdebatten op het debatmaximum. Dat kunnen dus ook wetten
betreffen die relatief kleiner van gewicht zijn. Bij onderwerpen die geen wetgeving
betreffen is het verder de vraag in hoeverre het past bij de rol van de Kamer om zich
met de allerkleinste details bezig te houden. De indiener laat echter in het voorstel
alle ruimte aan fracties om zelf te bepalen wat zij belangrijk vinden; moties over
details van het beleid zijn nog steeds mogelijk. Daar heeft de indiener geen oordeel
over. Alleen het totaal aantal moties van een fractie wordt beperkt.
Als laatste heeft de indiener bij het voorbereiden van dit voorstel goed teruggekeken
naar de moties die zijn ingediend in zijn tijd als Kamerlid. In 2022 werden bijvoorbeeld
meer dan 5.000 moties ingediend. Een eerlijke reflectie op deze 5.000 moties laat
volgens de indiener zien dat te weinig moties daadwerkelijk hebben geleid tot aanpassing
van beleid in de praktijk. Een voorbeeld daarvan is dat veel moties een bevestiging
zijn van het staande beleid, iets vragen dat de Minister reeds van plan is te doen
of slechts bedoeld zijn om te profileren. De indiener merkt ook in onderlinge gesprekken
met andere Kamerleden dat dit beeld breder gedeeld wordt. Als er minder ruimte is
om moties in te dienen zorgt dat voor een scherpere afweging om een motie wel of niet
in te dienen. Dit leidt er hopelijk toe dat alleen nog moties worden ingediend die
in de praktijk daadwerkelijk het verschil maken.
De leden van de NSC-fractie vragen naar een vergelijking met omringende landen. Allereerst
moet worden opgemerkt dat een goede vergelijking met andere landen nader onderzoek
zou vergen, omdat parlementaire stelsels en instrumenten niet zomaar te vergelijken
zijn. De indiener heeft in eerste instantie gekeken naar Duitsland, omdat dit een
land is dat dichtbij Nederland ligt, zowel geografisch als qua cultuur en inrichting
van de parlementaire democratie. In Duitsland is het aantal ingediende moties veel
lager, in 2021 werden in de Bondsdag 583 moties ingediend waarvan de meeste door de
AfD-fractie.1 Duitsland kent geen motie-quotum. Wel schrijft het Reglement van de Bondsdag voor
dat moties tenminste moeten worden ondertekend door één fractie of 5% van de Leden
van de Bondsdag. Ook is gekeken naar de Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers.
Daar wordt het aantal moties geteld per zittingsperiode (legislatuur). De 55e zittingsperiode loopt van 2019–2024 en in 2024 zijn daar 19 moties ingediend.2 Echter, navraag leert dat het instrument motie in de Belgische Kamer een ander karakter
heeft en dus niet zomaar te vergelijken is met de motie als instrument in Nederland.
Meer onderzoek, ook naar de cultuur rondom het indienen van moties in andere (vergelijkbare)
landen kan gewenst zijn.
De leden van de NSC-fractie vragen of al voldoende is geprobeerd om de aanbevelingen
van de commissie-Van der Staaij uit te voeren. De indiener is het zeer eens met de
aanbevelingen van de commissie-Van der Staaij. De indiener is met de leden van de
NSC-fractie van mening dat nog niet voldoende is geprobeerd om deze aanbevelingen
op te volgen, maar ziet daarvoor ook een duidelijke oorzaak. Die oorzaak is dat de
aanbevelingen van de commissie vrijblijvend zijn geformuleerd. En blijkbaar is dat
in het huidige politieke klimaat onvoldoende om verandering te bewerkstelligen. Sterker
nog, het aantal moties is sinds het rapport van de commissie-Van der Staaij alleen
maar gegroeid. Kamerleden zijn dus ook steeds minder terughoudend geworden om moties
in te dienen en zijn onderdeel van een zichzelf versterkende dynamiek. Om dit te doorbreken
is de enige oplossing volgens de indiener dat de Kamer zichzelf disciplineert op een
zodanige manier dat er regels zijn die voor alle Kamerleden hetzelfde gelden; en dat
het niet afhangt van de rechte rug van individuele Kamerleden.
De leden van de NSC-fractie vragen een toelichting op het uitgangspunt dat elke fractie
aan alle debatten mee kan doen. Bij de vormgeving van het voorstel heeft de indiener
verschillende oplossingen goed tegen elkaar afgewogen. De huidige praktijk in de Tweede
Kamer leert dat fracties de verschillende portefeuilles beleggen bij individuele Kamerleden.
Deze Kamerleden treden vervolgens op als woordvoerder namens een fractie in debatten
en kunnen zich verdiepen in onderwerpen. Omdat er veel debatten zijn, die ook vaak
tegelijkertijd plaatsvinden, kan een fractie op die manier alle portefeuilles en onderwerpen
zoveel mogelijk recht doen. Dat is voor een individueel Kamerlid in de praktijk onmogelijk.
Er zijn geen fracties die alle portefeuilles bij alle Kamerleden hebben belegd en
gezamenlijk aan alle debatten meedoen. Een maximum per fractie sluit dus aan bij de
praktijk waarin portefeuilles en woordvoerderschappen worden verdeeld binnen een fractie.
Een maximum per Kamerlid zou hiermee geen rekening houden en er bovendien voor zorgen
dat grote fracties onevenredig meer moties zouden kunnen indienen dan kleine fracties.
De leden van de NSC-fractie vragen of er sinds het rapport-Van der Staaij pogingen
zijn ondernomen om als Kamer zelfdiscipline te betrachten bij het indienen van moties.
Voor zover bij de indiener bekend zijn er geen formele voorstellen in de zin van moties
of initiatiefvoorstellen ingediend om deze discipline te verbeteren. Bij de behandeling
van de herziening van het Reglement van Orde in 2021 is wel over het grote aantal
moties gesproken, maar is ervoor gekozen om geen verdere beperkingen voor te stellen.3
De leden van de NSC-fractie vragen of de voorzitter niet strenger moet optreden als
bij tweeminutendebatten moties buiten de orde worden ingediend. De indiener is het
met deze leden eens. Het Reglement van Orde voorziet hier reeds in. In artikel 7.31
Kamerlid 1 RvO over het tweeminutendebat is bijvoorbeeld vastgelegd dat de Kamer slechts
beraadslaagt over een verslag van een commissiedebat of schriftelijk overleg, indien
een Kamerlid dat heeft deelgenomen aan het debat of overleg een motie over het daarin
besproken onderwerp wenst in te dienen. Ook is in artikel 8.20 Kamerlid 1 RvO vastgelegd
dat ieder Kamerlid dat het woord voert, daarbij, alleen of met andere Leden, over
het in behandeling zijnde onderwerp moties kan indienen. Het is belangrijk dat de
Voorzitter deze regels handhaaft. Dat doet echter niet af aan de noodzaak een extra
stap te zetten zoals voorgesteld in het voorstel van de indiener.
De indiener is blij dat de leden van de NSC-fractie onderschrijven dat er een belangrijke
verantwoordelijkheid bij het kabinet ligt om het aantal moties terug te dringen. Volgens
de indiener zijn hiervoor in ieder geval twee zaken nodig. Ten eerste zou het kabinet
een gezamenlijke werkafspraak moeten maken die ervoor zorgt dat alle bewindspersonen
(ongeveer) op dezelfde wijze met de appreciatie van moties omgaan. Wat de indiener
betreft wordt hierin afgesproken dat het kabinet stopt met het op eigen wijze interpreteren
van moties, om moties vervolgens «oordeel Kamer» te geven. Het is óf een motie wijzigen
en dan pas oordeel kamer óf anders ontraden. Bij staand beleid of ondersteuning van
beleid zou het uitgangspunt moeten zijn dat het kabinet een motie overneemt. Als de
Kamer hier niet mee instemt, moet de motie ontraden worden. Ten tweede moet het kabinet
veel beter bijhouden hoe het staat met de uitvoering van moties. Hiervoor moet één
systematiek komen die door alle departementen op dezelfde manier wordt gebruikt. De
leden van de NSC-fractie vragen ook of de indiener van mening is dat er bij fracties
een verantwoordelijkheid ligt om overbodige moties weg te stemmen. In principe gaan
fracties en leden over hun eigen stemgedrag, maar de fractie van de indiener heeft
voor zichzelf inderdaad als uitgangspunt dat overbodige moties niet worden gesteund.
De indiener is blij dat de leden van de NSC-fractie delen dat het aandringen op een
toezegging een goed alternatief is voor het indienen van een motie. Deze leden noemen
hierbij specifiek dat toezeggingen alleen kunnen worden geregistreerd als ook een
brief is toegezegd. De indiener staat open voor suggesties van de leden van de NSC-fractie
om de toezeggingenregistratie te verbeteren, maar ziet wel meerwaarde in de werkwijze
dat bewindspersonen schriftelijk terugkomen op de uitvoering van toezeggingen. Dat
biedt de Kamer concrete aanknopingspunten om de uitvoering van toezeggingen door de
regering te controleren.
De leden van de NSC-fractie vragen hoe een motie-maximum helpt bij het vormen van
tegenmacht tegenover een extraparlementair kabinet. Deze vraag is voor de indiener
lastig te beantwoorden aangezien onduidelijk is wat de leden van de NSC-fractie precies
bedoelen met een extraparlementair kabinet. Het huidige kabinet is volgens de indiener
een gewoon meerderheidskabinet dat kan rekenen op de steun van vier fracties (PVV,
VVD, NSC, BBB) die samen een meerderheid vormen in de Tweede Kamer en samen een coalitieakkoord
hebben opgesteld dat door het kabinet wordt uitgewerkt.
De leden van de NSC-fractie vragen waarom ingetrokken en overgenomen moties meetellen
in het fractiemaximum. De doelstelling van het voorstel is om het aantal moties fors
terug te dringen. Als ingetrokken moties niet zouden meetellen aan het fractiemaximum
kan er een prikkel ontstaan om een motie die slechts bedoeld is om te profileren wel
in te dienen, maar later weer in te trekken. Dat is onwenselijk. Voor overgenomen
moties geldt dat dit daadwerkelijk ingediende moties zijn. Of een motie wordt overgenomen
is aan de regering, en wat de indiener betreft zou dit vaker gedaan kunnen worden
als moties in lijn zijn met het staande beleid van de regering. De indiener ziet echter
geen reden om een motie vervolgens niet mee laten tellen voor het fractiemaximum.
De leden van de NSC-fractie vragen naar de situatie dat een Kamerlid zich afsplitst
van een fractie van 30 leden, en of dan sprake is van een beloning. Het klopt dat
in dit geval het afsplitsende Kamerlid in de praktijk waarschijnlijk meer ruimte heeft
om moties in te dienen. Echter, de indiener acht het onwaarschijnlijk dat een Kamerlid
zich afsplitst van een fractie met als doel later meer moties in te kunnen dienen.
Afsplitsen gebeurt niet zomaar, en daar liggen in het algemeen hele andere, meer zwaarwegende
redenen aan ten grondslag. Daarnaast geldt ook hier dat de afsplitser aan meer debatten
kan gaan deelnemen vanwege de grotere portefeuille en dus een groter aantal moties
verdedigbaar is. De indiener merkt wel op dat er ten opzichte van een «gewone» fractie
van één lid wel degelijk van een halvering sprake is, dus er is een verschil in behandeling.
De leden van de NSC-fractie vragen naar de situatie waarin het motiequotum eerder
is bereikt en het jaar nog niet is afgelopen. Deze situatie kan zich inderdaad voordoen,
maar het voorstel zorgt ervoor dat fracties hiermee gedurende het jaar rekening kunnen
houden. Individuele leden kunnen dit binnen hun eigen fractie aankaarten. Mocht het
motiequotum toch eerder bereikt worden, dan zijn er voor Kamerleden in fracties waar
dit gebeurt nog steeds voldoende mogelijkheden het kabinetsbeleid bij te sturen. Dit
kan bijvoorbeeld door samen te werken met Kamerleden van fracties die nog wel ruimte
hebben om moties in te dienen of door het kabinet om een toezegging te vragen. In
veel gevallen kan hiermee hetzelfde resultaat worden bereikt als het indienen van
een motie. En ook hier laat de huidige praktijk al zien dat Kamerleden van kleine
en grote fracties niet in alle gevallen volledig gelijk behandeld worden. Denk bijvoorbeeld
aan de verdeling van spreektijden tussen fracties bij begrotingsoverleggen of notaoverleggen,
waar Kamerleden van grote fracties vaak meer spreektijd krijgen. De leden van de NSC-fractie
vragen ook hoe dit staatsrechtelijk te rechtvaardigen is. De indiener heeft bewust
gekeken naar de staatsrechtelijke aspecten van het voorstel, en hierover ook overleg
gevoerd met juristen, en geen blokkerende constitutionele bezwaren gevonden. De motie
als parlementair instrument wordt niet genoemd in de Grondwet. Het zou vreemd zijn
als het beperken van het aantal moties vervolgens onoverkomelijke Grondwettelijke
bezwaren zou opwerpen.
De leden van de NSC-fractie vragen hoe het maximum jaarlijks door de Voorzitter wordt
vastgesteld. Als het voorstel wordt aangenomen wordt in het Reglement van Orde een
vast maximum opgenomen. Het is belangrijk dat de Voorzitter aan het begin van het
jaar markeert dat de nieuwe periode ingaat, bijvoorbeeld op de eerste plenaire vergaderdag
van het nieuwe jaar. Het is aan de Voorzitter om hiervoor een procesvoorstel te doen.
Als de Kamer om welke reden dan ook wijzigingen wil aanbrengen in de maxima is daarvoor
een wijziging van het Reglement van Orde nodig.
Inbreng Leden van de D66-fractie en reactie indiener
De Leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel
van het Kamerlid Bontenbal. Zij delen de opvatting dat er sprake is van een motie-inflatie,
waarbij het risico bestaat dat het parlementaire instrument haar scherpheid en uitwerking
verliest. Desalniettemin hebben zij enkele vragen aan de indiener ten aanzien van
het voorstel.
De Leden van de D66-fractie lezen dat het aantal ingediende moties in Duitsland een
stuk lager ligt. Wat is volgens de indiener de verklaring die hiervoor gegeven kan
worden, zo vragen zij. Kent de Bondsdag een motiemaximum, of zijn er andere verklaringen
waarom het aantal lager ligt dan in Nederland? En heeft de indiener ook verder over
de grens gekeken? Zijn er voorbeelden van landen die een dergelijke problematiek en
beperking kennen?
De Leden van de D66-fractie lezen dat het maximum per jaar wordt vastgesteld. Waarom
heeft de indiener voor deze termijn gekozen, zo vragen zij. Als men toch gaat rantsoeneren,
zou het dan niet beter zijn om een maandelijks of een kwartaalmaximum te hanteren?
Dit om te voorkomen dat fracties al hun moties in de eerste maand indienen en de rest
van de tijd om zwart zaad moet zitten.
De Leden van de D66-fractie vragen de indiener hoe hij deze beperking ziet in het
licht van de vrijheid van volksvertegenwoordigers om hun grondwettelijke taken uit
te voeren. Zij werpen de vraag op of dit voorstel niet een verregaande beperking vormt.
In het bijzonder noemen zij hier de mogelijkheid om een motie van wantrouwen in te
dienen. Is het in de ogen van de indiener gerechtvaardigd dat een Kamerlid of fractie
vanwege het bereiken van het maximum niet meer in staat is om de meest fundamentele
vraag, namelijk de vertrouwensvraag, voor te leggen aan de Kamer, zo vragen zij.
De Leden van de D66-fractie lezen dat het motiemaximum aan het begin van het jaar
wordt vastgesteld. De indiener heeft in zijn voorstel geen mogelijkheid ingebouwd
om op een later moment het maximum nog aan te passen als daar een Kamerbrede wens
toe bestaat. Kan de indiener deze keuze toelichten, zo vragen zij.
De Leden van de D66-fractie waarderen de poging van de indiener om tot een algemene
formule te komen om het maximumaantal moties te bepalen. Zij vragen de indiener of
deze formule de verhouding tussen grote en kleine fracties niet enigszins uit het
lood slaat vanwege het relatief hoge basisgetal (150) en de relatief kleine invloed
van het aantal Leden van een fractie (één extra motie per Kamerlid). Een fractie van
twee Leden heeft in dit geval slechts 0,66% extra moties tot haar beschikking dan
een fractie van één Kamerlid, terwijl hun democratisch mandaat bij benadering tweemaal
zoveel stemmen bevat.
Kan de indiener het gemiddelde aantal moties per Kamerlid onder de voorgestelde rekenmethode
voor het CDA, NSC, D66 en de PVV nader toelichten? In hoeverre is de indiener van
mening dat hier sprake is van een evenredige verdeling? Hoe beoordeelt hij de verhouding
tussen fracties van, laten we zeggen, vijf zetels ten opzichte van fracties ten opzichte
van fracties van 34 zetels?
De Leden van de D66-fractie vragen in dit kader ook waarom de indiener ervoor gekozen
heeft om fracties en niet individuele Leden als rekeneenheid te gebruiken. Leden hebben
immers een individueel mandaat, los van het Kamerlidmaatschap van een fractie. Heeft
de indiener ook andere rekenmethodes overwogen, zo vragen deze Leden tevens. Zo ja,
welke zijn dit en op basis van welke argumenten heeft hij deze niet verkozen?
Ziet de initiatiefnemer een risico dat er op oneigenlijke wijze uitgeweken zal worden
naar andere instrumenten, zoals initiatiefnota’s of amendementen, zo vragen de Leden
van de D66-fractie.
Tot slot halen de Leden van de D66-fractie graag het volgende citaat van Johann Wolfgang
von Goethe aan: «In der Beschränkung zeigt sich erst der Meister, und das Gesetz nur
kann uns Freiheit geben.»4 Hoe interpreteert de indiener dit citaat, zo vragen deze Leden. Hoe waardeert hij
zelfbeheersing in verhouding tot beheersing door de wet?
Reactie op vragen van de leden van de D66-fractie
De indiener dankt de leden van de D66-fractie voor de reflectie op het voorstel en
geeft graag per punt een reactie. De leden van de D66-fractie vragen naar een vergelijking
met omringende landen. Allereerst moet worden opgemerkt dat een goede vergelijking
met andere landen nader onderzoek zou vergen, omdat parlementaire stelsels en instrumenten
niet zomaar te vergelijken zijn. De indiener heeft in eerste instantie gekeken naar
Duitsland, omdat dit een land is dat dichtbij Nederland ligt, zowel geografisch als
qua cultuur en inrichting van de parlementaire democratie. In Duitsland is het aantal
ingediende moties veel lager, in 2021 werden in de Bondsdag 583 moties ingediend waarvan
de meeste door de AfD-fractie.5 Duitsland kent geen motie-quotum. Wel schrijft het Reglement van de Bondsdag voor
dat moties tenminste moeten worden ondertekend door één fractie of 5% van de Leden
van de Bondsdag. Ook is gekeken naar de Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers.
Daar wordt het aantal moties geteld per zittingsperiode (legislatuur). De 55e zittingsperiode
loopt van 2019–2024 en in 2024 zijn daar 19 moties ingediend.6 Echter, navraag leert dat het instrument motie in de Belgische Kamer een ander karakter
heeft en dus niet zomaar te vergelijken is met de motie als instrument in Nederland.
Meer onderzoek, ook naar de cultuur rondom het indienen van moties in andere (vergelijkbare)
landen kan gewenst zijn.
De leden van de D66-fractie vragen waarom het maximum per jaar wordt vastgesteld en
niet per kwartaal of per maand. De indiener heeft gekozen voor een maximum per jaar
omdat dit het meest eenvoudig en overzichtelijk is. De situatie dat een fractie na
één maand al hun moties al heeft ingediend kan zich inderdaad voordoen, maar het voorstel
zorgt ervoor dat fracties hiermee gedurende het jaar rekening kunnen houden. Dat is
volgens de indiener een goede zaak, omdat het een prikkel geeft om zuinig en zorgvuldig
om te gaan met het indienen van moties.
De leden van de D66-fractie vragen naar de mogelijkheid om een motie van wantrouwen
in te dienen. De motie van wantrouwen betreft inderdaad de meest fundamentele politieke
vraag, namelijk of het parlement wel of geen vertrouwen heeft in het kabinet of een
bewindspersoon. De indiener is van mening dat ook de motie van wantrouwen aan uitholling
onderhevig is. De cijfers laten zien dat er in de Nederlandse parlementaire geschiedenis
117 moties van wantrouwen zijn ingediend, waarvan 57 na 2018 (bron: parlement.com).
Veel van deze moties werden slechts gesteund door één of twee partijen en kregen niet
meer dan 30 stemmen. Dit is een slechte zaak, juist omdat het zo’n fundamentele kwestie
betreft. De indiener hoopt dat het voorstel ervoor zorgt dat fracties zorgvuldiger
omgaan met het indienen van alle moties, dus ook moties van wantrouwen. Bovendien
zorgt het voorstel ervoor dat fracties gedurende het jaar rekening kunnen houden met
het motiequotum. Het is aan de fracties zelf om binnen het fractiequotum rekening
te houden met hun eventuele wens een motie van wantrouwen ook aan het eind van het
jaar te kunnen indienen.
De leden van de D66-fractie vragen waarom het voorstel geen mogelijkheid bevat om
op een later moment het maximum aan te passen als daartoe een Kamerbrede wens bestaat.
Als het voorstel wordt aangenomen wordt in het Reglement van Orde een vast maximum
opgenomen. Als de Kamer om welke reden dan ook wijzigingen wil aanbrengen in de maxima
kan een fractie of Kamerlid een voorstel tot wijziging van het Reglement van Orde
indienen. Hiervoor is bewust gekozen, om de Kamer te helpen zichzelf te disciplineren
en niet bij de eerste gelegenheid waar het goed uitkomt het maximum aan te passen.
De leden van de D66-fractie vragen naar de gevolgen van de gekozen rekenformule voor
de verhouding tussen grotere en kleinere fracties. Bij de vormgeving van het voorstel
heeft de indiener uiteraard verschillende oplossingen goed tegen elkaar afgewogen.
Er is gekozen voor een rekenformule met een basisaantal van 150 moties en een vermenigvuldigingsfactor
van één motie per lid van de fractie. De reden dat is gekozen voor een basisaantal
van 150 moties is dat daarmee een halvering van het totaal aantal moties ten opzichte
van 2022 kan worden bereikt. De reden dat is gekozen voor een vermenigvuldigingsfactor
is dat daarmee een onderscheid gemaakt wordt naar grootte van een fractie. Dit sluit
aan bij de huidige praktijk van de Kamer, waarin bijvoorbeeld ook spreektijden bij
begrotingsbehandelingen en notaoverleggen ruimer zijn voor grotere fracties. Uit deze
rekenformule volgt dat er dus twee knoppen zijn waaraan je kunt draaien; het basisaantal
en de vermenigvuldigingsfactor. Gezocht is naar een balans tussen enerzijds voldoende
recht doen aan de grootte van fracties en anderzijds de rechten van kleine fracties
om hun stem in het parlement te laten klinken. Over deze balans, vertaald in de rekenformule
zoals voorgesteld, gaat de indiener graag het debat aan. Om dit debat goed te kunnen
voeren is in tabel 1 (zie het antwoord op vragen van de leden van de VVD-fractie)
een aantal opties opgenomen inclusief de gevolgen die dat heeft in de huidige samenstelling
van de Kamer. De eerste twee opties betreffen varianten met een lager basisaantal
en een hogere vermenigvuldigingsfactor, de derde en vierde optie een hoger basisaantal
en een lagere vermenigvuldigingsfactor. In de laatste kolom is de optie van een staffel
opgenomen. Ook daar zijn verschillende vormgevingen mogelijk.
De leden van de D66-fractie vragen terecht waarom voor een maximum per fractie is
gekozen in plaats van een maximum per Kamerlid. Zoals eerder aangegeven in het antwoord
op vragen van de leden van de NSC-fractie is dit een bewuste keuze, waarbij verschillende
argumenten afgewogen zijn. De huidige praktijk in de Tweede Kamer leert dat fracties
de verschillende portefeuilles beleggen bij individuele leden. Deze leden treden vervolgens
op als woordvoerder namens een fractie in debatten en kunnen zich verdiepen in onderwerpen.
Omdat er veel debatten zijn, die ook vaak tegelijkertijd plaatsvinden, kan een fractie
op die manier alle portefeuilles en onderwerpen zoveel mogelijk recht doen. Dat is
voor een individueel Kamerlid in de praktijk onmogelijk. Er zijn geen fracties die
alle portefeuilles bij alle Kamerleden hebben belegd en gezamenlijk aan alle debatten
meedoen. Een maximum per fractie sluit dus aan bij de praktijk waarin portefeuilles
en woordvoerderschappen worden verdeeld binnen een fractie. Een maximum per Kamerlid
zou hiermee geen rekening houden en er bovendien voor zorgen dat grote fracties onevenredig
meer moties zouden kunnen indienen dan kleine fracties. Verder hebben de leden van
de D66-fractie gelijk dat de Nederlandse Grondwet alleen spreekt over Leden en niet
over fracties. Echter, ook hier laat de huidige praktijk zien dat in het Reglement
van Orde wel veel zaken op het niveau van fracties zijn georganiseerd. Denk bijvoorbeeld
aan de financiële bijdrage aan fracties (artikel 5.3 RvO), de samenstelling van de
Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (artikel 7.5 RvO), het lidmaatschap
van Commissies (artikel 7.11 RvO) en de verdeling van spreektijden (artikel 8.13 RvO).
De leden van de D66-fractie vragen of er een risico is dat op oneigenlijke wijze uitgeweken
zal worden naar het gebruik van andere parlementaire instrumenten zoals initiatiefnota’s
of amendementen. Het is inderdaad mogelijk dat met het instellen van de voorgestelde
maxima een verschuiving plaatsvindt naar het gebruik van andere parlementaire instrumenten.
De praktijk zal dit moeten uitwijzen, maar de indiener verwacht eerder een verschuiving
naar het vragen van toezeggingen. Amendementen kunnen alleen bij wetswijzigingen worden
ingediend, en in algemene zin is de indiener van mening dat het goed is als de Tweede
Kamer meer aandacht besteedt aan zorgvuldige wetsbehandelingen. Dit sluit aan bij
de aanbevelingen van de verschillende parlementaire enquêterapporten, zoals het rapport
Blind voor mens en recht over de gevolgen van de toeslagenaffaire. Een verschuiving
van de aandacht van de Tweede Kamer naar het indienen van amendementen kan hier op
positieve wijze aan bijdragen.
De leden van de D66-fractie vragen als laatste een reactie op het bekende citaat van
Johan Wolfgang von Goethe. De indiener is verheugd dat de D66-fractie het citaat van
Johann Wolfgang von Goethe aanhaalt: «In der Beschränkung zeigt sich erst der Meister,
und das Gesetz nur kann uns Freiheit geben.» De indiener is van mening dat het voorstel
voor het introduceren van een motiequotum op de goedkeuring van Johann Wolfgang von
Goethe zou kunnen hebben gerekend. In zijn gedicht «Natur und kunst», waaruit deze
zinnen genomen zijn, is de gebondenheid aan wetten een voorwaarde om tot vrijheid
te komen. De zinnen voorafgaand aan de door de D66-fractie geciteerde, luiden als
volgt:
So ist’s mit aller Bildung auch beschaffen:
Vergebens werden ungebundne Geister
Nach der Vollendung reiner Höhe streben.
Wer Großes will, muß sich zusammenraffen:
In der Beschränkung zeigt sich erst der Meister,
Und das Gesetz nur kann uns Freiheit geben.
(Zo is het ook met vorming en beschaving:
Vergeefs zullen de aan niets gebonden geesten
Naar de voltooiing van hun hoge doelen streven.
Wie hoge dingen wil, moet zich bedwingen;
In de beperking toont zich pas de meester,
En slechts de wet kan ons de vrijheid geven.)
Ongebondenheid leidt niet tot ware vrijheid, schrijft Goethe terecht. Wie hoge dingen
wil, moet zich beperken. Dat is precies de kern van het voorstel van de indiener.
Door het introduceren van een motiequotum – «de wet» – kunnen Kamerleden pas echt
effectief hun ideeën en idealen – «hoge dingen» – waarmaken. De indiener is verheugd
dat de D66-fractie zich laat inspireren door de gedachte dat vrijheid niet hetzelfde
is als ongebondenheid, maar dat vrijheid een veel rijker begrip is en samenhangt met
gebondenheid en verantwoordelijkheid.
Inbreng leden van de CDA-fractie en reactie indiener
De leden van de CDA-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het initiatiefvoorstel.
Zij delen het standpunt dat het verminderen van het aantal moties noodzakelijk is
voor het beter functioneren van de Tweede Kamer en dat het instellen van een maximum,
hoewel ingrijpend, een goede stap is.
De leden van de CDA-fractie constateren dat de kern van het voorstel voor een fractiemaximum
wordt gevormd door de rekenregel van 150 moties per fractie plus het aantal zetels
van een fractie. Deze leden vragen of de indiener nader wil toelichten wat de afwegingen
zijn geweest ten aanzien van de rekenregel en de verschillende variabelen daarin.
Reactie op vragen van de leden van de CDA-fractie
De indiener dankt de leden van de CDA-fractie voor de reflectie op het voorstel en
geeft graag een reactie. De leden van de CDA-fractie vragen om een toelichting op
de rekenregel. Bij de vormgeving van het voorstel heeft de indiener verschillende
oplossingen goed tegen elkaar afgewogen. Er is gekozen voor een rekenformule met een
basisaantal van 150 moties en een vermenigvuldigingsfactor van één motie per Kamerlid
van de fractie. De reden dat is gekozen voor een basisaantal van 150 moties is dat
daarmee een halvering van het totaal aantal moties ten opzichte van 2022 kan worden
bereikt. De reden dat is gekozen voor een vermenigvuldigingsfactor is dat daarmee
een onderscheid gemaakt wordt naar grootte van een fractie. Dit sluit aan bij de huidige
praktijk van de Kamer, waarin bijvoorbeeld ook spreektijden bij begrotingsbehandelingen
en notaoverleggen ruimer zijn voor grotere fracties. Uit deze rekenformule volgt dat
er dus twee knoppen zijn waaraan je kunt draaien; het basisaantal en de vermenigvuldigingsfactor.
Gezocht is naar een balans tussen enerzijds voldoende recht doen aan de grootte van
fracties en anderzijds de rechten van kleine fracties om hun stem in het parlement
te laten klinken. Over deze balans, vertaald in de rekenformule zoals voorgesteld,
gaat de indiener graag het debat aan. Om dit debat goed te kunnen voeren is in tabel
1 (zie het antwoord op vragen van de leden van de VVD-fractie) een aantal opties inclusief
de gevolgen die dat heeft in de huidige samenstelling van de Kamer. De eerste twee
opties betreffen varianten met een lager basisaantal en een hogere vermenigvuldigingsfactor,
de derde en vierde optie een hoger basisaantal en een lagere vermenigvuldigingsfactor.
In de laatste kolom is de optie van een staffel opgenomen. Ook daar zijn verschillende
vormgevingen mogelijk.
Inbreng leden van de SP-fractie en reactie indiener
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het initiatief van het lid Bontenbal
om het indienen van het aantal moties per reglement te beperken. De leden waarderen
het feit dat de heer Bontenbal zijn initiatief op papier heeft gezet. Inhoudelijk
zijn de leden van de SP-fractie echter zeer bezorgd. Zij vinden dit initiatief inhoudelijk
principieel onjuist en verzoeken het lid Bontenbal om dit initiatief, na kennisname
van de argumenten hierna, in te trekken.
De leden van de SP-fractie vragen het lid Bontenbal of hij de mening deelt dat een
veel groter probleem dan de hoeveelheid moties is dat er in sommige gevallen slecht
beleid wordt gevoerd, dat bijgestuurd moet worden. Hoe meer slecht beleid, hoe meer
moties. Een ander groot probleem is naar de mening van de leden van de SP-fractie
dat maar al te vaak aangenomen moties niet worden uitgevoerd. Waarom zijn de initiatieven
van het lid Bontenbal daar niet opgericht?
De leden van de SP fractie constateren dat het lid Bontenbal stelt dat de motie een
bot instrument is geworden. Deze leden missen de overtuigende onderbouwing van deze
stelling, dit geldt namelijk zeker niet voor iedere motie. Ook stelt de initiatiefnemer
dat hij van mening is dat de Tweede Kamer zorgvuldig moet zijn met het gebruik van
dit instrument. Dat is inderdaad een mening, die het lid Bontenbal mag uiten, maar
ook hiervoor ontbreekt een overtuigende onderbouwing. Graag een reactie. Daarnaast
wijst het lid Bontenbal op de praktijk in de Bondsdag in Duitsland, waar het aantal
vragen en moties dat wordt ingediend vele malen lager zou zijn dan in Nederland. Heeft
het lid Bontenbal geanalyseerd wat hier de reden van is? Hebben ze daar ook een absoluut
maximum, zoals het lid Bontenbal nu voorstelt? Zo niet, hoe komt dat dan? Zijn deze
verschillende parlementaire stelsels überhaupt wel te vergelijken? Waarom? Heeft het
lid Bontenbal naar meer andere landen gekeken?
De leden van de SP-fractie constateren dat het lid Bontenbal wijst op het rapport
van de TCU, «klem tussen balie en beleid». Maar op welke wijze is het voorstel van
het lid Bontenbal de oplossing voor de conclusie dat de Kamer uitvoeringsaspecten
niet voldoende meeweegt of moties en amendementen indient zonder zicht op de impact
daarvan? Dat ontgaat de aan het woord zijnde leden. Ook wijst de indiener op het enquête
rapport Blind voor mens en recht van de parlementaire enquêtecommissie Fraudebeleid en Dienstverlening. Het parlement
heeft inderdaad gefaald in haar wetgevende en controlerende taak, de Tweede Kamer
zou voldoende tijd in moeten blijven ruimen voor de zorgvuldige behandeling van wetten.
Tot zover klopt dit. Echter, de parlementaire enquêtecommissie Fraudebeleid en Dienstverlening
zegt niets over aantallen moties. Het lid Bontenbal kan dus niet dit rapport van de
enquêtecommissie aanvoeren als onderbouwing van zijn voorstel. Erkent hij dit?
De leden van de SP-fractie vinden het het goed recht van het lid Bontenbal om bespreekbaar
te maken of het aantal ingediende moties wel of niet te veel is. Het is ook het goed
recht van een fractie om zelf minder moties in te dienen. Daarnaast is het zelfs nog
goed wanneer leden elkaar kritisch bevragen op specifieke inhoudelijke moties, bijvoorbeeld
bij moties die niet gedekt zijn, moties waarover inhoudelijk niet gediscussieerd is,
moties die op een oneigenlijk moment ingediend zijn, moties over zaken die reeds zijn
toegezegd, et cetera. Dan kan specifiek gediscussieerd worden over de vraag of een
bepaalde motie al dan niet inhoudelijk iets toevoegt of beter achterwege had kunnen
blijven. Graag een reactie.
De leden van de SP-fractie vinden het echter drie stappen te ver gaan en zelfs staatsrechtelijk
en principieel onjuist dat het lid Bontenbal met een wijziging van het Reglement van
Orde probeert andere leden het recht te ontzeggen gebruik te maken van een parlementair
middel dat zij hebben. De leden zijn principieel van mening dat leden zelf bepalen
welke parlementaire middelen ze op welke moment wensen in te zetten. Soms zijn dat
Kamervragen, soms zijn dat debatten waarin geprobeerd wordt toezeggingen te krijgen,
soms zijn er moties nodig, of amendementen, initiatiefnota’s of -voorstellen, of bijvoorbeeld
druk opbouwen via buitenparlementaire acties zoals handtekeningen ophalen of demonstraties
organiseren. Al dit soort middelen staan leden ter beschikking, alleen zij kunnen
zelf bepalen welk middel zij wanneer wensen in te zetten. Andere leden kunnen dat
niet voor hen bepalen. Uiteindelijk wordt verantwoording afgelegd aan de kiezer. Waarom
vindt het lid Bontenbal dat hij mag bepalen hoeveel moties een andere fractie maximaal
in mag dienen in een jaar? Waarom zou het redelijk zijn als je het aantal moties in
september hebt bereikt, met als gevolg dat je in oktober november en december geen
moties meer mag indienen? Waarom vindt het lid Bontenbal dat hij voor andere fracties
mag bepalen dat zij zullen moeten kiezen of ze moties indienen over ziekenhuizen,
scholen, het vestigingsklimaat, het gevangeniswezen, natuurbeleid of verkeersveiligheid?
Dat is immers het gevolg van zijn voorstel. Graag een uitgebreide reactie.
De leden van de SP-fractie hebben ook wel eens een mening over hoe andere leden of
fracties politiek bedrijven. Bepaalde fracties organiseren bijvoorbeeld zelden activiteiten
met mensen op buitenparlementaire wijze. Ook zijn er leden die de plenaire vergaderzaal
voornamelijk gebruiken om de eigen boodschap uit te zenden met als doel filmpjes voor
eigen sociale media op te nemen. Dat wil vervolgens niet meteen zeggen dat de leden
van de SP-fractie vinden dat hier regels voor moeten komen om andere fracties een
bepaalde werkwijze op te leggen of te verbieden. Dat geldt dan vervolgens ook voor
het indienen van moties. Dit is toch veel meer een kwestie van cultuur, die bespreekbaar
kan worden gemaakt, maar onmogelijk op redelijke wijze in gedetailleerde regels kan
worden vastgelegd of ingeperkt?
De leden van de SP-fractie wijzen erop dat het wellicht ook makkelijk oordelen is
voor een middenpartij zoals het CDA, die vaak heeft meegeregeerd en Ministers heeft
geleverd, wellicht wat vaker zaken achter de schermen kon regelen, en het vaker grosso
modo wel eens zal zijn met het gevoerde beleid. De leden van de SP-fractie zijn het
mogelijk wat vaker oneens met het beleid en zullen zich dus vaker genoodzaakt voelen
om parlementaire middelen zoals het indienen van moties in te zetten. Graag een reactie
hierop.
De leden van de SP-fractie maken hun kritiek concreet met een voorbeeld. Op 16 april
2024 is gestemd over veel moties, ingediend bij het tweeminutendebat kansspelen. Er
werden zes moties van een SP-Kamerlid aangenomen, alle zes medeondertekend door een
CDA-Kamerlid en leden van enkele andere fracties. Waarom vindt de heer Bontenbal dat
hij mag bepalen welke vier van deze zes moties niet hadden mogen worden ingediend?
Erkent hij dat een gevolg van zijn voorstel kan zijn dat bepaalde moties zouden zijn
samengevoegd, waardoor een of twee reuzenmoties zouden ontstaan, met het risico dat
bepaalde elementen sommige fracties tegen de borst zouden stuiten waardoor ze het
juist niet hadden gehaald? En wat nu als twee van deze SP-moties waren ingediend door
medeondertekenaars van de fracties van het CDA en NSC, die nu zelf geen spreektijd
hadden? Dan waren er niet door één fractie zes moties ingediend, maar door drie fracties
twee. Het debat zou in dit geval vier minuten langer hebben geduurd en evenveel moties
hebben opgeleverd. Kortom, wat waren we hiermee opgeschoten? Zo zijn er nog wel meer
voorbeelden te bedenken, de praktijk laat zien dat een in de ogen van het lid Bontenbal
onwenselijke praktijk (te veel moties) niet kan worden beteugeld met gedetailleerde
absolute regels. Graag een reactie.
Tot slot vragen de leden van de SP-fractie het lid Bontenbal zijn mening over het
aantal moties bespreekbaar te blijven maken. Zij staan ook open voor het goede gesprek,
in het algemeen of per ingediende motie die naar de mening van een ander Kamerlid
ontijdig, onzorgvuldig of onnodig is. Prima, laten we die discussie blijven voeren.
Maar ontzeg andere leden niet het recht gebruik te maken van het parlementaire middel
uit de gereedschapskist waarvan dat Kamerlid op dat moment vindt dat dat het meest
geschikt is. Dit is ook principieel. De leden van de SP-fractie zouden het waarderen
als het lid Bontenbal dit voorstel om deze principiële reden niet in stemming brengt,
maar dat we de discussie hierover wel blijven voeren.
Reactie op vragen van de leden van de SP-fractie
De indiener dankt de leden van de SP-fractie voor de reflectie op het voorstel en
geeft graag per punt een reactie. De leden van de SP-fractie vragen of de indiener
de mening deelt dat een veel groter probleem dan de hoeveelheid moties is dat er in
sommige gevallen slecht beleid wordt gevoerd, dat bijgestuurd moet worden. Het is
inderdaad de kerntaak van Kamerleden om het beleid van de regering te controleren.
Kamerleden hebben hiertoe de beschikking over verschillende instrumenten, waaronder
het indienen van een motie. De vraag hier is of het indienen van meer dan 5.000 moties
per jaar uiteindelijk leidt tot beter of slechter beleid en hoeveel van die 5.000 moties
daadwerkelijk hebben geleid tot aanpassing van beleid in de praktijk. Volgens de visie
van de indiener is dat te weinig het geval en moet de Kamer hier eerlijk op reflecteren.
Een voorbeeld daarvan is dat veel moties een bevestiging zijn van het staande beleid
of iets vragen dat de Minister reeds van plan is te doen. De indiener is het wel met
de leden van de SP-fractie eens dat ook de regering hier verantwoordelijkheid draagt;
dit voorstel moet dan ook samengaan met een stevige oproep vanuit de Kamer aan het
kabinet om veel strakker om te gaan met het beoordelen van moties en het nauwkeuriger
bijhouden van de uitvoering van aangenomen moties. Overigens is het argument dat er
ook andere problemen zijn die om een oplossing vragen geen legitiem argument. De indiener
is altijd bereid mee te denken met de SP-fractie over de vraag hoe er beter beleid
kan worden gemaakt, maar dat ontslaat de Kamer niet van haar verantwoordelijkheid
ook over haar eigen functioneren na te denken en voorstellen toen ter verbetering
daarvan.
De leden van de SP-fractie vragen waarom de initiatieven van de indiener niet zijn
gericht op het verbeteren van de uitvoering door het kabinet van aangenomen moties.
De indiener wijst erop dat het voorstel dit element ook bevat. In de toelichting op
het voorstel staat dat er een verantwoordelijkheid bij het kabinet ligt om veel nauwkeuriger
bij te houden hoe het staat met de uitvoering van aangenomen moties. Dit zou bijvoorbeeld
bewerkstelligd kunnen worden door het kabinet te vragen één systematiek te ontwikkelen
die door alle departementen op dezelfde manier wordt gebruikt. Dit maakt het voor
de Kamer overzichtelijker. En ook hier geldt: hoe minder moties er worden ingediend,
hoe meer ruimte en overzicht er is om de uitvoering van aangenomen moties scherp te
volgen. Hierin moet evenveel aandacht worden besteedt aan toezeggingen als aan moties,
zo adviseert ook het rapport-Van der Staaij.7 De indiener trekt hierin graag samen op met de leden van de SP-fractie.
De leden van de SP-fractie vragen een onderbouwing van de stelling dat de motie een
bot instrument is geworden. De cijfers laten zien dat het aantal moties door de jaren
heen enorm is gestegen. Tot 1900 was vier moties per jaar normaal. Van 1900 tot 1967
zagen we 30 moties per jaar. Daarna steeg het aantal moties snel; tot het jaar 2000
tot rond de 1.000. En na de eeuwwisseling is het aantal moties per jaar nog veel verder
toegenomen tot meer dan 5.000 in 2022 (bron: Centraal Informatiepunt Tweede Kamer).
Dat is geen definitieve, maar wel belangrijke indicatie dat het instrument zijn scherpte
verliest. Een ander argument is dat het karakter van het instrument motie is veranderd.
Oud-Kamerlid Van der Staaij verwoordde dit in 2016 in een debat over een wijziging
van het Reglement van Orde scherp, door te stellen dat de motie steeds meer een profileringsinstrument
is geworden in plaats van een instrument in het kader van het afleggen van verantwoording
door de Minister.8 Dit is ook de indruk van de indiener. Moties worden nogal eens gebruikt om de ander
mee om de oren te slaan, bijvoorbeeld op sociale media. Dit doet af aan de scherpte
van een belangrijk instrument van Kamerleden in hun parlementaire taak. Ook als we
kijken naar de inhoud van moties durft de indiener te stellen dat kwantiteit niet
gelijk staat aan kwaliteit. Er worden regelmatig overbodige moties ingediend, moties
zonder deugdelijke financiële dekking, dubbele moties of onuitvoerbare moties. De
leden van de SP-fractie wijzen hier zelf ook op. Al deze ontwikkelingen samen hebben
bij de indiener tot de conclusie geleid dat de motie geen scherp, maar een bot instrument
is geworden. De indiener merkt ook op dat het voorstel niet behelst dat de motie als
instrument geheel geschrapt wordt; fracties kunnen nog steeds een substantieel aantal
moties indienen. De indiener beoogt slechts het uit de hand lopende aantal moties
terug te brengen naar een aanvaardbaar niveau; een niveau dat een aantal jaar geleden
ook als aanvaardbaar werd beschouwd.
De leden van de SP-fractie vragen naar een vergelijking met omringende landen. Allereerst
moet worden opgemerkt dat een goede vergelijking met andere landen nader onderzoek
zou vergen, omdat parlementaire stelsels en instrumenten niet zomaar te vergelijken
zijn. De indiener heeft in eerste instantie gekeken naar Duitsland, omdat dit een
land is dat dichtbij Nederland ligt, zowel geografisch als qua cultuur en inrichting
van de parlementaire democratie. In Duitsland is het aantal ingediende moties veel
lager, in 2021 werden in de Bondsdag 583 moties ingediend waarvan de meeste door de
AfD-fractie.9 Duitsland kent geen motie-quotum. Wel schrijft het Reglement van de Bondsdag voor
dat moties tenminste moeten worden ondertekend door één fractie of 5% van de Leden
van de Bondsdag. Ook is gekeken naar de Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers.
Daar wordt het aantal moties geteld per zittingsperiode (legislatuur). De 55e zittingsperiode
loopt van 2019–2024 en in 2024 zijn daar 19 moties ingediend.10 Echter, navraag leert dat het instrument motie in de Belgische Kamer een ander karakter
heeft en dus niet zomaar te vergelijken is met de motie als instrument in Nederland.
Meer onderzoek, ook naar de cultuur rondom het indienen van moties in andere (vergelijkbare)
landen kan gewenst zijn.
De leden van de SP-fractie vragen naar de relevantie van de conclusie van het rapport
«Klem tussen balie en beleid» van de Tijdelijke Commissie Uitvoeringsorganisaties
voor dit voorstel, namelijk de conclusie dat de Kamer moties en amendementen indient
zonder zicht op de impact daarvan. Deze conclusie maakt duidelijk dat de Kamer blijkbaar
onvoldoende een zorgvuldige afweging maakt tussen alle aspecten, inclusief het uitvoeringsaspect,
alvorens een motie in te dienen. De indiener ziet deze conclusie daarom als een oproep
om zinniger en zorgvuldiger om te gaan met het indienen van moties. Dat is ook wat
dit voorstel beoogt. Als minder moties ingediend kunnen worden, zullen fracties zorgvuldiger
afwegen welke motie wel en welke motie niet wordt ingediend. Dit komt de kwaliteit
van moties ten goede.
De leden van de SP-fractie vragen een reactie op de stelling dat het rapport Blind
voor mens en recht van de parlementaire enquêtecommissie Fraudebeleid en Dienstverlening
niet aangevoerd kan worden als onderbouwing van het voorstel om het aantal moties
te verminderen. De indiener is het hier niet mee eens. Het klopt dat dit rapport niets
zegt over de aantallen moties, maar volgens de indiener is er wel degelijk een duidelijke
link tussen het verminderen van het aantal moties en het tijd nemen voor zorgvuldige
behandeling van wetten. Ten eerste is er een praktische link. Hoe minder tijd hoeft
te worden besteedt aan het opstellen, indienen, appreciëren en stemmen van en over
moties, hoe meer tijd er is voor de behandeling van wetgeving. Niet alleen in de agenda
van Kamerleden zelf, maar ook in de plenaire agenda van de Tweede Kamer. Ten tweede
is er volgens de indiener ook een inhoudelijke link. Zoals in het antwoord op een
eerdere vraag van de leden van de SP-fractie is aangegeven, heeft onder andere oud-Kamerlid
Van der Staaij in 2016 al scherp verwoordt dat de motie steeds meer een profileringsinstrument
is geworden in plaats van een instrument in het kader van het afleggen van verantwoording
door de Minister. De indiener is het hiermee eens. Moties die alleen maar bedoeld
zijn om te profileren dragen per definitie niet bij aan zorgvuldige wetsbehandeling.
En als dit voorstel er voor zorgt dat er minder moties worden ingediend die bedoeld
zijn om te profileren, kan de focus worden verlegd naar zorgvuldige wetsbehandeling.
De indiener is het met de leden van de SP-fractie volledig eens dat het goed is als
leden elkaar kritisch bevragen over de inhoud van hun moties. Dat gebeurt gelukkig
ook regelmatig door verschillende leden en fracties, en ook de leden van de CDA-fractie
mogen hierop kritisch worden bevraagd. Dit betekent echter nog niet dat dit in de
praktijk leidt tot het wijzigen of intrekken van moties. Daarom gaat dit voorstel
verder en is het voorstel dwingender, maar heeft wel elke fractie met dezelfde regels
te maken.
De leden van de SP-fractie geven aan het staatsrechtelijk en principieel onjuist te
vinden om via een wijziging van het Reglement van Orde andere leden het recht te ontzeggen
gebruik te maken van een parlementair middel dat zij hebben. De indiener is het hier
niet mee eens. Ten eerste is de indiener van mening dat er geen sprake van is dat
andere leden rechten worden ontzegd. Als het voorstel wordt aangenomen, legt de Kamer
zichzelf als geheel een beperking op. Dat is iets anders. Het is ook niet zo dat er
helemaal geen moties meer mogen worden ingediend. Met dit voorstel zouden er in totaal
nog steeds meer dan 2.000 moties kunnen worden ingediend. De indiener heeft ten tweede
bewust gekeken naar de staatsrechtelijke aspecten van het voorstel, en hierover ook
overleg gevoerd met juristen, en geen blokkerende constitutionele bezwaren gevonden.
De motie als parlementair instrument wordt niet genoemd in de Grondwet. Het zou vreemd
zijn als het beperken van het aantal moties vervolgens onoverkomelijke Grondwettelijke
bezwaren zou opwerpen. In artikel 67 van de Grondwet staat dat de kamers elk afzonderlijk
en in verenigde vergadering alleen mogen beraadslagen of besluiten, indien meer dan
de helft van het aantal zitting hebbende Leden ter vergadering aanwezig is (lid 1),
dat besluiten worden genomen bij meerderheid van stemmen (lid 2) en dat de Leden stemmen
zonder last (lid 3). Het voorstel stelt geen beperking aan het besluiten of stemmen
over moties. Besluiten over moties worden ook met het voorstel nog steeds door een
meerderheid genomen. Ook worden in de praktijk reeds beperkingen gesteld aan beraadslagen,
zoals de regels die gelden voor het mondelinge vragenuur. Artikel 68 van de Grondwet
gaat over het inlichtingenrecht. Dit artikel stelt dat de Ministers of de Staatssecretarissen
mondeling of schriftelijk de door een of meer leden verlangde inlichtingen geven waarvan
het verstrekken niet in strijd is met het belang van de staat. Met dit voorstel kunnen
leden nog steeds inlichtingen verlangen, dat hoeft niet in een motie. De indiener
wijst ook op artikel 72 van de Grondwet, waarin staat dat de kamers elk afzonderlijk
en in verenigde vergadering een reglement van orde vaststellen. Dit voorstel past
volgens de indiener bij regels die de Kamer zelf kan vaststellen over haar werkwijze
in het Reglement van Orde. De oorsprong van het instrument van de motie ligt ook in
het Reglement van Orde.
Ten derde zien de leden van de SP-fractie principiële bezwaren tegen het voorstel.
Volgens hen heeft een Kamerlid het recht om gebruik te maken van het parlementaire
middel uit de gereedschapskist waarvan dat Kamerlid op dat moment vindt dat dat het
meest geschikt is. De indiener heeft hierop een andere visie, die minstens net zo
principieel is. Want zoals de leden van de SP-fractie terecht aangeven is de motie
een middel, geen doel. En dus moeten we kijken naar het doel van het indienen van
moties. Zoals eerder aangegeven zijn moties volgens de indiener bedoeld om de regering
te controleren en verantwoording van bewindspersonen te vragen en om het regeringsbeleid
waar nodig op de belangrijkste onderdelen bij te sturen. Het hoge en steeds groeiende
aantal moties brengt dit doel niet dichterbij, maar verder weg. Er worden regelmatig
overbodige moties ingediend, moties zonder deugdelijke financiële dekking, dubbele
moties of onuitvoerbare moties. Zulke moties leveren geen bijdrage aan de diepgang
van de discussie, maar staan die juist in de weg. Het is dus ook een principiële keuze
om naar het doel van het indienen van moties te kijken, in plaats van blind te staren
op de motie als parlementair middel. De indiener merkt ook graag op dat de CDA-fractie
zich reeds een aantal maanden aan het door haarzelf voorgestelde motiequotum houdt
en dat de ervaring is dat dit heel goed mogelijk is. De leden van de SP-fractie (5
zetels) zouden toch niet willen beweren dat de leden van de CDA-fractie (ook 5 zetels)
daardoor minder gedegen hun werk doen dan de leden van de SP-fractie?
De leden van de SP-fractie vragen of het redelijk is als een fractie bijvoorbeeld
na september geen moties meer mag indienen als het maximum in september is bereikt.
Deze situatie kan zich inderdaad voordoen, maar het voorstel zorgt ervoor dat fracties
hiermee gedurende het jaar rekening kunnen houden. Dat is volgens de indiener een
goede zaak, omdat het een prikkel geeft om zuinig en zorgvuldig om te gaan met het
indienen van moties.
De leden van de SP-fractie vragen waarom de indiener voor anderen wil bepalen dat
zij moeten kiezen over welke onderwerpen zij moties mogen indienen. Dit klopt niet.
Zoals ook in de beantwoording van een vorige vraag is aangegeven, omdat het voorstel
een wijziging van het Reglement van Orde, dat ervoor zorgt dat voor elke fractie dezelfde
regels zullen gelden. Er is dus geen sprake van dat fracties regels aan anderen opleggen.
Als een meerderheid voor het voorstel stemt, legt de Kamer daarmee zichzelf regels
op; dat is iets anders. De leden van de SP-fractie verwijzen verder naar verschillende
belangrijke onderwerpen die regelmatig in de Kamer worden besproken. Het is nu in
de praktijk vaak al zo dat in commissiedebatten soms wel tien of twintig onderwerpen
worden besproken. Het is niet zo dat dan in het tweeminutendebat over al die onderwerpen
moties worden ingediend. Dat is vaak ook niet nodig; er kunnen bijvoorbeeld toezeggingen
worden gevraagd. De indiener is er verder voorstander van dat fracties meer samenwerken
bij het indienen van moties en gaat ook graag de samenwerking met de leden van de
SP-fractie aan.
De leden van de SP-fractie verwijzen ernaar dat fracties een mening hebben over hoe
andere fracties of leden politiek bedrijven. De indiener wijst erop dat zijn voorstel
natuurlijk ook zal gelden voor de CDA-fractie en dus niet bedoeld is om andere fracties
de maat te nemen. Het voorstel is juist bedoeld om ervoor te zorgen dat dezelfde regels
voor iedereen gaan gelden. De indiener heeft daarom zelf al naar voren gebracht dat
de leden van de CDA-fractie zich zullen houden aan het voorstel, ongeacht of het voorstel
wordt aangenomen. De leden van de SP-fractie vragen verder of het niet veel meer een
kwestie van cultuur is om het aantal moties te verminderen, in plaats van het vastleggen
in regels. De indiener is met de leden van de SP-fractie van mening dat de politieke
cultuur verbeterd moet worden. Maar dat gaat niet vanzelf. De indiener wil werken
aan een verbeterde politieke cultuur door daarvoor concrete voorstellen neer te leggen
en elke fractie de gelegenheid te geven zich hierover uit te spreken. De indiener
voelt wat dat betreft verwantschap met het Rotterdamse gezegde «geen woorden maar
daden». Dat zou de leden van de SP-fractie toch moeten aanspreken.
De leden van de SP-fractie geven aan dat het voor de fractie van de indiener makkelijk
oordelen is, omdat deze fractie het als middenpartij vaker dan gemiddeld eens zal
zijn met het gevoerde beleid. De indiener wijst erop dat het voorstel is ingediend
op het moment dat de CDA-fractie geen onderdeel is van een coalitie. Het is goed voorstelbaar
dat de CDA-fractie het regelmatig oneens is met het gevoerde of voorgestelde beleid
van de nieuwe coalitie. Dit argument van de leden van de SP-fractie snijdt dus geen
hout. De indiener verbaast zich over het verwijt van de SP-fractie; de indiener heeft
het voorstel immers juist ingediend op het moment dat de CDA-fractie geen onderdeel
is van de coalitie. Qua zetelaantal zit het CDA in hetzelfde schuitje als de SP.
De leden van de SP-fractie vragen een reactie op het voorbeeld dat in een tweeminutendebat
in 2021 zes moties van een lid van de SP-fractie, mede ondertekend door een lid van
de CDA-fractie, zijn ingediend en aangenomen en dat de indiener met dit voorstel zou
bepalen dat vier van die zes moties niet hadden mogen worden ingediend. De indiener
krijgt in deze vraag meer macht toegeschreven dan hij daadwerkelijk heeft. De indiener
wijst er nogmaals op dat het voorstel een wijziging van het Reglement van Orde, dat
ervoor zorgt dat voor elke fractie dezelfde regels zullen gelden. Er is dus geen sprake
van dat fracties regels aan anderen opleggen. De leden van de SP-fractie wijzen op
de mogelijkheid dat moties worden samengevoegd en wellicht te lang worden of teveel
elementen bevatten. Dat is een terechte observatie, maar de indiener ziet hierin eerder
voordelen dan nadelen. Het bevordert namelijk samenwerking tussen fracties en dat
is in een versplinterd politiek landschap wat de indiener betreft goed voor het functioneren
van de Tweede Kamer. Een voorbeeld hiervan zijn de periodieke MIRT-debatten, waarin
vaak veel moties worden ingediend over specifieke infrastructuur projecten. Als hierbij
van verschillende moties een «pakket» kan worden gemaakt door meerderheden in de Kamer
kan dit juist bijdragen aan de effectiviteit van de Kamer.
Inbreng leden van de PvdD-fractie en reactie indiener
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende
voorstel van het lid Bontenbal om de mogelijkheid in te perken om moties in te dienen
en hebben hier nog enkele vragen over.
Hoewel de leden van de Partij voor de Dieren-fractie het belangrijk vinden dat de
Tweede Kamer nadenkt over de effectiviteit van de eigen instrumenten, zijn deze leden
geen voorstander van het inperken van de mogelijkheid om moties in te dienen. Wat
deze leden betreft ligt de prioriteit bij het versterken van de controlerende en kaderstellende
capaciteit van de Kamer om de regering effectiever te kunnen controleren, niet in
het inperken van instrumenten. Deze leden vinden dat leden zelf kritisch moeten kijken
of het indienen van een motie echt nodig is, of dat een ander instrument zich beter
leent. Maar het gaat hen te ver om daadwerkelijk een maximum aan het aantal moties
te stellen. Vanuit de controlerende taak die de Tweede Kamer heeft is het van belang
het kabinet altijd te kunnen bijsturen. Deze leden zijn benieuwd naar de visie van
de initiatiefnemer hierop. Daarnaast vragen deze leden de initiatiefnemer ook te reageren
op de hoogleraar staats- en bestuursrecht, Wim Voermans, die stelt dat de Grondwet
een beperking van besluiten en beraadslagen van de Tweede Kamer, zoals de initiatiefnemer
voorstelt, niet toestaat.11
Reactie op vragen van de leden van de PvdD-fractie
De indiener dankt de leden van de PvdD-fractie voor de reflectie op het voorstel en
geeft graag een reactie. Kamerleden hebben veel mogelijkheden om hun standpunten te
uiten. Zij kunnen onder andere deelnemen aan debatten, debatten aanvragen, vragen
stellen en initiatiefvoorstellen indienen. Dit zijn belangrijke en nuttige instrumenten
om aandacht te vragen voor belangrijke onderwerpen en die ook vastgelegd zijn in de
Grondwet en het Reglement van Orde. De indiener ziet de motie vooral als instrument
om bij belangrijke kwesties het beleid van de regering te kunnen bijsturen en bewindspersonen
op hun verantwoordelijkheid aan te spreken, en minder als profileringsinstrument als
het slechts bij het uitspreken van een standpunt blijft. Uitzondering daargelaten
stemmen de leden van de fractie van de indiener daarom in principe tegen spreekt-uit-moties.
Zulke moties zijn op zijn best meestal overbodig en op zijn slechtst bedoeld als «treitermotie»
richting andere partijen. Het voorstel zorgt ervoor dat er nog steeds voldoende ruimte
is om moties in te dienen, maar dat het aantal moties wel wordt verminderd. Bovendien
worden ook aan andere rechten en instrumenten van Kamerleden grenzen gesteld, zoals
aan de spreektijd in commissiedebatten en plenaire debatten.
De leden van de PvdD-fractie geven aan dat de controlerende en kaderstellende taak
van leden voor hen zwaar weegt. De indiener is het daar mee eens. De vraag is of een
groot aantal moties daaraan bijdraagt. Als we kijken naar de inhoud van ingediende
moties durft de indiener te stellen dat kwantiteit niet gelijk staat aan kwaliteit.
Er worden regelmatig overbodige moties ingediend, moties zonder deugdelijke financiële
dekking, dubbele moties of onuitvoerbare moties. Zulke moties leveren geen bijdrage
aan effectieve controle van de regering, maar staan die juist in de weg. De geschiedenis
van de Tweede Kamer laat bovendien zien dat er tot een aantal decennia terug veel
minder moties werden ingediend. De indiener gaat er niet van uit dat de leden van
de PvdD-fractie van mening zijn dat de regering toentertijd minder of slechter werd
gecontroleerd door de Tweede Kamer. Als er minder moties worden ingediend wordt het
instrument motie zelf scherper en ontstaat er meer aandacht voor de goede discussies
die in de Kamer worden gevoerd in commissiedebatten, plenaire debatten en overleggen
over wetgeving. Er zijn hier ook andere goede mogelijkheden om voorstellen te doen,
zoals meer samenwerking tussen Kamerleden van verschillende fracties en het vragen
van toezeggingen. Kortom, het verminderen van het aantal moties kan volgens de indiener
juist een positieve bijdrage leveren aan inhoudelijke diepgang, grondige wetsbehandelingen
en de focus van Kamerleden op hun kerntaken.
De leden van de PvdD-fractie vragen een reactie op de stelling van hoogleraar staats-
en bestuursrecht dhr. Voermans. De indiener is daar graag toe bereid. Dhr. Voermans
stelt dat de Grondwet de voorgestelde beperking aan besluiten en beraadslagen van
de Tweede Kamer niet toestaat. Hij verwijst daarbij ook naar artikel 66 van de Grondwet.
De indiener meent dat het voorstel niet strijdig is met de Grondwet. Artikel 66 van
de Grondwet gaat over de openbaarheid van vergaderingen. Het is onduidelijk wat de
link tussen dit artikel en het voorstel is. Wellicht doelt dhr. Voermans ook op artikel
67 en 68 van de Grondwet. In artikel 67 staat dat de kamers elk afzonderlijk en in
verenigde vergadering alleen mogen beraadslagen of besluiten, indien meer dan de helft
van het aantal zitting hebbende leden ter vergadering aanwezig is (lid 1), dat besluiten
worden genomen bij meerderheid van stemmen (lid 2) en dat de leden stemmen zonder
last (lid 3). Het voorstel stelt geen beperking aan het besluiten of stemmen over
moties. Besluiten over moties worden ook met het voorstel nog steeds door een meerderheid
genomen. Ook worden in de praktijk reeds beperkingen gesteld aan beraadslagen, zoals
de regels die gelden voor het mondelinge vragenuur. Artikel 68 van de Grondwet gaat
over het inlichtingenrecht. Dit artikel stelt dat de Ministers of de Staatssecretarissen
mondeling of schriftelijk de door een of meer leden verlangde inlichtingen geven waarvan
het verstrekken niet in strijd is met het belang van de staat. Met dit voorstel kunnen
leden nog steeds inlichtingen verlangen, dat hoeft niet in een motie. De indiener
wijst ook op artikel 72 van de Grondwet, waarin staat dat de kamers elk afzonderlijk
en in verenigde vergadering een reglement van orde vaststellen. Dit voorstel past
volgens de indiener bij regels die de Kamer zelf kan vaststellen over haar werkwijze
in het Reglement van Orde. De oorsprong van het instrument van de motie ligt ook in
het Reglement van Orde.
Inbreng leden van de VOLT-fractie en reactie indiener
De leden van de Volt-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel van het Kamerlid
Bontenbal. Zij willen hun waardering uitspreken voor de inzet van de initiatiefnemer
om de effectiviteit van de Kamer te versterken. Dat is hard nodig, want met slechts
150 leden en tegelijkertijd een veelheid aan fracties moet de Kamer scherp zijn op
effectiviteit. Over het voorstel hebben de leden nog wel enkele vragen.
Allereerst over het aantal moties in omringende landen. Kan de initiatiefnemer toelichten
hoe hij het verschil in aantallen moties met Duitsland duidt? En heeft hij kennis
van de situatie in andere gelijkgestemde landen?
Kan de initiatiefnemer toelichten hoe het beperken van het aantal moties per fractie
zich verhoudt tot het principe van evenredige vertegenwoordiging en de traditie van
pluriformiteit in de Nederlandse parlementaire democratie? De initiatiefnemer gaat
in zijn voorstel uit van het feit dat alle fracties aan alle debatten mee zouden kunnen
doen. In de praktijk blijkt dat dat niet het geval is. Zeker niet voor de kleinste
fracties. Tegelijkertijd is hun deelname in de Nederlandse parlementaire democratie
wel van toegevoegde waarde. Ziet hij ruimte om het voorstel zo aan te passen dat de
grootte van een fractie meegewogen wordt in de rekensom om de hoeveelheid moties die
ingediend kunnen worden te bepalen?
Kan de initiatiefnemer uitleggen in hoeverre hij de huidige rekensleutel rechtvaardig
acht?
Kan de initiatiefnemer toelichten waarom de keuze is gemaakt voor 150 plus twee moties?
Maakt het voor die hoeveelheid nog uit hoeveel debatten gevoerd worden? Denk bijvoorbeeld
aan de wisselende hoeveelheid plenaire debatten in een jaar? Kan de initiatiefnemer
ingaan op de reden waarom ook ingetrokken, overgenomen en aangehouden moties mee moeten
worden geteld in het maximum?
Kan de initiatiefnemer ingaan op het belang van het beperken van de hoeveelheid moties
in de Kamer? Het praktische belang voor de Kamer is wellicht aanwezig, omdat er iedere
dinsdag over een veelheid aan moties gestemd moet worden. Maar heeft de initiatiefnemer
signalen gekregen, bijvoorbeeld van departementen of van uitvoerders, dat de hoeveelheid
moties een belemmering voor het werk vormt?
Ziet de initiatiefnemer ruimte om ook aan de kabinetskant richtlijnen of regels op
te stellen omtrent uitvoering van moties en toezeggingen? Het wil wel eens voorkomen
dat een toezegging, waarbij dus geen motie ingediend hoeft te worden, niet wordt uitgevoerd
en dat daarna voor een motie wordt gekozen. Ook moties zelf worden soms niet of niet
volledig uitgevoerd. Bij een beperking van het aantal moties voor fracties, zou dit
een belemmering kunnen zijn voor het controlerende werk van de Kamer. Zijn in de ogen
van de initiatiefnemer flankerende maatregelen nodig richting kabinet die dit risico
ondervangen? Zo ja, welke maatregelen denkt hij dan aan?
De commissie Van der Staaij heeft eerder de aanbeveling gedaan om minder moties in
te dienen, maar niet om dit via het Reglement van Orde te beperken. Kan de initiatiefnemer
aangeven waarom van deze aanbeveling wordt afgeweken? Welke alternatieven kan de initiatiefnemer
bedenken voor een maximum van het aantal moties? Welke voor- en nadelen kleven aan
die alternatieven en acht de initiatiefnemer daarmee dat met dit voorstel wordt voldaan
aan de vereisten proportionaliteit en subsidiariteit? Zo ja, waarom?
Reactie op vragen van de Leden van de Volt-fractie
De leden van de Volt-fractie vragen naar een vergelijking met omringende landen. Allereerst
moet worden opgemerkt dat een goede vergelijking met andere landen nader onderzoek
zou vergen, omdat parlementaire stelsels en instrumenten niet zomaar te vergelijken
zijn. De indiener heeft in eerste instantie gekeken naar Duitsland, omdat dit een
land is dat dichtbij Nederland ligt, zowel geografisch als qua cultuur en inrichting
van de parlementaire democratie. In Duitsland is het aantal ingediende moties veel
lager, in 2021 werden in de Bondsdag 583 moties ingediend waarvan de meeste door de
AfD-fractie.12 Duitsland kent geen motie-quotum. Wel schrijft het Reglement van de Bondsdag voor
dat moties tenminste moeten worden ondertekend door één fractie of 5% van de Leden
van de Bondsdag. Ook is gekeken naar de Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers.
Daar wordt het aantal moties geteld per zittingsperiode (legislatuur). De 55e zittingsperiode
loopt van 2019–2024 en in 2024 zijn daar 19 moties ingediend.13 Echter, navraag leert dat het instrument motie in de Belgische Kamer een ander karakter
heeft en dus niet zomaar te vergelijken is met de motie als instrument in Nederland.
Meer onderzoek, ook naar de cultuur rondom het indienen van moties in andere (vergelijkbare)
landen kan gewenst zijn.
De leden van de Volt-fractie vragen of de indiener ruimte ziet om het voorstel zo
aan te passen dat de grootte van een fractie meegewogen wordt in de rekensom om de
hoeveelheid moties die ingediend kunnen worden te bepalen. Hiermee is in het voorstel
al rekening gehouden, door een vermenigvuldigingsfactor van één motie per Kamerlid
van een fractie bovenop het basisaantal van 150 moties te tellen. De indiener heeft
in antwoord op vragen van de leden van de VVD-fractie aangegeven open te staan voor
andere suggesties en daartoe in tabel 1 een aantal mogelijkheden gegeven.
De leden van de Volt-fractie vragen om een toelichting op de rekenregel. Bij de vormgeving
van het voorstel heeft de indiener uiteraard verschillende oplossingen goed tegen
elkaar afgewogen. Er is gekozen voor een rekenformule met een basisaantal van 150
moties en een vermenigvuldigingsfactor van één motie per Kamerlid van de fractie.
De reden dat is gekozen voor een basisaantal van 150 moties is dat daarmee een halvering
van het totaal aantal moties ten opzichte van 2022 kan worden bereikt. De reden dat
is gekozen voor een vermenigvuldigingsfactor is dat daarmee een onderscheid gemaakt
wordt naar grootte van een fractie. Dit sluit aan bij de huidige praktijk van de Kamer,
waarin bijvoorbeeld ook spreektijden bij begrotingsbehandelingen en notaoverleggen
ruimer zijn voor grotere fracties. Uit deze rekenformule volgt dat er dus twee knoppen
zijn waaraan je kunt draaien; het basisaantal en de vermenigvuldigingsfactor. Gezocht
is naar een balans tussen enerzijds voldoende recht doen aan de grootte van fracties
en anderzijds de rechten van kleine fracties om hun stem in het parlement te laten
klinken. Over deze balans, vertaald in de rekenformule zoals voorgesteld, gaat de
indiener graag het debat aan. Om dit debat goed te kunnen voeren is in voornoemde
tabel 1 een aantal opties opgenomen inclusief de gevolgen die dat heeft in de huidige
samenstelling van de Kamer. De eerste twee opties betreffen varianten met een lager
basisaantal en een hogere vermenigvuldigingsfactor, de derde en vierde optie een hoger
basisaantal en een lagere vermenigvuldigingsfactor. In de laatste kolom is de optie
van een staffel opgenomen. Ook daar zijn verschillende vormgevingen mogelijk.
De leden van de Volt-fractie vragen naar de reden waarom ingetrokken, overgenomen
en aangehouden moties worden meegeteld in het maximum. De doelstelling van het voorstel
is om het aantal moties fors terug te dringen. Als ingetrokken moties niet zouden
meetellen aan het fractiemaximum kan er een prikkel ontstaan om een motie die slechts
bedoeld is om te profileren wel in te dienen, maar later weer in te trekken. Dat is
onwenselijk. Hetzelfde geldt voor aangehouden moties. Als aangehouden moties niet
mee zouden tellen kunnen nog steeds eindeloos moties worden ingediend en aangehouden.
Dat zorgt voor meer administratieve rompslomp en ondermijnt de doelstelling om het
aantal moties terug te dringen. Voor overgenomen moties geldt dat dit daadwerkelijk
ingediende moties zijn. Of een motie wordt overgenomen is aan de regering, en wat
de indiener betreft zou dit vaker gedaan kunnen worden als moties in lijn zijn met
het staande beleid van de regering. De indiener ziet echter geen reden om een motie
vervolgens niet mee laten tellen voor het fractiemaximum.
De leden van de Volt-fractie vragen wat het belang is van het beperken van het aantal
moties. De indiener ziet verschillende praktische en principiële voordelen. De leden
van de Volt-fractie noemen zelf al een praktisch voordeel, namelijk het verkorten
van de stemmingen op dinsdag. Een ander praktisch voordeel is dat tijdens tweeminutendebatten
leden niet meer in recordtempo buiten adem een reeks moties oplezen. Dit is goed voor
het aanzien van de Kamer. Maar de indiener ziet vooral ook principiële voordelen.
Het belangrijkste voordeel is dat Kamerleden het instrument selectiever en gerichter
zullen inzetten. Als we kijken naar de inhoud van ingediende moties durft de indiener
te stellen dat kwantiteit niet gelijk staat aan kwaliteit. Er worden regelmatig overbodige
moties ingediend, moties zonder deugdelijke financiële dekking, dubbele moties of
onuitvoerbare moties. Het beperken van het aantal moties zorgt ervoor dat zulke moties
niet meer worden ingediend en dat de kwaliteit van moties omhoog gaat. Ook ontstaat
er ruimte voor Kamerleden om meer te focussen op andere kerntaken zoals het behandelen
van wetgeving. Een ander voordeel is dat het voorstel hopelijk leidt tot meer samenwerking
tussen fracties.
De leden van de Volt-fractie vragen of er signalen van departementen of uitvoerders
zijn dat de hoeveelheid moties een belemmering voor het werk vormt. De indiener heeft
deze signalen niet concreet ontvangen, maar heeft wel het beeld dat de Kamer al veel
vraagt van departementen en uitvoerders en dat het groeiende aantal moties hier niet
bij helpt. De indiener is graag bereid deze hypothese te toetsen bij het kabinet.
De leden van de Volt-fractie vragen of er flankerende maatregelen nodig zijn richting
het kabinet als het gaat om de uitvoering van aangenomen moties. De indiener wijst
erop dat het voorstel dit element ook bevat. Volgens de indiener zijn hiervoor in
ieder geval twee zaken nodig. Ten eerste zou het kabinet een gezamenlijke werkafspraak
moeten maken die ervoor zorgt dat alle bewindspersonen (ongeveer) op dezelfde wijze
met de appreciatie van moties omgaan. Wat de indiener betreft wordt hierin afgesproken
dat het kabinet stopt met het op eigen wijze interpreteren van moties, om moties vervolgens
«oordeel Kamer» te geven. Het is óf een motie wijzigen en dan pas oordeel kamer óf
anders ontraden. Bij staand beleid of ondersteuning van beleid zou het uitgangspunt
moeten zijn dat het kabinet een motie overneemt. Als de Kamer hier niet mee instemt,
moet de motie ontraden worden. Ten tweede moet het kabinet veel beter bijhouden hoe
het staat met de uitvoering van moties. Hiervoor moet één systematiek komen die door
alle departementen op dezelfde manier wordt gebruikt. En ook hier geldt: hoe minder
moties er worden ingediend, hoe meer ruimte en overzicht er is om de uitvoering van
aangenomen moties scherp te volgen. Hierin moet evenveel aandacht worden besteedt
aan toezeggingen als aan moties, zo adviseert ook het rapport-Van der Staaij.14 De indiener trekt hierin graag samen op met de leden van de Volt-fractie.
De leden van de Volt-fractie vragen welke alternatieven er zijn voor het maximeren
van het aantal moties via een wijziging van het Reglement van Orde en of niet eerst
naar de aanbevelingen van het rapport-Van der Staaij gekeken moet worden. De indiener
is met de leden van de Volt-fractie van mening dat nog niet voldoende is geprobeerd
om deze aanbevelingen op te volgen, maar ziet daarvoor ook een duidelijke oorzaak.
Die oorzaak is dat de aanbevelingen van de commissie vrijblijvend zijn geformuleerd.
En blijkbaar is dat in het huidige politieke klimaat onvoldoende om verandering te
bewerkstelligen. Sterker nog, het aantal moties is sinds het rapport van de commissie-Van
der Staaij alleen maar gegroeid. Kamerleden zijn dus ook steeds minder terughoudend
geworden om moties in te dienen en zijn onderdeel van een zichzelf versterkende dynamiek.
Om dit te doorbreken is de enige oplossing volgens de indiener dat de Kamer zichzelf
disciplineert op een zodanige manier dat er regels zijn die voor alle Kamerleden hetzelfde
gelden; en dat het niet afhangt van de rechte rug van individuele Kamerleden.
Tot slot
De indiener gaat graag het debat aan met de Tweede Kamer over het voorliggende voorstel.
De indiener staat uiteraard open voor ideeën die het voorstel kunnen verbeteren. Het
voorstel komt voort uit bezorgdheid over het functioneren van de Tweede Kamer en de
indiener hoopt dat een gezamenlijke liefde voor de parlementaire democratie voldoende
basis is voor een goede en welwillende behandeling van het voorstel.
Bontenbal
Ondertekenaars
-
, -
, -
Eerste ondertekenaar
Henri Bontenbal, Tweede Kamerlid
Stemmingsuitslagen
Verworpen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
PVV | 37 | Tegen |
GroenLinks-PvdA | 25 | Tegen |
VVD | 24 | Tegen |
NSC | 20 | Tegen |
D66 | 9 | Tegen |
BBB | 7 | Tegen |
CDA | 5 | Voor |
SP | 5 | Tegen |
ChristenUnie | 3 | Tegen |
DENK | 3 | Tegen |
FVD | 3 | Tegen |
PvdD | 3 | Tegen |
SGP | 3 | Tegen |
Volt | 2 | Tegen |
JA21 | 1 | Tegen |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.