Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over het ontwerpbesluit Implementatie richtlijn duurzaamheidsrapportering (Kamerstuk 26485-437)
2024D28774 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd over het ontwerpbesluit Implementatie richtlijn duurzaamheidsrapportering
(Kamerstuk 26 485, nr. 437).
De fungerend voorzitter van de commissie,
Van Nispen
Adjunct-griffier van de commissie,
Vroege
Inhoudsopgave
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
II Reactie van de Staatssecretaris
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
Inleiding
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met bijzondere belangstelling kennisgenomen
van het voorliggend besluit tot implementatie van de Europese richtlijn met betrekking
tot (de uitbreiding van) de verplichting voor ondernemingen om te rapporteren over
duurzaamheid. Deze leden zijn al zeer lang voorstander van een dergelijke verplichting.
Zij zouden in dit verband willen wijzen op het al in 2001 ingediende initiatiefvoorstel-Koenders
en Rabbae met betrekking tot maatschappelijk verantwoord ondernemen (27 905). Dat wetsvoorstel behelsde dat internationaal opererende ondernemingen in hun jaarverslag
naast de financieel-economische gevolgen tevens rekenschap moesten afleggen over de
sociale, ecologische en ethische gevolgen van hun activiteiten. Evenmin als de genoemde
richtlijn en het nu voorliggende besluit legde het initiatiefwetsvoorstel het gewenste
maatschappelijk verantwoorde gedrag zelf vast, maar richtte het zich op de verslaglegging
ten aanzien van wat internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen werd genoemd.
Na de indiening van het initiatiefwetsvoorstel bleek echter al vrij snel dat er geen
maatschappelijk of politiek draagvlak voor het initiatiefwetsvoorstel was. Het initiatiefwetsvoorstel
is om die reden nooit tot een afronding gekomen. Het verheugt de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
dat de tijd daarna wel rijp is geworden om de rapportering over «duurzaamheidskwesties»
te verplichten. Deze leden hebben enkele vragen.
De richtlijn
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de richtlijn beoogt dat de status
van duurzaamheidsinformatie meer op één lijn komt te staan met de financiële informatie
in de jaarrekening. Wijkt de status van de duurzaamheidsinformatie in Nederlandse
wet- of regelgeving na de volledige implementatie van de richtlijn nog op enige manier
af van die van de financiële informatie? Zo ja, waarin zitten de verschillen dan nog
en waarom zijn die er?
Hoofdlijnen van het besluit
Lidstaatopties
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie begrijpen dat een accountant een onderzoek
moet uitvoeren over de duurzaamheidsrapportering en dat die rapportering in het bestuursverslag
openbaar wordt gemaakt. De richtlijn biedt de optie om ondernemingen de keuzemogelijkheid
te geven om de opdracht voor dit onderzoek van de duurzaamheidsrapportering te geven
aan een andere accountant dan de accountant die de jaarrekening onderzoekt. Nederland
gaat deze optie in wet- en regelgeving opnemen. Deze leden menen dat het goed is als
een in duurzaamheidskwesties en -rapportage gespecialiseerde accountant die meer op
afstand van het financiële reilen en zeilen van de onderneming staat, het onderzoek
kan gaan doen. Uit de richtlijn volgt dat aandeelhouders die meer dan 5% van de stemrechten
hebben of het kapitaal van de onderneming vertegenwoordigen, het recht krijgen om
een andere accountant dan die de jaarrekening controleert voor de controle van de
duurzaamheidsrapportage te vragen. Hoe verhoudt zich dit tot de Nederlandse drempel
die inhoudt dat 3% genoeg is om onderwerpen te agenderen? Kan in Nederland die 3%
om een andere dan de reguliere accountant vragen? Zo ja, gelden daarbij uitzonderingen
of bijzondere voorwaarden? Zo nee, waarom niet? Deze leden zouden in dit verband willen
wijzen op de brief van Eumedion van 27 juni 2024 aan de vaste Kamercommissie voor
Justitie en Veiligheid. In die brief wordt onder andere gevraagd of op basis van het
bestaande agenderingsrecht aandeelhouders altijd het recht hebben om een ontwerpbesluit
ter goedkeuring door de algemene vergadering in te dienen en dat het bestuur van de
desbetreffende vennootschap dit ook als zodanig op de agenda van de algemene vergadering
dient op te nemen. En geldt dat ook als in de statuten is bepaald dat (uitsluitend)
de raad van commissarissen bevoegd is om een externe accountant voor te dragen waaraan
de opdracht tot onderzoek van de duurzaamheidsrapportage wordt verleend?
De richtlijn biedt de rapporteringsplichtige onderneming de mogelijkheid om bepaalde
informatie uit de duurzaamheidsrapportering weg te laten als die «openbaarmaking ernstige
schade zou toebrengen aan de commerciële positie van de onderneming». In het voorliggend
besluit is deze mogelijkheid overgenomen. Begrijpen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
het goed dat alleen in het geval er sprake is van «op ophanden zijnde ontwikkelingen
of zaken waarover onderhandelingen worden gevoerd» afgezien mag worden van openbaarmaking?
Zo ja, kan de Staatssecretaris aan de hand van enkele fictieve voorbeelden duidelijker
maken in welke omstandigheden van openbaarmaking afgezien zou mogen worden? En wie
controleert of het openbaar maken gezien die omstandigheden niet toch verplicht is?
En wie toetst of «de openbaarmaking ernstige schade zou toebrengen aan de commerciële
positie van de onderneming»? Wordt na afloop van de ontwikkelingen of onderhandelingen
wel alles openbaar gemaakt? Zo nee, wanneer mag er dan nog meer afgezien worden van
openbaarmaking?
Vennootschapsrechtelijke aspecten
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn van mening dat het belang van de duurzaamheidsrapportering
zodanig groot is dat het wenselijk is dat net zoals bij de jaarrekening, de algemene
vergadering van aandeelhouders (AvA) ook de duurzaamheidsrapportage vaststelt. Dit
past bovendien, zo menen deze leden, bij het uitgangspunt dat duurzaamheidsinformatie
meer op één lijn moet komen te staan met de jaarrekening. Toch meent de Staatssecretaris
dat het niet wenselijk is dat de AvA de duurzaamheidsrapportage vaststelt. Als een
van de voornaamste argumenten hiertegen stelt de Staatssecretaris dat het niet wenselijk
is om verder te gaan dan de richtlijn en voorkomen moet worden dat er «een nationale
kop» zou ontstaan. Dat roept bij deze leden de vraag op of er andere EU-lidstaten
zijn waar de aandeelhoudersvergadering wel de duurzaamheidsrapportage vaststelt. Welke
lidstaten zijn dat en welke overwegingen liggen daaraan bij die lidstaten ten grondslag?
Bovendien vragen deze leden waarom het voorleggen van de duurzaamheidsrapportage aan
de aandeelhouders bezwaarlijk zou zijn. Zij zijn van mening dat het toevoegen van
een extra agendapunt op de aandeelhoudersvergadering niet zal zorgen voor veel extra
administratieve lasten terwijl als de aandeelhouders de weg zouden moeten kiezen om
via het algemene agenderingsrecht de agendering van de duurzaamheidsrapportage af
te dwingen, dat wel voor meer administratieve lasten zal zorgen. Kan de Staatssecretaris
hier alsnog op ingaan? Klopt het dat een bestuur van een Nederlandse beursvennootschap
in beginsel verplicht is om een verzoek van aandeelhouders (mits dat voldoet aan de
kapitaaldrempel voor het agenderingsrecht) om de duurzaamheidsrapportage als stempunt
op de agenda van de jaarvergadering op te nemen te honoreren? Zo nee, wat klopt er
niet?
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie danken voor het toesturen van het ontwerpbesluit Implementatie
richtlijn duurzaamheidsrapportering. Deze leden hebben de volgende vragen over het
ontwerpbesluit.
De leden van de VVD-fractie merken op dat het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR)
na een eerder negatief advies (dictum 3) in september 2023 nu wederom adviseert: niet
indienen, tenzij met de adviespunten rekening wordt gehouden (dictum 3). Hoe kijkt
de Staatssecretaris ernaar dat het dictum na aanpassingen niet is gewijzigd?
De leden van de VVD-fractie vragen waarom de adviezen van het ATR maar beperkt zijn
verwerkt, ondanks dat al lang bekend is dat regeldruk voor mkb-ondernemers een probleem
is.
Daarnaast lezen de leden van de VVD-fractie dat het ATR adviseert om een mkb-toets
en een invoeringstoets te organiseren. Hoe kijkt de Staatssecretaris tegen dit advies
aan?
De leden van de VVD-fractie maken zich daarnaast zorgen om de bedrijven die uitgezonderd
zijn van rapporteren. Bedrijven die wel verplicht zijn te rapporteren, kunnen in hun
informatiebehoefte toch een claim neerleggen bij de uitgezonderde bedrijven. Wat kan
de Staatssecretaris doen om ervoor te zorgen dat deze rapportageverplichting niet
terechtkomt bij de uitgezonderde bedrijven?
De leden van de VVD-fractie weten dat de Corporate Sustainability Due Diligence (CSDD)
vooruitloopt op de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD). Is het
dan ook niet beter om te wachten op de CSDDD, aangezien deze de bedoeling heeft bedrijven
tot actie aan te zetten en de CSDD alleen tot rapporteren?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie nemen kennis van het ontwerpbesluit over de implementatie
van duurzaamheidsrapportering. Deze leden hebben hierover verschillende vragen.
Ten eerste hebben de leden van de D66-fractie vragen over het implementatieproces.
Deze leden verwijzen hiervoor ook naar het commentaar van Eumedion op het ontwerpbesluit.1 Kan de Staatssecretaris kort toelichten welk deel van de Corporate Sustainability
Reporting Directive (CSRD)-richtlijn met dit ontwerpbesluit wordt geïmplementeerd
en welk deel in een nog te publiceren implementatiewetsvoorstel? Zal het kunnen voorkomen
dat vergelijkbare bedrijven in eenzelfde sector onder verschillend regime – het ene
bedrijf onder het besluit, het andere bedrijf onder de wet – komen te vallen? En bestaat
daarmee de kans dat de verplichtingen op verschillende momenten voor verschillende
maar vergelijkbare bedrijven van toepassing zijn? Kan de Staatssecretaris toezeggen
om dat te voorkomen en ervoor te zorgen dat vergelijkbare bedrijven op hetzelfde moment
aan dezelfde verplichtingen zijn gebonden?
Ten tweede hebben de leden van de D66-fractie inhoudelijke vragen over het ontwerpbesluit.
Deze leden lezen dat enkele stakeholders vragen hebben gesteld of kritiek hebben geuit
op het concept van dubbele materialiteit en hebben verzocht om dit bedrijfsvriendelijk
uit te leggen. Sommige partijen willen de dubbele materialiteit zelfs vervangen door
een enkelvoudige materialiteit, waarbij de sociaal-maatschappelijke materialiteit
niet meer gerapporteerd zou hoeven worden. De leden van de D66-fractie komt dat onwenselijk
voor. Hoewel deze leden het belang van behapbare regeldruk voor bedrijven erkennen,
zien zij dat de dubbele materialiteit een van de kernpunten van de CSRD-richtlijn
is dat echt een verschil kan gaan maken. Hoe gaat de Staatssecretaris dubbele materialiteit
uitleggen? Kan hij toezeggen dat dubbele materialiteit vanuit het belang van mens
en milieu uitgelegd zal worden? Hoe garandeert de Staatssecretaris dat enkele essentiële
punten om dubbele materialiteit vast te stellen, zoals schaal, reikwijdte, onherstelbaarheid
en waarschijnlijkheid, op zo’n manier worden ingevuld door bedrijven dat er een eerlijk,
bruikbaar en vergelijkbaar beeld ontstaat? Hoe voorkomt de Staatssecretaris ditzelfde
risico voor de definitie van «scope-3-impact» in de Klimaat-standaard E1 – waarbij
selectief zaken buiten de afbakening kunnen worden gehouden om zo de klimaatimpact
lager te houden? Hoe ziet het Europese krachtenveld ten aanzien van dubbele materialiteit
eruit? Kan de Staatssecretaris toezeggen om in Nederland en in Europa altijd tegenwicht
te bieden wanneer er landen of partijen zijn die afbreuk willen doen aan een mens-
en milieugerichte uitleg van dubbele materialiteit? En kan de Staatssecretaris toezeggen
om nooit in te stemmen met en altijd tegenwicht te bieden aan een enkelvoudige definitie
van materialiteit voor in een duurzaamheidsrapportage? Is de Staatssecretaris, in
algemene zin, van mening dat de CSRD-richtlijn en de Nederlandse implementatie daarvan
een positief tegenwicht zal bieden aan het kortetermijnrendementsdenken dat door (sommige)
aandeelhouders wordt gestuwd en waartoe bestuurders met een langetermijnvisie zich
lastig weten te verhouden? Geeft deze richtlijn in de ogen van de Staatssecretaris
een aanvullend mandaat aan bestuurders die maatschappelijke impact willen maken en
hun aandeelhouders hierin als belemmering aantreffen?
De leden van de D66-fractie zien dat sommige bedrijven thans op een op zijn minst
twijfelachtige manier over duurzaamheid rapporteren. Zo prijst chemiebedrijf Bayer
neonicotinoïden (neuroactieve pesticiden) aan als een verbetering voor de verduurzaming
van de landbouwsector2, terwijl er sterke vermoedens zijn dat deze middelen de gezondheid van mensen schaden
en dit onbenoemd blijft. Hoewel de CSRD in dit geval nog niet van toepassing was,
verklaart het bedrijf zelf dat het reeds rapporteert volgens de vereisten van de CSRD
(Bayer Sustainability Report 2023, p. 39). Vindt de Staatssecretaris dat deze rapportage
voldoet aan de geest van de CSRD-richtlijn die stelt dat informatie neutraal, zonder
bias en gebalanceerd moet zijn? Zo ja, hoe apprecieert de Staatssecretaris het feit
dat deze twijfelachtige claims volgens de richtlijn een plaats hebben in de duurzaamheidsrapportage
en betekent dit dat er ruimte is voor verdere aanscherping van de richtlijn? Zo nee,
betekent dit dat dit soort claims onder de CSRD-richtlijn niet meer gemaakt zullen
kunnen worden? Welke sancties gelden als eenzelfde claim wel in een rapportage onder
de CSRD verschijnt? Dat het ook anders kan, laten enkele grote Nederlandse bedrijven
zien. Zo rapporteert ABN AMRO eerlijk over de negatieve externaliteiten van hun bedrijfsvoering,
bijvoorbeeld over de impact op onder andere klimaat, schaars water en luchtverontreiniging3. Graag ontvangen deze leden een reactie van de Staatssecretaris of deze vorm van
rapportage is wat hij voor zich ziet onder het besluit.
De leden van de D66-fractie constateren dat enkele belangrijke elementen uit de duurzaamheidsrapportage
slechts vrijwillig zijn, zelfs als een onderwerp materieel bevonden wordt voor ondernemingen.
Het gaat bijvoorbeeld om transitieplannen voor biodiversiteit. Wat is de inzet van
Nederland geweest in het vaststellen van de vrijwillige elementen? Hoe apprecieert
de Staatssecretaris de vrijwilligheden? Deelt de Staatssecretaris de mening dat de
hoeveelheid vrijwilligheden in de rapportage ertoe kan leiden dat de duurzaamheidsrapportages
van verschillende ondernemingen lastiger te vergelijken worden? Ziet hij een risico
op greenwashing wanneer ondernemingen de voor hen welgevallige vrijwillige resultaten
wel opnemen, maar tegenvallende resultaten niet? Deelt de Staatssecretaris dat vooral
werkelijk duurzame (kleinere) ondernemingen hier het slachtoffer van zijn, omdat zij
niet goed kunnen aantonen dat zij duurzamer zijn dan hun (grotere) concurrent?
De leden van de D66-fractie constateren tevens dat de European Financial Reporting
Advisory Group (EFRAG) een aanzienlijke rol heeft gehad in het adviseren van de Commissie
en het opstellen van de standaard en nog steeds heeft in het beantwoorden van vragen.
Wie vormen de EFRAG en in hoeverre voldoen deze partijen zelf aan een mens- en milieugerichte
werkwijze? In hoeverre acht de Staatssecretaris de EFRAG een neutrale adviesgroep
zonder commerciële belangen? Kan de Staatssecretaris toezeggen dat hij er in Europa
voor zal pleiten dat de besluitvorming transparanter wordt gemaakt en er meer balans
komt in inspraak en vertegenwoordiging van maatschappelijke organisaties en academische
instellingen? Staat de Staatssecretaris ervoor open om ook bestaande geaccrediteerde
(milieu)professionals het CSRD-deel van jaarverslagen te laten controleren, zodat
er enerzijds meer aanbod ontstaat van controleverleners en de compliancekosten lager
worden voor (mkb-)bedrijven en anderzijds de werklast onder accountants afneemt?
Ten derde hebben de leden van de D66-fractie vragen over de uitvoering, controle en
naleving van de verplichtingen. Zij constateren dat er bedrijven zijn die zowel advies
op de duurzaamheidsrapportage kunnen geven als het goedkeuren van de rapportage kunnen
uitvoeren. Ziet de Staatssecretaris bij deze «twee-in-éénbedrijven» een risico op
belangenverstrengeling? Zo ja, hoe kan (de schijn van) belangenverstrengeling zo veel
mogelijk worden voorkomen? Kan de Staatssecretaris bevestigen dat de Autoriteit Financiële
Markten hierop toeziet en dit toelichten? Deze leden constateren dat de duurzaamheidsrapportage
– in tegenstelling tot het financiële verslag – niet ter stemming wordt gebracht in
de algemene vergadering en verwijzen ook hierbij naar het commentaar van Eumedion4. Waarom heeft de Staatssecretaris hiertoe besloten, terwijl verschillende organisaties
hebben aangegeven dit te wensen? Is een kwantitatieve inschatting van de eventuele
administratieve lasten die hieruit volgen, beschikbaar? Kan inzicht worden gegeven
in welke andere landen het duurzaamheidsverslag wel ter stemming wordt gebracht in
de Algemene Afdelingsvergadering? Ziet de Staatssecretaris in dat het agenderingsrecht
een onlogische route is om het duurzaamheidsverslag ter stemming te brengen?
De leden van de D66-fractie constateren, tevens met verwijzing naar het commentaar
van Eumedion, dat uit de CSRD volgt dat aandeelhouders die (alleen of gezamenlijk)
meer dan 5% van de stemrechten of het kapitaal van de onderneming vertegenwoordigen,
het recht moeten hebben om voor een algemene vergadering een ontwerpresolutie in te
dienen waarin wordt gevraagd dat een andere externe accountant dan de externe accountant
die de jaarrekening controleert, een verslag opstelt over bepaalde elementen van de
duurzaamheidsrapportage en dat dit verslag ter beschikking wordt gesteld van de algemene
vergadering. Er wordt aangegeven dat deze bepaling uit de CSRD geen nadere implementatie
behoeft «omdat op grond van huidige artikelen 2:114a en 2:224a BW (Burgerlijk Wetboek)
een of meer aandeelhouders die drie procent (voor de naamloze vennootschap) respectievelijk
één procent (voor de besloten vennootschap) van het aandelenkapitaal vertegenwoordigen,
gerechtigd zijn om onderwerpen te agenderen». Betekent dit dat op basis van het bestaande
agenderingsrecht ex artikelen 2:114a en 224a BW aandeelhouders altijd het recht hebben
om een ontwerpbesluit ter goedkeuring (dat wil zeggen: ter stemming) door de algemene
vergadering in te dienen en dat het bestuur van de desbetreffende vennootschap deze
ook als zodanig op de agenda van de algemene vergadering dient op te nemen? Geldt
dit ook als in de statuten is bepaald dat (uitsluitend) de raad van commissarissen
bevoegd is om een externe accountant voor te dragen waaraan de opdracht tot onderzoek
van de duurzaamheidsrapportage wordt verleend? Het hiervoor genoemde recht dient ook
te gelden voor aandeelhouders van buitenlandse uitgevende instellingen die Nederland
als lidstaat van herkomst hebben en genoteerd zijn aan een Nederlandse effectenbeurs.
Moet het door de CSRD gewijzigde artikel 37, lid 3, Auditrichtlijn dan niet op zijn
minst in de Wet op het financieel toezicht worden geïmplementeerd? Zo nee, waarom
niet? En welke kapitaaldrempel geldt er in dat geval?
De leden van de D66-fractie constateren ook dat het voor sommige ondernemers in de
keten, met name voor kleinschalige ondernemers buiten Europa zoals agrariërs, lastig
zal zijn om sommige data aan te leveren die bewijzen dat zij met oog voor mens en
milieu ondernemen. Hoe worden (grote) inkopende bedrijven geacht om hierin te ondersteunen?
Kan de Staatssecretaris garanderen dat de implementatie van de rapportageverplichtingen
er niet toe leidt dat bedrijven die onder de verplichting vallen, hun kleinere (kwetsbare)
toeleveranciers buiten Europa verruilen voor een andere partij? Ziet de Staatssecretaris
een risico in het naar beneden bijstellen van de huidige praktijk van ondernemingen,
omdat de CSRD-richtlijn voor een lagere standaard gaat? Een voorbeeld kan zijn dat
bedrijven bij S-2 «Werk in de waardeketen» hun eisen voor leefbaar lonen naar beneden
bijstellen naar een (veel lager) minimumloon, omdat er in de rapportagerichtlijn gesproken
wordt van «adequate lonen» in plaats van «leefbaar lonen». En hoe kijkt de Staatssecretaris
naar de extra regeldruk voor het mkb dat in 2026 moet rapporteren over 2025, in vergelijking
met de extra regeldruk voor grotere bedrijven? Is dit in balans? Zouden grotere bedrijven
hun best practices moeten delen met het mkb om de lasten te verlagen? Voor de CSRD
stimuleerde de overheid bedrijven met de Transparantie Benchmark en kreeg het beste
verslag een award, de Kristalprijs, waarmee goede praktijken worden gedeeld en in
de schijnwerpers komen te staan. Kan de Staatssecretaris verkennen in hoeverre hierop
een vervolg kan worden gegeven, zoals het non-profitinitiatief CSRD Awards, dat onder
meer door de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants en Samenwerkende Registeraccountants
en Accountants-Administratieconsulenten ondersteund wordt?
De leden van de D66-fractie menen dat de Rijksoverheid altijd het goede voorbeeld
moet geven en zichzelf daarom duurzaamheidsrapportageverplichtingen zou moeten opleggen.
Is de Staatssecretaris bereid om toe te zeggen dat de Rijksoverheid zich wat betreft
de bedrijfsvoering vrijwillig zal committeren aan het (mutatis mutandis) uitvoeren
van onderhavige besluit? Zo nee, is de Staatssecretaris bereid om, buiten het besluit
om, (onderdelen van) de Rijksoverheid aan dezelfde standaard als de CSRD te houden?
En zou de Staatssecretaris nader kunnen toelichten welke mogelijkheden er zijn om
stichtingen die een duidelijk publiek belang of systeembelang vervullen, te motiveren
en stimuleren ook conform CSRD te rapporteren? En welke bereidheid bestaat om hier
stappen voor te ondernemen? Nu valt bijvoorbeeld het pensioenfonds van de overheid
zelf en een van de grootste beleggers ter wereld, het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds,
buiten de transparantierichtlijn. Ook grote zorginstellingen en ziekenhuizen vallen
buiten de verplichting, terwijl zij wel grote klimaatimpact hebben.
Ten vierde hebben de leden van de D66-fractie vragen over de controle en het beheer
van de duurzaamheidsrapportages. Wie zal de ingeleverde duurzaamheidsrapportages verzamelen
en beheren? In hoeverre is dit een betrouwbare, onafhankelijke partij? Wordt gegarandeerd
dat de data van de ondernemingen die rapporteren, altijd voor henzelf gratis toegankelijk
zullen blijven? Kan worden gegarandeerd dat de data van de ondernemingen die rapporteren,
nooit verkocht zullen worden?
Tot slot merken de leden van de D66-fractie op dat het ontwerpbesluit zoals dat door
de Staatssecretaris is voorgelegd, een lang, moeilijk leesbaar document is. Deze leden
vragen de Staatssecretaris of hij denkt dat bedrijven met dit document uit de voeten
kunnen. Kan de Staatssecretaris toezeggen om ten behoeve van transparantie en de controlefunctie
van parlement en media volgende ontwerpbesluiten inzichtelijker op te stellen, bijvoorbeeld
door een inhoudsopgave toe te voegen?
II Reactie van de Staatssecretaris
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. van Nispen, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
C.J. Vroege, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.