Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
36 579 Wijzigingen van een aantal wetten op het terrein van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport om de grondslagen voor gegevensverwerking te verstevigen en enkele andere wijzigingen (Verzamelwet gegevensverwerking VWS II.a)
Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING
Inhoud
blz.
ALGEMEEN
2
1.
Inleiding
2
2.
Hoofdlijnen van het voorstel
3
2.1
Toevoegen handhavingsmogelijkheden IGJ (Artikel I, onderdeel A en C)
3
2.1.1
Formeel handhavingsinstrumentarium
4
2.1.2
Schriftelijke aanwijzing
4
2.1.3
Schriftelijk bevel
5
2.1.4
Last onder dwangsom
5
2.2
Verwerken BSN van vertegenwoordigers en gemachtigden door zorgaanbieders (Artikel I,
onderdeel B)
5
2.3
Inzagerecht VN-Subcomité en het Europese Comité tegen foltering (Artikel II, V en
VI)
7
2.4
Vektis (Artikel III en VII)
9
2.5
Bewaartermijn van gegevens van Wmo-cliënten (momenteel 15 jaar) verkorten (Artikel IV)
9
3.
Verhouding hoger recht
11
3.1
Mensenrechtelijke bescherming
11
3.2
EVRM
12
3.3
Grondwet
13
3.4
AVG
14
3.4.1
Toevoegen handhavingsmogelijkheden IGJ (Artikel I, onderdeel A en C)
14
3.4.2
Verwerken BSN van vertegenwoordigers en gemachtigden door zorgaanbieders (Artikel I,
onderdeel B)
14
3.4.3
Inzagerecht VN-Subcomité en het Europese Comité tegen foltering (Artikel II, V en
VI)
15
3.4.4
Vektis (Artikel III en VII)
17
3.4.5
Bewaartermijn van gegevens van Wmo-cliënten (momenteel 15 jaar) verkorten (Artikel IV)
18
3.5
Beroepsgeheim
18
3.6
Caribisch Nederland
18
4.
Verhouding tot nationale wetgeving
19
5.
Gegevensbeschermingseffectbeoordeling (DPIA)
19
5.1
Inleiding
19
5.2
Ondersteuning gemeenten bij borging privacy en gegevensuitwisseling
20
6.
Gevolgen (m.u.v. financiële gevolgen)
20
6.1
Toevoegen handhavingsmogelijkheden IGJ (Artikel I, onderdeel A en C)
20
6.2
Verwerken BSN van vertegenwoordigers en gemachtigden door zorgaanbieders (Artikel I,
onderdeel B)
20
6.3
Inzagerecht VN-Subcomité en het Europese Comité tegen foltering (Artikel II, V en
VI)
21
6.4
Vektis (Artikel III en VII)
21
6.5
Bewaartermijn van gegevens van Wmo-cliënten (momenteel 15 jaar) verkorten (Artikel IV)
21
7.
Uitvoering
21
8.
Regeldruk
22
9.
Toezicht en handhaving
22
10.
Financiële gevolgen
23
11.
Advies en consulatie
23
11.1
Internetconsultatie
23
11.2
Uitvoeringstoetsen
24
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
25
ALGEMEEN DEEL
1. Inleiding
Bij het leveren van zorg aan mensen hoort ook de zorg voor hun gegevens. Het kabinet
heeft om die reden aandacht voor zorgvuldige gegevensverwerking (waaronder gegevensuitwisseling)
en het wegnemen van knelpunten op het VWS-terrein. In het wetsvoorstel houdende wijziging
van een aantal wetten op het terrein van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport (hierna: Ministerie van VWS) om de grondslagen voor gegevensverwerking te
verstevigen (Verzamelwet gegevensverwerking VWS II.a) (hierna: het wetsvoorstel) worden
onderwerpen geregeld waarvoor een zelfstandig wetsvoorstel niet opportuun is, omdat
de onderwerpen beperkt zijn qua omvang en complexiteit. De onderwerpen in onderhavig
wetsvoorstel zien op gegevensverwerking, op één onderwerp na. Artikel I, onderdeel A
en C, regelt het toezicht en de handhaving van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd
(hierna: IGJ) op onder andere een veilige gegevensverwerking. Al hoewel het sec geen
gegevensverwerking betreft, maar hier wel een grote samenhang mee heeft én voldoet
aan de overige voorwaarden om mee te kunnen in een Verzamelwet (zoals beperkt qua
omvang en complexiteit), is besloten dit mee te nemen in dit wetsvoorstel. Het bundelen
van verschillende wijzigingen in een Verzamelwet is een effectieve manier om het wetgevingsproces
te stroomlijnen en de wetgeving overzichtelijk te houden. De uitwerking van de onderwerpen
staat in hoofdstuk 2.
2. Hoofdlijnen van het voorstel
2.1 Toevoegen handhavingsmogelijkheden IGJ (Artikel I, onderdeel A en C)
Cliënten en zorgverleners moeten erop kunnen vertrouwen dat de toegankelijkheid, continuïteit,
en betrouwbaarheid van de informatievoorziening is gegarandeerd. Toezicht en handhaving
op gegevensverwerking en informatieveiligheid speelt hierin een belangrijke rol. Dit
zal de komende jaren nog verder toenemen door het toenemend belang van digitalisering
in de zorg en toenemende elektronische gegevensuitwisseling onder de Wet elektronische
gegevensuitwisseling in de zorg (hierna: Wegiz). Om effectief toezicht te houden zijn
toezichts- en handhavingsmogelijkheden noodzakelijk. In dit wetsvoorstel wordt het
toezicht en handhaving op de Wet aanvullende bepalingen verwerking persoonsgegevens
in de zorg (hierna: Wabvpz) expliciet in de wet geregeld.
De wettekst van de Wabvpz schrijft niet expliciet voor welke toezichthouder toeziet
op de artikelen uit de wet die verplichtingen voor zorgaanbieders beschrijven. Tot
op heden is het toezicht op deze artikelen door IGJ vormgegeven in relatie tot het
begrip «goede zorg» uit artikel 2 van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg
(hierna: Wkkgz). Dit betekent dat de IGJ alleen handhavend kan optreden bij overtreding
van de Wabvpz, als hieruit eveneens een overtreding van artikel 2 Wkkgz zou volgen.
Dit speelt bijvoorbeeld wanneer gebrekkige informatiebeveiliging leidt tot een verslechtering
van de kwaliteit van geleverde zorg.
Vanwege het toenemende belang van digitalisering en elektronische gegevensuitwisseling
neemt ook het belang van goede informatieveiligheid in de zorg toe. Het is wenselijk
dat de IGJ de expliciete bevoegdheid heeft om hierop toe te zien, ook wanneer er geen
directe relatie is tot de kwaliteit van geleverde zorg. Patiënten en zorgverleners
moeten er immers te allen tijde op kunnen vertrouwen dat de toegankelijkheid, continuïteit,
en betrouwbaarheid van de informatievoorziening is gegarandeerd. Daarnaast raakt de
onduidelijkheid en het gebrek aan een eenduidige opdracht van de wetgever de legitimiteit
van de IGJ als toezichthouder op de verplichtingen van zorgaanbieders bij elektronische
verwerking van gegevens. Verder zorgt het opnemen van het formeel wettelijk toezicht,
met bijbehorende handhavingsinstrumenten, voor rechtszekerheid ten aanzien van de
verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de IGJ als toezichthouder.
De NEN 7510 beschrijft de inrichting van een managementsysteem voor informatiebeveiliging
en naleving van deze norm is op grond van de Wabvpz verplicht. De NEN 7510 gaat verder
dan enkel het borgen van de kwaliteit van zorgverlening en daarom is het denkbaar
dat een zorgverlener met tekortschietende informatiebeveiliging toch goede zorg verleent.
Bij inspecties bij zorgaanbieders constateert de IGJ geregeld dat de naleving van
de belangrijkste norm voor informatiebeveiliging (NEN 7510) te wensen overlaat. De
NEN 7510 strekt echter verder dan de kwaliteit van zorgverlening. Zodoende kan de
IGJ alleen handhavend optreden bij een overtreding van de Wabvpz, als hieruit eveneens
een overtreding van artikel 2 Wkkgz volgt. Om die reden ervaart de IGJ dat formele
handhaving op de Wabvpz tegen een toezichtsrechtelijke hindernis aanloopt, aangezien
handhaving van de IGJ op de Wabvpz moet worden gemotiveerd via artikel 2 Wkkgz. Dit
heeft potentiële gevolgen voor als het gebrek aan informatiebeveiliging ernstige risico’s
kan opleveren voor de continuïteit van informatiesystemen en daardoor de kwaliteit
van zorg in gevaar kan komen. Verder kan het vertrouwen van cliënten ernstig worden
geschaad. In de gevallen waarin de NEN 7510 niet wordt nageleefd is het belangrijk
dat de IGJ over adequate handhavingsmogelijkheden beschikt. Voorliggend wetsvoorstel
regelt deze adequate handhavingsmogelijkheden.
Voor zorgaanbieders geldt de NEN 7510 t.a.v. cyberveiligheid. Daarnaast gaat voor
onder meer de zorgaanbieders in 2025 aanvullende wettelijke eisen gelden die zijn
vastgelegd in de Cyberbeveiligingswet, de nationale implementatie van de herziene
versie van de Europese richtlijn voor Netwerk- en Informatiebeveiliging (NIS2). De
rechten en plichten (zoals de meld- en zorgplicht) gelden voor de zorgaanbieders (vallend
onder de Wkkgz) van >50 FTE of met een jaarbalans of jaaromzet van meer dan 10 miljoen
euro. De IGJ wordt in deze wet taken toegewezen op het gebied van handhaving- en toezicht
op de sector zorg.
Het beleidsdoel is dat de handhaafbaarheid van de Wabvpz op een goede manier is geborgd.
Dit doel wordt bereikt door toezicht en handhaving op de Wabvpz expliciet te regelen
in de Wabvpz. De IGJ zal niet op de gehele wet toezicht houden, maar alleen op de
voor haar taak relevante bepalingen.
2.1.1 Formeel handhavingsinstrumentarium
Aangezien de IGJ de Wabvpz thans handhaaft via artikel 2 Wkkgz, zijn voor het handhavingsinstrumentarium
de bestaande bevoegdheden onder de Wkkgz als uitgangspunt genomen. In hoofdstuk 3b
Wabvpz zijn de volgende handhavingsinstrumenten opgenomen:
• Schriftelijke aanwijzing;
• Schriftelijk bevel, en;
• Last onder dwangsom.
De hierboven genoemde instrumenten zijn te kwalificeren als herstelsancties. Een herstelsanctie
strekt tot het geheel dan wel gedeeltelijk ongedaan maken of beëindigen van een overtreding,
tot het voorkomen van herhaling van een overtreding, dan wel tot het wegnemen of beperken
van de gevolgen van een overtreding. Een kenmerk van een herstelsanctie is dat deze
niet verder mag strekken dan nodig is om de rechtens juiste toestand te realiseren.
Tegenover de herstelsanctie staat de punitieve sanctie. Een punitieve sanctie (zoals
een bestuurlijke boete) is gericht op het toevoegen van leed aan de overtreder. In
deze wetswijziging is gekozen voor herstelsancties in plaats van punitieve sancties.
Dit is gebaseerd op de werkmethode van de IGJ die ziet op een herstelgerichte benadering
in plaats van een direct bestraffende aanpak. Met deze wetswijziging wordt deze werkmethode
bestendigd. De hierboven genoemde handhavingsinstrumenten worden hierna toegelicht.
2.1.2 Schriftelijke aanwijzing
Middels de schriftelijke aanwijzing heeft Onze Minister de bevoegdheid tot het concretiseren
van de norm, in de vorm van een aanwijzing. De aanwijzing heeft de bedoeling om de
situatie die de zorgaanbieder dient te creëren, aan te geven en bevat de termijn waarbinnen
aan de aanwijzing moet zijn voldaan. De zorgaanbieder is verplicht binnen de daarbij
gestelde termijn aan de aanwijzing te voldoen, als volgt uit artikel 5:20 Awb.
2.1.3 Schriftelijk bevel
Er zijn situaties denkbaar waarin op zeer korte termijn moet kunnen worden ingegrepen,
omdat maatregelen geen uitstel kunnen lijden in verband met gevaar voor de veiligheid
of de gezondheid. Hierbij kan worden gedacht aan een bijzondere situatie waarbij de
informatiebeveiliging bij een zorgaanbieder zodanig te wensen over laat, dat dit op
elk moment en zeer eenvoudig zou kunnen leiden tot het onbruikbaar worden van voor
de zorg essentiële informatiesystemen of het openbaar worden van zeer veel vertrouwelijke
patiëntgegevens. Een schriftelijk bevel kan in een dergelijke situatie worden gegeven.
In deze situaties zijn minder ingrijpende middelen immers niet toereikend. De met
het toezicht belaste ambtenaar kan een schriftelijk bevel geven. Het bevel heeft een
geldigheidsduur van 7 dagen. De mogelijkheid tot het verlenen van mandaat voor verlengen
van de geldigheidsduur van een bevel wordt niet verleend aan de IGJ, maar aan Onze
Minister ex artikel 27, zesde lid, Wkkgz. Het is daarbij wenselijk om een andere dan
de toezichthouder bij deze besluitvorming te betrekken.
2.1.4 Last onder dwangsom
Onze Minister heeft de bevoegdheid om een last onder dwangsom op te leggen ter zake
de handhaving van artikel 16a Wabvpz of indien geen medewerking ex artikel 5:20 Awb
wordt verleend. Bij de last onder dwangsom draagt de toezichthouder op om te stoppen
met de overtreding van de gestelde normen. Voor elke periode dat de overtreder dit
niet doet, moet zij een dwangsom betalen. De dwangsom stopt als de overtreding is
opgeheven. De last onder dwangsom kan worden gebruikt als een aanwijzing of bevel
niet worden opgevolgd. De IGJ is belast met het toezicht op de Wabvpz voor zover het
de artikelen 5 tot en met 12, 15d, 15e en 15j Wabvpz betreft. De IGJ houdt daarmee
dus niet op de gehele wet toezicht, maar alleen op de voor haar taak relevante bepalingen.
2.2 Verwerken BSN van vertegenwoordigers en gemachtigden door zorgaanbieders (Artikel I,
onderdeel B)
Meerdere zorgaanbieders bieden elektronische dienstverlening aan hun cliënten aan.
Cliënten hebben op die manier toegang tot hun dossier1 in het zorginformatiesysteem, voor zover gegevens elektronisch zijn vastgelegd.2 Cliënten kunnen worden vertegenwoordigd door een wettelijk vertegenwoordiger of gemachtigde.
Een wettelijk vertegenwoordiger kan zijn een curator, mentor of gezaghebbende ouder
of voogd bij minderjarigen.3 Een gemachtigde is de persoon die door de patiënt zelf gemachtigd is om in zijn plaats
te treden. Soms zal ook een wettelijk vertegenwoordiger of gemachtigde van de cliënt
toegang tot een dergelijk dossier moeten hebben. Daarvoor is nodig dat zowel de identiteit
(authenticatie) als de bevoegdheid (autorisatie) van de wettelijk vertegenwoordiger
of gemachtigde kan worden vastgesteld.
Het Besluit digitale overheid4 voorziet in de centrale vertegenwoordigingsvoorzieningen, namelijk de voorzieningen
DigiD Machtigen, gezagsmodule en bevoegdheidsverklaringsdienst. De voorzieningen in
het Besluit digitale overheid werken op basis van het burgerservicenummer (hierna:
BSN), tenzij sprake is van een professionele vertegenwoordiger. Indien een professionele
vertegenwoordiger van de cliënt toegang wil tot het dossier van de client vindt authenticatie
en autorisatie plaats op basis van de Kamer van Koophandel-gegeven door middel van
eHerkenning.
Als een zorgaanbieder gebruik maakt van deze voorzieningen en de wettelijke vertegenwoordiger
of gemachtigde een natuurlijk persoon is, wordt voor inzage in het zorginformatiesysteem
door deze persoon diens BSN verwerkt. Er doen zich hierbij twee situaties voor. In
de eerste situatie logt een wettelijk vertegenwoordiger of gemachtigde in een zorginformatiesysteem
in met zijn of haar eigen BSN om gegevens van de vertegenwoordigde in te zien. Daartoe
verstrekt de zorgaanbieder het BSN van deze wettelijk vertegenwoordiger of gemachtigde
aan de betreffende voorziening van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties
(hierna: Ministerie van BZK). In de tweede situatie wordt een wettelijk vertegenwoordiger
of gemachtigde die wil inloggen in een zorginformatiesysteem doorgeleid naar de betreffende
voorziening van het Ministerie van BZK waar hij of zij zelf inlogt met het eigen BSN.
Vervolgens wordt via de voorzieningen gecontroleerd of de wettelijk vertegenwoordiger
of gemachtigde gerechtigd is om de relevante registers te bevragen. Indien er inderdaad
een rechtmatige vertegenwoordigingsrelatie tussen de cliënt en diens wettelijk vertegenwoordiger
of gemachtigde bestaat, krijgt de wettelijk vertegenwoordiger of gemachtigde toegang
tot het dossier van de cliënt.
De voorzieningen geven als identificerend gegeven enkel het BSN van de wettelijk vertegenwoordiger
of gemachtigde, zijnde een natuurlijk persoon, en de cliënt terug aan de gebruiker,
ook wel de zorgaanbieder. Voor de audit trail, dus het met zekerheid kunnen controleren
of een toegang rechtsgeldig is geweest, is het BSN benodigd en daarom wordt het BSN
doorgegeven aan de gebruiker. Andere gegevens zijn mogelijk niet uniek.
Gelet op het bovenstaande wordt voorgesteld om in het voorgestelde nieuwe tweede lid
van artikel 4 van de Wabvpz te regelen dat zorgaanbieders het BSN van de wettelijke
vertegenwoordiger of gemachtigde van cliënten mogen verwerken voor zover dat noodzakelijk
is om de identiteit (authenticatie) en de bevoegdheid (autorisatie) van de gemachtigde
vast te stellen, zodat de zorgaanbieder op rechtmatige wijze toegang kan geven tot
het digitale medische dossier van de cliënt. Het verwerken van het BSN van de wettelijke
vertegenwoordiger of gemachtigde is noodzakelijk voor authenticatie en autorisatie
als gebruik wordt gemaakt van de centrale vertegenwoordigingsvoorzieningen. De centrale
vertegenwoordigingsvoorzieningen zijn onderdeel van authenticatie en autorisatie op
het juiste betrouwbaarheidsniveau, conform de eIDAS- verordening5 en de wet digitale overheid. Deze vertegenwoordigingsvoorzieningen gebruiken data
uit de bronsystemen, die bij elke inlog gecontroleerd worden. Dit geeft meer zekerheid
dan eigen registratiesystemen van zorgaanbieders, waarbij het BSN van de wettelijke
vertegenwoordiger of gemachtigde niet wordt verwerkt, maar waarbij wijzigingen in
de bevoegdheid ook niet direct worden doorgevoerd, omdat die wijzigingen niet bekend
zijn bij de gebruiker.
2.3 Inzagerecht VN-Subcomité en het Europese Comité tegen foltering (Artikel II, V
en VI)
Met dit onderdeel wordt nader voldaan aan verplichtingen die voortvloeien uit het
door Nederland geratificeerde Facultatief Protocol bij het Verdrag tegen foltering
en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (New York, 18 december
2002, Trb. 2005, 243) en het Europees Verdrag ter voorkoming van folteringen en onmenselijke of vernederende
behandelingen of bestraffingen (Trb. 1988, nr. 19), zoals gewijzigd door Protocol 1 en Protocol 2 (Trb. 1994, 106 en 107). Op grond van beide verdragen zijn er toezichthoudende comités ingesteld die de
bevoegdheid hebben verdragsstaten te bezoeken om de bescherming van personen die van
hun vrijheid zijn beroofd tegen foltering en onmenselijke of vernederende behandeling
waar nodig te versterken. Voor het Facultatief Protocol bij het Verdrag tegen foltering
en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (Trb. 2005, 243) betreft dit het Subcomité onder het Comité tegen foltering (hierna: Subcomité).
Onder het Europees Verdrag ter voorkoming van folteringen en onmenselijke of vernederende
behandelingen of bestraffingen (Trb. 1988, nr. 19), zoals gewijzigd door Protocol 1 en Protocol 2 (Trb. 1994, 106 en 107) betreft dit het Europees Comité inzake de voorkoming van foltering en onmenselijke
of vernederende behandelingen of bestraffingen (hierna: Comité, beide comités tezamen
worden aangeduid als «de comités»).
De verdragen zien op personen die door de overheid van hun vrijheid zijn beroofd.
Dit geldt allereerst voor alle personen die op basis van een strafrechtelijke verdenking
of veroordeling worden vastgehouden. De duur of de titel van de vrijheidsberoving
doet er niet toe. Daarnaast ziet dit op vreemdelingen, die op basis van de Vreemdelingenwet
2000 in bewaring zijn genomen. Vervolgens ziet het ook op personen die op basis van
hun (psychische) gezondheid gedwongen zijn opgenomen en de zorglocatie niet mogen
verlaten. In al deze gevallen geldt dat de comités bevoegd zijn om na te gaan of ten
aanzien van deze personen geen foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende
behandelingen of bestraffingen worden toegepast. Ten aanzien van deze personen is
het daarom noodzakelijk dat de comités de bevoegdheid hebben tot inzage in de dossiers.
Uit de genoemde verdragen vloeit eveneens voort dat de leden van de comités toegang
hebben tot alle locaties waar personen op last van de overheid van hun vrijheid zijn
beroofd. Dit betreft zowel woningen als andere plaatsen. In dit wetsvoorstel wordt
daarin voorzien voor locaties waar zorg wordt verleend. De comités maken van deze
bevoegdheden slechts gebruik voor zover dit redelijkerwijs nodig is voor hun uit het
desbetreffende verdrag voortvloeiende taak.
Met de ratificatie van eerdergenoemde verdragen heeft Nederland zich verplicht om
de werkzaamheden van de genoemde comités in Nederland mogelijk te maken. Hierbij hoort
dat Nederland de comités alle relevante informatie verschaft die noodzakelijk is om
de taken uit te kunnen oefenen. Onderdeel daarvan is dat de comités de bevoegdheid
krijgen toegekend tot inzage in de medische dossiers van personen van wie de vrijheid
door de overheid is ontnomen.
In lijn met het advies van de Raad van State wordt nader uiteengezet wat het zwaarwegende
belang van deze voorgestelde aanpassing is. Eerder is reeds geregeld dat deze comités
beschikken over dezelfde bevoegdheden als waarover de met het toezicht belaste ambtenaren
beschikken in de Wet forensische zorg (hierna: Wfz), de Wet zorg en dwang psychogeriatrische
en verstandelijk gehandicapte cliënten (hierna: Wzd), de Wet verplichte geestelijke
gezondheidszorg (hierna: Wvggz) en de Jeugdwet. Dit betekent dat de genoemde comités
bij het bezoek aan een plek waar personen op last van de overheid worden vastgehouden,
de bevoegdheid inzage toekomt in de (medische) dossiers waarin handelingen uit deze
wetten zijn vastgelegd om na te gaan of er geen sprake is van folteringen of andere
onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
Gebleken is echter dat de huidige regelingen te beperkt zijn, omdat ze niet in alle
gevallen de comités de mogelijkheid bieden om dossiers in te zien als cliënten van
hun vrijheid zijn beroofd, maar vrijwillige zorg krijgen. Met uitzondering van de
regeling in de Jeugdwet, zien de regelingen alleen op inzage door de comités in dossiers
van cliënten die onvrijwillige zorg hebben gekregen. Aanwijzingen voor foltering of
onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing van personen die door de overheid
van hun vrijheid zijn beroofd, kunnen echter ook aanwezig zijn in de medische dossiers
van cliënten die van hun vrijheid zijn beroofd, maar vrijwillige zorg hebben gekregen.
Wil een comité het dossier inzien van een cliënt die vrijwillige zorg krijgt maar
wel van zijn vrijheid is beroofd, dan zal onder het huidige recht6 de cliënt toestemming moeten geven voor die inzage. Dit brengt een risico met zich.
De cliënt kan in potentie immers onder druk worden gezet de toestemming te weigeren,
zodat de comités geen inzicht krijgen in eventuele schendingen van de verdragen ten
aanzien van deze persoon. De verwerkingsgrondslag toestemming, zoals is vastgelegd
in de AVG en WGBO, vormt zodoende geen redelijk alternatief voor de verwerkingsgrondslag
zwaarwegend belang. De persoon die toestemming dient te geven voor inzage in zijn
dossier heeft, binnen de context van het inzagerecht voor de comités tegen foltering,
een grote afhankelijkheidsrelatie naar zijn arts of bewaarders. Het enkele feit dat
er sprake is van een grote afhankelijkheidsrelatie is al voldoende om de grondslag
toestemming te weerleggen als een redelijke alternatieve verwerkingsgrondslag. Zeker
waar het gaat om een onderzoek naar foltering, vormt toestemming geen rechtmatige
verwerkingsgrondslag, omdat de bedoelde toestemming vrij moet zijn gegeven. Daarom
moeten de huidige grondslagen voor inzage in de dossiers door het comité worden verbreed,
zodat zij niet meer alleen zien op onvrijwillige zorg, maar op alle soorten van zorgverlening
ten aanzien van personen die door de overheid van hun vrijheid zijn beroofd. De wijziging
van de Wkkgz voorziet in deze bredere grondslag.
Eenieder is verplicht aan de leden van de comités alle medewerking te verlenen die
deze redelijkerwijs kunnen vorderen bij de uitoefening van hun bevoegdheden. Deze
verplichting geldt in de eerste plaats voor zorgverleners die het (medisch) dossier
onder zich hebben. Zorgverleners zijn verplicht om leden van de comités inzage te
geven in het dossier als het gaat personen die vallen onder de werkingssfeer van de
verdragen. Deze bepaling behelst derhalve een doorbreking van het medisch beroepsgeheim
voor de hier specifiek omschreven situatie. De verplichting is verder ook van toepassing
op andere personen die moeten faciliteren dat de leden van de comités daadwerkelijk
hun rechten op inzage en toegang kunnen verwezenlijken. Dit zal in veel gevallen een
verplichting zijn voor de zorgaanbieder. Deze moet ervoor zorgen dat de leden van
de comités de locatie kunnen bezoeken waar zorg wordt verleend aan personen die vallen
onder de werking van het verdrag. Daarnaast kan het gaan om het ter beschikking stellen
van een computer of andere middelen waarmee daadwerkelijk inzage in de dossiers kan
worden verkregen. De verplichting geldt verder ook voor anderen, voor zover zij kunnen
bewerkstelligen dat de comités van hun bevoegdheden gebruik kunnen maken.
Door deze bepaling in de Wkkgz op te nemen, zijn de eerdere, beperktere grondslagen
in de Wzd en de Wvggz niet langer nodig en zij komen met dit wetsvoorstel te vervallen.
2.4 Vektis (Artikel III en VII)
Zorgverzekeraars en Wlz-uitvoerders beschikken als gevolg van hun wettelijke taken
over declaratiedata van hun verzekerden. Vektis treedt op als verwerker namens zorgverzekeraars
en Wlz-uitvoerders en beheert in die hoedanigheid een database met verzekerden- en
declaratiedata van de afzonderlijke zorgverzekeraars. Vektis kan door het samenvoegen
van data (zowel van de gezamenlijke zorgverzekeraars als Wlz- en zorgverzekeringsdata
via het gepseudonimiseerd BSN) en het uitvoeren van verdere databewerkingen en statistische
analyses inzicht geven in het gebruik van zorg in de volle breedte.
Naar aanleiding van het advies van de Raad van State wordt nader ingegaan op het zwaarwegend
algemeen belang dat is gemoeid met deze wetswijziging. Zo heeft de Minister van VWS
rapportages nodig van zorgverzekeraars en Wlz-uitvoerders om beleid te kunnen ontwikkelen.
Op die wijze kunnen de Zvw- en Wlz-zorgstelsels worden beheerd en verbetert, kan zorggeld
gericht en efficiënt worden ingezet, kan de begroting van VWS worden onderbouwd en
kunnen Kamervragen worden beantwoord met een onderbouwing die wordt ondersteund met
kwantitatieve gegevens. Ook ten behoeve van de onder de verantwoordelijkheid van VWS
vallende agentschappen verwerkt Vektis namens de zorgverzekeraars en Wlz-uitvoerders
bijzondere persoonsgegevens. Deze informatie is geaggregeerd en niet tot verzekerden
of zorgaanbieders of organisaties herleidbaar. Daar is ook geen behoefte aan. Het
aggregeren van de gegevens valt op die wijze binnen de proportionaliteitstoets.
Om tot bovenbedoelde geaggregeerde gegevens te komen is het noodzakelijk dat zorgverzekeraars
en Wlz-uitvoerders (en daarmee Vektis) gegevens mogen verwerken voor beleidsmatige
doeleinden en een grondslag hebben om de benodigde gegevens te kunnen anonimiseren.
Volgens de laatste inzichten ontbreekt echter een adequate wettelijke grondslag voor
zorgverzekeraars en Wlz-uitvoerders (en daarmee voor Vektis) om voor dit doeleinde
persoonsgegevens te verwerken. Deze wijziging voorziet in een heldere wettelijke grondslag
in de Zvw en Wlz voor de verwerking van persoonsgegevens, waaronder gegevens over
gezondheid, zodat zorgverzekeraars en Wlz-uitvoerders (en daarmee Vektis) die gegevens
geaggregeerd – en niet tot verzekerden, zorgaanbieders of organisaties herleidbaar
– ook kunnen verstrekken ten behoeve van de beleidsontwikkeling voor de Minister van
VWS.
2.5 Bewaartermijn van gegevens van Wmo-cliënten (momenteel 15 jaar) verkorten (Artikel IV)
Het CAK berekent en int de eigen bijdrage die cliënten verschuldigd zijn voor ondersteuning
vanuit de Wmo 2015. Om deze taak uit te kunnen voeren, is het CAK op grond van artikel 5.1.3
Wmo 2015 bevoegd tot het verwerken van persoonsgegevens van de cliënt, zijn of haar
echtgenoot, inwonende minderjarige kinderen en zijn of haar ouders, die noodzakelijk
zijn voor de vaststelling en inning van een eigen bijdrage. Het CAK verzamelt en bewaart
deze persoonsgegevens dus ten behoeve van financiële doeleinden.
De Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB) voert voor het pgb op grond van de Wmo 2015
en de Jeugdwet het trekkingsrecht uit. Dit houdt in dat de SVB de betalingen van budgethouders
aan zorginstellingen en zorgverleners verricht. De SVB is op grond van artikel 5.1.4
Wmo 2015 bevoegd tot het verwerken van persoonsgegevens van de cliënt die noodzakelijk
zijn voor het verrichten van betalingen ten laste van verstrekte pgb’s en het hiermee
verbonden budgetbeheer. Het SVB verzamelt en bewaart deze persoonsgegevens dus ook
ten behoeve van financiële doeleinden.
De persoonsgegevens zoals hierboven genoemd moeten volgens artikel 5.3.4, eerste lid,
Wmo 2015 vijftien jaar worden bewaard. Deze bewaartermijn geldt voor het gehele dossier
vanaf de laatste wijziging in het dossier. Voor deze bewaartermijn is destijds aansluiting
gezocht bij Afdeling 5 van Titel 7 van Boek 7 BW inzake de geneeskundige behandelingsovereenkomst
(in de praktijk vaak aangeduid als de WGBO. De bewaartermijn in de WGBO was bij het
opstellen van de Wmo 2015 vijftien jaar.7
Dat voor gegevens uit de WGBO een lange bewaartermijn geldt, komt omdat op die manier
meer kennis wordt verkregen van eerdere ziekten, correlaties tussen eerder doorgemaakte
ziekten of een ondergane behandeling en een latere ziekte of behandeling.8 Dit kan nuttig zijn voor (eventuele) verdere hulpverlening. Deze redenering gaat
voor het CAK en de SVB echter niet op. Weliswaar bewaren het CAK en de SVB persoonsgegevens
waaronder gegevens betreffende de gezondheid, maar deze gegevens zijn niet van belang
voor een verdere behandeling van de cliënt. De SVB heeft bijvoorbeeld gegevens van
een budgethouder over de zorgwet vanuit waar een budgethouder zorg of ondersteuning
ontvangt, en over het soort zorg of ondersteuning dat een cliënt ontvangt (bv. huishoudelijke
hulp of begeleiding). Het CAK weet in het geval van een maatwerkvoorziening zoals
begeleiding, dagbesteding, huishoudelijke hulp of een hulpmiddel niet welke voorziening
een cliënt ontvangt, omdat voor al deze voorzieningen dezelfde eigen bijdrage systematiek
geldt. In het geval een cliënt beschermd wonen ontvangt, geldt een andere eigen bijdrage
systematiek. In dit geval heeft het CAK dus wel gegevens over wat voor een ondersteuning
de cliënt ontvangt.
Voor het CAK en de SVB is het voor het uitvoeren van hun taken dan ook niet noodzakelijk
om de persoonsgegevens vijftien jaar te bewaren. Dit maakt dat op dit moment niet
in lijn wordt gehandeld met het uitgangspunt van de Algemene verordening gegevensbescherming
(hierna: AVG) waaruit volgt dat gegevens niet langer mogen worden bewaard dan noodzakelijk
is voor de verwezenlijking van de doeleinden waarvoor zij worden verzameld of vervolgens
worden verwerkt. In dit wetsvoorstel wordt om die reden geregeld dat de bewaartermijn
voor het CAK en de SVB van de persoonsgegevens die het CAK en de SVB op basis van
de Wmo 2015 moeten bewaren, wordt verlaagd naar zeven jaar. Dit is de gebruikelijke
bewaartermijn voor financiële informatie, zoals ook volgt uit de Algemene wet inzake
rijksbelastingen.
De voorgestelde wijziging in de Wmo 2015 zorgt er voor dat de bewaartermijn voor de
persoonsgegevens die de SVB op basis van de Jeugdwet bewaart ook naar zeven jaar gaat.
Artikel 8.4.4. Jeugdwet verwijst namelijk naar de bewaartermijn voor de SVB zoals
genoemd in het huidige artikel 5.3.4 Wmo 2015. Door de bewaartermijn voor de SVB in
de Wmo 2015 te wijzigen, wijzigt dus ook automatisch de bewaartermijn voor de SVB
in de Jeugdwet. Dit is wenselijk, omdat bovenstaande redenering ook geldt voor de
Jeugdwet. Ook deze gegevens worden bewaard voor financiële doeleinden. Bovendien is
het in het kader van harmonisatie wenselijk dat beide termijnen voor de SVB gelijk
zijn.
Voor de overige in artikel 5.3.4, eerste lid, Wmo 2015 genoemde instanties die vanwege
hun wettelijke taak op grond van de Wmo 2015 persoonsgegevens onder zich hebben blijft
de bewaartermijn van vijftien jaar ongewijzigd, omdat deze instanties gegevens niet
slechts verzamelen en bewaren ten behoeve van financiële doeleinden.
3. Verhouding tot hoger recht
3.1 Mensenrechtelijke bescherming
Dit wetsvoorstel beoogt onder andere een wettelijke grondslag te creëren voor het
verwerken van persoonsgegevens van cliënten en raakt daarmee de persoonlijke levenssfeer
van burgers. Verschillende internationale verdragen en (nationale) regelingen, waaronder
de Grondwet (hierna: Gw), bevatten uitdrukkelijke voorschriften en waarborgen ter
bescherming van de persoonlijke levenssfeer of van natuurlijke personen ten aanzien
van persoonsgegevens. In dit verband kan worden gewezen op de volgende voorschriften:
• In artikel 8 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden
(hierna: EVRM) en artikel 17 Internationaal verdrag inzake burgerlijke en politieke
rechten, is het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer gewaarborgd.
• In artikel 7 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (2016/C 202/02, hierna:
het Handvest) is het recht op eerbiediging van het privéleven opgenomen. In artikel 8
van het Handvest is het recht vastgelegd van eenieder op bescherming van persoonsgegevens.
• Artikel 16, tweede lid, Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna:
VWEU), bevat een rechtsgrondslag voor het stellen van voorschriften betreffende de
bescherming van natuurlijke personen ten aanzien van de verwerking van persoonsgegevens
door de instellingen, organen en instanties van de Unie, alsook door de lidstaten,
bij de uitoefening van activiteiten die binnen het toepassingsgebied van het recht
van de Unie vallen, alsmede de voorschriften betreffende het vrij verkeer van die
gegevens. Ter uitvoering van deze opdracht is in 2012 een voorstel ingediend voor
de AVG, welke verordening uiteindelijk op 24 mei 2016 in werking is getreden.
• Artikel 10, eerste lid, Gw erkent het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
Hieronder wordt uiteengezet op welke wijze in dit wetsvoorstel rekening is gehouden
met de bovenstaande rechten.
3.2 EVRM
Het recht op bescherming van persoonsgegevens is niet als zelfstandig recht vastgelegd
in het EVRM. Volgens de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens
(EHRM) is het recht op bescherming van persoonsgegevens in algemene zin van fundamentele
betekenis voor het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Aangezien
de onderwerpen uit het wetsvoorstel voorschriften over de verwerking van persoonsgegevens
bevatten, en daarmee onder de reikwijdte van de bescherming van artikel 8 EVRM vallen,
wordt toegelicht dat de voorgestelde regeling een toegestane inmenging door de overheid
in de uitoefening van de persoonlijke levenssfeer van haar burgers vormt.
Ingevolge artikel 8, tweede lid, EVRM wordt een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer
rechtens aanvaardbaar geacht indien de inbreuk bij wet wordt voorzien, deze een legitiem
doel dient, en de inbreuk noodzakelijk is in een democratische samenleving. In verband
met het noodzakelijkheidsvereiste vervullen het dringend maatschappelijk belang en
het proportionaliteitsvereiste een belangrijke functie.
Om te bepalen of in een concreet geval sprake is van een gerechtvaardigde beperking
van een van de in de artikelen 8 tot en met 11 EVRM neergelegde mensenrechten, heeft
het EVRM in zijn rechtspraak een bepaalde systematiek ontwikkeld. Uit deze systematiek
kan een toetsingskader worden afgeleid waarbij drie met elkaar samenhangende vragen
kunnen worden onderscheiden. Deze vragen luiden achtereenvolgens als volgt:
1. Is de beperking bij wet voorzien?
• Berust de inmenging op een naar behoren bekend gemaakt wettelijk voorschrift?
• Kunnen de burgers daaruit met voldoende precisie opmaken welke op zijn privéleven
betrekking hebbende gegevens met het oog op de vervulling van een bepaalde overheidstaak
kunnen worden verzameld en vastgelegd, en onder welke voorwaarden die gegevens met
dat doel kunnen worden bewerkt, bewaard en gebruikt?
2. Dient de beperking tot bescherming van een legitieme doelstelling («legitimate aim»),
namelijk één of meer van de in het tweede lid van artikel 8 EVRM opgesomde rechtsbelangen?
3. Is de beperking noodzakelijk in een democratische samenleving («necessary in a democratic
society»)?
• Is de beperking ingegeven door een dringende maatschappelijke behoefte («pressing
social need»)?
• Bestaat er een redelijke verhouding («proportionality») tussen de zwaarte van de beperking
en het gewicht van het belang dat met de inbreuk wordt gediend?
De eerste vraag, of de voorgestelde beperking bij wet is voorzien, kan zonder meer
bevestigend worden beantwoord. De regelingen voor alle onderwerpen bevatten juist
de specifieke voorschriften over het specifieke doel en de taken waarvoor het persoonsgegevens
kunnen worden verwerkt, de (categorieën van) persoonsgegevens die kunnen worden verwerkt
of (verder) kunnen worden verstrekt en de partijen die een rol spelen bij de gegevensverwerking.
Ook de tweede vraag kan bevestigend beantwoord worden. Zoals in hoofdstuk 2 (de verschillende
paragrafen worden hieronder benoemd) is aangegeven, beoogt dit wetsvoorstel een vijftal
doelen te bereiken, te weten:
Onderdeel 2.1: Vanwege het toenemende belang van digitalisering en elektronische gegevensuitwisseling
neemt het belang van goede informatieveiligheid in de zorg toe. Daarom wordt in de
Wabvpz een handhavingsinstrumentarium voor de IGJ opgenomen, zodat de IGJ effectiever
kan handhaven op deze wet (bescherming van de gezondheid).
Onderdeel 2.2: Er een grondslag is voor zorgaanbieders om het BSN van een wettelijke
vertegenwoordiger of gemachtigde te verwerken voor zover dit noodzakelijk is voor
het vaststellen van de identiteit en bevoegdheid van de vertegenwoordiger of gemachtigde.
Dit is noodzakelijk indien de zorgaanbieder vanuit de vertegenwoordigingsvoorzieningen
van de overheid het BSN van de vertegenwoordiger of gemachtigde ontvangt (bescherming
van de rechten en vrijheden van anderen).
Onderdeel 2.3: Nederland de toezichthoudende comités alle relevantie informatie verschaft
die noodzakelijk is voor hen om hun taken uit te kunnen voeren. Een onderdeel daarvan
is dat de comités de bevoegdheid krijgen toegekend tot inzage in de medische dossiers
van personen van wie de vrijheid door de overheid is ontnomen (voorkomen van strafrechtelijke
feiten, de bescherming van de gezondheid en de goede zeden).
Onderdeel 2.4: Zorgaanbieders en Wlz-uitvoerders (en daarmee Vektis) gegevens mogen
verwerken voor beleidsmatige doeleinden en een grondslag hebben om de benodigde gegevens
te kunnen anonimiseren (bescherming van de gezondheid en de bescherming van de rechten
en vrijheden van anderen).
Onderdeel 2.5: De bewaartermijn van het CAK en de SVB om persoonsgegevens van de cliënt,
zijn of haar echtgenoot, inwonende minderjarige kinderen en zijn of haar ouders, die
noodzakelijk zijn voor de vaststelling en inning van een eigen bijdrage tot zeven
jaren te beperken (bescherming van de rechten en vrijheden van anderen).
De derde vraag – of de voorgestelde beperking noodzakelijk is in een democratische
samenleving – wordt eveneens bevestigend beantwoord. De beoogde grondslagen voor gegevensverwerking
zijn nodig om de wetten goed uit te kunnen voeren. Het voorstel voorziet in een redelijke
verhouding tussen de zwaarte van de beperking en het gewicht van het belang dat met
de beperking wordt gediend. Alleen die gegevens worden verstrekt die noodzakelijk
zijn om te beoordelen of er sprake is van onnodige samenloop. De eventuele inbreuk
op de privacy van burgers gaat zodoende niet verder dan noodzakelijk is voor het doel.
Wat betreft de subsidiariteit geldt dat niet kan worden volstaan met lichtere, minder
ingrijpende instrumenten.
3.3 Grondwet
Artikel 10, eerste lid, Gw geeft eenieder, behoudens bij of krachtens de wet te stellen
beperkingen, recht op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer. Ook dit recht
is niet absoluut: bij of krachtens de wet kunnen aan dat recht beperkingen worden
gesteld. Dit voorstel voorziet in de vereiste wettelijke basis. De hierboven geschetste
lijn ter rechtvaardiging van de inbreuk op het recht op respect voor het privéleven
in artikel 8 EVRM, gelden evenzeer ter onderbouwing van de wettelijke beperkingen
op grond van artikel 10 Gw.
3.4 AVG
3.4.1 Toevoegen handhavingsmogelijkheden IGJ (Artikel I, onderdeel A en C)
Dit onderdeel gaat niet primair over gegevensverwerking. Het onderdeel expliciteert
namelijk de toezicht en handhavingstaken van de IGJ in de Wabvpz. Desondanks wordt
in het wetsvoorstel vastgelegd dat de IGJ en de AP elkaar desgevraagd de voor de uitoefening
van hun taak benodigde inlichtingen en gegevens verstrekken, alsmede inzage van zakelijke
gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de invulling van die taak redelijkerwijs
nodig is. De IGJ gebruikt hiervoor als wettelijke grondslag haar wettelijke taak en
bevoegdheid als Staatstoezicht op de volksgezondheid. Onder inlichtingen en gegevens
wordt uitdrukkelijk geen bijzondere persoonsgegevens (zoals medische dossiers) bedoeld.
In artikel 8 van de samenwerkingsovereenkomst tussen de IGJ en de AP is opgenomen
dat de inlichtingen en gegevens alleen verstrekt worden, voor zover wettelijke bepalingen
hieraan niet in de weg staan.
3.4.2 Verwerken BSN van vertegenwoordigers en gemachtigden door zorgaanbieders (Artikel I,
onderdeel B)
Het BSN is een uniek persoonsnummer dat in de eerste plaats bedoeld is voor het contact
tussen burgers en overheid. Het BSN valt onder de definitie van persoonsgegeven van
artikel 4, eerste lid, AVG.
In artikel 87 AVG is bepaald dat lidstaten specifieke voorwaarden aan de verwerking
van een nationaal identificatienummer mogen verbinden. Artikel 46, eerste lid, Uitvoeringswet
AVG (hierna: UAVG) werkt artikel 87 AVG nader uit en bepaalt dat een nummer dat ter
identificatie van een persoon bij wet is voorgeschreven slechts mag worden gebruikt
ter uitvoering van de betreffende wet dan wel voor doeleinden bij de wet bepaald.
Hieraan kan in andere wetten invulling worden gegeven. Voor het gebruik van het BSN
voor de zorgsector geldt de Wabvpz, waaraan met dit wetsvoorstel een bepaling wordt
toegevoegd zodat ook het BSN van een wettelijk vertegenwoordiger en gemachtigde mag
worden verwerkt.
Het doel van deze verwerking is authenticatie en autorisatie van de wettelijk vertegenwoordiger
of gemachtigde. De verwerking van het BSN van de wettelijk vertegenwoordiger of gemachtigde
door de zorgaanbieder is noodzakelijk omdat het medisch dossier bijzondere persoonsgegevens
bevat. Dit zijn gevoelige gegevens waar zorgvuldig mee moet worden omgegaan. Alleen
personen die daartoe bevoegd zijn, mogen toegang krijgen tot deze gegevens. Het vaststellen
van de identiteit en bevoegdheid van de wettelijke vertegenwoordiger of gemachtigde
is noodzakelijk om te kunnen beoordelen of deze persoon toegang mag krijgen tot het
dossier van de cliënt. De zorgaanbieder kan daarbij gebruik maken van een centrale
vertegenwoordigingsvoorziening als bedoeld in het Besluit verwerking persoonsgegevens
generieke digitale infrastructuur (op moment van schrijven deze toelichting is dat
DigiD Machtigen). De centrale vertegenwoordigingsvoorzieningen zijn onderdeel van
authenticatie en autorisatie op het juiste betrouwbaarheidsniveau, conform de eIDAS-verordening
en de wet digitale overheid. Dit houdt onder andere in dat zij werken op basis van
het BSN en het BSN van de wettelijke vertegenwoordiger of gemachtigde aan de zorgaanbieder
teruggeven. Indien de zorgaanbieder gebruik maakt van de centrale vertegenwoordigingsvoorzieningen
moet de zorgaanbieder het BSN van de wettelijke vertegenwoordiger of gemachtigde dus
verwerken.
Er is tevens voldaan aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. De
inbreuk die op de privacy van de wettelijke vertegenwoordiger of gemachtigde wordt
gemaakt bij het verwerken van diens BSN staat in verhouding tot het belang van authenticatie
en autorisatie ten behoeve van het beschermen van de privacy van de cliënt. Door middel
van authenticatie en autorisatie wordt namelijk geborgd dat alleen daartoe bevoegde
personen toegang krijgen tot het medisch dossier van de cliënt. Hierbij speelt mee
dat het BSN door de zorgaanbieder niet verder wordt gebruikt dan noodzakelijk voor
authenticatie en autorisatie van de wettelijke vertegenwoordiger of gemachtigde. Een
minder ingrijpend alternatief met dezelfde zekerheid over identiteit en bevoegdheid
is niet voorhanden. Hierdoor bieden veel zorgaanbieders op dit moment geen toegang
voor wettelijke vertegenwoordigers of gemachtigden, worden eigen, niet bronregisters,
gebruikt of gebruiken vertegenwoordigers de inloggegevens van de cliënt. Dit is uiteraard
ongewenst, omdat er dan een beperkte of helemaal geen controle is op de bevoegdheid
van een vertegenwoordiger.
3.4.3 Inzagerecht VN-Subcomité en het Europese Comité tegen foltering (Artikel II,
V en VI)
De inzage door de comités in de dossiers van personen die door de overheid van hun
vrijheid zijn beroofd valt buiten de reikwijdte van de AVG. De inzage betreft een
verwerking van persoonsgegevens die wordt beheerst door het recht van de Verenigde
Naties respectievelijk het recht van de Raad van Europa en valt buiten de werkingssfeer
van het EU-recht.
Het verlenen van medewerking aan de bevoegdheid van de comités betreft wel een gegevensverwerking
in de zin van de AVG. Het verlenen van medewerking bestaat eruit dat desgevraagd inzage
wordt verleend in de dossiers van personen die door de overheid van hun vrijheid zijn
beroofd. Het inzage verlenen betreft in termen van het gegevensbeschermingsrecht de
doorgifte van de desbetreffende persoonsgegevens aan een internationale organisatie
in de zin van Hoofdstuk V AVG. Deze verwerking is noodzakelijk om te voldoen aan een
wettelijke verplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke rust. Daarmee is er
voor de verwerking een grondslag als bedoeld in artikel 6 AVG, namelijk artikel 6,
eerste lid, onderdeel c, AVG. Het betreft hier een bijzondere categorie van persoonsgegevens
omdat het gaat om gegevens betreffende de gezondheid. Op grond van artikel 9, eerste
lid, AVG is de verwerking van bijzondere categorieën van persoonsgegevens, waaronder
gegevens over gezondheid, verboden tenzij een van de in artikel 9, tweede lid, genoemde
uitzondering van toepassing is. In dit geval is op de gegevensverwerking artikel 9,
tweede lid, aanhef en onder g, AVG van toepassing, inhoudende dat de verwerking noodzakelijk
is om redenen van zwaarwegend algemeen belang. Dit wordt hierna toegelicht.
Het voorkomen van folteringen en onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen
is van zwaarwegend algemeen belang, het betreft namelijk de naleving van internationale
verplichtingen, die bovendien zien op het respecteren van grondrechten van personen
van wie door de overheid de vrijheid is ontnomen. Nederland heeft het Facultatief
Protocol bij het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende
behandeling of bestraffing (New York, 18 december 2002, Trb. 2005, 243) geratificeerd en ook het Europees Verdrag ter voorkoming van folteringen en onmenselijke
of vernederende behandelingen of bestraffingen (Trb. 1988, nr. 19), zoals gewijzigd door Protocol 1 en Protocol 2 (Trb. 1994, 106 en 107). Daarmee heeft Nederland zich verplicht de werkzaamheden van de comités mogelijk
te maken. Om na te kunnen gaan of personen van wie de vrijheid door de overheid is
ontnomen te maken hebben met foltering of onmenselijke of vernederende behandeling,
is het, zoals in hoofdstuk 2.4 is toegelicht, noodzakelijk dat de comités inzage te
kunnen hebben in de medische dossiers van deze personen en dat zij toegang hebben
tot plaatsen waar personen verblijven van wie de vrijheid door de overheid is ontnomen.
Inzage in medische dossiers van personen van wie door de overheid de vrijheid is ontnomen,
is een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen. Het gaat daarbij
bovendien om gegevens omtrent de gezondheid. Indien het gaat om personen die op strafrechtelijke
titel de vrijheid is ontnomen, krijgen de comités ook persoonsgegevens betreffende
strafrechtelijke veroordelingen onder ogen.
De gegevensverwerking is proportioneel, nu deze een zwaarwegend belang dient, namelijk
het voorkomen van foltering of onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing.
Dit is een fundamenteel mensenrecht. Zoals reeds uiteengezet betreft het hier ook
de naleving van internationale verplichtingen.
De leden van de comités kunnen slechts van de bevoegdheden tot inzage gebruik maken
voor zover het gaat om personen die vallen onder de werking van de genoemde verdragen.
Zij maken van deze bevoegdheden slechts gebruik voor zover dit redelijkerwijs nodig
is voor hun uit het desbetreffende verdrag voortvloeiende taak.
Het Facultatief Protocol bij het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke
of onterende behandeling of bestraffing geratificeerd en ook het Europees Verdrag
ter voorkoming van folteringen en onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen,
zoals gewijzigd door Protocol 1 en Protocol 2 bevatten waarborgen die de comités in
acht nemen bij de uitvoering van hun taken.
Artikel 2 van het Facultatief Protocol bij het Verdrag tegen foltering en andere wrede,
onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing bepaalt onder meer dat het Subcomité
zich laat leiden door het beginsel van vertrouwelijkheid. Artikel 16 van dit verdrag
bevat verder de bepaling dat persoonsgegevens niet worden gepubliceerd zonder toestemming
van de betrokkene.
Artikel 11, eerste en derde lid, van het Europees Verdrag ter voorkoming van folteringen
en onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen, zoals gewijzigd door
Protocol 1 en Protocol 2 bevatten waarborgen over de vertrouwelijkheid van de door
het Comité verzamelde inlichtingen en bevat de bepaling dat geen persoonlijke gegevens
openbaar gemaakt mogen worden zonder de uitdrukkelijke toestemming van de betrokken
persoon. Artikel 13 van dit Verdrag bevat een geheimhoudingsverplichting voor leden
van het Comité en voor de deskundigen en andere personen die het Comité bijstaan.
Daarbij volgt uit de voorgestelde wijziging dat het Comité en het Subcomité geen kopieën
mogen maken van de dossiers, enkel het recht op inzage is geregeld.
Vanwege het bestaan van deze waarborgen is de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer
in verhouding met het beoogde (zwaarwegende) doel en daarmee proportioneel. Zoals
bleek uit paragraaf 2.3 is de verwerkingsgrondslag niet wenselijk, maar ook niet juridisch
toereikend om de gevraagde inzage in de medische dossiers te krijgen. De verwerkingsgrondslag
toestemming, zoals is vastgelegd in de AVG en WGBO, dient vrij en ondubbelzinnig te
zijn gegeven. De persoon die toestemming dient te geven voor inzage in zijn dossier
heeft, binnen de context van het inzagerecht voor de comités tegen foltering, een
grote afhankelijkheidsrelatie naar zijn arts of bewaarders. Bovendien gaat het veelal
om een groep kwetsbare personen waarmee men voorzichtig moet omgaan voordat men toestemming
kan aannemen. Zeker waar het gaat om een onderzoek naar foltering, vormt toestemming
geen rechtmatige verwerkingsgrondslag, vanwege de vereiste ervaren vrijheid waarbinnen
de persoon de toestemming dient te moeten geven, voordat deze rechtsgeldig is. Het
enkele feit dat er sprake is van een grote afhankelijkheidsrelatie is al voldoende
om de grondslag toestemming te weerleggen als een redelijke alternatieve verwerkingsgrondslag.
De verwerkingsdoeleinden kunnen niet op een andere voor de betrokkene minder nadelige
wijze worden verwezenlijkt. De leden van de comités moeten namelijk onafhankelijk
van nationale autoriteiten een eigen onderzoek kunnen doen naar het voorkomen van
folteringen en onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen. Zij mogen
daarbij niet afhankelijk zijn van een selectie die door de nationale autoriteiten
gemaakt zou kunnen worden. Dit is hierboven reeds in hoofdstuk 2.4 toegelicht.
Op de doorgifte van persoonsgegevens aan een internationale organisatie zijn de bepalingen
uit hoofdstuk V, AVG van toepassing, meer in het bijzonder artikel 49. Er is voldaan
aan de voorwaarde, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder d, van die bepaling,
omdat er sprake is van een gewichtige redenen van algemeen belang. Deze bestaan eruit
dat voorzien wordt in de uitvoering van verplichtingen op grond van het internationale
recht. Dit is reeds hierboven toegelicht. Ook het voorkomen van foltering of onmenselijke
of vernederende behandeling of bestraffing van personen van wie de vrijheid door de
overheid is ontnomen, is een gewichtige reden van algemeen belang. De leden van de
comités kunnen slechts van deze bevoegdheden gebruik maken voor zover het gaat om
personen die vallen onder de werking van de genoemde verdragen. Zij maken van deze
bevoegdheden slechts gebruik voor zover dit redelijkerwijs nodig is voor hun uit het
desbetreffende verdrag voortvloeiende taak.
Overigens gelden voor het Comité dat deze valt onder een interne verordening voor
de bescherming van persoonsgegevens van de Raad van Europa, te weten: de Data Protection
Regulation of the Council of Europe. Voor wat betreft het Subcomité geldt dat de VN
intern gerichte Principles on Personal Data Protection and Privacy heeft opgesteld.
3.4.4 Vektis (Artikel III en VII)
Zorgverzekeraars en Wlz-uitvoerders hebben vanwege hun wettelijke taken toegang tot
declaratiedata van verzekerden. Vektis fungeert als verwerker voor hen en beheert
een database met verzekerden- en declaratiedata van individuele zorgverzekeraars.
De Minister van VWS heeft rapportages nodig van zorgverzekeraars en Wlz-uitvoerders
om beleid te kunnen ontwikkelen. Zoals beschreven in paragraaf 2.4 is de voorgestelde
verwerkingsgrondslag noodzakelijk voor het zwaarwegend algemeen belang, alsook voor
het beheer van de Zvw- en Wlz-zorgstelsels. Ook ten behoeve van de onder de verantwoordelijkheid
van VWS vallende agentschappen, verwerkt Vektis namens de zorgverzekeraars en Wlz-uitvoerders
bijzondere persoonsgegevens. Deze informatie is geaggregeerd en niet tot verzekerden
of zorgaanbieders of organisaties herleidbaar. Om tot bovenbedoelde geaggregeerde
gegevens te komen is het noodzakelijk dat zorgverzekeraars en Wlz-uitvoerders (en
daarmee Vektis) gegevens mogen verwerken voor beleidsmatige doeleinden en een grondslag
hebben om de benodigde gegevens te kunnen anonimiseren. Aangezien het hier gaat om
geaggregeerde gegevens, dus geen herleidbare gegevens naar natuurlijke personen en
er zodoende geen sprake is van persoonsgegevens, vindt er door de Minister van VWS
geen inbreuk plaats in de persoonlijke levenssfeer van burgers. Het aggregeren van
de persoonsgegevens is op zichzelf een waarborg om de privacy van betrokkenen in voldoende
mate te beschermen.
De op grond van de AVG vereiste wettelijke grondslag voor de genoemde verwerkingen
ontbreekt in de Zvw en de Wlz (behalve voor de risicoverevening). Voor de uitzonderingen
op het verwerkingsverbod van bijzondere persoonsgegevens, komen voor dit onderdeel
verschillende uitzonderingsgronden uit artikel 9 AVG in aanmerking (dit is afhankelijk
van de reden van het vragen naar de rapportages). Dit wetsvoorstel voorziet in deze
wettelijke grondslag.
3.4.5 Bewaartermijn van gegevens van Wmo-cliënten (momenteel 15 jaar) verkorten (Artikel IV)
De AVG gaat over het rechtmatig omgaan met persoonsgegevens. In artikel 17, eerste
lid, onderdeel a, AVG staat dat persoonsgegevens niet langer mogen worden bewaard
dan nodig is voor de doeleinden waarvoor zij zijn verzameld of anderszins worden verwerkt.
Om ervoor te zorgen dat persoonsgegevens niet langer worden bewaard dan noodzakelijk
is, dient de verwerkingsverantwoordelijke termijnen vast te stellen voor het wissen
van gegevens of voor een periodieke toetsing ervan.
Op dit moment bewaren het CAK en de SVB persoonsgegevens die zij verwerken op grond
van artikel 5.1.3 en 5.1.4 Wmo 2015 vijftien jaar. Voor het uitvoeren van hun taken
is het echter niet noodzakelijk om deze gegevens vijftien jaar te bewaren. Daarom
wordt met onderhavig wetsvoorstel de bewaartermijn gewijzigd naar zeven jaar. Door
deze aanpassing is de bewaartermijn voor het CAK en de SVB van persoonsgegevens op
grond van de Wmo 2015 meer in lijn met het uitgangspunt van de AVG.
3.5 Beroepsgeheim
Er zijn in dit wetsvoorstel geen onderdelen die een nieuwe grondslag bieden voor het
doorbreken van het (medisch) beroepsgeheim.
3.6 Caribisch Nederland
Dit wetsvoorstel heeft voor verschillende onderdelen gevolgen voor Caribisch Nederland.
Deze worden hieronder beschreven.
• Handhavingsmogelijkheden IGJ in de Wabvpz
De Wabvpz is niet van toepassing op Caribisch Nederland. Voorts is het gebruik van
het BSN door zorgaanbieders aldaar niet verplicht. Er zodoende geen noodzaak om de
in de Wabvpz voorgestelde wijzigingen ook voor Caribisch Nederland van toepassing
te verklaren.
• Verwerken van het BSN van vertegenwoordigers en gemachtigden door zorgaanbieders
Het verwerken van het BSN van vertegenwoordigers en gemachtigden door zorgaanbieders,
heeft geen gevolgen voor Caribisch Nederland, omdat voor Caribisch Nederland een andere
context en andere wet- en regelgeving geldt dan voor Europees Nederland. De regelgeving
over het BSN en de voorzieningen van de digitale overheid, zoals DigiD, geldt op dit
moment enkel voor Europees Nederland. Het Wetsvoorstel invoering Burgerservicenummer
en voorzieningen digitale overheid voor inwoners van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
beoogd om deze regelgeving ook in Caribisch Nederland in te voeren. Dit wetsvoorstel
zal ook gevolgen hebben voor de gegevensverwerking in de zorg. De mogelijkheden voor
implementatie van een elektronisch patiëntendossier in Caribisch Nederland worden
momenteel onderzocht.9
• Vektis
In het onderdeel dat ziet op Vektis wordt opgemerkt dat zorgverzekeraars en Wlz-uitvoerders
beschikken over declaratiedata van hun verzekerden als gevolg van hun wettelijke taken.
De Zvw en Wlz zijn niet van toepassing op Caribisch Nederland. Zodoende heeft de wijziging
ten aanzien van Vektis geen gevolgen voor Caribisch Nederland. Aangezien de Zvw niet
op Caribisch Nederland van toepassing is, heeft dit onderdeel daarvoor geen gevolgen.
• Bewaartermijnen van gegevens Wmo-cliënten
Ten aanzien van maatschappelijke ondersteuning is er voor Caribisch Nederland (nog)
geen wettelijk kader. De regering is wel voornemens om voor Caribisch Nederland maatschappelijke
ondersteuning te regelen via een algemene maatregel van bestuur (het Besluit maatschappelijke
ondersteuning en bestrijding huiselijk geweld en kindermishandeling BES). Dit ontwerpbesluit
sluit zoveel mogelijk aan bij de Wmo 2015, ook voor wat betreft de bewaartermijn.
4. Verhouding tot nationale wetgeving
De invloed van de wijzigingen op de bestaande wetgeving is voor de verschillende onderdelen
toegelicht in hoofdstuk 2. Het wetsvoorstel heeft geen gevolgen voor andere (in voorbereiding
zijnde) regelingen.
5. Gegevensbeschermingseffectbeoordeling (DPIA)
5.1 Inleiding
Gezien de aard van dit wetsvoorstel is hierop een DPIA uitgevoerd. Met behulp hiervan
is de noodzaak onderzocht van de voorgenomen verwerking van persoonsgegevens en zijn
op gestructureerde wijze de gevolgen en risico’s van de gegevensverwerkingen voor
de rechten en vrijheden van betrokkenen in kaart gebracht.
Dit voorstel regelt een uitbreiding van de bestaande gegevensverwerking, waarbij onder
andere gegevens over minderjarigen en gegevens betreffende de gezondheid worden verwerkt.
Het risico is dat er meer gegevens worden uitgewisseld dan noodzakelijk en dat de
privacy van de betrokkenen onnodig wordt beperkt. Deze risico’s worden ondervangen
door:
• expliciet in de wet te benoemen welke gegevens er worden uitgewisseld;
• het in de wet benoemen van het doel waarvoor deze gegevens door de gemeente mogen
worden gebruikt;
• technische en organisatorische maatregelen bij het IB en gemeenten ter beveiliging
van de persoonsgegevens;
• ondersteuning aan gemeenten bij het borgen van de privacy in de uitvoering.
5.2 Ondersteuning gemeenten bij borging privacy en gegevensuitwisseling
Voor het beperken van risico’s in de uitvoering is het de eerste verantwoordelijkheid
van gemeenten en andere organisaties om mede op grond van de Wmo 2015, de Wlz en de
AVG de persoonlijke levenssfeer van de burgers te waarborgen. Zo zijn gemeenten, net
als andere organisaties, op basis van de AVG verplicht om nieuwe risicovolle werkprocessen
vooraf te beoordelen op risico’s voor de privacy van de betrokkenen, dan wel om bestaande
risicovolle werkprocessen periodiek door te lichten. Gemeenten kunnen hierbij gebruik
maken van ondersteuning door de VNG en andere partijen.
Bij de VNG bestaat sinds de invoering van de AVG veel en permanente aandacht voor
een zorgvuldige omgang met persoonsgegevens en het borgen van privacy door gemeenten,
met name in het sociaal domein. Binnen de VNG lopen verschillende programma’s die
de privacy van burgers (kunnen) raken.
De Informatiebeveiligingsdienst (hierna: IBD) van de VNG richt zich mede op de uitvoeringspraktijk
inzake privacy en adviseert gemeenten daarover. De IBD biedt structurele ondersteuning
aan gemeenten op het gebied van informatiebeveiliging en privacy, geeft regelmatig
kennisproducten uit en faciliteert kennisdeling tussen gemeenten onderling, met andere
overheidslagen en met leveranciers. De IBD investeert, waar nodig, al stevig in het
aanbieden van handreikingen, model-documenten, kennisproducten, webinars, bijeenkomsten
en het beheer van de Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO). Alle Nederlandse
gemeenten kunnen gebruik maken van de producten en de generieke dienstverlening van
de IBD. De IBD ondersteunt gemeenten niet alleen bij praktische privacy vragen, maar
helpt de FG’s ook met hun positionering binnen de gemeentelijke organisatie. Daarnaast
heeft de IBD regelmatig overleg met de Autoriteit Persoonsgegevens. Dit overleg draagt
bij aan de onderlinge uitwisseling van kennis en ontwikkelingen.
6. Gevolgen (m.u.v. financiële gevolgen)
6.1 Toevoegen handhavingsmogelijkheden IGJ (Artikel I, onderdeel A en C)
De IGJ verkrijgt met het wetsvoorstel de expliciete bevoegdheid om toe te zien op
naleving van de Wabvpz. In de praktijk hield de IGJ al toezicht op de Wabvpz, maar
enkel in relatie tot artikel 2 Wkkgz. Voor burgers, bedrijven en zorgaanbieders levert
het overheidsingrijpen geen (administratieve) lasten op. De wettelijke verplichtingen
uit de Wabvpz blijven immers onveranderd.
6.2 Verwerken BSN van vertegenwoordigers en gemachtigden door zorgaanbieders (Artikel I,
onderdeel B)
De grondslag voor het verwerken van het BSN van een wettelijk vertegenwoordiger of
gemachtigde van een cliënt heeft geen verdere gevolgen voor zorgaanbieders. Mogelijk
heeft het gebruik van de vertegenwoordigingsvoorziening implementatiegevolgen, echter
dit is het gevolg van de keuze van het gebruik van deze voorziening en niet van de
grondslag voor het verwerken van het BSN van een wettelijk vertegenwoordiger of gemachtigde.
6.3 Inzagerecht VN-Subcomité en het Europese Comité tegen foltering (Artikel II, V
en VI)
Als gevolg van dit wetsvoorstel kunnen de genoemde comités bij een bezoek aan Nederland
toegang krijgen tot de medische dossiers van personen die op last van de overheid
van hun vrijheid zijn beroofd. De comités kunnen deze inzage gebruiken om te controleren
of deze personen te maken krijgen met foltering of onmenselijke of vernederende behandeling
of bestraffingen. De gevolgen voor personen van wie de vrijheid door de overheid is
ontnomen, zijn reeds toegelicht.
6.4 Vektis (Artikel III en VII)
Er zijn geen gevolgen voor burgers, bedrijven, zorgaanbieders, handhaving en overheden
van deze wetswijziging. Het voorstel is om zorgverzekeraars en Wlz-uitvoerders gegevens
te laten verwerken voor beleidsmatige doeleinden en een grondslag toe te voegen om
de benodigde informatie te anonimiseren. Hierdoor wordt de inbreuk op de privacy geminimaliseerd.
6.5 Bewaartermijn van gegevens van Wmo-cliënten (momenteel 15 jaar) verkorten (Artikel IV)
Voor burgers betekent het aanpassen van de bewaartermijn dat hun persoonsgegevens
minder lang worden bewaard, wat in overeenstemming is met de AVG. Hierdoor wordt de
privacy van burgers beter geborgd. Voor zorgaanbieders heeft de wijziging geen gevolgen.
Ook voor de rijksoverheid en de gemeenten zijn er geen gevolgen.
7. Uitvoering
Het merendeel van dit wetsvoorstel creëert een wettelijke grondslag voor gegevensverwerking,
maar leidt niet tot een wijziging van taken of een wijziging in de uitvoering. Op
de onderwerpen in dit wetsvoorstel die relevante gevolgen hebben voor de uitvoering,
twee in totaal, wordt in het hiernavolgende ingegaan.
• Onderdeel 1: Toevoegen handhavingsmogelijkheden IGJ
De IGJ verkrijgt met het wetsvoorstel de expliciete bevoegdheid om toe te zien op
naleving van de Wabvpz10. In de praktijk hield de IGJ al indirect toezicht op de Wabvpz, in gevallen dat er
een relatie was met artikel 2 Wkkgz. Omdat er slechts sprake is van een explicitering
van een bevoegdheid, hoeft IGJ zijn toezicht en/of systemen niet aan te passen. Om
die reden worden geen extra lasten of problemen in de uitvoering verwacht.
• Onderdeel 5: Bewaartermijn van gegevens van Wmo-cliënten verkorten
Bij de inwerkingtreding van de wet moeten de SVB en het CAK eenmalig meer gegevens
verwijderen, omdat de nieuwe bewaartermijn zal gelden voor alle dossiers. Dit betekent
dat dossiers die op het moment van inwerkingtreding van onderhavig wetsvoorstel al
meer dan zeven jaar zijn bewaard, allemaal moeten worden verwijderd. Hiervoor moet
een proces worden ingericht. Naar verwachting van het CAK en de SVB wordt dit een
grotendeels geautomatiseerd proces, waardoor met name het inrichten van het proces
werk kost. Het gaat bovendien om relatief kleine aantallen, omdat de Wmo 2015 en de
Jeugdwet in 2015 in werking zijn getreden. Pas vanaf 2022 zijn er dus dossiers die
langer dan zeven jaar zijn bewaard. De SVB heeft een uitvoeringstoets uitgevoerd om
de gevolgen van het verkorten van de bewaartermijn van vijftien naar zeven jaar in
kaart te brengen. Daarin komt de SVB tot het oordeel dat het verkorten van de bewaartermijn
uitvoerbaar is. Het benodigde vernietigingsproces, dat momenteel in ontwikkeling is
en waarbij voor verschillende applicaties en landschappen een functionaliteit voor
vernietiging moet worden ingericht, is naar verwachting gereed voor de beoogde ingangsdatum
van de wijziging. Het verkorten van de bewaartermijn vraagt naar verwachting geen
extra capaciteit, en heeft naar verwachting geen gevolgen voor de uitvoeringskosten.
Ten slotte heeft de wijziging ook geen gevolgen voor de regeldruk. Ook het CAK is
bezig met het inrichten van processen gericht op het verwijderen van gegevens na afloop
van de bewaartermijn.
8. Regeldruk
De onderdelen in dit wetsvoorstel zijn ter advies ingediend bij het Adviescollege
toetsing regeldruk (hierna: ATR). De ATR heeft geadviseerd het wetsvoorstel in te
dienen11. De voorgestelde wijzigingen leiden volgens de ATR tot minder (ervaren) regeldruk
voor zorgaanbieders, patiënten en cliënten. Zij ziet geen reden tot nadere opmerkingen.
Regeldruk is een verzamelnaam voor kosten die samenhangen met administratieve lasten
(kosten om te voldoen aan informatieverplichtingen aan de overheid vanuit regelgeving),
inhoudelijke nalevingskosten (kosten om te voldoen aan inhoudelijke eisen uit wet-
en regelgeving) en toezichtlasten.
Met de meeste onderdelen van het wetsvoorstel beogen we de grondslagen bij bestaande
taken aan te vullen of te verduidelijken. De uitvoering van bestaande taken worden
door deze wijziging vereenvoudigd. De gevolgen hiervan op de regeldruk zijn echter
lastig te kwantificeren. In ieder geval worden ten aanzien van die onderwerpen geen
negatieve regeldrukgevolgen verwacht.
9. Toezicht en handhaving
Toezicht en handhaving op de verwerking van persoonsgegevens wordt – net als nu –
uitgevoerd door de functionarissen gegevensbescherming en de AP. Als gegevens worden
verwerkt in strijd met de privacyregels en de verwerkingsverantwoordelijke een klacht
hierover niet oplost kan de betrokkene de interne toezichthouder – de functionaris
gegevensbescherming – betrekken. Leidt dat niet tot een oplossing, dan kan een klacht
in worden gediend bij de AP. Bij twijfel hierover kan de betrokkene de AP vooraf bellen
via het gratis telefoonnummer 088 – 1805 250.
Verder is het college van burgemeester en wethouders op grond van de Wmo 2015 binnen
gemeenten verantwoordelijk voor de juiste toepassing van de Wmo 2015. De controle
op een juiste uitvoering van de Wmo 2015 door het college van burgemeester en wethouders
ligt primair bij de gemeenteraad. Gemeenten krijgen door deze maatregel meer mogelijkheden
op de handhaving van rechtmatige besteding van zorggelden.
Voorts valt er voor wat betreft onderdeel 2.1 van de toelichting, de volgende opmerking
te maken. Het wetsvoorstel deelt de taak tot bestuursrechtelijke handhaving toe aan
de Minister. De Minister zal de handhaving veelal mandateren aan de instantie die
belast is met het toezicht, de IGJ. De IGJ is namelijk gespecialiseerd in en heeft
veel ervaring met het toezicht houden op zorgaanbieders.
Naast de IGJ is ook de AP toezichthouder op deze wet. De AP heeft namelijk ingevolge
artikel 57 AVG en artikel 6, derde lid, UAVG tot taak toe te zien op de verwerking
van persoonsgegevens overeenkomstig deze verordening en wet. Een aantal bepalingen
in Wabvpz hebben betrekking op de verwerking van persoonsgegevens. Dit brengt dus
met zich mee dat ten aanzien van die bepalingen de IGJ en de AP beide bevoegd zijn
om toezicht te houden. Hierover hebben de IGJ en AP werkafspraken gemaakt. Ten slotte
houdt de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) op grond van de Wabvpz toezicht op zorgverzekeraars.
Voor deze organisatie verandert er niets aan haar taken of bevoegdheden.
Tot slot wordt met de voorgestelde bepaling voor het Inzagerecht VN-Subcomité en het
Europese Comité tegen foltering (hierna: CPT) voorzien in de naleving van verplichtingen
op grond van het Facultatief Protocol bij het Verdrag tegen foltering en andere wrede,
onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing en het Europees Verdrag ter voorkoming
van folteringen en onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
10. Financiële gevolgen
De meeste onderdelen van het wetsvoorstel beogen de grondslagen bij bestaande taken
aan te vullen of te verduidelijken. Op de onderwerpen die in dit wetsvoorstel zijn
geregeld worden geen negatieve financiële gevolgen verwacht.
11. Advies en consultatie
11.1 Internetconsulatie
Dit wetsvoorstel is op 18 januari 2023 aangeboden voor internetconsultatie. In deze
periode kregen burgers en organisaties de mogelijkheid om te reageren op de verschillende
onderdelen uit het wetsvoorstel en de bijbehorende memorie van toelichting. De internetconsultatie
eindigde op 16 maart 2023. Er zijn in deze periode 27 reacties binnengekomen.12 Naast wat algemene opmerkingen over het wetsvoorstel hadden de reacties vooral betrekking
op vijf onderdelen uit het toen bestaande wetsvoorstel. Vier zijn uit dit wetsvoorstel
gehaald en zullen worden besproken in het wetsvoorstel Verzamelwet gegevensverwerking
VWS II.b. Het vijfde onderwerp zag op het aanwijzen van een NCPeH. Dit onderwerp is
geschrapt wordt ook niet opgenomen in de Verzamelwet gegevensverwerking VWS II.b.
Om die reden wordt dat onderwerp hieronder beschreven:
Het aanwijzen van een NCPeH.
Een NCPeH is een nationaal knooppunt dat als communicatiepoort fungeert tussen de
zorginformatiestelsels van EU-lidstaten en daarmee zorggegevens digitaal beschikbaar
stelt voor de levering van zorg. Op deze wijze worden de nationale zorginformatiestelsels
zoveel mogelijk ongemoeid gelaten, maar biedt het de mogelijkheid om ondanks de nationale
verschillen tussen de nationale zorgstelsels zorggegevens grensoverschrijdend beschikbaar
te maken zodat kwalitatief goede en tijdige zorg kan worden verleend. De gedachte
hierachter is dat van iedere burger door een zorgaanbieder in de EU zijn of haar zorggegevens
kunnen worden opgevraagd, zodat snelle en effectieve zorg kan worden geleverd.
Op basis van de reacties uit de internetconsultatie en de uitvoeringstoets van de
AP (zie paragraaf 11.2) is besloten om dit onderdeel uit dit wetsvoorstel te halen
en in een separaat wetsvoorstel onder te brengen. In datzelfde wetsvoorstel wordt
dan ook antwoord gegeven op de reacties die in deze internetconsultatie op dit onderdeel
zijn binnengekomen.
11.2 Uitvoeringstoetsen
11.2.1 Toets Autoriteit Persoonsgegevens (AP)
De AP heeft op 17 oktober 2023 advies uitgebracht op het wetsvoorstel13. De AP heeft op een drietal onderdelen bezwaar gemaakt. Dit zijn in alle drie de
gevallen onderwerpen die uit dit wetsvoorstel zijn gehaald en zullen worden ondergebracht
in de Verzamelwet gegevensverwerking VWS II.b. Daarnaast maakte de AP bij een viertal
onderdelen opmerkingen. Twee van deze onderwerpen zullen eveneens in de Verzamelwet
gegevensverwerking VWS II.b worden ondergebracht. De resterende twee onderwerpen zijn:
1) Het toevoegen handhavingsmogelijkheden IGJ;
2) Het aanwijzen van een NCPeH.
Alleen onderwerp 1 wordt nog in dit wetsvoorstel behandeld. Onderwerp 2 is komen te
vervallen. Beide onderwerpen zullen hieronder worden uiteengezet.
1) Toevoegen handhavingsmogelijkheden IGJ
Voor dit onderdeel, dat strekt tot het toezicht en handhavingsbevoegdheden van de
IGJ op de Wabvpz, heeft de AP geadviseerd in de memorie van toelichting nader te onderbouwen
waarom het huidige instrumentarium van de AP en de IGJ niet voldoende is. Volgens
de AP leidt dit voorstel tot een doublure op het gebied van handhaving. Ten aanzien
van de reactie wordt het volgende opgemerkt. Dit onderdeel leidt niet tot een doublure
van handhavingsbevoegdheden, maar tot een vereenvoudiging van handhaving door de IGJ
op de Wabvpz. Naar aanleiding van de reactie van de AP is de memorie van toelichting
2.1 aangepast. In deze aanpassing is het belang van de explicitering van het instrumentarium
van de IGJ is verduidelijkt. Op dit moment heeft de IGJ geen specifieke formele handhavingsbevoegdheden
op grond van de Wabvpz, maar dient gehandhaafd te worden over de band van de Wkkgz.
Het daarbij horende formele handhavingsinstrumentarium dient samen te hangen met een
schending van artikel 2 Wkkgz, de norm op goede zorg. De IGJ dient bij formeel handhavend
optreden tegen een overtreding van de Wabvpz ten alle tijden te motiveren waarom dit
een schending is van de normen voor goede zorgverlening. Deze omslachtige motiveringsverplichting
wordt door dit voorstel weggenomen. Zodoende kan de IGJ in de toekomst handhaven als
de in het voorstel aangewezen overtredingen plaatsvinden op grond van de formele instrumenten
die in de Wabvpz zijn opgenomen.
2) Het aanwijzen van een NCPeH (uit dit wetsvoorstel geschrapt)
De AP adviseert in overweging te nemen of dit onderdeel niet in een apart wetsontwerp
zou moeten worden geregeld. Het betreft hier namelijk een vergaande verwerkingsgrondslag
die mogelijk raakvlakken heeft met aankomende Europese wetgeving, namelijk de European
Health Data Space.
11.2.2 Gevolgen naar aanleiding van het AP-advies
Zoals blijkt uit paragraaf 11.2.1 wordt enkel het onderdeel dat ziet op het toevoegen
van handhavingsmogelijkheden voor de IGJ (onderdeel 1, Artikel I, onderdeel A en C)
nog behandeld in dit wetsvoorstel. De memorie van toelichting is aangevuld om tegemoet
te komen aan de vragen van de AP. De overige onderwerpen zijn uit dit wetsvoorstel
gehaald en worden ondergebracht in separate wetgeving.
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Artikel I
Onderdeel A
Bij de begripsbepalingen wordt de inspectie gedefinieerd. Dit was voorheen nog niet
gebeurd, omdat de wet nog geen expliciete handhavingsinstrumenten kende waarmee de
IGJ toezicht kon houden. Zodoende is er nog geen noodzaak geweest voor het benoemen
van de IGJ.
Onderdeel B
In het eerste lid (nieuw) van artikel 4 van de Wabvpz wordt het woord «gebruikt» vervangen
door «verwerkt», omdat dit de gebruikelijke term is wanneer het gaat over gegevensverwerking
bij de AVG.
Daarnaast wordt aan artikel 4 van de Wabvpz een lid toegevoegd zodat zorgaanbieders
het BSN van een wettelijke vertegenwoordiger of gemachtigde van een cliënt die inzage
krijgt in het dossier van deze cliënt mogen verwerken voor zover dat noodzakelijk
is voor het vaststellen van de identiteit en bevoegdheid van de vertegenwoordiger
of gemachtigde. Het verwerken van het BSN van de wettelijke vertegenwoordiger of gemachtigde
is noodzakelijk voor authenticatie en autorisatie als gebruik wordt gemaakt van een
centrale vertegenwoordigingsvoorziening als bedoeld in het Besluit verwerking persoonsgegevens
generieke digitale infrastructuur. Een centrale vertegenwoordigingsvoorziening geeft
als identificerend gegeven enkel het BSN van de wettelijk vertegenwoordiger of gemachtigde
terug aan de gebruiker, ook wel de zorgaanbieder, omdat op die manier met zekerheid
kan worden gecontroleerd of een toegang rechtsgeldig is geweest.
Onderdeel B, onder 2, regelt dat een zorgkantoor aan het college gegevens over de
leveringsvorm van de Wlz-zorg verstrekt van een Wlz-verzekerde die deze zorg ontvangt
of heeft ontvangen. Het gaat daarbij ook om gegevens over de ingangsdatum en datum
van beëindiging van de zorg. Verstrekking van deze (bijzondere) persoonsgegevens vindt
slechts plaats met het doel dubbele verstrekkingen te voorkomen.
Onderdeel C
Met dit onderdeel wordt een nieuw hoofdstuk over toezicht en handhaving aan de Wabvpz
toegevoegd.
Artikel #
In het nieuw te vormen artikel #, eerste lid, worden de ambtenaren van de Inspectie
gezondheidszorg en jeugd belast met het toezicht op de Wabvpz. Net als thans onder
de Wkkgz, houden zij toezicht ten aanzien van de onder toezichtstaanden. Dat betekent
dat zij toezicht houden op instellingen en solistisch werkende zorgverleners. Het
tweede lid biedt de toezichthouder de mogelijkheid om in de uitoefening van haar toezichtstaak
uit het eerste lid inzage te krijgen in de (medische) dossiers van de cliënten.
Artikel #, derde lid, is net als in artikel 24 van de Wkkgz, opgenomen geregeld dat
de Inspectie gezondheidszorg en jeugd in afwijking van artikel 5:20 van de Awb bevoegd
is om dossiers in te kunnen zien. Op grond van artikel 7:457, eerste lid, BW en artikel 6,
eerste lid, onder e, juncto artikel 9, tweede lid, onder g, AVG is voor doorbreking
van het medisch beroepsgeheim respectievelijk de verwerking van bijzondere categorieën
van persoonsgegevens een wettelijke grondslag vereist. Om die reden is, in afwijking
van artikel 5:20, tweede lid, Awb de bevoegdheid voor de IGJ opgenomen om cliëntgegevens
in te zien. Om de privacy van de cliënt te waarborgen zijn de ambtenaren van de Inspectie
gezondheidszorg en jeugd gehouden aan een geheimhoudingsplicht ten aanzien van de
cliëntgegevens.
De AP heeft ingevolge artikel 57 AVG en artikel 6, derde lid, Uitvoeringswet Algemene
verordening gegevensbescherming tot taak toe te zien op de verwerking van persoonsgegevens
overeenkomstig deze verordening en wet. Een aantal bepalingen in de Wabvpz hebben
betrekking op verwerking van persoonsgegevens. Dit brengt met zich mee dat ten aanzien
van die bepalingen de IGJ en de AP beide bevoegd zijn om toezicht te houden. Daar
waar de AP toezicht houdt op de verwerking van persoonsgegevens van de cliënt in de
uitvoering van deze wet geldt voor haar eveneens een geheimhoudingsplicht.
De IGJ is in beginsel niet verplicht om te handhaven indien handhaving in het desbetreffende
concrete geval meer op het terrein ligt van de AP. Over deze terreinafbakening zullen
de Autoriteit persoonsgegevens en de Inspectie gezondheidszorg en jeugd afspraken
maken.
Artikel ##
Wanneer het gestelde in artikelen 4 tot en met 12, 15d, 15e, 15ea en 15j Wabvpz niet
worden nagekomen dan is het mogelijk om aan de overtreder een last onder dwangsom
of schriftelijke aanwijzing op te leggen om de overtreding te herstellen. Deze herstelmaatregel
zal in de praktijk door de IGJ worden opgelegd. De IGJ geeft, indien zij handhaaft,
met redenen omkleed aan op welke punten niet wordt nageleefd, welke maatregelen moeten
worden en binnen welke termijn de overtreding dient te zijn hersteld. Dit volgt ook
uit artikel 5:24 Awb.
Artikel ###
Wanneer de opsporingsambtenaar een situatie tegenkomt dat een acuut gevaar oplevert
voor de veiligheid of gezondheid van de cliënt kan hij een schriftelijk bevel geven.
Dit bevel dient te worden opgevolgd om herstel van de gewenste situatie te bewerkstelligen,
het gevaar langer voor te laten duren en nieuwe overtredingen te voorkomen. Indien
het bevel niet wordt opgevolgd kan er een strafsanctie volgen.
Artikel ####
Indien de IGJ bij de uitoefening van haar toezichtstaak op grond van deze wet onvoldoende
gegevens heeft om deze taak voldoende adequaat uit te voeren, kan zij aan de AP nadere
informatie opvragen. Onder inlichtingen en gegevens wordt uitdrukkelijk geen bijzondere
persoonsgegevens bedoeld als onder de AVG.
Artikel II
De huidige uitzondering van artikel 1, vijfde lid, Wkkgz ziet met name op de afwijkende
bepalingen omtrent de geschillen en klachtenprocedure in justitiële setting. Het uitgangspunt
blijft dat de eisen uit de reguliere zorgwetgeving zoveel mogelijk van toepassing
zijn binnen de justitiële setting. Om misverstanden te voorkomen, wordt geëxpliciteerd
dat de uitzonderingsbepaling van artikel 1, vijfde lid, Wkkgz niet op de bevoegdheid
tot inzage door de comités van toepassing is.
Artikel II, onderdeel B, ziet op de bevoegdheid tot inzage door leden van de comités.
Zij hebben deze bevoegdheid ten aanzien van alle personen die door de overheid van
hun vrijheid zijn beroofd.
De bevoegdheid tot inzage van de Comités gaat niet verder dan ter uitvoering van hun
taken op basis van het verdrag. De leden van de Comités krijgen het recht op inzage
voor in de (medische) dossiers van personen die vallen onder de werking van de verdragen,
maar alleen en voor zover deze inzage noodzakelijk is om vast te stellen of er sprake
kan zijn foltering of onmenselijke of vernederende behandelingen.
Artikel III
De voorgestelde wijziging van artikel 9.2.1 Wlz houdt in dat het artikel niet meer
ziet op de informatieverstrekking door Wlz-uitvoerders aan de Minister voor Langdurige
Zorg en Sport (hierna: LZS). Het voorgestelde artikel 9.2.2 Wlz voorziet namelijk
in een specifieke regeling voor de verstrekking door Wlz-uitvoerders van beleidsinformatie
door Wlz-uitvoerders aan de Minister voor LZS.
Artikel IV
Aan artikel 5.3.4 Wmo 2015 wordt een lid toegevoegd waarin is bepaald dat de bewaartermijn
voor gegevens die het CAK en de SVB op grond van de Wmo 2015 met betrekking tot een
betrokkene onder zich hebben zeven jaar is. Dit is een wijziging van het huidige artikel 5.3.4,
eerste lid, Wmo 2015 waarin nu nog een bewaartermijn van vijftien jaar staat. Door
de wijziging is de bewaartermijn voor beide instanties meer in lijn met het uitgangspunt
ten aanzien van opslagbeperking zoals dit is opgenomen in artikel 5, eerste lid, onderdeel e,
AVG.
Artikel V en VI
Zorg in de zin van de Wkkgz omvat ook zorg die gegeven wordt op basis van de Wzd en
de Wvggz. Het recht op toegang tot locaties waar personen die van hun vrijheid zijn
beroofd zorg ontvangen, is overgeheveld naar de Wkkgz. Er is daarom geen afzonderlijke
grondslag meer nodig in deze afzonderlijke wetten en de betreffende bepalingen kunnen
vervallen.
Artikel VII
Het eerste lid van het voorgestelde artikel 89a Zvw bevat de verplichting voor een
zorgverzekeraar om aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verzochte
informatie ten behoeve van het te voeren beleid op het gebied van de volksgezondheid.
Het eerste lid van het voorgestelde artikel 9.2.2 Wlz bevat de verplichting voor een
Wlz-uitvoerder om aan de Minister voor LZS., verzochte informatie ten behoeve van
het te voeren beleid op het gebied van de volksgezondheid. Het te voeren beleid op
het gebied van de volksgezondheid omvat meer dan de uitvoering van de Zvw in de zin
van artikel 89, eerste lid, Zvw, onderscheidenlijk van de Wlz. Het kan ook gaan om
bijvoorbeeld publieke gezondheid.
Een zorgverzekeraar, onderscheidenlijk Wlz-uitvoerder mag op grond van het derde lid
van het voorgestelde artikel 89a Zvw, onderscheidenlijk het tweede lid van het voorgestelde
artikel 9.2.2 Wlz geen andere persoonsgegevens verwerken dan hij reeds op grond van
de artikelen 86, 87, 88 of 89 Zvw, onderscheidenlijk de artikelen 9.1.1 en 9.1.2 Wlz
voor de in die artikelen vermelde doeleinden heeft verwerkt. Een zorgverzekeraar kan
daarbij ook door een Wlz-uitvoerder verstrekte gegevens gebruiken voor het leggen
van verbanden tussen ontwikkelingen op het gebied van de Zvw en van de Wlz. De gegevensverstrekking
op grond van artikel 89 Zvw door een Wlz-uitvoerder aan een zorgverzekeraar ziet namelijk
ook op gegevens noodzakelijk voor de uitvoering van de Zvw, dus ook het voorgestelde
artikel 89a. Het tweede lid van dat artikel maakt duidelijk dat een Wlz-uitvoerder
ook gegevens over gezondheid aan een zorgverzekeraar kan verstrekken.
De vorenbedoelde beperking beperkt ook de beleidsinformatie waarom de Minister van
VWS, onderscheidenlijk de Minister voor LZS kan verzoeken. Het gaat om verdere verwerking
van persoonsgegevens voor een ander verwerkingsdoeleinde, namelijk de verstrekking
van beleidsinformatie aan de Minister van VWS, onderscheidenlijk de Minister voor
LZS. De verdere verwerking kan ook verwerkte gegevens over gezondheid betreffen. De
voorgestelde verdere verwerking van de persoonsgegevens past binnen de kaders van
de AVG. De verstrekking van de beleidsinformatie op verzoek van de inister van VWS,
onderscheidenlijk de Minister voor LZS is noodzakelijk om te voldoen aan een wettelijke
verplichting van de zorgverzekeraar. Die verplichting is geregeld in het eerste lid
van het voorgestelde artikel 89a Zvw, onderscheidenlijk het eerste lid van het voorgestelde
artikel 9.2.2 Wlz. De verwerking van persoonsgegevens is daarmee op grond van artikel 6,
eerste lid, onderdeel c, AVG, in combinatie met het derde lid, van dat artikel rechtmatig.
De verdere verwerking van gegevens over gezondheid, een bijzondere categorie van persoonsgegevens,
moet op grond van artikel 6, vierde lid, AVG, ook passen binnen de kaders van artikel 9
AVG. De verwerking van persoonsgegevens over gezondheid is op grond van het eerste
lid van dat artikel verboden behoudens de in het tweede lid van dat artikel genoemde
uitzonderingen. De toe te passen uitzonderingen zijn:
• noodzakelijke verwerking voor een zwaarwegend algemeen belang (artikel 9, tweede onderdeel g,
AVG), en;
• noodzakelijke verwerking voor beheer van het Nederlandse gezondheidszorgstelsel (artikel 9,
tweede lid, onderdeel h, AVG).
De verwerking van persoonsgegevens waaronder gegevens over gezondheid, ten behoeve
van de verstrekking van beleidsinformatie aan de Minister van VWS, onderscheidenlijk
de Minister voor LZS past gezien het bovenstaande binnen de kaders van de AVG.
De zorgverzekeraar dient er op grond van het vierde lid van het voorgestelde artikel 89a
Zvw en de Wlz-uitvoerder dient op grond van het derde lid van het voorgestelde artikel 9.2.2
Wlz er zorg voor te dragen dat hij geen gegevens verstrekt waarmee de Minister van
VWS respectievelijk direct dan wel indirect kan identificeren. De Minister van VWS
mag op grond van het vijfde lid van het voorgestelde 89a Zvw en de Minister voor LZS
op grond van het vierde lid van het voorgestelde artikel 9.2.2 Wlz geen gegevens verwerken
waarmee op basis van de verstrekte beleidsinformatie een natuurlijk persoon alsnog
direct dan wel indirect kan identificeren. De Minister van VWS en de Minister voor
LZS beschikken niet over wettige middelen om op grond van de verstrekte beleidsinformatie
een natuurlijk persoon direct dan wel indirect te identificeren. De verstrekte beleidsinformatie
bevat ten aanzien van de Minister van VWS respectievelijk de Minister voor LZS geen
persoonsgegevens. Zij verwerken met de beleidsinformatie dan ook geen persoonsgegevens.
Artikel IX
Een eerdere versie van dit wetsvoorstel is met een elftal onderdelen in consultatie
gegaan. De citeertitel van dit wetsvoorstel was de Verzamelwet gegevensverwerking
VWS II. Dit wetsvoorstel, is voordat het aanhangig is gemaakt voor advies bij de Afdeling
advisering van de Raad van State, opgeknipt in verschillende onderdelen. De resterende
onderdelen zijn op een later tijdstip aan de Raad van State toegestuurd, Naar aanleiding
van het advies op de eerste versie is ervoor gekozen om wederom een knip toe te passen
in het wetsvoorstel en bepaalde onderdelen uit dit wetsvoorstel te halen. Het voorliggende
wetsvoorstel heeft om die reden de citeertitel Verzamelwet gegevensverwerking VWS
II.a. Alle onderdelen die wel in gezamenlijke internetconsultatie zijn gegaan, maar
niet in Verzamelwet II.a zijn ondergebracht, zullen worden ondergebracht in een separaat
wetsvoorstel dat de citeertitel Verzamelwet VWS II.b krijgt. Hiervoor is gekozen om
de kenbaarheid van de verschillende onderdelen te verduidelijken, verwarring met andere
verzamelwetten die zien op gegevensverwerking binnen het zorgdomein te voorkomen en
om het consultatieproces overzichtelijk te behandelen.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, C. Helder
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C. Helder, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Bijlagen
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
PVV | 37 | Voor |
GroenLinks-PvdA | 25 | Voor |
VVD | 24 | Voor |
NSC | 20 | Tegen |
D66 | 9 | Voor |
BBB | 7 | Voor |
CDA | 5 | Voor |
SP | 5 | Voor |
ChristenUnie | 3 | Voor |
DENK | 3 | Tegen |
FVD | 3 | Tegen |
PvdD | 3 | Voor |
SGP | 3 | Voor |
Volt | 2 | Tegen |
JA21 | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.