Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg inzake Amvb reële prijzen Jeugdwet, onderzoek data wijkteams jeugd en RVS-rapport ‘Kinderen uit de Knel’ (Kamerstuk (Kamerstuk 31839-994)
31 839 Jeugdzorg
Nr. 1023
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 21 juni 2024
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en
Sport over de brief van 22 maart 2024 inzake Amvb reële prijzen Jeugdwet, onderzoek
data wijkteams jeugd en RVS-rapport «Kinderen uit de Knel» (Kamerstuk (Kamerstuk 31 839, nr. 994).
De vragen en opmerkingen zijn op 21 mei 2024 aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport voorgelegd. Bij brief van 21 juni 2024 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Agema
Adjunct-griffier van de commissie, Abma-Mom
Inhoudsopgave
I.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
3
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
4
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
5
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
7
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
8
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
8
II.
Reactie van de Staatssecretaris
9
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de AMvB reële prijzen
Jeugdwet, onderzoek over data wijkteams jeugd en RVS-rapport kinderen in de knel en
hebben daarover nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de PVV-fractie willen graag weten wanneer de Staatssecretaris reden ziet
om gebruik te maken van de grondslag in de AMvB om bij ministeriële regeling regels
te kunnen stellen over de indexatie? Klopt het dat uit de praktijk blijkt dat de contractstandaarden
Jeugd, ondanks afspraken hierover, niet in alle gevallen door partijen worden nageleefd?
Tevens willen genoemde leden weten hoe de Staatssecretaris een vinger aan de pols
houdt of deze AMvB daadwerkelijk leidt tot reële tarieven.
Uit het adviesrapport «Verkenning data wijkteams jeugd» blijkt dat gemeenten met verschillende
registratiesystemen werken en kan er sprake zijn van meerder registratiesystemen wanneer
er gewerkt wordt met onderaannemers. Uit het literatuuronderzoek kwam ook naar voren
dat regel- en administratiedruk het werk van de wijkteams belemmert. De motie van
het lid-Maeijer van 28 september 2023 (Kamerstuk 31 839, nr. 978) verzoekt om vaart te maken met het standaardiseren van systemen en het terugdringen
van productcodes. Kan de Staatssecretaris aangeven hoe het staat met de uitvoering
van deze motie? Op welke manier wordt de speciaal gezant hierbij betrokken?
De leden van de PVV-fractie lezen dat ruim een derde van de wijkteams aangegeven hebben
extra ondersteuning voor het verbeteren van de registratie en monitoring nodig is.
Op welke manier, kan de Staatssecretaris deze extra ondersteuning bieden? Op welke
manier wordt de speciaal gezant hierbij betrokken?
De leden van de PVV-fractie merken op dat inzicht krijgen in de effectiviteit, doelmatigheid
en doelstellingen van de hervormingsagenda erg belangrijk is, maar dat dit niet mag
leiden tot nog meer regeldruk en administratieve lasten voor zorgverleners. De leden
van de PVV-fractie vragen op welke manier de Staatssecretaris invulling gaat geven
aan de aanbevelingen (en de toepassing van de aanbevelingen) uit het rapport «Kinderen
uit de knel»? Op welke manier (graag een aantal voorbeelden) is de Staatssecretaris
voornemens de informele netwerken van ouders te versterken?
De Staatssecretaris geeft in de Hervormingsagenda Jeugd (juni 2023) aan dat «de randvoorwaarden
voor gezinnen rondom bestaanszekerheid, wonen, (passend) onderwijs, veiligheid, en
geborgenheid niet op orde zijn». Welke concrete acties heeft de Staatssecretaris op
de genoemde punten genomen? Welke effecten zijn al merkbaar voor de betreffende gezinnen?
De leden van de PVV-fractie lezen dat kinderen die een beroep doen op jeugdhulp relatief
vaak gescheiden ouders hebben. Kan de Staatssecretaris aangeven op welke manier kinderen
met gescheiden ouders geholpen kunnen worden, zodat jeugdhulp voorkomen kan worden?
Veel gezinnen wonen te krap. Als er sprake is van te krappe behuizing komt een gezonde
(motorische en sociale) ontwikkeling van kinderen onder druk te staan. Hoe gaat de
Staatssecretaris ervoor zorgen dat er voor deze gezinnen voldoende betaalbare woningen
beschikbaar komen, zodat zij kunnen doorstromen naar een passende woning? Heeft de
Staatssecretaris zicht op het aantal gezinnen dat in een te klein huis woont? Hoe
kan de gezinssituatie beter in beeld komen bij uitvoerende instanties die zich bezighouden
met schuldhulpverlening, geestelijke gezondheidszorg en/of verslaving, detentie, reclassering?
Hoe gaat de Staatssecretaris zorgen dat zorgverleners over de tijd, kennis en ondersteuning
beschikken om de kindcheck uit te voeren? Is de Staatssecretaris op de hoogte dat
de kindcheck soms ook de reden is dat ouders niet naar zorgverleners gaan om hulp
of ondersteuning te vragen bij hun psychische problemen of verslaving? Zo ja, wat
gaat de Staatssecretaris doen om te zorgen dat ouders zonder vrees voor bemoeienis
van jeugdzorg of uithuisplaatsing naar een zorgverlener kunnen gaan?
Vragen en opmerkingen van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie concluderen uit de brief van de Staatssecretaris
dat hij ervoor kiest om de aangenomen motie Raemakers/Westerveld1 niet uit te voeren en zijn daar zeer teleurgesteld over.
De reden die gegeven wordt is dat er in de praktijk al afspraken over indexatie zijn.
Hierbij verwijst hij naar de contractstandaarden Jeugd, waarover afspraken in de Hervormingsagenda
Jeugd zijn opgenomen. In de praktijk worden die afspraken echter niet door alle partijen
nageleefd, daarom is het volgens de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie en de meerderheid
in de Kamer juist een goed idee om dit in wet- en regelgeving te borgen. Juíst ook
omdat er afspraken over zijn opgenomen in de Hervormingsagenda. Kan de Staatssecretaris
uitleggen waarom hij een zo duidelijk signaal van de Kamer naast zich neerlegt? De
argumenten die de Staatssecretaris in de brief geeft zijn in het tweeminutendebat
namelijk ook al gewisseld. De Kamer heeft die discussie en argumenten gehoord en anders
besloten, namelijk om de regering per motie te verzoeken om dit op te nemen in de
AMvB. Wat maakt het dat de Staatssecretaris deze overduidelijke wens niet overneemt?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn ook benieuwd welk signaal dit afgeeft
voor de verdere uitwerking van de Hervormingsagenda. Veel van de plannen die in de
Hervormingsagenda staan moeten nog concreter uitgewerkt worden in lagere regelgeving
of wetgeving. Gaat de Staatssecretaris dan ook op wensen of verzoeken van de Kamer
zeggen «het staat al in de Hervormingsagenda»? Hoofdlijnen zijn geen concrete afspraken.
Is de Staatssecretaris het met de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie eens dat het
in wet- en regelgeving borgen van de in de Hervormingsagenda opgenomen afspraken en
intenties juist een essentieel onderdeel van de Hervormingsagenda is? En dat het daarbij
belangrijk is dat de Staatssecretaris luistert naar de wensen uit de Kamer, maar ook
de wensen en kennis uit het veld? Kan de Staatssecretaris garanderen dat moties niet
opnieuw zomaar opzij worden geschoven en in samenspraak met de Kamer de plannen uit
de Hervormingsagenda in wet- en regelgeving zal gieten? Is de Staatssecretaris ook
bereid om alsnog te regelen dat indexering conform de Overheidsbijdrage in de Arbeidskostenontwikkeling
(OVA)-systematiek de minimale optie is? Zo niet, waarom niet en hoe wil de Staatssecretaris
er dan voor zorgen dat de afspraken in de praktijk wél worden nageleefd?
Tenslotte zijn de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie benieuwd naar de voortgang
van de Hervormingsagenda. Kan de Staatssecretaris een update geven hoe het er nu,
bijna een jaar na de presentatie, – voor staat? Kan de Staatssecretaris dit doen in
een overzicht per beleidsmaatregel? Kan de Staatssecretaris daarbij ook een overzicht
of inschatting geven of de bijbehorende financiële kaders per beleidsmaatregel nog
steeds passend zijn? Kan de Staatssecretaris ook een overzicht geven of het ministerie
op koers ligt qua wetgeving die naar de Kamer gestuurd dient te worden? En of dit
in overeenstemming is met het tijdspad dat is vastgesteld via de aangenomen motie
Mohandis2 c.s. (Kamerstuk 31 839, nr. 951)?
Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de AMvB reële prijzen
Jeugdwet, onderzoek data wijkteams jeugd en RVS-rapport «Kinderen uit de Knel». Zij
hebben hierbij nog enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie vragen of indexering conform de OVA-systematiek financiële
gevolgen heeft en zo ja, of deze financiële gevolgen dan nader toegelicht kunnen worden.
Uit onderzoek naar cliëntaantallen blijkt dat er problemen zijn met de uniformiteit
en vergelijkbaarheid van de data over jeugdhulp, zo lezen de leden van de VVD-fractie.
Welke problemen zijn naar voren gekomen en welke signalen hebben gemeenten hierover
gegeven? De leden van de VVD-fractie vinden het belangrijk dat monitoring gebeurt
met betrouwbare data en vragen daarom of dit probleem zich mogelijk ook voordoet bij
andere monitoringsonderzoeken.
De leden van de VVD-fractie hebben eerder aandacht gevraagd voor gehechtheid in relatie
tot ontwikkelingsfactoren. Zij sluiten dan ook aan bij de constatering uit het rapport
«Kinderen uit de knel» waarin wordt gesteld dat de ontwikkeling van kinderen niet
systematisch is geborgd tijdens de behandeling en/of begeleiding van de ouder. Hoe
kijkt de Staatssecretaris nu naar de motie Tielen3 en is de Staatssecretaris bereid zijn appreciatie over deze motie te herzien? Zo
nee, waarom niet?
Vragen en opmerkingen van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van de AMvB reële prijzen Jeugdwet,
het onderzoek naar data wijkteams jeugd en het RVS-rapport «Kinderen uit de Knel».
Deze leden willen aan de hand daarvan een aantal vragen aan de Staatssecretaris stellen.
Uit het rapport «Kinderen uit de Knel» komt het volgende advies naar voren: «Borg als uitvoerende organisaties de belangen van kinderen in de uitvoering van de
eigen (wettelijke) taken. Kijk hierbij in het bijzonder naar de aspecten in de uitvoering
die effect (kunnen) hebben op het welzijn van kinderen. Check altijd of er opgroeiende
kinderen in het gezin of huishouden wonen, verdiep je in de situatie, breng de belangen
van kinderen consequent in beeld en weeg belangen van kinderen consequent mee, waarbij
het belang van het kind in beginsel voorop staat. De context waarin kinderen opgroeien
kan daarnaast worden versterkt via informele structuren: het versterken van sociale
netwerken. Daartoe bepleit de Raad.»4
De leden van de NSC-fractie hebben in de Jeugdwet gelezen dat het familiegroepsplan
centraal staat in artikel 4.1.2. Met het amendement van de Kamerleden Voordewind en
Ypma werd artikel 4.1.2 ingevoegd.5 Met deze bepaling werd beoogd om ouders, familieleden en anderszins direct betrokkenen
de mogelijkheid te geven om – ook in preventieve fases – voor gedwongen of vrijwillige
jeugdhulp mee te denken en te helpen aan een oplossing.6 Uit de praktijk blijkt dat het familiegroepsplan echter niet vaak wordt gebruikt
in het vrijwillig kader. De leden van de NSC-fractie vragen de Staatssecretaris uit
te leggen hoe dit zich verhoudt tot het advies uit het rapport. Kan de Staatssecretaris
aangeven hoe vaak er gebruik wordt gemaakt van het familiegroepsplan? Als blijkt dat
er weinig gebruik wordt gemaakt van het familiegroepsplan, kan de Staatssecretaris
dan aangeven wat de reden van het weinige gebruik is?
De leden van de NSC-fractie maken zich zorgen dat in het huidige beleid op de «ouderdomeinen»
de belangen van kinderen weinig tot geen rol van betekenis hebben. De focus van het
beleid ligt te veel op de situatie van de ouder, terwijl problemen van ouders grote
gevolgen hebben voor het welzijn en de verdere levensloop van kinderen. De RVS beveelt
in dat kader een integrale en rijksbrede invoering van een Kinderrechtentoets aan.
Kan de Staatssecretaris reflecteren op deze aanbeveling om een domein overstijgende
en rijksbrede Kinderrechtentoets in te richten? Hoe zou de Staatssecretaris zorg dragen
voor de uitvoering, al dan niet implementatie van een Kinderrechtentoets? Is de Staatssecretaris
bereid hierbij voorrang te geven aan domeinen waarin de op doelgroep kinderen en jongeren
met een ingrijpende jeugdervaring (over)vertegenwoordigd is, namelijk inkomen, wonen,
gezondheid, relaties en het justitieel domein?
De leden van de NSC-fractie hebben in het RVS-rapport gelezen dat de belangen van
kinderen geborgd moeten worden in de taakinvulling en taakuitvoering van uitvoerende
organisaties in het beeld. Volgens deze aanbeveling moet er altijd gecheckt worden
of er opgroeiende kinderen in het gezin of huishouden wonen. De belangen van deze
kinderen moeten in beeld worden gebracht en worden meegenomen en meegewogen in het
verdere proces. Is de Staatssecretaris bereid om te onderzoeken hoe de gezinssituatie
beter in beeld gebracht kan worden bij uitvoerende instanties die zich bezighouden
met detentie, reclassering, schuldhulpverlening en geestelijke gezondheidszorg en/of
verslaving? Kan de Staatssecretaris aangeven hoe in het proces de belangen van kinderen
en jongeren meegenomen en meegewogen in de omgang met de ouder en diens hulpverlening?
In de volwassenen-GGZ zien we dat bovengenoemde borging er al gedeeltelijk is in de
vorm van een verplichte kindcheck. Dit houdt in dat hulpverleners in onder andere
de volwassen-GGZ in contact met cliënten en patiënten moeten nagaan of er kinderen
in het gezin zijn en of zij veilig zijn. Is de Staatssecretaris bereid een plan op
te stellen waardoor zorgverleners over de tijd, kennis en ondersteuning komen te beschikken
om de kindcheck systematisch uit te voeren?
De leden van de NSC-fractie brengen graag de Eigen Kracht-conferentie onder de aandacht.
Hierbij kan een familie- en vriendennetwerk onder leiding van een onafhankelijk coördinator
zelf een plan opstellen en uitvoeren.7 Is de Staatssecretaris bekend met de Eigen Kracht-conferentie en kan de Staatssecretaris
aangeven of er gebruik van wordt gemaakt en hoe vaak? Ziet de Staatssecretaris in
dat het een gemiste kans is dat wanneer het familiegroepsplan en de Eigen Kracht-conferentie
wel op een frequente basis zouden worden gebruikt, de problematiek bij gezinnen sneller
en effectiever zouden worden aangepakt? Is de Staatssecretaris het ermee eens dat
het in veel gevallen fijner voor ouders is om met bekende mensen en familieleden een
probleem op te lossen?
De leden van de NSC-fractie hebben in het rapport «Kinderen uit de Knel» het volgende
gelezen: «In artikel 18 van het IVRK is vastgelegd dat de overheid ouders in staat moet stellen
om verantwoordelijkheid te nemen voor de opvoeding en de ontwikkeling van hun kind.
De overheid moet vervolgens «alles doen wat in haar vermogen ligt om erkenning te
verzekeren van het beginsel dat ouders deze verantwoordelijkheid dragen én ouders
passende bijstand verlenen bij de uitoefening van deze verantwoordelijkheid»». Hoe verhoudt dit zich met de wachtlijsten die er op dit moment zijn voor de hulpverlening,
met de focus op ouders die behoefte hebben aan psychische behandeling en kinderen
die op een wachtlijst staan voor de GGZ? De leden van de NSC-fractie zijn van mening
dat de verhouding tussen artikel 18 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten
van het Kind (IVRK) en de op dit moment beschikbare hulpverlening niet op elkaar aansluiten.
Is de Staatssecretaris het er mee eens dat er meer moet worden gedaan om de erkenning
te verzekeren van het beginsel dat ouders deze verantwoordelijkheid voor de opvoeding
en ontwikkeling van een kind dragen en dat ouders passende bijstand moet worden verleend
bij het uitoefenen van deze verantwoordelijkheid?
De leden van de NSC-fractie hebben in het rapport «Kinderen uit de Knel» gelezen dat
kinderen die opgroeien in een huishouden met problematische schulden sneller zelf
problemen ontwikkelen. Als gevolg hiervan is de kans dat deze kinderen dermate problemen
ontwikkelen dat jeugdhulp nodig is, ruim twee keer zo groot als bij kinderen die opgroeien
in een huishouden zonder problematische schulden.8 Van alle kinderen zonder jeugdhulp groeit 9% op in een gezin met een uitkering. Van
alle kinderen met ambulante jeugdhulp groeit 14% op in een gezin met een uitkering.
Bij kinderen in de jeugdhulp met verblijf of jeugdreclassering is dit zelfs 35%.9 Bij deze leden wordt er dan teruggegrepen naar de toeslagenaffaire. Kan de Staatssecretaris
uitleggen hoe deze cijfers zich verhouden met het standpunt met betrekking tot het
feit dat ouders in de toeslagenaffaire niet harder zijn geraakt dan andere ouders?10
De leden van de NSC-fractie zijn van mening dat het rapport «Kinderen uit de Knel»
een groot aantal open deuren intrapt. Veel zaken waren al bekend en deze zaken hebben
soms al decennialang een oplossing nodig die er nog steeds niet is. Het rapport bevat
een belangrijke verwijzing naar het IVRK en de verplichtingen om in alle wetgeving
de gevolgen voor kinderen goed in beeld te brengen. Dat is op dit moment vooral zichtbaar
op wetgeving die met name betrekking hebben op specifieke zaken, zoals kinderen, jeugdzorg
en onderwijs. Bij de leden van de NSC-fractie rijst dan ook de vraag waarom er nog
steeds geen dergelijke toets is bij andere wetgeving, zoals milieu, klimaat, stikstof
en meer. Kan de Staatssecretaris aangeven of de bereidheid er is om in alle wetgeving,
dan wel in de wet zelf of in de memorie van toelichting, een uiteenzetting toe te
voegen waarin een verwachting van de effecten op kinderen wordt weergeven en hoe de
wetgeving zich verhoudt tot het IVRK?
De leden van de NSC-fractie hebben in het rapport «Kinderen uit de Knel» gelezen dat
er feitelijk gezien wordt gerepareerd in plaats van voorkomen. Er kan worden geconstateerd
dat de regering zelf vaak kiest voor de term «preventie» De leden van de NSC-fractie
trekken de conclusie dat de term «preventie» te pas en te onpas wordt gebruikt en
dat kan worden teruggezien in verschillende projecten die vanuit preventie inzetten
op reparatie in plaats van voorkoming door gedegen en passend beleid. Een voorbeeld
hiervan is dat het VN-kinderrechtencomité heeft aangegeven dat Nederland meer moet
doen om de rechten van kinderen te beschermen. Een rapport van dit comité geeft meerdere
voorbeelden. De Staatssecretaris heeft op 7 juli 2022 middels een Kamerbrief een reactie
gegeven op de adviezen van het comité.11 Kan de Staatssecretaris reflecteren op deze Kamerbrief en aangegeven wat er is gebeurd
met alle genoemde zaken en wat de huidige status van de uitvoering hiervan is? Kan
de Staatssecretaris uitleggen op welke manier er toezicht wordt gehouden op de uitvoering
van de aanbevelingen uit het rapport en de verbeteringen die daaruit volgende in de
levens van de gezinnen optreden? Kan de Staatssecretaris aangeven hoe hij omgaat met
de financiële aspecten die een rol spelen bij het ondersteunen van gezinnen in de
knel?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse de brief van de Staatssecretaris,
het onderzoek data wijkteams jeugd en RVS-rapport «Kinderen uit de Knel gelezen» en
hebben nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie constateren dat de Staatssecretaris de motie Raemakers/Westerveld12 om middels de AMvB op te nemen dat de indexering conform de OVA-systematiek de minimale
optie dient te zijn naast zich neerlegt. De Staatssecretaris geeft aan dat er in de
praktijk al duidelijkheid bestaat over indexatie (90% OVA en 10%PPC) en er daarom
geen noodzaak toe is om het voorstel zoals in de motie staat op te nemen in de AMvB.
De leden van de D66-fractie zijn verbaasd over dit besluit en vragen of de Staatssecretaris
kan toelichten wat er gebeurt als de PPC lager ligt dan de OVA. Klopt de aanname als
de PPC lager ligt dan de OVA, medewerkers minder betaald krijgen dan de OVA, zo vragen
deze leden. Kan de Staatssecretaris voorts toelichten op welke wijze dit in lijn ligt
met het OVA-convenant waarin staat dat zorginstellingen voldoende middelen moeten
krijgen om de lonen van hun personeel gelijke tred te laten lopen met de markt?
De leden van de D66-fractie verzoeken de Staatssecretaris om in de kabinetsreactie
op het RVS-rapport «Kinderen uit de Knel» puntsgewijs aandacht te besteden aan de
aanbevelingen uit het rapport. Het rapport geeft, wat deze leden betreft, een duidelijk
signaal dat de oorsprong van verschillende problemen voor kinderen ontstaan in andere
domeinen, denk bijvoorbeeld aan een armoede en schulden of een ongezonde leefomgeving.
Daarom vragen de leden van de D66-fractie om in de kabinetsreactie expliciet andere
bewindspersonen te betrekken.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de AMvB reële prijzen Jeugdwet,
onderzoek data wijkteams jeugd en RVS-rapport «Kinderen uit de Knel». De leden hebben
de volgende vragen aan de Staatssecretaris.
De leden van de BBB-fractie lezen dat er problemen zijn met de betrouwbaarheid van
de Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) -data rond de lokale teams. Kan de Staatssecretaris
uiteenzetten wat de problemen zijn en welke maatregelen de Staatssecretaris treft
om te zorgen dat deze CBS-data, na het te verrijken met andere informatiebronnen over
lokale teams, wel goed functioneert? Ook vragen de leden van de BBB-fractie de Staatssecretaris
wat het tijdspad is van het verdere traject om de beschikbaarheid en kwaliteit van
de data rond de lokale teams te verbeteren.
Tot slot lezen de leden van de BBB-fractie dat de Raad voor de Volksgezondheid en
Samenleving (RVS) ingaat op de vraag hoe informele netwerken kunnen worden geactiveerd,
versterkt en benut om bij te dragen aan het versterken van het alledaagse leven en
de Staatssecretaris voor de zomer komt met een beleidsreactie. De vraag aan de Staatssecretaris
is om in zijn beleidsreactie het volgende mee te nemen:
1. In hoeverre worden informele en formele steunstructuren op dit moment gebruikt?
2. Hoe kunnen gemeenten faciliteren in informele en formele steunstructuren zonder dat
zij zonder toestemming «achter de voordeur» komen van het desbetreffende gezin?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de AMvB reële prijzen
Jeugdwet, onderzoek data wijkteams jeugd en RVS-rapport «Kinderen uit de Knel». Zij
hebben hier nog enkele vragen over.
De leden van de SP-fractie lezen in de brief dat de motie Westerveld/Raemakers over
krachtens de AMvB regelen dat indexering conform de OVA-systematiek de minimale optie
dient te zijn niet wordt uitgevoerd, «aangezien de contractstandaarden Jeugd reeds
staande praktijk zijn». Waarom weigert de Staatssecretaris dan de motie uit te voeren,
aangezien het dus geen grote negatieve effecten zou kunnen hebben?
De leden van de SP-fractie merken daarbij ook op dat er signalen vanuit de sector
zijn waaruit blijkt dat de contractstandaarden Jeugd in de praktijk niet altijd worden
nageleefd. Daarmee zou er dus wel degelijk een toegevoegde waarde zitten aan het stellen
van eisen over indexering via de AMvB. Het is namelijk dan niet meer toegestaan om
de eisen over indexering niet na te leven. Waarom kiest de Staatssecretaris dan niet
alsnog ervoor om de motie uit te voeren?
II. Reactie van de Staatssecretaris
Vragen en opmerkingen van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de AMvB reële prijzen
Jeugdwet, onderzoek over data wijkteams jeugd en RVS-rapport kinderen in de knel en
hebben daarover nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de PVV-fractie willen graag weten wanneer de Staatssecretaris reden ziet
om gebruik te maken van de grondslag in de AMvB om bij ministeriële regeling regels
te kunnen stellen over de indexatie? Klopt het dat uit de praktijk blijkt dat de contractstandaarden
Jeugd, ondanks afspraken hierover, niet in alle gevallen door partijen worden nageleefd?
In de algemene ledenvergadering van de VNG van december 2022 hebben gemeenten besloten
de contractstandaarden Jeugd onderling verbindend te verklaren. Dit is in de Hervormingsagenda
Jeugd bevestigd, waarbij gemeenten en aanbieders van jeugdzorg in de Hervormingsagenda
Jeugd hebben afgesproken dat tarieven worden geïndexeerd zoals opgenomen in de contractstandaarden
Jeugd. Vanaf dat ALV-besluit was duidelijk dat invoering/naleving van de contractstandaarden
Jeugd gefaseerd zou moeten plaatsvinden. Gemeenten hebben reeds contracten lopen en
kunnen pas overstappen naar de contractstandaarden Jeugd op het moment dat een huidig
contract afloopt (nieuwe inkoopronde) of verlengd13 moet worden. Hierdoor kan ik mij voorstellen dat momenteel in de praktijk nog niet
alle gemeenten indexeren conform de contractstandaarden Jeugd. Ik wil gemeenten en
aanbieders voldoende tijd bieden om deze afspraken ook daadwerkelijk te implementeren.
Indexatie is een van de kostprijselementen die gemeenten moeten betrekken bij het
bepalen van een reële prijs. De amvb geeft hierbij richting aan gemeenten en geeft
ze tegelijkertijd zoveel mogelijk beleidsruimte. Hierbij moeten gemeenten ervoor zorgen
dat de tarieven voor aanbieders reëel zijn en blijven. Wanneer in de praktijk blijkt
dat gemeenten niet of niet goed indexeren, en dit leidt tot niet reële tarieven, zal
worden bezien of het alsnog wenselijk is om indexering nader te regelen. De amvb reële
prijzen Jeugdwet zal over 5 jaar worden geëvalueerd.
Tevens willen genoemde leden weten hoe de Staatssecretaris een vinger aan de pols
houdt of deze AMvB daadwerkelijk leidt tot reële tarieven.
De amvb reële prijzen Jeugdwet bepaalt de kostprijselementen die ten minste in een
reële prijs voor jeugdzorg verdisconteerd moeten worden. Gemeenten moeten in ieder
geval deze kostprijselementen opnemen in hun verordening. Vanaf inwerkingtreding van
de amvb reële prijzen Jeugdwet wordt gemonitord of de amvb leidt tot meer of minder
administratieve lasten bij aanbieders en gemeenten en in hoeverre sprake is van tariefdifferentiatie.
Aan de hand van de informatie uit de monitoring wordt in ieder geval in 2026 gewogen
of (aanvullende) acties nodig zijn. Daarnaast zal de amvb reële prijzen Jeugdwet over
5 jaar worden geëvalueerd.
Uit het adviesrapport «Verkenning data wijkteams jeugd» blijkt dat gemeenten met verschillende
registratiesystemen werken en kan er sprake zijn van meerder registratiesystemen wanneer
er gewerkt wordt met onderaannemers. Uit het literatuuronderzoek kwam ook naar voren
dat regel- en administratiedruk het werk van de wijkteams belemmert. De motie van
het lid-Maeijer van 28 september 2023 (Kamerstuk
31 839, nr. 978
) verzoekt om vaart te maken met het standaardiseren van systemen en het terugdringen
van productcodes. Kan de Staatssecretaris aangeven hoe het staat met de uitvoering
van deze motie? Op welke manier wordt de speciaal gezant hierbij betrokken?
Vanuit de Hervormingsagenda Jeugd wordt ingezet op standaardisatie van de zorgvormen
die straks volgens de amvb zorgvormen op minimaal regionaal niveau moeten worden ingekocht.
Hiermee wordt een standaardisatieslag op het berichtenverkeer gemaakt, waarmee ook
het aantal producten en diensten wordt teruggedrongen. Dit moet leiden tot een vermindering
van administratieve lasten bij professionals, aanbieders en gemeenten.
De standaardisatie richt zich in eerste instantie op de specialistische jeugdzorgvormen
die op minimaal regionaal niveau ingekocht worden omdat hier ook de meeste administratieve
lasten worden ervaren. Waar mogelijk en relevant kunnen deze standaarden ook behulpzaam
zijn bij de lokale inkoop. Daarbij geldt dat wijkteams in het algemeen geen gebruik
maken van het berichtenverkeer, maar eigen registratiesystemen hebben. Deze systemen
kunnen verschillen tussen gemeenten. Voor de wijkteams wordt in samenwerking met het
Ministerie van Justitie en Veiligheid en andere partijen zoals VNG, Associatie Wijkteams,
Movisie, NJi en CBS wel gewerkt aan het verbeteren van de (landelijke) data rond de
wijkteams. Deze data zijn namelijk niet betrouwbaar en volledig. In dit traject wordt
ook gekeken naar (vermindering van) de administratieve lasten.
De leden van de PVV-fractie lezen dat ruim een derde van de wijkteams aangegeven hebben
extra ondersteuning voor het verbeteren van de registratie en monitoring nodig is.
Op welke manier, kan de Staatssecretaris deze extra ondersteuning bieden? Op welke
manier wordt de speciaal gezant hierbij betrokken?
In een tweejaarlijkse peiling van Movisie is de vraag gesteld welke behoefte er is
aan (extra) ondersteuning bij de gemeenten voor de sociale (wijk)teams. Ruim een derde
geeft aan dat het meten en monitoren (extra) ondersteuning behoeft. Vanuit de Associatie
Wijkteams is een leergroep monitoring actief. Deze leergroep werkt uit hoe lokale
teams samen kunnen leren op basis van gedeelde ervaringen en «hardere gegevens». Verder
wordt komende tijd door het Ministerie van VWS samen met het Ministerie van Justitie
en Veiligheid en andere partijen zoals VNG, Associatie Wijkteams, Movisie, NJi en
CBS gewerkt aan het verbeteren van de (landelijke) data rond de wijkteams. Onderdeel
daarvan kan zijn dat een ondersteuningsstructuur wordt opgezet.
De leden van de PVV-fractie merken op dat inzicht krijgen in de effectiviteit, doelmatigheid
en doelstellingen van de hervormingsagenda erg belangrijk is, maar dat dit niet mag
leiden tot nog meer regeldruk en administratieve lasten voor zorgverleners. De leden
van de PVV-fractie vragen op welke manier de Staatssecretaris invulling gaat geven
aan de aanbevelingen (en de toepassing van de aanbevelingen) uit het rapport «Kinderen
uit de knel»?
In de voortgangsbrief Jeugd, die u gelijktijdig ontvangt met de beantwoording van
deze VSO vragen, heb ik de Kamer uitgebreid geïnformeerd over hoe wij invulling geven
aan het advies «Kinderen uit de knel» van de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving
(RVS). Het advies van de Raad sluit inhoudelijk aan bij wat we voor ogen hebben met
de Hervormingsagenda Jeugd en het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming.
Enerzijds door gezamenlijk met partijen in het sociaal domein de forse omslag te maken
naar focussen op de context van kinderen en de belangen van kinderen beter borgen
op zogenoemde «ouderdomeinen» (zoals wonen, financiën en gezondheid). Een interdepartementale
Kinderrechtentoets-pilot en de ontwikkeling van een nationale jeugdstrategie zijn
– naast de toenemende mate waarin het kabinet de belangen van kinderen meeweegt bij
de totstandkoming van beleid en wet- en regelgeving op diverse terreinen – belangrijke
stappen hierin.
Anderzijds door het sociale netwerk van ouders te versterken. Dit maakt onderdeel
uit van de Hervormingsagenda Jeugd en de zorgakkoorden Gezond en Actief Leven Akkoord
(GALA) en Integraal Zorgakkoord (IZA) om samen met de VNG, gemeenten en partijen uit
het veld de sociale- en pedagogische basis van ouders te versterken, cross-linking
practices te stimuleren en meer groepsgewijze (preventieve) hulpverlening te organiseren.
Op welke manier (graag een aantal voorbeelden) is de Staatssecretaris voornemens de
informele netwerken van ouders te versterken?
De sociale- en pedagogische basis creëren de voorwaarden voor het gezond, veilig en
kansrijk opgroeien van kinderen en helpt ouders bij het omgaan met alledaagse opvoedvragen
en mogelijke persoonlijke problemen. Het versterken van het informele netwerken van
ouders is een belangrijk onderdeel van de sociale- en pedagogische basis. Met de Hervormingsagenda
Jeugd zetten we in op kennisdeling om de sociale- en pedagogische basis te versterken
in het alledaagse leven en de beweging richting stevige lokale teams.14
Ook dragen de bestuurlijke afspraken uit het GALA en IZA bij aan het versterken van
het sociale netwerk van ouders. In het GALA zijn bestuurlijke afspraken gemaakt met gemeenten en zorgverzekeraars over het
versterken van de sociale basis, mantelzorg en respijtzorg. In 2024 dient iedere gemeente
een «beleidsvisie sociale basis» te hebben opgesteld. Verder werk ik samen met diverse betrokken partijen in het veld15 aan een inzet voor de korte en lange termijn met het oog op het versterken van de
sociale basis, waaronder een ondersteuningsprogramma sociale basis. Conform de aanbevelingen
van de Raad is hierbij aandacht voor de diverse lagen van de sociale basis en voor
de fysieke aspecten om informele netwerken te stimuleren. Daarnaast zijn in het GALA
en het IZA afgesproken dat elke gemeente een lokale ketenaanpak Kansrijke Start heeft, inclusief de bijbehorende
structurele middelen. Hierbij zet het kabinet in op het versterken van het informele
netwerk en op thema’s als opvoedingsondersteuning en ouderschap. Ook wordt er met
het IZA gewerkt aan een landelijk dekkend netwerk van laagdrempelige steunpunten,
zoals zelfregie- en herstelcentra, waar iedere inwoner toegang tot heeft, gerund door
ervaringsdeskundige en vrijwilligers, ondersteund door sociaal werkers en in verbinding
met ggz-professionals. Deze laagdrempelige steunpunten zijn ook toegankelijk voor
ouders, die een hulpvraag hebben.
De Staatssecretaris geeft in de Hervormingsagenda Jeugd (juni 2023) aan dat «de randvoorwaarden
voor gezinnen rondom bestaanszekerheid, wonen, (passend) onderwijs, veiligheid, en
geborgenheid niet op orde zijn». Welke concrete acties heeft de Staatssecretaris op
de genoemde punten genomen? Welke effecten zijn al merkbaar voor de betreffende gezinnen?
In de Hervormingsagenda Jeugd hebben betrokken partijen afgesproken problemen in de
context van het gezin op te pakken. Dit heeft bijvoorbeeld een plek gekregen in het
Richtinggevend kader lokale teams, dat op 28 maart 2024 door de VNG is vastgesteld.
In de Hervormingsagenda Jeugd zijn daarnaast diverse maatregelen opgenomen over de
verbinding met onderwijs/kinderopvang, volwassen-ggz, bestaanszekerheid. In dit kader
zijn diverse activiteiten vanuit verschillende departementen in gang gezet. Hieronder
geef ik een aantal voorbeelden.
Het waarborgen van de bestaanszekerheid van huishoudens met lage inkomens zorgt ervoor dat iedereen op een volwaardige manier
kan deelnemen aan onze samenleving. Vanuit verschillende departementen zijn maatregelen
genomen, die de financiële situatie van kwetsbare gezinnen verbeteren. Zo zet het
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) zich met de meerjarige Aanpak
geldzorgen, armoede en schulden in om het aantal kinderen dat opgroeit in armoede
in 2025 te halveren, en armoede en problematische schulden in het algemeen te halveren.
Daarnaast zijn de aflosperiode in de minnelijke schuldhulpverlening en de Wet schuldsanering
natuurlijke personen (Wsnp) per 1 juli 2023 gehalveerd. Hierdoor krijgt een gezin
korter te maken met de stressvolle gevolgen van problematische schulden. Verder onderzoekt
het Ministerie van SZW in de Participatiewet in balans hoe meer rekening gehouden
kan worden met iemands situatie bij het ondersteunen vanuit de bijstand. Daar hoort
ook de gezinssituatie bij. Ook heeft het kabinet zich de afgelopen twee jaar, naast
een groot koopkrachtpakket, sterk ingezet op verlichting van de energierekening voor
huishoudens via onder meer het prijsplafond, de energietoeslag en een subsidie aan
het Tijdelijk Noodfonds Energie met merkbare effecten voor het gezin.
Vanuit de verbindingsroute kinderopvang-onderwijs-zorg16 wil het kabinet lokale en landelijke partners stimuleren om tot gezamenlijke aanpakken
te komen voor een collectief aanbod van ondersteuning en zorg in het onderwijs en
de opvang.
Specifiek voor «volwassenenproblematiek» levert het Toekomstscenario onderzoek en
instrumenten om een betere verbinding tussen veiligheidspartners en het bredere sociaal
domein, partners rond bestaanszekerheid en de volwassenen-ggz te leggen.17
De leden van de PVV-fractie lezen dat kinderen die een beroep doen op jeugdhulp relatief
vaak gescheiden ouders hebben. Kan de Staatssecretaris aangeven op welke manier kinderen
met gescheiden ouders geholpen kunnen worden, zodat jeugdhulp voorkomen kan worden?
Als ouders uit elkaar gaan is dit een complexe en emotionele gebeurtenis, ook voor
kinderen die hierbij betrokken zijn. Samen met de Minister voor Rechtsbescherming
zet ik mij in te zorgen dat ouders ondersteuning krijgen tijdens het moeilijke proces
van een complexe scheiding. Hiervoor is onder andere de website www.uitelkaarmetkinderen.nl gelanceerd waarop zowel ouders als professionals laagdrempelig neutrale en betrouwbare
informatie kunnen vinden rondom relatie- en scheidingsproblematiek. Daarnaast wordt
de deskundigheid en kennis die onder andere de afgelopen jaren is ontwikkeld in het
programma Scheiden zonder schade bij elkaar gebracht en breder gedeeld in het land.
Met als doel dat professionals van elkaar kunnen leren.
Ook brengen we de kennis samen in het programma Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming.
Hierin nemen we de werkzame elementen mee die zullen landen in het handelingskader
dat is bedoeld om alle professionals rondom een gezin eenzelfde perspectief te bieden.
Of in het kompas, dat ontwikkeld wordt voor domeinoverstijgende samenwerking (bijvoorbeeld
met ggz- of verslavingszorg) bij zogenaamde volwassenenproblematiek. Dit alles om
ervoor te zorgen dat de professionals ouders kunnen ondersteunen.
Veel gezinnen wonen te krap. Als er sprake is van te krappe behuizing komt een gezonde
(motorische en sociale) ontwikkeling van kinderen onder druk te staan. Hoe gaat de
Staatssecretaris ervoor zorgen dat er voor deze gezinnen voldoende betaalbare woningen
beschikbaar komen, zodat zij kunnen doorstromen naar een passende woning? Heeft de
Staatssecretaris zicht op het aantal gezinnen dat in een te klein huis woont?
Er is geen data beschikbaar over het aantal gezinnen dat in een te kleine woning woont.
Gemeenten, woonruimteverdeelsystemen en woningcorporaties kunnen in bepaalde situaties
maatwerk bieden. Gemeenten hebben beleidsvrijheid in de manier waarop zij van de mogelijkheden
in de Huisvestingswet gebruik maken bij het verlenen van urgentie en woonruimteverdeelsystemen
en/of corporaties hebben deze vrijheid bij het verdelen van woonruimte. Corporaties
kunnen gebruik maken van de vrije toewijzingsruimte voor het afwijken van de regels
voor het (passend) toewijzen van een sociale huurwoning. Deze ruimte kan worden ingezet
en hetzelfde geldt voor het bieden van maatwerk in het gebruik van de vrije toewijzingsruimte
voor schrijnende gevallen waarvoor deze mogelijkheid tot maatwerk bedoeld is. Woningcorporaties
kunnen zelf bepalen hoe zij deze vrije toewijzingsruimte inzetten en kunnen er bijvoorbeeld
voor kiezen een gezin in een te kleine woning te bemiddelen naar een meer passende
woonruimte.
Hoe kan de gezinssituatie beter in beeld komen bij uitvoerende instanties die zich
bezighouden met schuldhulpverlening, geestelijke gezondheidszorg en/of verslaving,
detentie, reclassering?
Om de gezinssituatie beter in beeld te krijgen, is het uitgangspunt van de Hervormingsagenda
Jeugd en het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming onder meer een integrale
blik op problematiek en een verbeterde samenwerking tussen de verschillende domeinen.
In beide programma’s wordt gewerkt aan het verstevigen van de lokale teams. Via een
methode van brede vraagverheldering in het proces komen de lokale teams tot een gedegen
analyse van de dynamiek binnen gezinnen en sociale netwerken die een rol spelen bij
het ontstaan van de problematiek. De insteek is dat deze teams met de brede analyse
de oorzaak van het probleem achterhalen bij de ouders en/of het kind en het mandaat
hebben om juist daar te interveniëren. Dit zal ertoe leiden dat de gekozen aanpak
in de toekomst daarmee veel meer in de sfeer van bestaanszekerheid, volwassenen-ggz
en veiligheid zal liggen dan in die van individuele jeugdhulp.
Verder verwacht het kabinet dat met het wetsvoorstel «Aanpak meervoudige problematiek
sociaal domein»18 een substantiële bijdrage kan worden geleverd aan het oplossen van specifieke knelpunten
inzake privacywetgeving, zodat gemeenten meer integraal kunnen werken in geval van
ernstige meervoudige problematiek in de context van het kind en gezin.
Specifiek voor het jeugdstrafrecht wordt de gezinssituatie in beeld gebracht met het
rapport dat de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) maakt. De RvdK onderzoekt de
situatie van de jongere door in gesprek te gaan met ouders, de jongere en de school.
Daarnaast proberen gemeenten via vroegsignalering van betalingsachterstanden op vaste
lasten (zoals energie, water, zorgverzekering en huur) huishoudens met dreigende problematische
schulden eerder te bereiken en hen een hulpaanbod te doen. De gemeente heeft hierbij
ook de mogelijkheid om via de Basisregistratie Personen te controleren of er (minderjarige)
kinderen aanwezig zijn. Dit gebeurt ook met bijvoorbeeld bedreigende situaties van
dreigende woningontruimingen of afsluiting van water of energie.
Hoe gaat de Staatssecretaris zorgen dat zorgverleners over de tijd, kennis en ondersteuning
beschikken om de kindcheck uit te voeren? Is de Staatssecretaris op de hoogte dat
de kindcheck soms ook de reden is dat ouders niet naar zorgverleners gaan om hulp
of ondersteuning te vragen bij hun psychische problemen of verslaving? Zo ja, wat
gaat de Staatssecretaris doen om te zorgen dat ouders zonder vrees voor bemoeienis
van jeugdzorg of uithuisplaatsing naar een zorgverlener kunnen gaan?
Rond de implementatie van de kindcheck is al veel informatie beschikbaar voor professionals
om dit toe te passen. De kindcheck is onderdeel van de meldcode huiselijk geweld en
kindermishandeling. Organisaties in de zorg zijn verplicht een meldcode te hebben
en professionals zijn verplicht te handelen volgens de stappen van de meldcode.19 Daarnaast moeten zij het gebruik van de kennis van de meldcode bevorderen onder hun
werknemers. Het is onwenselijk dat ouders geen hulp durven vragen voor problemen.
Het is daarom goed ouders toe te lichten waar een kindcheck voor dient. Het is ons
echter niet bekend dat de kindcheck reden is voor ouders geen hulp te zoeken. De kindcheck
kan aanleiding zijn met ouder(s) in gesprek te gaan over mogelijke zorgen en na te
gaan of hulp of ondersteuning nodig is. Dit kan gaan om hulp vanuit het netwerk of
door andere professionals. Als zorgen blijven bestaan kan een professional een melding
doen. Veilig Thuis kan na de triage van een melding overdragen naar lokale hulp of
zelf nog nader onderzoek doen. Een uithuisplaatsing is een laatste middel en wordt
alleen ingezet als andere stappen niet voldoende hebben geleid tot een verbetering.
Om professionals te ondersteunen bij het gebruik van de kindcheck en het gesprek met
ouders zijn er verscheidende hulpmiddelen ontwikkeld, waaronder de campagne «wijzer
met de meldcode»20 waarin gespreksoefeningen, tips en aanbevelingen zijn gedaan die professionals verder
helpen.
Vragen en opmerkingen van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie concluderen uit de brief van de Staatssecretaris
dat hij ervoor kiest om de aangenomen motie Raemakers/Westerveld21 niet uit te voeren en zijn daar zeer teleurgesteld over.
De reden die gegeven wordt is dat er in de praktijk al afspraken over indexatie zijn.
Hierbij verwijst hij naar de contractstandaarden Jeugd, waarover afspraken in de Hervormingsagenda
Jeugd zijn opgenomen. In de praktijk worden die afspraken echter niet door alle partijen
nageleefd, daarom is het volgens de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie en de meerderheid
in de Kamer juist een goed idee om dit in wet- en regelgeving te borgen. Juíst ook
omdat er afspraken over zijn opgenomen in de Hervormingsagenda. Kan de Staatssecretaris
uitleggen waarom hij een zo duidelijk signaal van de Kamer naast zich neerlegt? De
argumenten die de Staatssecretaris in de brief geeft zijn in het tweeminutendebat
namelijk ook al gewisseld. De Kamer heeft die discussie en argumenten gehoord en anders
besloten, namelijk om de regering per motie te verzoeken om dit op te nemen in de
AMvB. Wat maakt het dat de Staatssecretaris deze overduidelijke wens niet overneemt?
In de algemene ledenvergadering van de VNG van december 2022 hebben gemeenten besloten
de contractstandaarden Jeugd onderling verbindend te verklaren. Dit is in de Hervormingsagenda
Jeugd bevestigd, waarbij gemeenten en aanbieders van jeugdzorg in de Hervormingsagenda
Jeugd hebben afgesproken dat tarieven worden geïndexeerd zoals opgenomen in de contractstandaarden
Jeugd. Vanaf dat ALV-besluit was duidelijk dat invoering/naleving van de contractstandaarden
Jeugd gefaseerd zou moeten plaatsvinden. Gemeenten hebben reeds contracten lopen en
kunnen pas overstappen naar de contractstandaarden Jeugd op het moment dat een huidig
contract afloopt (nieuwe inkoopronde) of verlengd22 moet worden. Hierdoor kan ik mij voorstellen dat momenteel in de praktijk nog niet
alle gemeenten indexeren conform de contractstandaarden Jeugd. Ik wil gemeenten en
aanbieders voldoende tijd bieden om deze afspraken ook daadwerkelijk te implementeren.
Indexatie is een van de kostprijselementen die gemeenten moeten betrekken bij het
bepalen van een reële prijs. De amvb geeft hierbij richting aan gemeenten geeft ze
tegelijkertijd zoveel mogelijk beleidsruimte. Hierbij moeten de gemeenten zorg dragen
dat de tarieven voor aanbieders reëel zijn en blijven. Indexatie is een onderdeel
van een reëel tarief. Het direct voorschrijven van de indexatie aan gemeenten in een
ministeriële regeling brengt met zich mee dat gemeenten niet meer zelf in een specifieke
situatie kunnen beoordelen wat een passende indexatie is om te komen tot een reëel
tarief. Daarnaast beperkt het de beleidsruimte van gemeenten.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn ook benieuwd welk signaal dit afgeeft
voor de verdere uitwerking van de Hervormingsagenda. Veel van de plannen die in de
Hervormingsagenda staan moeten nog concreter uitgewerkt worden in lagere regelgeving
of wetgeving. Gaat de Staatssecretaris dan ook op wensen of verzoeken van de Kamer
zeggen «het staat al in de Hervormingsagenda»?
Het is juist dat veel plannen in de Hervormingsagenda Jeugd worden uitgewerkt in wetgeving
of lagere regelgeving. Dat doet het Rijk samen met relevante partijen, waaronder gemeenten,
aanbieders, professionals en cliënten(vertegenwoordigers). Wensen en verzoeken vanuit
de Kamer kunnen en zullen over het algemeen in de uitwerking worden meegenomen indien
hiervoor voldoende steun is in de Kamer.
Hoofdlijnen zijn geen concrete afspraken. Is de Staatssecretaris het met de leden
van de GroenLinks-PvdA-fractie eens dat het in wet- en regelgeving borgen van de in
de Hervormingsagenda opgenomen afspraken en intenties juist een essentieel onderdeel
van de Hervormingsagenda is?
Bij sommige onderdelen van de Hervormingsagenda Jeugd is borging in wet- en regelgeving
noodzakelijk. In het kader van het voorkomen van teveel regeldruk moet evenwel steeds
worden afgewogen of de kosten en lasten daarvan gerechtvaardigd worden door de ernst
van het probleem. In sommige gevallen kan een minder bezwarend sturingsalternatief
– zoals de totstandkoming van richtlijnen – volstaan.
En dat het daarbij belangrijk is dat de Staatssecretaris luistert naar de wensen uit
de Kamer, maar ook de wensen en kennis uit het veld?
Bij de totstandkoming van wet- en regelgeving worden, liefst zo vroeg mogelijk, relevante
belanghebbenden betrokken om kennis te verzamelen over het vraagstuk, of het perspectief
vanuit de praktijk/uitvoering in kaart te brengen. Het draagt bij aan de kwaliteit
en effectiviteit van wet- en regelgeving. Naast de wensen van de belanghebbenden wordt
uiteraard ook rekening gehouden met de inbreng van de Kamer.
Kan de Staatssecretaris garanderen dat moties niet opnieuw zomaar opzij worden geschoven
en in samenspraak met de Kamer de plannen uit de Hervormingsagenda in wet- en regelgeving
zal gieten?
Vanzelfsprekend zal ik een aangenomen motie niet zomaar naast mij neerleggen. Wensen
en verzoeken vanuit de Kamer kunnen en zullen over het algemeen in de uitwerking worden
meegenomen indien hiervoor voldoende steun is in de Kamer.
Is de Staatssecretaris ook bereid om alsnog te regelen dat indexering conform de Overheidsbijdrage
in de Arbeidskostenontwikkeling (OVA)-systematiek de minimale optie is? Zo niet, waarom
niet en hoe wil de Staatssecretaris er dan voor zorgen dat de afspraken in de praktijk
wél worden nageleefd?
In de algemene ledenvergadering van de VNG van december 2022 hebben gemeenten besloten
de contractstandaarden Jeugd onderling verbindend te verklaren. Dit is in de Hervormingsagenda
Jeugd bevestigd, waarbij gemeenten en aanbieders van jeugdzorg in de Hervormingsagenda
Jeugd hebben afgesproken dat tarieven worden geïndexeerd zoals opgenomen in de contractstandaarden
Jeugd. Gemeenten hebben reeds contracten lopen en kunnen pas overstappen naar de contractstandaarden
Jeugd op het moment dat een huidig contract afloopt (nieuwe inkoopronde) of verlengd23 moet worden. Hierdoor kan ik mij voorstellen dat momenteel in de praktijk gemeenten
nog niet indexeren conform de contractstandaarden Jeugd. Ik wil gemeenten en aanbieders
voldoende tijd bieden om deze afspraken ook daadwerkelijk te implementeren.
Tenslotte zijn de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie benieuwd naar de voortgang
van de Hervormingsagenda. Kan de Staatssecretaris een update geven hoe het er nu,
bijna een jaar na de presentatie, – voor staat? Kan de Staatssecretaris dit doen in
een overzicht per beleidsmaatregel? Kan de Staatssecretaris daarbij ook een overzicht
of inschatting geven of de bijbehorende financiële kaders per beleidsmaatregel nog
steeds passend zijn?
Partijen in het land zijn aan de slag gegaan met de uitwerking en implementatie van
de Hervormingsagenda Jeugd. We pakken het grondig en zorgvuldig aan. Met de agenda
is een ambitieuze stip op de horizon gezet en we zien al mooie vorderingen in het
realiseren van de afspraken die we met elkaar hebben gemaakt. Dit ziet u bijvoorbeeld
terug in de «Meta-analyse startfoto’s Hervormingsagenda Jeugd» van de VNG (Meta-analyse startfoto’s Hervormingsagenda Jeugd (vng.nl). De voortgangsbrief jeugd, die samen met deze antwoorden naar de Kamer wordt gezonden,
geeft een uitgebreide toelichting op de stand van zaken van de uitvoering van de Hervormingsagenda
Jeugd.
Voor meer inzicht in de vorderingen van de hervormingsagenda jeugd is een monitor
afgesproken. Op dit moment is bureau ICTU bezig met de eerste monitor. Dat doet zij
o.a. via een uitvraag onder voor de uitvoering verantwoordelijke partijen, waaronder
Rijk, gemeenten en aanbieders. Deze rapportage maakt inzichtelijk waar we staan met
de uitvoering en is dit najaar beschikbaar. Deze monitor zal dan ook met uw Kamer
worden gedeeld.
Ten aanzien van de financiële inzichten is het nog te vroeg om meer te kunnen zeggen
over de passendheid van de financiële kaders dan hetgeen nu is opgenomen in de Hervormingsagenda
Jeugd. Alle voornemens, maatregelen en investeringen samen hebben invloed op de feitelijke
uitgavenontwikkelingen. De effecten van de afzonderlijke voornemens, maatregelen en
investeringen zijn gaandeweg moeilijk te onderscheiden op de totale uitgavenontwikkeling
Er is een deskundigencommissie ingesteld die begin 2025 een advies uitbrengt ten aanzien
van de maatregelen en de gepleegde inspanning ter uitvoering van de Hervormingsagenda
Jeugd, mede in relatie tot de uitgavenontwikkeling.
Kan de Staatssecretaris ook een overzicht geven of het ministerie op koers ligt qua
wetgeving die naar de Kamer gestuurd dient te worden? En of dit in overeenstemming
is met het tijdspad dat is vastgesteld via de aangenomen motie Mohandis24 c.s.?
Ter ondersteuning van de maatregelen in de Hervormingsagenda wordt gewerkt aan diverse
wetsvoorstellen op het gebied van onder andere regionalisering, standaardisatie, integere
bedrijfsvoering, reikwijdte en data en monitoring.
Conform de motie Mohandis c.s. is de amvb reële prijzen Jeugdwet op 27 maart jl. gepubliceerd
in het Staatsblad25. De amvb zal met ingang van 1 juli 2024 in werking treden.
In april 2024 is het wetsvoorstel Verbetering beschikbaarheid jeugdzorg bij uw Kamer
ingediend. Enkele onderdelen van het wetsvoorstel worden uitgewerkt in lagere regelgeving.
Het betreft onder andere de regio-indeling en vormen van jeugdhulp die – net als kinderbeschermingsmaatregelen
en jeugdreclassering – minimaal regionaal moeten worden ingekocht. Ik streef ernaar
de ontwerp-amvb in de zomer van 2024 in internetconsultatie te brengen. Nadien zal
de ontwerp-amvb worden voorgehangen bij uw Kamer.
Het wetsvoorstel integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders is in maart
jl. voor advies voor gelegd aan de afdeling advisering van de Raad van State. Parallel
wordt de lagere regelgeving bij dit wetsvoorstellen uitgewerkt.
Het thema reikwijdte is een belangrijk onderwerp waarop zo snel als mogelijk richting
nodig is. Tegelijkertijd is het een complex vraagstuk dat raakt aan een aantal fundamentele
thema’s in het jeugdstelsel. De uitwerking hiervan vereist een zorgvuldig proces waarbij
veel partijen betrokken worden. Dat kost tijd. Het streven is om zo spoedig mogelijk
in 2025 een wetsvoorstel bij uw Kamer in te dienen.
Voorts is de afgesproken grondslag voor het uitwisselen van het berichtenverkeer (waarin
gemeenten en aanbieders informatie uitwisselen in het kader van de Jeugdwet) met het
CBS opgenomen in het wetsvoorstel Verzamelwet gegevensverwerking VWS III. Hiermee
ontstaat een gecombineerd inzicht in aantallen en kosten en kunnen verdiepende analyses
mogelijk worden, ook in relatie tot aanpalende domeinen. Na internetconsultatie en
advies door het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) ligt het voorstel wetsvoorstel
nu voor advies bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). Nadien volgt advies door de
afdeling advisering van de Raad van State.
Bekrachtiging van dit wetsvoorstel per juli 2024 – zoals gevraagd met de motie-Mohandis
c.s. (Kamerstukken II 2022/23,
31 839, nr. 951) – zal niet worden gehaald. Hetzelfde geldt voor het wetsvoorstel verbetering beschikbaarheid
Jeugdzorg. Ik blijf mij uiteraard inzetten voor zo spoedig mogelijke inwerkingtreding.
Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de AMvB reële prijzen
Jeugdwet, onderzoek data wijkteams jeugd en RVS-rapport «Kinderen uit de Knel». Zij
hebben hierbij nog enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie vragen of indexering conform de OVA-systematiek financiële
gevolgen heeft en zo ja, of deze financiële gevolgen dan nader toegelicht kunnen worden.
Er is geen landelijk overzicht van de huidige indexatie-afspraken die gemeenten hebben,
waardoor de financiële gevolgen niet goed in kaart te brengen zijn. Dit zou nader
onderzocht moeten worden. De verwachting is wel dat dit tot hogere uitgaven bij gemeenten
gaat leiden. Zoals eerder vermeld kan ik mij immers voorstellen dat momenteel in de
praktijk nog niet alle gemeenten indexeren conform de contractstandaarden Jeugd.
Uit onderzoek naar cliëntaantallen blijkt dat er problemen zijn met de uniformiteit
en vergelijkbaarheid van de data over jeugdhulp, zo lezen de leden van de VVD-fractie.
Welke problemen zijn naar voren gekomen en welke signalen hebben gemeenten hierover
gegeven? De leden van de VVD-fractie vinden het belangrijk dat monitoring gebeurt
met betrouwbare data en vragen daarom of dit probleem zich mogelijk ook voordoet bij
andere monitoringsonderzoeken.
Gemeenten en wijkteams moeten voor de beleidsinformatie jeugd data aanleveren over
jeugdhulp geleverd door de wijkteams. Uit het onderzoek van Van Dam Datapartners en
eerdere signalen van het CBS en van gemeenten komt naar voren dat er problemen zijn
met de definitie hiervan. In de definitie – zoals die is vastgelegd in het zogenaamde
informatieprotocol in de regeling Jeugdwet – staat dat alleen gegevens aangeleverd
moeten worden die betrekken hebben op jeugdhulp; preventie en toegangstaken vallen
daar niet onder. Deze definitie sluit niet aan bij wat wijkteams in de praktijk registreren.
Bovendien is voor wijkteams het onderscheid tussen preventie en jeugdhulp lastig te
maken. Daarom werkt het Ministerie van VWS komende tijd samen met het Ministerie van
Justitie en Veiligheid en andere partijen zoals VNG, Associatie Wijkteams, Movisie,
NJi en CBS aan het verbeteren van de (landelijke) data rond de wijkteams, met daarbij
aandacht voor de betrouwbaarheid.
Op dit moment zijn er geen vergelijkbare signalen over andere soorten data rond jeugdhulp.
Wel is recent aangekondigd dat de indeling in Iv3 (Informatie voor Derden, financiële
verantwoording van gemeenten) voor jeugd per 2025 wordt aangepast, omdat de huidige
indeling problemen oplevert bij gemeenten met het aanleveren van data. Met deze aanpassing
worden de data van Iv3 in de toekomst betrouwbaarder en leveren deze diepgaander inzicht
op.
De leden van de VVD-fractie hebben eerder aandacht gevraagd voor gehechtheid in relatie
tot ontwikkelingsfactoren. Zij sluiten dan ook aan bij de constatering uit het rapport
«Kinderen uit de knel» waarin wordt gesteld dat de ontwikkeling van kinderen niet
systematisch is geborgd tijdens de behandeling en/of begeleiding van de ouder. Hoe
kijkt de Staatssecretaris nu naar de motie Tielen26 en is de Staatssecretaris bereid zijn appreciatie over deze motie te herzien? Zo
nee, waarom niet?
Ja, ik herinner me de motie en sta nog steeds achter de gegeven appreciatie. Het RVS-advies
«Kinderen uit de knel» bevat geen nieuwe feiten of omstandigheden die leiden tot een
andere appreciatie van de motie.
De JGZ-richtlijn Ouder-kindrelatie geeft handvatten over hoe JGZ-professionals hechting
kunnen adresseren en hoe verstoring van dit proces vroeg kan worden gesignaleerd.
Binnen het basistakenpakket JGZ gaat het om lichte ondersteuning, bijvoorbeeld 1–3
keer een extra gesprek. Ouders of jeugdigen die tot een specifieke doelgroep behoren
kunnen een interventie vanuit de gemeente aangeboden krijgen zoals Stevig Ouderschap,
Triple P of Voorzorg. Gemeenten kopen deze interventies in bij hun JGZ-uitvoerder.
Bij aanhoudende, ernstige problematiek kan verwezen worden naar meer intensieve hulp
buiten de JGZ. Daarnaast biedt de JGZ-richtlijn Kindermishandeling handvatten voor
factoren die kindermishandeling voorkomen en hoe JGZ-professionals signalen, risico-
en beschermende factoren actief moeten onderzoeken en uitvragen. De meldcode Huiselijk
geweld en kindermishandeling is hierbij belangrijk. Deze meldcode geldt voor alle
zorgverleners. De JGZ-professional ondersteunt waar het kan, overlegt met andere professionals
en verwijst waar nodig door naar intensieve hulp buiten de JGZ. De toegankelijkheid
en kwaliteit van de zorg en ondersteuning na signalering, lichte hulp en eventuele
doorverwijzing van de JGZ, bepalen mede het succes van de eerdere inzet die de JGZ-professional
in het kader van het basistakenpakket JGZ heeft geleverd. Net als in de JGZ is aandacht
voor het bevorderen van gezonde hechting een van de basiselementen van het werk van
de jeugdzorgprofessional en is dit onder andere onderdeel van de opleiding.
Vragen en opmerkingen van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van de AMvB reële prijzen Jeugdwet,
het onderzoek naar data wijkteams jeugd en het RVS-rapport «Kinderen uit de Knel».
Deze leden willen aan de hand daarvan een aantal vragen aan de Staatssecretaris stellen.
Uit het rapport «Kinderen uit de Knel» komt het volgende advies naar voren: «Borg
als uitvoerende organisaties de belangen van kinderen in de uitvoering van de eigen
(wettelijke) taken. Kijk hierbij in het bijzonder naar de aspecten in de uitvoering
die effect (kunnen) hebben op het welzijn van kinderen. Check altijd of er opgroeiende
kinderen in het gezin of huishouden wonen, verdiep je in de situatie, breng de belangen
van kinderen consequent in beeld en weeg belangen van kinderen consequent mee, waarbij
het belang van het kind in beginsel voorop staat. De context waarin kinderen opgroeien
kan daarnaast worden versterkt via informele structuren: het versterken van sociale
netwerken. Daartoe bepleit de Raad.»27
De leden van de NSC-fractie hebben in de Jeugdwet gelezen dat het familiegroepsplan
centraal staat in artikel 4.1.2. Met het amendement van de Kamerleden Voordewind en
Ypma werd artikel 4.1.2 ingevoegd.28
Met deze bepaling werd beoogd om ouders, familieleden en anderszins direct betrokkenen
de mogelijkheid te geven om – ook in preventieve fases – voor gedwongen of vrijwillige
jeugdhulp mee te denken en te helpen aan een oplossing.29
Uit de praktijk blijkt dat het familiegroepsplan echter niet vaak wordt gebruikt
in het vrijwillig kader. De leden van de NSC-fractie vragen de Staatssecretaris uit
te leggen hoe dit zich verhoudt tot het advies uit het rapport. Kan de Staatssecretaris
aangeven hoe vaak er gebruik wordt gemaakt van het familiegroepsplan? Als blijkt dat
er weinig gebruik wordt gemaakt van het familiegroepsplan, kan de Staatssecretaris
dan aangeven wat de reden van het weinige gebruik is?
Er wordt momenteel nog maar weinig gebruik gemaakt van het familiegroepsplan via bijv.
een Eigen Kracht conferentie. Om te achterhalen waarom het familiegroepsplan zo weinig
wordt toegepast, heeft het Ministerie van Justitie en Veiligheid vorig jaar een dialoog
gevoerd met enkele aanbieders van het familiegroepsplan, Jeugdzorg Nederland, een
aantal Gecertificeerde Instellingen, de VNG en het Ministerie van VWS. Hieruit blijkt
dat in de gehele keten breed steun en ook aandacht is voor het netwerk van gezinnen.
Daarbij is het familiegroepsplan niet de enige vorm. Dit kan op meerdere manieren.
Ook via bijvoorbeeld Jouw Eigen Ingebrachte Mentor (JIM), gezinnen, steunouders en
buurt- of meeleefgezinnen. Het is aan jeugdigen, (pleeg)ouders en professionals om
samen te kijken wat het meest passend is. Het kan leiden tot snellere en effectievere
jeugdhulp en mogelijk het voorkomen van uithuisplaatsingen. Vanuit de Hervormingsagenda
Jeugd zet ik in op het versterken van de samenwerking met een steunfiguur of het informele
netwerk rondom een jongere. Dit door onder meer het verspreiden van goede voorbeelden,
vergroten van de vakbekwaamheid van professionals en het creëren van de juiste randvoorwaarden.
Verder ondersteunen wij de JIMpact (JIMpact - jimwerkt.nl), een plan van negen organisaties (met name grote aanbieders van residentiele hulp
en St. JIM om het samenwerken met steunfiguren te verankeren binnen de jeugdhulp.
Mijn collega demissionair Minister voor Rechtsbescherming heeft voor wat betreft het
familiegroepsplan, in de voortgangsbrief jeugd van 20 juni 2023 (Tweede Kamer, vergaderjaar
2022–2023, 31 839, nr. 964) aangegeven dat de gedachte achter het familiegroepsplan, wordt meegenomen in het
proces om tot een gezamenlijk handelingskader te komen, namelijk in het kader van
het systeem- en gezinsgericht werken. Bij het programma Toekomstscenario kind- en
gezinsbescherming wordt gewerkt aan dit handelingskader, waarvan in januari 2024 een
eerste dialoogversie is opgeleverd. Deze wordt de komende tijd steeds verder ontwikkeld.
Via de voortgangsrapportages van het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming wordt
uw Kamer hierover geïnformeerd.
De leden van de NSC-fractie maken zich zorgen dat in het huidige beleid op de «ouderdomeinen»
de belangen van kinderen weinig tot geen rol van betekenis hebben. De focus van het
beleid ligt te veel op de situatie van de ouder, terwijl problemen van ouders grote
gevolgen hebben voor het welzijn en de verdere levensloop van kinderen. De RVS beveelt
in dat kader een integrale en rijksbrede invoering van een Kinderrechtentoets aan.
Kan de Staatssecretaris reflecteren op deze aanbeveling om een domein overstijgende
en rijksbrede Kinderrechtentoets in te richten? Hoe zou de Staatssecretaris zorg dragen
voor de uitvoering, al dan niet implementatie van een Kinderrechtentoets? Is de Staatssecretaris
bereid hierbij voorrang te geven aan domeinen waarin de op doelgroep kinderen en jongeren
met een ingrijpende jeugdervaring (over)vertegenwoordigd is, namelijk inkomen, wonen,
gezondheid, relaties en het justitieel domein?
Een Kinderrechtentoets kan een belangrijk instrument zijn de belangen van kinderen
structureel te borgen. De Kinderombudsman heeft het afgelopen jaar een Kinderrechtentoets
ontwikkeld om het makkelijker te maken beleid, wet- en regelgeving te toetsen aan
het Kinderrechtenverdrag. Tijdens de Kinderrechtendialoog van 22 april 2024, die in
opdracht van het Ministerie van VWS is georganiseerd, is het concept gepresenteerd
door de Kinderombudsman en is vervolgens interactief kennis gemaakt met deze Kinderrechtentoets
door beleidsmakers van de verschillende departementen. De Kinderrechtentoets wordt
verder getest bij een aantal specifieke beleidsopgaven/wetgevingstrajecten op het
terrein van de Ministeries van VWS, JenV, BZK en SZW. De uitkomsten worden gebruikt
om de Kinderrechtentoets verder te ontwikkelen tot een bruikbare toets, die naar verwachting
eind dit jaar gereed zal zijn. Ik ben als verantwoordelijk bewindspersoon voor kinderrechten
bereid samen met de andere departementen na oplevering van de kinderrechtentoets te
bespreken hoe dit instrument gebruikt zou kunnen worden in beleid, in het bijzonder
in domeinen waarin de op doelgroep kinderen en jongeren met een ingrijpende jeugdervaring
(over)vertegenwoordigd is.
De leden van de NSC-fractie hebben in het RVS-rapport gelezen dat de belangen van
kinderen geborgd moeten worden in de taakinvulling en taakuitvoering van uitvoerende
organisaties in het beeld. Volgens deze aanbeveling moet er altijd gecheckt worden
of er opgroeiende kinderen in het gezin of huishouden wonen. De belangen van deze
kinderen moeten in beeld worden gebracht en worden meegenomen en meegewogen in het
verdere proces. Is de Staatssecretaris bereid om te onderzoeken hoe de gezinssituatie
beter in beeld gebracht kan worden bij uitvoerende instanties die zich bezighouden
met detentie, reclassering, schuldhulpverlening en geestelijke gezondheidszorg en/of
verslaving? Kan de Staatssecretaris aangeven hoe in het proces de belangen van kinderen
en jongeren meegenomen en meegewogen in de omgang met de ouder en diens hulpverlening?
Om de gezinssituatie beter in beeld te krijgen, is het uitgangspunt van de Hervormingsagenda
Jeugd en het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming onder meer een integrale
blik op problematiek en een verbeterde samenwerking tussen de verschillende domeinen.
In beide programma’s wordt gewerkt aan het verstevigen van lokale teams. Via een methode
van brede vraagverheldering in het proces komen de lokale teams tot een gedegen analyse
van de dynamiek binnen gezinnen en sociale netwerken die een rol spelen bij het ontstaan
van de problematiek. De insteek is dat deze teams met de brede analyse de oorzaak
van het probleem achterhalen bij de ouders en/of het kind en het mandaat hebben om
juist daar te interveniëren. Dit zal ertoe leiden dat de gekozen aanpak in de toekomst
daarmee veel meer in de sfeer van bestaanszekerheid, volwassenen-ggz en veiligheid
zal liggen dan in die van individuele jeugdhulp.
Verder verwacht het kabinet dat met het wetsvoorstel «Aanpak meervoudige problematiek
sociaal domein»30 een substantiële bijdrage kan worden geleverd aan het oplossen van specifieke knelpunten
inzake privacywetgeving, zodat gemeenten meer integraal kunnen werken in geval van
ernstige meervoudige problematiek in de context van het kind en gezin.
Specifiek voor het jeugdstrafrecht wordt de gezinssituatie in beeld gebracht met het
rapport dat de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) maakt. De RvdK onderzoekt de
situatie van de jongere door in gesprek te gaan met ouders, de jongere en de school.
Daarnaast proberen gemeenten via vroegsignalering van betalingsachterstanden op vaste
lasten (zoals energie, water, zorgverzekering en huur) huishoudens met dreigende problematische
schulden eerder te bereiken en hen een hulpaanbod te doen. De gemeente heeft hierbij
ook de mogelijkheid via de Basisregistratie Personen te controleren of (minderjarige)
kinderen aanwezig zijn. Dit gebeurt ook met bijvoorbeeld bedreigende situaties van
dreigende woningontruimingen of afsluiting van water of energie.
In de volwassenen-GGZ zien we dat bovengenoemde borging er al gedeeltelijk is in de
vorm van een verplichte kindcheck. Dit houdt in dat hulpverleners in onder andere
de volwassen-GGZ in contact met cliënten en patiënten moeten nagaan of er kinderen
in het gezin zijn en of zij veilig zijn. Is de Staatssecretaris bereid een plan op
te stellen waardoor zorgverleners over de tijd, kennis en ondersteuning komen te beschikken
om de kindcheck systematisch uit te voeren?
Rond de implementatie van de kindcheck is al veel informatie beschikbaar voor professionals
om dit toe te passen. De kindcheck is onderdeel de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling.
Organisaties in de zorg zijn verplicht een meldcode te hebben en professionals zijn
verplicht te handelen volgens de stappen van de meldcode.31 Daarnaast moeten zij het gebruik van de kennis van de meldcode bevorderen onder hun
werknemers. Om dit te bewerkstelligen zijn verschillende endhulpmiddelen voor professionals
om met de kindcheck te werken.32 Het is heel goed om bij problematiek van kinderen goed te kijken naar de problemen
van ouders en andersom. De kindcheck is hier een voorbeeld van. Over integraal of
systeemgericht kijken naar problematiek in gezinnen voeren we gesprekken met de Nederlandse
GGZ en eventuele aanvullende acties zullen we in dat kader formuleren.
De leden van de NSC-fractie brengen graag de Eigen Kracht-conferentie onder de aandacht.
Hierbij kan een familie- en vriendennetwerk onder leiding van een onafhankelijk coördinator
zelf een plan opstellen en uitvoeren.33 Is de Staatssecretaris bekend met de Eigen Kracht-conferentie en kan de Staatssecretaris
aangeven of er gebruik van wordt gemaakt en hoe vaak? Ziet de Staatssecretaris in
dat het een gemiste kans is dat wanneer het familiegroepsplan en de Eigen Kracht-conferentie
wel op een frequente basis zouden worden gebruikt, de problematiek bij gezinnen sneller
en effectiever zouden worden aangepakt? Is de Staatssecretaris het ermee eens dat
het in veel gevallen fijner voor ouders is om met bekende mensen en familieleden een
probleem op te lossen?
Ja, ik ben bekend met de Eigen Kracht Conferentie. Samenwerken met informele steunfiguren,
bijvoorbeeld via het opstellen van een familiegroepsplan/ Eigen Kracht Conferentie,
is essentieel in het kader van het bevorderen van het gewone opvoeden en opgroeien
en zo het versterken van de sociale basis van ouders en kinderen. Er wordt momenteel
nog maar weinig gebruik gemaakt van het familiegroepsplan via bijv. een Eigen Kracht
conferentie. Om te achterhalen waarom het familiegroepsplan zo weinig wordt toegepast,
heeft het Ministerie van Justitie en Veiligheid vorig jaar een dialoog gevoerd met
enkele aanbieders van het familiegroepsplan, Jeugdzorg Nederland, een aantal Gecertificeerde
Instellingen, de VNG en het Ministerie van VWS. Hieruit blijkt dat in de gehele keten
breed steun en ook aandacht is voor het netwerk van gezinnen. Daarbij is het familiegroepsplan
niet de enige vorm. Dit kan op meerdere manieren. Ook via bijvoorbeeld Jouw Eigen
Ingebrachte Mentor (JIM), steunouders en meeleefgezinnen. Het is aan jeugdigen, (pleeg)
ouders en professionals om samen te kijken wat het meest passend is. Het kan leiden
tot snellere en effectievere jeugdhulp en mogelijk het voorkomen van uithuisplaatsingen.
Vanuit de Hervormingsagenda Jeugd zet ik in op het versterken van de samenwerking
met een steunfiguur of het informele netwerk rondom een jongere. Dit door onder meer
het verspreiden van goede voorbeelden, vergroten van de vakbekwaamheid van professionals
en het creëren van de juiste randvoorwaarden. Verder ondersteunen wij de JIMpact JIMpact - jimwerkt.nl; een plan van negen organisaties (met name grote aanbieders van residentiele hulp
en St. JIM om het samenwerken met steunfiguren te verankeren binnen de jeugdhulp.
Mijn collega demissionair Minister voor Rechtsbescherming heeft voor wat betreft het
familiegroepsplan, in de voortgangsbrief jeugd van 20 juni 2023 (Tweede Kamer, vergaderjaar
2022–2023, 31 839, nr. 964) aangegeven dat de gedachte achter het familiegroepsplan wordt meegenomen in het
proces om tot een gezamenlijk handelingskader te komen, namelijk in het kader van
het systeem- en gezinsgericht werken. Bij het programma Toekomstscenario kind- en
gezinsbescherming wordt gewerkt aan dit handelingskader, waarvan in januari 2024 een
eerste dialoogversie is opgeleverd. Deze wordt de komende tijd steeds verder ontwikkeld.
Via de voortgangsrapportages van het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming wordt
uw Kamer hierover geïnformeerd.
De leden van de NSC-fractie hebben in het rapport «Kinderen uit de Knel» het volgende
gelezen: «In artikel 18 van het IVRK is vastgelegd dat de overheid ouders in staat
moet stellen om verantwoordelijkheid te nemen voor de opvoeding en de ontwikkeling
van hun kind. De overheid moet vervolgens «alles doen wat in haar vermogen ligt om
erkenning te verzekeren van het beginsel dat ouders deze verantwoordelijkheid dragen
én ouders passende bijstand verlenen bij de uitoefening van deze verantwoordelijkheid»».
Hoe verhoudt dit zich met de wachtlijsten die er op dit moment zijn voor de hulpverlening,
met de focus op ouders die behoefte hebben aan psychische behandeling en kinderen
die op een wachtlijst staan voor de GGZ? De leden van de NSC-fractie zijn van mening
dat de verhouding tussen artikel 18 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten
van het Kind (IVRK) en de op dit moment beschikbare hulpverlening niet op elkaar aansluiten.
Is de Staatssecretaris het er mee eens dat er meer moet worden gedaan om de erkenning
te verzekeren van het beginsel dat ouders deze verantwoordelijkheid voor de opvoeding
en ontwikkeling van een kind dragen en dat ouders passende bijstand moet worden verleend
bij het uitoefenen van deze verantwoordelijkheid? Nederland heeft het Internationaal Verdrag Inzake de Rechten van het Kind geratificeerd.
Het kabinet zet zich in volle breedte in om te zorgen dat kinderrechten versterkt
worden. Volgens artikel 18 van het Internationaal Verdrag Inzake de Rechten van het
Kind heeft de overheid ook de verantwoordelijkheid om ouders te ondersteunen in hun
taak om verantwoordelijkheid te dragen over de opvoeding en ontwikkeling van het kind.
Ik deel daarom uw mening dat het van belang is te blijven investeren in passende hulpverlening
voor ouders en kinderen wanneer dit nodig is, zodat ouders optimaal in staat worden
gesteld de verantwoordelijkheid voor het opvoeding en opgroeien van hun kind te dragen.
Onderdeel van deze investering is zorg dragen dat de wachtlijsten voor zowel de volwassenen
GGZ, als die voor kinderen, afnemen.
Wachttijden in de jeugdzorg zijn een symptoom van diepere, diverse en fundamentele
problemen, zowel in de jeugdzorg als in de bredere samenleving. We pakken wachttijden
aan door de oorzaken ervan regionaal en duurzaam aan te pakken i.p.v. het symptoom
wachttijden te bestrijden. In de Aanpak Wachttijden is hiervoor een veranderkundige
aanpak ontwikkeld die inzet op het verbeteren van de hele keten (instroom, doorstroom
en uitstroom). Wat voor knelpunt precies wordt aangepakt, hangt af van wat er in de
regio speelt. In regio Twente is bijvoorbeeld ingezet op een aanpak voor complexe
scheidingen en de opzet van een Jeugdhuis. Bij beide initiatieven wordt niet alleen
naar de jeugdige zelf gekeken, maar ook naar diens omgeving: wat kan de jeugdige en
het gezin zelf en wat is er daarnaast nog nodig.
Ten behoeve van het terugdringen van de wachtlijsten in de volwassen ggz wordt eveneens
ingezet op een brede aanpak. Ten eerste het voorkomen van mentale klachten door bijvoorbeeld
het versterken van de mentale weerbaarheid via het Gezond en Actief Leven Akkoord
(GALA) en de aanpak «Mentale gezondheid». Ten tweede werken we met het Integraal Zorg
Akkoord (IZA) aan goede en toegankelijke zorg. Er wordt met het IZA werk gemaakt van
meer zicht en grip op vraag een aanbod van ggz-zorg, laagdrempelige ondersteuning
van mensen en verkennende gesprekken in gezondheidsnetwerken. Ten slotte, wordt parallel
hieraan de regionale wachttijdenaanpak uitgevoerd door de Landelijke Stuurgroep Toegankelijkheid
en Wachttijden. De Stuurgroep voert op landelijk niveau maatregelen uit die worden
toegepast in de regio’s om volwassenen zo tijdig mogelijk naar passende zorg te leiden.
De maatregelen waaruit de regionale wachttijdenaanpak bestaat zijn de transfermechanismen,
regionale doorzettingsmacht en de casuïstiektafels hoogcomplex.
De leden van de NSC-fractie hebben in het rapport «Kinderen uit de Knel» gelezen dat
kinderen die opgroeien in een huishouden met problematische schulden sneller zelf
problemen ontwikkelen. Als gevolg hiervan is de kans dat deze kinderen dermate problemen
ontwikkelen dat jeugdhulp nodig is, ruim twee keer zo groot als bij kinderen die opgroeien
in een huishouden zonder problematische schulden.34 Van alle kinderen zonder jeugdhulp groeit 9% op in een gezin met een uitkering. Van
alle kinderen met ambulante jeugdhulp groeit 14% op in een gezin met een uitkering.
Bij kinderen in de jeugdhulp met verblijf of jeugdreclassering is dit zelfs 35%.35 Bij deze leden wordt er dan teruggegrepen naar de toeslagenaffaire. Kan de Staatssecretaris
uitleggen hoe deze cijfers zich verhouden met het standpunt met betrekking tot het
feit dat ouders in de toeslagenaffaire niet harder zijn geraakt dan andere ouders?36
De Inspectie Justitie en Veiligheid en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd hebben
onderzocht of de jeugdbescherming anders is omgegaan met gezinnen die zijn gedupeerd
door de toeslagenaffaire. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) heeft op verzoek
van de Inspectie Justitie en Veiligheid de groep gedupeerden van de toeslagenaffaire
vergeleken met twee groepen:
1. een groep met exact dezelfde kenmerken alleen niet gedupeerd (de smalle vergelijkingsgroep);
2. met de «gemiddelde Nederlander» die kinderopvangtoeslag aanvraagt (de brede vergelijkingsgroep).
De belangrijkste conclusie van het onderzoek is dat gedupeerden niet vaker te maken
kregen met een kinderbeschermingsmaatregel dan de vergelijkingsgroep met dezelfde
kenmerken. Ook hadden de gedupeerden ná dupering niet significant vaker te maken met
een kinderbeschermingsmaatregel dan ervoor: zowel vóór als ná dupering kreeg 2,5 á
3% van de gedupeerde gezinnen met een kinderbeschermingsmaatregel te maken. Dupering
had gemiddeld genomen geen effect op kinderbeschermingsmaatregelen. Die 2,5 á 3% is
wel 4 keer vaker dan het «gemiddelde» gezin. Het CBS constateerde dat de groep gedupeerden
al vóór dupering kwetsbaar was met de volgende kenmerken: laag inkomen, jong, vrouw,
eenoudergezin en een niet-Nederlandse herkomst. Door de toeslagenaffaire is een kwetsbare
groep ouders en kinderen getroffen die al vaker met de jeugdhulp en jeugdbescherming
te maken kreeg.
De leden van de NSC-fractie zijn van mening dat het rapport «Kinderen uit de Knel»
een groot aantal open deuren intrapt. Veel zaken waren al bekend en deze zaken hebben
soms al decennialang een oplossing nodig die er nog steeds niet is. Het rapport bevat
een belangrijke verwijzing naar het IVRK en de verplichtingen om in alle wetgeving
de gevolgen voor kinderen goed in beeld te brengen. Dat is op dit moment vooral zichtbaar
op wetgeving die met name betrekking hebben op specifieke zaken, zoals kinderen, jeugdzorg
en onderwijs. Bij de leden van de NSC-fractie rijst dan ook de vraag waarom er nog
steeds geen dergelijke toets is bij andere wetgeving, zoals milieu, klimaat, stikstof
en meer. Kan de Staatssecretaris aangeven of de bereidheid er is om in alle wetgeving,
dan wel in de wet zelf of in de memorie van toelichting, een uiteenzetting toe te
voegen waarin een verwachting van de effecten op kinderen wordt weergeven en hoe de
wetgeving zich verhoudt tot het IVRK?
Bij het ontwikkelen van beleid en wetgeving wordt gewerkt met het beleidskompas. Het
beleidskompas verplicht beleidsmakers onder andere (in de toelichting) bij nieuwe
wetgeving en beleid inzichtelijk te maken wat de effecten zijn op alle belanghebbenden.
Ook wordt in het wetgevingsproces expliciet stilgestaan bij de verhoudingen van het
wetsvoorstel tot hoger recht, waaronder het Internationaal Verdrag Inzake de Rechten
van het Kind. Het kabinet merkt echter ook op dat het inzichtelijk maken van effecten
van beleid en/of wetgeving specifiek op kinderen uitdagend is als de betreffende wetgeving
niet direct verband houdt met kinderen. De Kinderombudsman heeft het afgelopen jaar
een Kinderrechtentoets ontwikkeld om het makkelijker te maken beleid, wet- en regelgeving
te toetsen aan het Internationaal Verdrag Inzake de Rechten van het Kind. Tijdens
de Kinderrechtendialoog van 22 april 2024, die in opdracht van het Ministerie van
VWS is georganiseerd, is het concept gepresenteerd door de Kinderombudsman en is vervolgens
interactief kennis gemaakt met deze Kinderrechtentoets door beleidsmakers van verschillende
departementen. De Kinderrechtentoets wordt op dit moment getest bij een aantal specifieke
beleidsopgaven/wetgevingstrajecten op het terrein van de Ministeries van VWS, JenV,
BZK en SZW. De uitkomsten worden gebruikt om de Kinderrechtentoets door te ontwikkelen
tot een bruikbare toets, die naar verwachting eind dit jaar gereed zal zijn. Na oplevering
van de kinderrechtentoets zal samen met de andere departementen besproken worden hoe
dit instrument domein overstijgend kan worden ingezet bij de ontwikkeling van beleid
en wetgeving om de effecten van beleid en wetgeving op kinderen goed in beeld te brengen.
De leden van de NSC-fractie hebben in het rapport «Kinderen uit de Knel» gelezen dat
er feitelijk gezien wordt gerepareerd in plaats van voorkomen. Er kan worden geconstateerd
dat de regering zelf vaak kiest voor de term «preventie» De leden van de NSC-fractie
trekken de conclusie dat de term «preventie» te pas en te onpas wordt gebruikt en
dat kan worden teruggezien in verschillende projecten die vanuit preventie inzetten
op reparatie in plaats van voorkoming door gedegen en passend beleid. Een voorbeeld
hiervan is dat het VN-kinderrechtencomité heeft aangegeven dat Nederland meer moet
doen om de rechten van kinderen te beschermen. Een rapport van dit comité geeft meerdere
voorbeelden. De Staatssecretaris heeft op 7 juli 2022 middels een Kamerbrief een reactie
gegeven op de adviezen van het comité.37 Kan de Staatssecretaris reflecteren op deze Kamerbrief en aangegeven wat er is gebeurd
met alle genoemde zaken en wat de huidige status van de uitvoering hiervan is? Kan
de Staatssecretaris uitleggen op welke manier er toezicht wordt gehouden op de uitvoering
van de aanbevelingen uit het rapport en de verbeteringen die daaruit volgende in de
levens van de gezinnen optreden? Kan de Staatssecretaris aangeven hoe hij omgaat met
de financiële aspecten die een rol spelen bij het ondersteunen van gezinnen in de
knel?
De aanbevelingen van het Comité raken aan de volle breedte van het Verdrag Inzake
de Rechten van het Kind en daarmee aan de beleidsterreinen van diverse ministeries.
Om deze reden wordt de Kamer via de reguliere rapportages en Kamerbrieven van ministeries
geïnformeerd over de invulling van de afzonderlijke aanbevelingen. Ik zie dat binnen
de diverse ministeries actief wordt gewerkt aan de opvolging van de aanbevelingen.
Ik reflecteer op twee voorbeelden van aanbevelingen waar sinds de Kamerbrief van 7 juli
2022 vorderingen in gemaakt zijn:
1. Het Comité beval Nederland aan het derde facultatief protocol bij het Verdrag Inzake
de Rechten van het Kind te ratificeren. Op 26 mei 2023 heeft het kabinet het principebesluit
genomen om dit derde facultatieve protocol te gaan ratificeren. Op 31 mei 2024 heeft
de Kamer een brief ontvangen waarin het kabinet een reactie geeft op de voorlichting
van de Raad van State. In deze kabinetsreactie wordt een nadere toelichting gegeven
op de onderdelen van het derde facultatief protocol bij het IVRK en beschrijft het
Kabinet het vervolgproces naar het weegmoment voor de ratificatie van dit protocol.
2. Het Comité heeft Nederland aanbevolen maatregelen ter bevordering van de participatie
van kinderen en jongeren te versterken. Op 17 mei 2024 heeft het kabinet de Kamer
geïnformeerd over het proces van de ontwikkeling van een nationale jeugdstrategie.
Een nationale jeugdstrategie is een domeinoverstijgende langetermijnvisie van verschillende
ministeries op thema's die voor jongeren tussen de 12 en 29 belangrijk zijn, waarin
ook afspraken worden gemaakt op welke manier jongeren duurzaam en structureel kunnen
participeren. De ontwikkeling van deze strategie zal samen met jongeren plaatsvinden
en zal rond de zomer 2024 van start gaan.
Ik vind het van groot belang dat over de volle breedte van beleid actief gewerkt wordt
aan de opvolging van de aanbevelingen van het Comité. Daarom heb ik in 2022 een jaarlijkse
cyclus in het leven geroepen om vinger aan de pols te houden over de opvolging van
de aanbevelingen van het Comité. Deze cyclus bestaat uit drie kernmomenten: Kinderrechten
in Beweging, de Kinderrechtenconferentie en de Nationale Kinderrechtendialoog. Op
24 oktober 2023 heeft de lancering plaatsgevonden van Kinderrechten in Beweging. Het
Kinderrechtencollectief (een collectief dat bestaat uit zes kernleden) houdt op basis
van dataverzameling een jaarlijkse beleidsanalyse bij. Rond december vindt de Kinderrechtenconferentie
plaats. Op deze dag gaan kinderen van verschillende basisscholen uit heel Nederland
met elkaar in gesprek over de aanbevelingen van het VN-Kinderrechtencomité. Tot slot
wordt in het voorjaar de Kinderrechtendialoog georganiseerd. Hier gaan kinderen, jongeren,
beleidsmakers, kinderrechtenorganisaties en de Kinderombudsman met elkaar verder in
gesprek. Het doel is om hier afspraken te maken over de inzet van verschillende partijen
op kinderrechten. Omdat deze cyclus jaarlijks opnieuw plaatsvindt, worden blijvende
stappen gezet om kinderrechten in Nederland te versterken.
Vanuit verschillende ministeries, waaronder het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
(SZW), zijn maatregelen genomen, die de financiële situatie van kwetsbare gezinnen
verbeteren. Het waarborgen van de bestaanszekerheid van huishoudens met lage inkomens
zorgt ervoor dat iedereen op een volwaardige manier kan deelnemen aan onze samenleving.
Zo zet SZW zet zich met de meerjarige Aanpak geldzorgen, armoede en schulden in om
het aantal kinderen dat opgroeit in armoede in 2025 te halveren en armoede en problematische
schulden in het algemeen te halveren. Daarnaast zijn de aflosperiode in de minnelijke
schuldhulpverlening en de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp) per 1 juli
2023 gehalveerd. Hierdoor krijgt een gezin korter te maken met de stressvolle gevolgen
van problematische schulden. Verder onderzoekt SZW in de Participatiewet in balans
hoe meer rekening gehouden kan worden met iemands situatie bij het ondersteunen vanuit
de bijstand. Daar hoort ook de gezinssituatie bij. Ook heeft het kabinet zich de afgelopen
twee jaar, naast een groot koopkrachtpakket, sterk ingezet op verlichting van de energierekening
voor huishoudens via onder meer het prijsplafond, de energietoeslag en een subsidie
aan het Tijdelijk Noodfonds Energie.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse de brief van de Staatssecretaris,
het onderzoek data wijkteams jeugd en RVS-rapport «Kinderen uit de Knel gelezen» en
hebben nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie constateren dat de Staatssecretaris de motie Raemakers/Westerveld38 om middels de AMvB op te nemen dat de indexering conform de OVA-systematiek de minimale
optie dient te zijn naast zich neerlegt. De Staatssecretaris geeft aan dat er in de
praktijk al duidelijkheid bestaat over indexatie (90% OVA en 10%PPC) en er daarom
geen noodzaak toe is om het voorstel zoals in de motie staat op te nemen in de AMvB.
De leden van de D66-fractie zijn verbaasd over dit besluit en vragen of de Staatssecretaris
kan toelichten wat er gebeurt als de PPC lager ligt dan de OVA. Klopt de aanname als
de PPC lager ligt dan de OVA, medewerkers minder betaald krijgen dan de OVA, zo vragen
deze leden. Kan de Staatssecretaris voorts toelichten op welke wijze dit in lijn ligt
met het OVA-convenant waarin staat dat zorginstellingen voldoende middelen moeten
krijgen om de lonen van hun personeel gelijke tred te laten lopen met de markt?
De afspraak uit de Hervormingsagenda Jeugd gaat uit van een indexatiepercentage dat
voor 90 procent bestaat uit het OVA39-percentage voor dat jaar en voor 10 procent uit het PPC40-percentage voor dat jaar. De aanname is dat de kosten voor de betreffende jeugdzorg
voor 90 procent bestaat uit loonkosten en voor 10 procent uit materiële kosten. Als
het PPC-percentage lager ligt dan het OVA-percentage, dan is de verwachting dat de
materiële kosten minder hard stijgen dan de loonkosten. Dit heeft dus op zichzelf
geen relatie met de mogelijkheden voor werkgevers om marktconforme loonstijgingen
af te spreken. Deze afspraak uit de Hervormingsagenda Jeugd sluit aan bij de afspraken
uit het OVA-convenant.
De leden van de D66-fractie verzoeken de Staatssecretaris om in de kabinetsreactie
op het RVS-rapport «Kinderen uit de Knel» puntsgewijs aandacht te besteden aan de
aanbevelingen uit het rapport. Het rapport geeft, wat deze leden betreft, een duidelijk
signaal dat de oorsprong van verschillende problemen voor kinderen ontstaan in andere
domeinen, denk bijvoorbeeld aan een armoede en schulden of een ongezonde leefomgeving.
Daarom vragen de leden van de D66-fractie om in de kabinetsreactie expliciet andere
bewindspersonen te betrekken.
In de voortgangsbrief Jeugd, die uw Kamer gelijktijdig ontvangt met de beantwoording
van deze VSO vragen, heb ik puntsgewijs aandacht besteed aan de afzonderlijke aanbevelingen
van de RVS. Bij deze reactie zijn expliciet andere departementen betrokken, waaronder
het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, het Ministerie van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties en Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de AMvB reële prijzen Jeugdwet,
onderzoek data wijkteams jeugd en RVS-rapport «Kinderen uit de Knel». De leden hebben
de volgende vragen aan de Staatssecretaris.
De leden van de BBB-fractie lezen dat er problemen zijn met de betrouwbaarheid van
de Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) -data rond de lokale teams. Kan de Staatssecretaris
uiteenzetten wat de problemen zijn en welke maatregelen de Staatssecretaris treft
om te zorgen dat deze CBS-data, na het te verrijken met andere informatiebronnen over
lokale teams, wel goed functioneert? Ook vragen de leden van de BBB-fractie de Staatssecretaris
wat het tijdspad is van het verdere traject om de beschikbaarheid en kwaliteit van
de data rond de lokale teams te verbeteren.
Gemeenten en wijkteams moeten voor de beleidsinformatie jeugd data aanleveren over
jeugdhulp geleverd door de wijkteams. Uit het onderzoek van Van Dam Datapartners en
eerdere signalen van het CBS en van gemeenten komt naar voren dat er problemen zijn
met de definitie hiervan. In de definitie is vastgelegd dat alleen gegevens aangeleverd
moeten worden die betrekken hebben op jeugdhulp; preventie en toegangstaken vallen
daar niet onder. Deze definitie sluit niet aan bij wat wijkteams in de praktijk registreren.
Bovendien is voor wijkteams het onderscheid tussen preventie en jeugdhulp lastig te
maken. Daarom werkt het Ministerie van VWS komende tijd samen met het Ministerie van
Justitie en Veiligheid en andere partijen zoals VNG, Associatie Wijkteams, Movisie,
NJi en CBS aan het verbeteren van de (landelijke) data rond de wijkteams. Onderdeel
daarvan is het aanpassen van de uitvraag en definitie vanuit de beleidsinformatie
jeugd. Naar verwachting zal dit per 2026 gebeuren. Eén stap is al gezet: per 2025
wordt de indeling in Iv3 (Informatie voor Derden, financiële verantwoording van gemeenten)
aangepast, waarmee er diepgaander inzicht komt in de uitgaven van gemeenten aan lokale
teams.
Tot slot lezen de leden van de BBB-fractie dat de Raad voor de Volksgezondheid en
Samenleving (RVS) ingaat op de vraag hoe informele netwerken kunnen worden geactiveerd,
versterkt en benut om bij te dragen aan het versterken van het alledaagse leven en
de Staatssecretaris voor de zomer komt met een beleidsreactie. De vraag aan de Staatssecretaris
is om in zijn beleidsreactie het volgende mee te nemen:
1. In hoeverre worden informele en formele steunstructuren op dit moment gebruikt?
2. Hoe kunnen gemeenten faciliteren in informele en formele steunstructuren zonder dat
zij zonder toestemming «achter de voordeur» komen van het desbetreffende gezin?
We zetten volop in op de samenwerking met informele steunfiguren. Er liggen kansen
om het potentieel41 van steunfiguren verder te benutten en meer actief aan te bieden aan jongeren en
gezinnen. Het versterken van de uitvoeringspraktijk met betrekking tot de samenwerking
van professionals met informele steun(figuren) maakt onderdeel uit van de Hervormingsagenda
Jeugd 2023–2028. Samen met de VNG, de Samenwerkende Beroepsverenigingen Jeugd (SBJ)
en de Branches Gespecialiseerde Zorg voor Jeugd (BGZJ) zetten we hierop in. Wij doen
dit onder meer door de waarde ervan onder de aandacht te brengen en positieve praktijkvoorbeelden
breed te verspreiden. Ook zetten we in op het vergroten van de vakbekwaamheid van
professionals om samen te werken met informele steun(figuren) en het creëren van de
juiste randvoorwaarden voor professionals vanuit werkgevers en/of opdrachtgevers.
Ook ondersteunen wij de JIMpact42 een plan van negen organisaties (met name grote aanbieders van residentiele hulp
en stichting JIMwerkt) om het samenwerken met steunfiguren te verankeren binnen de
jeugdhulp.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de AMvB reële prijzen
Jeugdwet, onderzoek data wijkteams jeugd en RVS-rapport «Kinderen uit de Knel». Zij
hebben hier nog enkele vragen over.
De leden van de SP-fractie lezen in de brief dat de motie Westerveld/Raemakers over
krachtens de AMvB regelen dat indexering conform de OVA-systematiek de minimale optie
dient te zijn niet wordt uitgevoerd, «aangezien de contractstandaarden Jeugd reeds
staande praktijk zijn». Waarom weigert de Staatssecretaris dan de motie uit te voeren,
aangezien het dus geen grote negatieve effecten zou kunnen hebben?
Indexatie is een van de kostprijselementen die gemeenten moeten betrekken bij het
bepalen van een reële prijs. De amvb reële prijzen Jeugdwet geeft hierbij richting
aan gemeenten en laat tegelijkertijd zoveel mogelijk beleidsruimte voor gemeenten.
Het direct voorschrijven van de indexatie aan gemeenten in een ministeriële regeling
brengt met zich mee dat gemeenten niet meer zelf in een specifieke situatie kunnen
beoordelen wat een passende indexatie is om te komen tot een reëel tarief. Daarnaast
beperkt het de beleidsruimte van gemeenten.
De leden van de SP-fractie merken daarbij ook op dat er signalen vanuit de sector
zijn waaruit blijkt dat de contractstandaarden Jeugd in de praktijk niet altijd worden
nageleefd. Daarmee zou er dus wel degelijk een toegevoegde waarde zitten aan het stellen
van eisen over indexering via de AMvB. Het is namelijk dan niet meer toegestaan om
de eisen over indexering niet na te leven. Waarom kiest de Staatssecretaris dan niet
alsnog ervoor om de motie uit te voeren?
In de algemene ledenvergadering van de VNG van december 2022 hebben gemeenten besloten
de contractstandaarden Jeugd onderling verbindend te verklaren. Dit is in de Hervormingsagenda
Jeugd bevestigd, waarbij gemeenten en aanbieders van jeugdzorg in de Hervormingsagenda
Jeugd hebben afgesproken dat tarieven worden geïndexeerd zoals opgenomen in de contractstandaarden
Jeugd. Vanaf dat ALV-besluit was duidelijk dat invoering/naleving van de contractstandaarden
Jeugd gefaseerd zou moeten plaatsvinden. Gemeenten hebben reeds contracten lopen en
kunnen pas overstappen naar de contractstandaarden Jeugd op het moment dat een huidig
contract afloopt (nieuwe inkoopronde) of verlengd43 moet worden. Hierdoor kan ik mij voorstellen dat momenteel in de praktijk nog niet
alle gemeenten indexeren conform de contractstandaarden Jeugd. Ik wil gemeenten en
aanbieders voldoende tijd bieden om deze afspraken ook daadwerkelijk te implementeren.
Indexatie is een van de kostprijselementen die gemeenten moeten betrekken bij het
bepalen van een reële prijs. De amvb reële prijzen Jeugdwet geeft hierbij richting
aan gemeenten en geeft ze tegelijkertijd zoveel mogelijk beleidsruimte. Hierbij moeten
de gemeenten zorg dragen dat de tarieven voor aanbieders reëel zijn en blijven.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. Agema, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
E.Y. Abma-Mom, adjunct-griffier