Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
36 577 Wijziging van de Wet hersteloperatie toeslagen en van de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen, houdende aanpassingen in de hersteloperatie toeslagen van bepaalde termijnen, van de peildatum voor brede ondersteuning voor gedupeerden in het buitenland en van de nabestaandenregeling (Wet aanpassing termijnen en nabestaandenregeling hersteloperatie toeslagen)
Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING
Inhoud
blz.
I.
ALGEMEEN
2
1
De termijnen verlengen voor het besluiten op een aanvraag voor aanvullende compensatie
voor werkelijke schade
2
1.1
Voorgestelde aanpassingen van de termijn voor het besluiten op een aanvraag voor aanvullende
compensatie voor de werkelijke schade
2
1.2
Mogelijke beleidsalternatieven
6
1.3
De positie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (BES)
8
2
De termijn verlengen voor het doen van een aanvraag voor aanvullende compensatie voor
de werkelijke schade voor aanvrager van kinderopvangtoeslag
9
3
Aanpassing van de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift
9
4
Aanpassing van de regeling voor nabestaanden van overleden gedupeerden
11
5
Peildatum brede ondersteuning ouders in het buitenland
17
6
Grondslag voor commissies bij de uitvoering van de aanvullende regelingen
18
7
Budgettaire aspecten
20
8
Uitvoering
20
8.1
Dienst Toeslagen
20
8.2
Commissie Werkelijke Schade (CWS)
21
8.3
Ondersteuningsteam ouders in het buitenland (OTB)
22
9
Doenbaarheid van de maatregelen
22
10
EU-aspecten
23
11
Advies en consultatie
23
11.1
Raad voor de rechtspraak
23
11.2
Raad voor de rechtsbijstand
24
11.3
Nederlandse Orde van Advocaten
25
11.4
Adviescollege toetsing regeldruk
26
12
Comptabiliteitswet 2016
28
13
Evaluatie
28
II.
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
29
I. ALGEMEEN
In het onderhavige wetsvoorstel wordt als eerste voorgesteld om de beslistermijn op
aanvragen voor aanvullende compensatie van werkelijke schade van gedupeerde aanvragers
van kinderopvangtoeslag en ex-toeslagpartners (hierna: ex-partners) te wijzigen van
de huidige zes maanden na indiening van de aanvraag (met een mogelijke verlenging
van maximaal zes maanden) naar twaalf maanden na indiening van de aanvraag (met een
mogelijke verlenging van maximaal twaalf maanden).
Als tweede wordt voorgesteld de termijn voor het doen van een aanvraag voor aanvullende
compensatie voor werkelijke schade voor gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag
met terugwerkende kracht te verlengen van 1 januari 2024 naar 1 januari 2025, of zes
maanden na afronding van de integrale beoordeling indien die na 1 juli 2024 onherroepelijk
vast komt te staan.
Als derde wordt voorgesteld om de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift
op een beschikking van de Dienst Toeslagen te verlengen naar zestien weken vanaf de
dagtekening van die beschikking.
Als vierde wordt een aantal wijzigingen voorgesteld met betrekking tot de regeling
voor nabestaanden van overleden aanvragers, zodat de regeling die met het aannemen
van het (gewijzigde) amendement van het lid Leijten1 werd aangepast, uitvoerbaar wordt.
Als vijfde wordt voorgesteld de peildatum voor brede ondersteuning in het buitenland
met terugwerkende kracht te wijzigen naar 31 december 2021 in plaats van 7 juli 2020,
zodat de groep gedupeerden die in aanmerking kan komen voor deze ondersteuning wordt
uitgebreid.
Als zesde wordt voorgesteld de grondslag voor commissies uit te breiden zodat mogelijk
wordt gemaakt dat commissies een rol zouden kunnen spelen bij de uitvoering van de
aanvullende regelingen.
Als zevende wordt voorgesteld de uitvoering van de regeling voor de aanvullende compensatie
voor de werkelijke schade voor ex-partners te beleggen bij de Dienst Toeslagen.
Tot slot worden in dit wetsvoorstel enkele technische en redactionele wijzigingen
voorgesteld.
1 De termijnen verlengen voor het besluiten op een aanvraag voor aanvullende compensatie
voor werkelijke schade
1.1 Voorgestelde aanpassingen van de termijn voor het besluiten op een aanvraag voor
aanvullende compensatie voor de werkelijke schade
Het lukt de Dienst Toeslagen vaak niet om binnen de wettelijke termijn van zes maanden
(met een mogelijke verlenging van zes maanden) te besluiten op een aanvraag voor aanvullende
compensatie van werkelijke schade. Waar de wet voorschrijft dat op een aanvraag binnen
zes maanden (met een mogelijke verlenging van zes maanden) wordt beschikt, wachten
ouders momenteel gemiddeld 22 maanden op de afhandeling van hun aanvraag. De rechter
heeft in het bredere kader van de hersteloperatie gewezen op de ongewenste effecten
daarvan, namelijk dat dit leidt tot een oneerlijke situatie voor mogelijk gedupeerde
ouders, veel extra rechtszaken en een fors verhoogde druk op zowel de uitvoering als
de rechtspraak.2 De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 23 augustus 2023 een
uitspraak gedaan waarin zij constateert dat de termijnen in de Wet hersteloperatie
toeslagen (Wht) ook in de toekomst niet zullen worden gehaald en dat de hersteloperatie
verder onder druk komt te staan door het instellen van talloze beroepen tegen het
niet tijdig nemen van een besluit. De Afdeling concludeert dat niet de bestuursrechter,
maar alleen de wetgever een collectieve oplossing kan bieden voor onrealistische beslistermijnen
bij de hersteloperatie toeslagen.3
De huidige wettelijke beslistermijn op aanvragen voor aanvullende compensatie van
werkelijke schade komt voort uit de beleidsbesluiten waarin de hersteloperatie in
eerste instantie is vormgegeven. Deze zijn vervolgens door de wetgever gecodificeerd
in de Wht. Die beslistermijn blijkt ondanks diverse versnellingsmaatregelen in de
praktijk niet haalbaar, waardoor ouders er niet op kunnen rekenen. Dit leidt tot onzekerheid,
die wordt versterkt doordat de behandelvolgorde van aanvragen sterk beïnvloed kan
worden door het al dan niet instellen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen.
Degenen die zo’n beroep instellen gaan als gevolg van gerechtelijke uitspraken vóór
op personen die al (veel) langer geleden een aanvraag hebben ingediend. Dat betekent
dat andere ouders, die er niet voor kiezen om via de rechter een tijdige beslissing
af te dwingen, (nog) langer moeten wachten. Deze dynamiek leidt ertoe dat het recht
van de een om binnen redelijke termijn een beslissing te krijgen direct ten koste
gaat van het recht van de ander om binnen redelijke termijn een beslissing te krijgen.
Hoe meer dit gebeurt, des te minder transparant de behandelvolgorde wordt, en hoe
meer er een prikkel kan ontstaan voor anderen om ook een beroep niet tijdig beslissen
in te stellen. Hierdoor ontstaat een vicieuze cirkel.
Om dit tegen te gaan zet het kabinet in op versnelling van de afhandeling van aanvragen.
Zo is ten eerste een pilot gedaan met een forfaitaire schaderoute, voor ouders die
hun schade op grofmazige wijze berekend willen hebben.4 Deze route biedt een mogelijk aanvulling op het maatwerkproces bij de Commissie aanvullende
schadevergoeding werkelijke schade (hierna Commissie Werkelijke Schade: CWS). De CWS
blijft beschikbaar voor ouders die ervoor kiezen om een individuele, meer gedetailleerde
schadeberekening te ontvangen.5 Om daar eveneens versnelling te bewerkstelligen zijn er aanpassingen in gang gezet
in de structuur, de samenstelling en de interne werkwijze van de CWS.6 In de aangepaste structuur worden de (ambtelijk) schadejuristen aangestuurd door
een operationeel directeur, verantwoordelijk voor het opstellen van de berekeningen
terwijl de commissieleden een toetsende en kaderstellende rol vervullen. Deze taakverdeling
moet zorgen voor een efficiëntere werkwijze en er, samen met de verhoogde beschikbaarheid
van de commissieleden, toe leiden dat meer ouders sneller kunnen worden geholpen.
Ten derde zet het kabinet in op de Regieroute Vaststellingsovereenkomst (VSO), waarin
via maatwerk op basis van het schadekader van de CWS gewerkt wordt aan de afhandeling
van aanvragen van aanvullende compensatie van werkelijke schade.
Hoewel deze verschillende maatregelen de overschrijdingen van de wettelijke beslistermijn
dempen, leiden ze er in de praktijk helaas niet toe dat deze termijn daadwerkelijk
wordt gehaald.
De keuze voor een aanpassing van de beslistermijnen
Als de wettelijke termijn blijft zoals deze nu is, is deze korter dan de termijn die
in de uitvoeringspraktijk haalbaar is – zelfs met de maximale inspanningen die het
kabinet doet en al heeft gedaan om ouders zo snel mogelijk duidelijkheid te geven.
Zonder aanpassing blijven ouders in de situatie dat ze min of meer gedwongen worden
om naar de rechter te gaan om door het instellen van een beroep niet tijdig beslissen
een beslissing af te dwingen. Ook blijft in dat scenario de onduidelijkheid voortbestaan
over wanneer ouders aan de beurt zijn. Kijkend naar het aantal aanvragen voor aanvullende
compensatie van werkelijke schade zal die onzekerheid en onduidelijkheid een grote
groep ouders raken. Immers, nog een aanzienlijke groep ouders wacht op de integrale
beoordeling en kan daarna de keuze maken om een aanvraag in te dienen voor de compensatie
van aanvullende werkelijke schade. Dat doet momenteel zo’n 25% van de ouders.
De beslistermijn aanpassen naar de daadwerkelijk benodigde behandeltijd betekent dat
de termijn langer wordt dan deze nu wettelijk gezien is, al wordt de daadwerkelijk
benodigde behandeltijd er uiteraard niet langer van. Wél wordt hiermee voorkomen dat
ouders zich min of meer gedwongen zien om een rechtszaak aan te spannen voor versnelde
behandeling van hun aanvraag en wordt meer duidelijkheid over de behandelvolgorde
geboden aan personen die een aanvraag indienen. Ten slotte heeft het verlengen van
de beslistermijn tot gevolg dat de wachttijd voor degenen die geen beroep niet tijdig
beslissen indienen, wordt verkort. Medewerkers die (structureel) niet meer nodig zijn
om de beroepen niet tijdig beslissen af te wikkelen, kunnen op andere plekken binnen
de hersteloperatie worden ingezet.
Het kabinet wil duidelijkheid boven onzekerheid plaatsen, en wil de belangen van het
collectief plaatsen boven de individuele belangen van personen die een beroep niet
tijdig beslissen indienen. Het kabinet begrijpt dat mensen er vanuit hun individuele
belang voor kiezen een beroep niet tijdig beslissen in te dienen. Het kabinet heeft
echter ook rekening te houden met het collectieve belang. Het kabinet constateert
dat uiteindelijk het collectief de nadelen ondervindt van goed te begrijpen individuele
acties die op grote schaal voorkomen. Mensen die wachten op een beslissing hebben
last van steeds verder oplopende wachttijden en onzekerheid over de wachttijd op een
beslissing. En er is de druk om naar de rechter te moeten gaan om een beslissing te
krijgen op een aanvraag. Het instellen van een beroep niet tijdig beslissen door een
ouder, zorgt er vervolgens weer voor dat anderen weer langer moeten wachten, tenzij
zij ook naar de rechter gaan. Die vicieuze cirkel wil het kabinet doorbreken. Bovendien
vraagt de verwerking van ingebrekestellingen en beroepen niet tijdig beslissen capaciteit
van de uitvoering die niet besteed kan worden aan inhoudelijke beoordelingen. Naast
het onwenselijke perspectief voor ouders van oplopende wachttijden, onzekerheid en
druk om een beroep niet tijdig beslissen in te dienen, leidt het niet halen van de
wettelijke termijnen ook tot knelpunten voor de uitvoering. Besluiten die de Dienst
Toeslagen neemt die voortkomen uit een gerechtelijke uitspraak op een beroep niet
tijdig beslissen, leiden in de praktijk veel vaker tot bezwaar. Daarom stelt het kabinet
voor, hoe tegenstrijdig dit in eerste instantie lijkt, de wettelijke termijn voor
het besluiten op een aanvraag voor aanvullende compensatie van werkelijke schade te
verlengen.
Dit laat vanzelfsprekend onverlet dat het kabinet alles in het werk stelt en blijft
stellen om, ongeacht de verlenging van de beslistermijn, ervoor te zorgen dat in de
praktijk besluitvorming voor iedere gedupeerde zo spoedig mogelijk plaatsvindt. Dit
bevordert dat gedupeerden hun leven weer op de rit krijgen. Waar het afhandelen van
aanvragen mogelijk sneller kan, doen we dat natuurlijk ook, waarbij wel geldt dat
er grenzen zijn aan het huidige proces. Verdere versnellingsmogelijkheden beginnen
aan te lopen tegen de grenzen van wat er qua uitvoering nog mogelijk is of gaan te
zeer ten koste van de kwaliteit en zorgvuldigheid richting de (mogelijk) gedupeerden.
Het kabinet blijft hierover rapporteren in de voortgangsrapportages over de hersteloperatie.
Voorgestelde aanpassing beslistermijn aanvraag aanvullende compensatie van werkelijke
schade
Tabel 1: voorgestelde aanpassingen beslistermijn voor aanvragen van compensatie voor
werkelijke schade gedupeerde aanvragers kinderopvangtoeslag ten opzichte van de in
wetgeving opgenomen beslistermijnen
Huidige beslistermijn
Huidige wachttijd
Voorgestelde aanpassing
Aanvullende compensatie voor werkelijke schade van gedupeerde aanvragers kinderopvangtoeslag
6+6 maanden
Circa 22 maanden
12+12 maanden
In het onderhavige wetsvoorstel wordt voorgesteld om, in aanvulling op de ingezette
versnellingsacties, een realistische termijn te introduceren voor het besluiten op
een aanvraag voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade. Deze termijn
gaat gelden voor aanvragen die ingediend worden vanaf het moment dat dit wetsvoorstel
in werking treedt. Voorgesteld wordt om de beslistermijn voor gedupeerde aanvragers
van kinderopvangtoeslag en ex-partners te wijzigen van de huidige zes maanden na indiening
van de aanvraag (met een mogelijke verlenging van maximaal zes maanden) naar twaalf
maanden na indiening van de aanvraag (met een mogelijke verlenging van maximaal twaalf
maanden).
De verwachting is dat een beslistermijn van twaalf maanden met een mogelijke verlenging
van maximaal twaalf maanden een realistischer termijn betreft en zal leiden tot besluiten
binnen de wettelijke termijn. Zoals hiervoor aangegeven is de doorlooptijd voor aanvragen
voor aanvullende compensatie van werkelijke schade van gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag
op dit moment circa 22 maanden. Deze loopt echter op als gevolg van een toenemend
aantal aanvragen en als gevolg van de volgorde van het afhandelen van aanvragen. De
Dienst Toeslagen hanteert namelijk het uitgangspunt dat de aanvragen voor aanvullende
compensatie voor werkelijke schade die als eerste zijn ontvangen ook als eerste worden
behandeld («first in, first out»), uitgezonderd aanvragers in een urgentie situatie:
zij kunnen zich melden om versneld in behandeling te worden genomen. Gezien de verwachte
verdere toename van de instroom en de hiervoor omschreven systematiek dat nieuwe aanvragen
in de regel achteraan de rij aansluiten, is het noodzakelijk om een langere beslistermijn
dan 22 maanden te hanteren om de al ontstane en nog toenemende achterstand in te kunnen
halen. Dit rechtvaardigt een beslistermijn op een aanvraag van compensatie voor werkelijke
schade van gedupeerde aanvragers van twaalf maanden, eenmalig te verlengen met maximaal
twaalf maanden. Voor deze verlenging wordt voorgesteld dat de nieuwe termijn zal gelden
voor aanvragen voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade van gedupeerde
aanvragers kinderopvangtoeslag die door de Dienst Toeslagen worden ontvangen vanaf
de dag van inwerkingtreding.
Aanvragen van ex-partners
Tabel 2: voorgestelde aanpassingen beslistermijn voor aanvragen van compensatie voor
werkelijke schade voor ex-partners ten opzichte van de in wetgeving opgenomen beslistermijnen
Huidige beslistermijn
Huidige wachttijd
Voorgestelde aanpassing
Aanvullende compensatie voor werkelijke schade van ex-partners
6+6 maanden
Nog niet in uitvoering
12+12 maanden
Op dit moment wordt nog gewerkt aan de voorbereiding van de uitvoering van de regeling
voor aanvullende compensatie van werkelijke schade voor ex-partners. Ten tijde van
het indienen van het wetsvoorstel Wht aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen,
werd er gekeken naar een externe uitvoerder voor het bovengenoemde proces. Inmiddels
is duidelijk geworden dat er onvoldoende interesse is vanuit de markt om dat proces
uit te voeren. Daarom is besloten om dit proces, in lijn met de uitvoering voor gedupeerde
aanvragers van kinderopvangtoeslag, door de Dienst Toeslagen en de CWS uit te laten
voeren, al gaat dat zoals onder paragraaf 8.1 toegelicht ook gepaard met knelpunten.
Het kabinet wil ook voor ex-partners realistische termijnen stellen voor het beslissen
op een aanvraag voor aanvullende compensatie voor werkelijke schade. Ook wil het kabinet
voorkomen dat er voor ex-partners kortere beslistermijnen gelden dan voor gedupeerde
aanvragers. Dit zou er namelijk toe kunnen leiden dat ex-partners eerder een beroep
niet tijdig beslissen kunnen indienen en daarmee de gedupeerde aanvragers verdringen.
Het kabinet vindt het van belang dat de behandelvolgorde van gedupeerde aanvragers
en ex-partners in balans is, en werkt een systematiek voor de behandelvolgorde bij
de uitvoering van de schaderegeling voor ex-partners nader uit. Het kabinet wil de
beslistermijnen op een aanvraag voor ex-partners daarop vooruitlopend verlengen naar
twaalf maanden met de mogelijkheid om die termijn met nog twaalf maanden te verlengen.
Hiermee wordt de beslistermijn voor ex-partners in lijn gebracht met die van de gedupeerde
aanvragers van kinderopvangtoeslag.
1.2 Mogelijke beleidsalternatieven
Aanpassing andere beslistermijnen binnen de hersteloperatie
Het kabinet heeft mede naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak
van de Raad van State van augustus 2023 overwogen om ook de beslistermijn aan te passen
voor de integrale beoordeling en voor bezwaren tegen beschikkingen in het kader van
de Wht van de Dienst Toeslagen. De beslistermijn voor de integrale beoordeling (de
beoordeling of en voor welk bedrag aanvragers recht hebben op compensatie vanwege
institutionele vooringenomenheid, hardheid van het wettelijke systeem of een tegemoetkoming
vanwege een onterechte kwalificatie van opzet of grove schuld) is namelijk nu zes
maanden, met een mogelijkheid tot verlenging met nog een zes maanden, en deze termijn
wordt helaas structureel overschreden. Dat geldt spijtig genoeg ook voor de beslistermijn
van achttien weken voor bezwaren tegen de integrale beoordeling of de beschikking
op een aanvraag voor aanvullende compensatie van de werkelijke schade.
Het kabinet zet er daarom ten eerste met verschillende versnellings- en verbeteringsmaatregelen
op in dat ook bij de integrale beoordeling en bij de bezwaarbehandeling de wettelijke
beslistermijnen worden gehaald. Over de gehele linie in de hersteloperatie is er ingezet
op forse opschaling van de uitvoeringscapaciteit: het personeelsbestand van de Uitvoeringsorganisatie
Herstel Toeslagen (UHT) groeide van 1379 begin 2023 naar 2277 in april 2024. Om de
behandeling van integrale beoordelingen verder te versnellen krijgt een aanzienlijke
groep vermoedelijk niet-gedupeerde ouders een versnelde integrale beoordeling, waardoor
de wachtrij voor andere ouders kleiner wordt. Als gevolg van de ingezette maatregelen
zullen de resterende integrale beoordelingen in 2024 en 2025 worden afgerond, waar
eerder nog rekening diende te worden gehouden met afronding in 2027.
Om de bezwaarafhandeling te versnellen is op diverse manieren ingezet op het verlagen
van de instroom van nieuwe bezwaarzaken. Zo krijgen ouders betere uitleg over hun
beschikking, en krijgen zij de ruimte om vóór de definitieve beschikking hun zienswijze
te geven. Er is ingezet op diverse alternatieve afhandelingswijzen van bezwaarzaken,
zoals door middel van mediation. Ook wordt de Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna:
BAC) gerichter ingezet, waardoor ouders een kortere behandeling van hun bezwaar krijgen.
Voor bezwaren die nog wel behandeld worden door de BAC is ingezet op verlichting van
de bijbehorende werklast. Op dit moment wordt een aanvullend pakket aan (deels meer
onconventionele) maatregelen voorbereid, dat eraan moet bijdragen dat de ouder die
bezwaar aantekent sneller duidelijkheid heeft. Zo wordt onderzocht of aan indieners
van een bezwaar een schikkingsvoorstel kan worden gedaan en wordt gewerkt aan het
inhuren van complete teams voor de afhandeling van bezwaren om de capaciteit van de
bezwaarafhandeling verder te kunnen vergroten.
Ondanks deze ingezette maatregelen is de realiteit dat het niet haalbaar is om binnen
afzienbare tijd integrale beoordelingen en bovengenoemde typen bezwaren binnen de
wettelijke beslistermijn af te handelen. Daarom heeft het kabinet overwogen om ook
deze beslistermijnen aan te passen. Anders dan bij aanvragen van aanvullende compensatie
voor werkelijke schade, geldt voor de integrale beoordeling echter dat alle aanmeldingen
al door de Dienst Toeslagen zijn ontvangen. Het kabinet acht het niet haalbaar om
reeds lopende beslistermijnen aan te passen, zoals hieronder wordt toegelicht. Daarom
doet het kabinet geen voorstel om de beslistermijn op de integrale beoordeling aan
te passen.
Er dient nog steeds rekening te worden gehouden met een aanzienlijke instroom van
nieuwe bezwaren, ook al zet het kabinet zich er uiteraard voor in om zoveel mogelijk
te voorkomen dat ouders zich genoodzaakt voelen die stap te zetten. Desalniettemin
acht het kabinet een aanpassing naar de daadwerkelijk benodigde beslistermijnen voor
bezwaarzaken juridisch te kwetsbaar. Artikel 6 van het Europees verdrag voor de rechten
van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) omvat namelijk het recht op een eerlijk
proces. Artikel 6, eerste lid, van het EVRM, bepaalt dat eenieder bij het vaststellen
van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen recht heeft op een eerlijke en openbare
behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en
onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld. Artikel 6, eerste lid, van het EVRM,
is van toepassing vanaf het moment dat tegen de eerste aanvraag bezwaar is ingediend.
De Afdeling advisering van de Raad van State geeft in haar advies op onderhavig wetsvoorstel
aan dat de rechter in de regel zal vasthouden aan een maximaal redelijke termijn van
zes maanden, waarmee het risico aanwezig is dat een wettelijke beslistermijn die zou
aansluiten bij wat er in de praktijk daadwerkelijk nodig is – circa 20 maanden op
een bezwaar tegen de integrale beoordeling – onverbindend zou worden verklaard. In
dat geval wordt teruggevallen op de Awb-termijn van maximaal achttien weken voor het
nemen van een beslissing op bezwaar. Het kabinet vindt het onwenselijk een beslistermijn
in te stellen die – ook al zou die nodig zijn om aan te sluiten bij de uitvoeringspraktijk –
ertoe leidt dat ouders voor ingewikkelde procedures naar de rechter moeten stappen
om hun juridisch gelijk te halen waarna de uitvoering vervolgens terug bij af zou
zijn met een onhaalbare beslistermijn, inclusief de vicieuze cirkel van beroepen niet
tijdig beslissen.
Aanpassing van reeds lopende en verlopen beslistermijnen
Er is bezien of het mogelijk en wenselijk is om een nieuwe termijn te stellen voor
reeds lopende en al verlopen beslistermijnen. Het aanpassen van reeds lopende en verlopen
beslistermijnen komt neer op (materieel) terugwerkende kracht en zou de rechtspositie
van de betrokkenen aantasten. Betrokkenen mochten vertrouwen op de beslistermijn die
gold op het moment dat zij hun aanvraag deden of bezwaar indienden, en waaraan zij
in het geval van de reeds verlopen beslistermijnen ook al rechtsgevolgen kunnen verbinden
in de vorm van de ingebrekestelling of het beroep niet tijdig beslissen. Het kabinet
acht een dergelijke aanpassing juridisch te kwetsbaar.
Geen of andersoortige aanpassing beslistermijn
Er is bezien of het wenselijk zou zijn om geen voorstel te doen voor het verlengen
van de huidige beslistermijn voor aanvragen voor aanvullende compensatie van werkelijke
schade. Dan zou de huidige wettelijke beslistermijn blijven gelden van zes maanden
(te verlengen met zes maanden). Als hiervoor gekozen zou worden, zouden ouders in
de situatie blijven dat ze min of meer gedwongen worden om naar de rechter te gaan
om met een beroep niet tijdig beslissen, een beslissing af te dwingen. Dat leidt vervolgens
weer tot langere wachttijden voor andere ouders en een intransparante behandelvolgorde.
Verder is de mogelijkheid bezien van het verlengen van de beslistermijn(en) tot één
einddatum. Bij verlenging tot één einddatum zou de beslistermijn voor latere aanvragers
korter zijn dan voor personen die eerder een aanvraag hebben gedaan. Naar mate de
termijn dichter bij de einddatum komt, zou er naar verhouding ook steeds minder tijd
zijn om een (zorgvuldig) besluit te nemen. Ook is de keuze voor één einddatum een
keuze die het meest afwijkt van de systematiek van de Awb. Een koppeling van de beslistermijn
aan de datum van indiening sluit beter aan bij de Awb en acht het kabinet beter uitlegbaar
dan één einddatum onafhankelijk van wanneer een aanvraag is ingediend.
1.3 De positie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (BES)
Het onderhavige wetsvoorstel is niet van toepassing op de BES. De regelgeving inzake
de hersteloperatie toeslagen ziet op herstel van situaties die zich hebben voorgedaan
bij het toeslagenstelsel zoals dat geldt in het Europese deel van Nederland. Dit toeslagenstelsel
geldt niet op de BES-eilanden. Dit is de reden dat ook qua herstel niet wordt voorzien
in regelgeving ten aanzien van de BES-eilanden.
2 De termijn verlengen voor het doen van een aanvraag voor aanvullende compensatie
voor de werkelijke schade voor aanvrager van kinderopvangtoeslag
Aanvragers van een herstelmaatregel krijgen bij de Dienst Toeslagen een eerste toets
en vervolgens een integrale beoordeling waarin wordt bepaald of zij in aanmerking
komen voor een compensatie of tegemoetkoming vanwege een onterechte kwalificatie van
opzet of grove schuld (OG/S). In de eerste toets wordt in de systemen van de Dienst
Toeslagen gekeken of een aanvrager als gedupeerde kan worden aangemerkt en wordt er
in het geval van gedupeerdheid onder andere € 30.000 betaald. Bij de integrale beoordeling
wordt samen met een persoonlijk zaakbehandelaar onderzocht of een aanvrager gedupeerd
is, of sprake is van onterechte terugbetalingen en op welke berekeningsjaren dit ziet.
Er wordt compensatie betaald indien en voor zover de uitkomst van de integrale beoordeling
€ 30.000 overschrijdt.
Aanvragers die van mening zijn dat de geleden schade hoger is dan een al toegekend
bedrag bij de integrale beoordeling, kunnen een aanvraag doen voor aanvullende compensatie
voor werkelijke schade. Het indienen van een dergelijke aanvraag is op dit moment
wettelijk mogelijk tot 1 januari 2024, of – als dat leidt tot een latere datum – zes
maanden na het onherroepelijk worden van de beschikking inzake de integrale beoordeling.
Het kabinet stelt voor om de aanvraagtermijn van 1 januari 2024 te verruimen met twaalf
maanden of – als dat leidt tot een latere datum – zes maanden na het onherroepelijk
worden van de beschikking inzake de integrale beoordeling. Aanleiding is de wens om
gedupeerden de mogelijkheid te bieden om gebruik te maken van mogelijke alternatieve
schaderoutes. Het mogelijk aanbieden van nieuwe, alternatieve, schaderoutes noopt
tot aanpassing van de aanvankelijke aanvraagtermijn voor aanvullende werkelijke schade.
Door gedupeerden meer tijd voor het indienen van deze aanvraag te geven kan, naast
de bovengenoemde keuzevrijheid voor het selecteren van een passende schaderoute, spreiding
van de aanmeldingen over de beschikbare schaderoutes vergroot worden. Betere spreiding
kan helpen bij een effectievere schadeafhandeling. Ook biedt dit meer tijd om de communicatie
richting ouders over de schaderoutes te verfijnen. Voorgesteld wordt om aan de verruiming
van de aanmeldtermijn terugwerkende kracht te verlenen tot en met 1 januari 2024,
zoals ook is aangekondigd in de Kamerbrief van 24 oktober 2023.7
Mogelijke beleidsalternatieven
Het doel van deze maatregel is om gedupeerden in staat te stellen om gebruik te kunnen
maken van alternatieve schaderoutes. Er is gekozen voor een termijn van twaalf maanden,
omdat dit de gedupeerde voldoende tijd geeft zich te oriënteren op een schaderoute.
Daarnaast geeft dit meer tijd om te zorgen voor duidelijke communicatie rondom de
alternatieve schaderoutes en inzichten uit de uitvoering mee te nemen.
3 Aanpassing van de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift
Iemand die in het kader van de Wht een beschikking ontvangt, heeft op basis van de
Awb zes weken de tijd voor het indienen van een bezwaarschrift (met ingang van de
dag na die van dagtekening van de beschikking). Tot voor nam de Dienst Toeslagen te
laat ingediende bezwaarschriften, ondanks dat die te laat worden ingediend, in behandeling.
Dit leidde enerzijds tot de situatie dat het voor (mogelijk) gedupeerden niet duidelijk
was hoeveel tijd zij hadden om een bezwaar in te dienen, en anderzijds was het voor
de Dienst Toeslagen moeilijk om in te spelen op de instroom aan bezwaren. Dat gold
ook voor het inspelen op de instroom aan aanvragen tot het toekennen van aanvullende
compensatie voor de werkelijke schade. De aanvraagtermijn voor het doen van een dergelijke
aanvraag loopt namelijk door tot zes maanden na het moment dat de compensatiebeschikking
onherroepelijk wordt.
Het kabinet heeft daarom besloten om de termijn om een bezwaar in te kunnen dienen
te gaan handhaven, zij het met een aangepaste wettelijke bezwaartermijn van niet zes
maar zestien weken. Vooruitlopend op en in lijn met deze voorgestelde wettelijke aanpassing
wordt in bezwaarclausules per 1 juli 2024 reeds tien weken coulance toegepast, bovenop
de zes weken uit de Awb.8 Deze coulancetermijn van tien weken geldt voor alle beschikkingen die worden afgegeven
tot aan de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel, en op dat moment wordt de termijn
van zestien weken wettelijk verankerd. Als een termijn van zestien weken is geboden
om bezwaar te maken, maar er pas buiten deze termijn bezwaren worden ingediend, worden
deze (behoudens verschoonbare termijnoverschrijdingen) niet-ontvankelijk verklaard
In de praktijk blijkt op dit moment namelijk dat mensen meestal meer tijd nodig hebben
dan die wettelijke zes weken om te komen tot een beslissing om een bezwaar in te dienen
en doen termijnoverschrijdingen zich regelmatig voor. In veel gevallen maken ouders
rondom de integrale beoordeling gebruik van professionele rechtsbijstand en de bezwaartermijn
verloopt vaak voordat ouder en advocaat de balans op kunnen maken ten aanzien van
het indienen van een rechtsmiddel. Het kabinet wil dat gedupeerde ouders en andere
belanghebbenden in staat worden gesteld om tijdig bezwaar in te dienen. Er is een
bezwaartermijn van zestien weken voorgesteld, omdat dit de gemiddelde tijd is die
ouders die hun bezwaar tegen een beschikking op de integrale beoordeling niet binnen
de termijn indienen op dit moment nodig hebben om hun bezwaar in te dienen. Het kabinet
wil daarmee voorkomen dat zij zich onder druk voelen gezet om snel een bezwaar in
te dienen of zelfs besluiten helemaal geen bezwaar meer in te dienen.
Onderhavig wetsvoorstel zet de beleidsregel van zes weken om in bezwaar te gaan, plus
een coulancetermijn van tien weken, om naar een wettelijke termijn om in bezwaar te
gaan van zestien weken. Voorgesteld wordt dat de bezwaartermijn van zestien weken
zal gelden voor personen die vanaf het moment van inwerkingtreding van het wetsvoorstel
een beschikking van de Dienst Toeslagen ontvangen in het kader van de Wht. Voor beschikkingen
genomen vanaf 1 juli 2024 tot aan inwerkingtreding van de wet blijft de huidige termijn
van zes weken van toepassing waarbij een coulancetermijn van tien weken wordt gehanteerd,
zodat in die gevallen er in de praktijk reeds een termijn van zestien weken wordt
geboden. Voor beschikkingen die zijn genomen vóór 1 juli 2024 beleidswijziging, wordt
de termijnoverschrijding alleen tegengeworpen indien een bezwaar onredelijk laat wordt
ingediend. Wat daaronder wordt verstaan is nader uitgewerkt in het beleid.9
Het kabinet zal de termijn om een bezwaar in te dienen niet gaan handhaven voor bezwaren
die reeds zijn ingediend op het moment van inwerkingtreding van deze wet. Op het moment
van indienen van die bezwaren gold immers de uitvoeringspraktijk om te laat ingediende
bezwaren gewoon in behandeling te nemen.
De beslistermijn op bezwaar vangt voor de Dienst Toeslagen aan op het moment van dagtekening
van het bezwaar, met een minimum van zes weken na dagtekening van de beschikking.
Met dit minimum wordt voorkomen dat de aanpassing van de termijn om in bezwaar te
gaan niet leidt tot een eerdere start van de beslistermijn dan de zes weken die daar
in de huidige wetgeving voor geldt (namelijk de in de Awb opgenomen periode tot wanneer
een belanghebbende een bezwaar kan indienen).
4 Aanpassing van de regeling voor nabestaanden van overleden gedupeerden
In 2023 is de Wet hersteloperatie toeslagen uitgebreid met onder meer de nog niet
in werking getreden regeling voor nabestaanden van overleden gedupeerden (nabestaandenregeling).
Deze regeling heeft tot doel om de toeslagpartner10 op het moment van overlijden van de aanvrager van kinderopvangtoeslag aanspraak te
geven op de herstelregelingen waarvoor de overledene bij leven in aanmerking zou zijn
gekomen. Als de aanvrager op het moment van overlijden geen partner had die in aanmerking
komt voor de nabestaandenregeling, dan komen de eigen kinderen van de overledene in
aanmerking voor de nabestaandenregeling. Dit houdt in dat de toeslagpartner of de
kinderen van een overleden gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag recht kunnen
krijgen op het forfaitaire bedrag van € 30.000, een integrale beoordeling en brede
ondersteuning. Ook krijgen de toeslagpartner of de kinderen het recht om een aanvraag
te doen voor het betalen of overnemen van privaatrechtelijke schulden van de overleden
gedupeerde voor zover deze ten laste van de partner of het kind zijn gekomen en worden
de publiekrechtelijke schulden van de overleden gedupeerde kwijtgescholden.
Amendement Leijten
Het amendement Leijten11 heeft de nabestaandenregeling in de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen
uitgebreid met de aanvullende compensatie voor de werkelijke schade. Daarnaast is
een ander, integraal proces voor nabestaanden geïntroduceerd dat de afwikkeling van
de herstelregelingen waarvoor de nabestaande in aanmerking komt, persoonlijker en
sneller beoogt te maken. Om dit mogelijk te maken zouden de integrale beoordeling,
de afwikkeling van de werkelijke schade en de schuldenregelingen in één behandeling
(gesprek) worden gecombineerd en zou bij voorkeur voor alle herstelregelingen binnen
één dag worden besloten. Ook wordt betrokkenen een wettelijk recht op een persoonlijk
zaakbehandelaar gegeven die de persoonlijke bijstand coördineert en fungeert als aanspreekpunt.
Ten slotte is via het amendement aan de wet toegevoegd dat de Dienst Toeslagen, op
verzoek van betrokkene, voor zover mogelijk, alle beslissingen op grond van de nabestaandenregeling
samenvoegt in één beschikking.
Omdat deze aanpassingen van het eerder door het kabinet ingediende wetsvoorstel grote
impact hebben op de uitvoeringspraktijk, is de nabestaandenregeling nog niet in werking
getreden. Het kabinet heeft in de brief van 12 juli 202312 aangegeven een nieuwe uitvoeringstoets nodig te achten om in beeld te brengen of
deze aanpassingen uitvoerbaar zijn. Tegelijkertijd deelt het Kabinet de wens van de
Tweede Kamer om deze groep gedupeerden zo snel mogelijk te helpen gezien het dubbele
leed dat zij hebben ervaren. In dat licht is daarom bekeken op welke manier uitvoering
van de nabestaandenregeling wel uitvoerbaar zou zijn, terwijl tegelijkertijd zoveel
mogelijk tegemoet wordt gekomen aan de doelstellingen van het amendement, namelijk
het op persoonlijke wijze helpen van nabestaanden bij alle stappen in het herstelproces
in een zo kort mogelijke tijd.
Uitkomsten uitvoeringstoets
De Dienst Toeslagen heeft een uitvoeringstoets opgesteld die als bijlage bij deze
memorie van toelichting is gevoegd. Het blijkt niet mogelijk om alle onderdelen uit
de nabestaandenregeling in één behandeling (gesprek) samen te voegen, maar de toets
geeft ook inzicht in de wijze waarop de nabestaandenregeling wel uitvoerbaar is.13 Naar aanleiding van deze uitvoeringstoets wordt in het onderhavige wetsvoorstel een
aantal wijzigingen in de nabestaandenregeling voorgesteld. Het Kabinet tracht zo veel
mogelijk de uitkomst van deze uitvoeringstoets te combineren met de wens om deze groep
gedupeerden zo snel mogelijk te helpen.
Er zijn twee fundamentele uitvoeringsproblemen aan het amendement Leijten. Ten eerste:
doordat herstelmaatregelen elkaar opvolgen en veelal een eerdere uitkomst gebruiken
voor de volgende stap (bijvoorbeeld de aanvullende compensatie voor werkelijke schade
volgt op de integrale beoordeling), is het ondoenlijk om deze stappen in één dag uitmondend
in één beschikking uit te voeren. Het tweede uitvoeringsprobleem zit erin dat een
deel van het herstel wordt uitgevoerd door gespecialiseerde ketenpartners buiten de
Dienst Toeslagen. Zo wordt een deel van schuldenaanpak uitgevoerd door Sociale Banken
Nederland. Als gevolg van het in de wet verwerkte amendement zou de Dienst Toeslagen
de begunstigde moeten adviseren over het gebruik van alle regelingen waar deze recht
op heeft. In de uitvoeringstoets wordt geconstateerd dat deze bepaling niet uitvoerbaar
is omdat de Dienst Toeslagen niet de expertise heeft om advies te geven over herstelregelingen
die door andere organisaties worden uitgevoerd. Ook het samenvoegen van meerdere besluiten
in één beschikking is niet uitvoerbaar.
Met als uitgangspunt zoveel mogelijk gevolg te geven aan het amendement, geeft de
uitvoeringstoets aan dat de Dienst Toeslagen wel de rol op zich kan nemen van coördinator
van de werkzaamheden van andere binnen de hersteloperatie betrokken partijen. Met
deze coördinatorrol kan de Dienst Toeslagen de nabestaande bij de hand nemen om zo
de verschillende stappen in het herstel zo snel mogelijk na elkaar plaats te laten
vinden.
Voorgesteld wordt om die coördinerende rol vorm te geven in de zogenoemde samengevoegde
behandeling. Dit houdt in dat de Dienst Toeslagen zich inspant om de behandeling van
de integrale beoordeling, de aanvullende compensatie van werkelijke schade en (private)
schulden naadloos in elkaar over te laten lopen. Dit wordt mogelijk gemaakt met het
aanstellen van een persoonlijk zaakbehandelaar regeling nabestaanden overleden aanvragers
(hierna: persoonlijk zaakbehandelaar nabestaanden), die een team gaat vormen met een
«reguliere» persoonlijke zaakbehandelaar, een screeningsjurist werkelijke schade en
een expert werkelijke schade die vanaf de start van de integrale beoordeling betrokken
zijn. De Dienst Toeslagen zorgt daarbij voor een warme overdracht tussen de verschillende
betrokken uitvoeringsinstanties.
Uitgangspunt is dat nabestaanden niet meerdere keren hetzelfde verhaal hoeven te vertellen
en dat behandeling zo snel mogelijk plaats vindt. De Dienst Toeslagen documenteert
het verhaal van de nabestaande en brengt dat over aan de andere ketenpartners.
Met deze invulling hoopt het Kabinet de uitvoering van de nabestaandenregeling toch
zo veel mogelijk in de geest van het amendement te laten plaats vinden en tegemoet
te komen aan de benodigde urgentie in het herstel voor deze groep gedupeerden.
De persoonlijk zaakbehandelaar nabestaanden
In het amendement is bepaald dat een nabestaande op verzoek persoonlijke bijstand
kan krijgen. Voorgesteld wordt om de persoonlijke begeleiding te integreren in het
reguliere uitvoeringsproces van de nabestaandenregeling, zodat de nabestaande er niet
om hoeft te verzoeken. Hiermee wil het kabinet tegemoet komen aan de wens om tot een
persoonlijkere en snellere afhandeling van het herstelproces te komen. Een nabestaande
heeft recht op persoonlijke bijstand als is vastgesteld dat de aanvrager van kinderopvangtoeslag
bij leven in aanmerking gekomen zou zijn voor een onderdeel van de regeling en de
nabestaande kwalificeert als begunstigde volgens de nabestaandenregeling.
Het kabinet stelt voor om de begeleiding van nabestaanden te laten plaatsvinden door
speciaal daarvoor getrainde persoonlijk zaakbehandelaars nabestaanden. Op deze manier
kan de «reguliere» persoonlijk zaakbehandelaar, evenals in het huidige proces van
de gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag, zich richten op de begeleiding bij
de integrale beoordeling. De persoonlijk zaakbehandelaar nabestaanden coördineert
de procedure en fungeert voor de begunstigde(n) als aanspreekpunt. De nabestaande
heeft daarbij de regie, bepaalt zelf hoeveel gesprekken nodig zijn en wanneer.
Persoonlijke gesprekken zien desgewenst op uitleg over de herstelregelingen, uitleg
over de mogelijkheden voor persoonlijke begeleiding, ondersteuning bij het doen van
een aanvraag voor bijvoorbeeld de aanvullende compensatie voor de werkelijke schade
en op informatie over het gebruik van de regelingen waar de betreffende nabestaande
recht op heeft.
Zienswijze CWS
Met het amendement Leijten is een regeling voor de aanvullende compensatie voor de
werkelijke schade toegevoegd aan de nabestaandenregeling. Gelet op de rol van de CWS
heeft de commissie hier een zienswijze op gegeven. Daarin geeft de CWS aan dat het
naar verwachting voor nabestaanden moeilijk kan zijn om het verhaal van de overledene
te vertellen en dat ook aannemelijk te maken. Dat zou ertoe kunnen leiden dat de CWS
in veel gevallen geen advies kan geven over de hoogte van de werkelijke schade.
Uit de zienswijze blijkt dat ook de CWS een individuele aanvraag voor compensatie
van werkelijke schade met voorrang op andere aanvragen binnen 6,5 week kan afronden,
onder voorwaarde dat een dossier van de Dienst Toeslagen compleet en beschikbaar is
en het schadeverzoek compleet is. In dat geval kan de CWS direct starten met de behandeling
van een aanvraag als de Dienst Toeslagen de integrale beoordeling heeft afgerond.
Deze termijn staat los van de tijd die het mogelijk kost om samen met nabestaanden
de geleden schade zo goed als mogelijk aannemelijk te maken. Ook gaat het om de termijn
die de behandeling an sich in beslag neemt, los van het aantal aanmeldingen van nabestaanden bij de CWS en mogelijke
pieken in het verloop daarvan.
Aanvullende compensatie voor de werkelijke schade
Het kabinet realiseert zich dat het aannemelijk maken van de causaliteit tussen de
toeslagenproblematiek en de geleden werkelijke schade door de overleden aanvrager
van kinderopvangtoeslag voor een nabestaande moeilijk kan zijn. Het kan bijvoorbeeld
ingewikkeld zijn om de benodigde informatie te verzamelen en aan te leveren. Het kabinet
wil desalniettemin nabestaanden de mogelijkheid bieden om een aanvraag voor aanvullende
compensatie voor werkelijke schade in te dienen. Nabestaanden maken aanspraak op dezelfde
aanvullende compensatie als die bij leven zou zijn toegekend aan de aanvrager van
kinderopvangtoeslag. De nabestaande wordt in dit proces ondersteund en geïnformeerd
door de persoonlijk zaakbehandelaar nabestaanden. Het bedrag aan werkelijke schade
dat aan de kinderen van een overleden gedupeerde wordt toegekend, wordt naar evenredigheid
verdeeld over het aantal kinderen dat zich voor aanvullende compensatie heeft gemeld
en hiervoor in aanmerking komt.
De uitvoering van deze schaderegeling is op grond van de Wet aanvullende regelingen
hersteloperatie toeslagen nu nog belegd bij de Minister van Financiën. Voorgesteld
wordt om de Dienst Toeslagen te laten beschikken op aanvragen voor aanvullende compensatie
voor de werkelijke schade van de overleden aanvrager en de bevoegdheid daarvoor direct
aan deze dienst toe te kennen. Omdat de Dienst Toeslagen zelf niet de expertise heeft
om de werkelijke schade te beoordelen zal de CWS daarover adviseren. De processen
zijn daarmee grotendeels gelijk aan die van gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag
bij leven. Om de verschillende processtappen voor nabestaanden goed op elkaar te laten
aansluiten, zal de CWS de verzoeken van nabestaanden met voorrang behandelen. Dit
leidt tot verdringing ten opzichte van gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag,
maar het kabinet wil met deze keuze voor deze specifieke doelgroep zoveel mogelijk
aansluiten bij het uitgangspunt van het amendement Leijten.
Uitvoering nabestaandenregeling
Op dit moment zijn circa 390 overleden aanvragers van kinderopvangtoeslag bekend bij
de Dienst Toeslagen. De begunstigde nabestaanden zullen worden benaderd met de vraag
of zij een beroep willen doen op de nabestaandenregeling. Nabestaanden van overleden
aanvragers van kinderopvangtoeslag die niet bekend zijn bij de Dienst Toeslagen kunnen
zelf op laagdrempelige wijze een aanvraag doen. Nadat de aanvraag is ingediend stelt
de Dienst Toeslagen vast of de nabestaande als begunstigde kan worden aangemerkt.
Vervolgens wordt beoordeeld of de overledene gedupeerd is (indien dat niet eerder
is komen vast te staan). De Dienst Toeslagen voert indien van toepassing de integrale
beoordeling uit, neemt daarop een beslissing en beslist ook over de aanvullende compensatie
van werkelijke schade, op basis van advies van de CWS.
Aanvraagtermijnen
De persoonlijk zaakbehandelaar nabestaanden ondersteunt de nabestaande bij het doorlopen
van het herstelproces, waarbij separate aanvragen voor de verschillende herstelregelingen
zullen worden ingediend. Op grond van de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie
toeslagen is de termijn voor het indienen van een aanvraag voor de compensatie of
tegemoetkoming en voor het overnemen of het betalen van privaatrechtelijke schulden
zes maanden na de inwerkingtreding van de regeling (indien de aanvrager van kinderopvangtoeslag
is overleden op of voor de datum van inwerkingtreding van de regeling) of zes maanden
na het overlijden van de aanvrager van kinderopvangtoeslag.
Beslistermijnen op aanvraag en bezwaar voor nabestaanden
Tabel 3 Overzicht beslistermijnen nabestaandenregeling
Beslistermijnen
Voorgestelde beslistermijn
Een aanvraag voor compensatie (onder meer integrale beoordeling)
6+6 maanden
Een aanvraag voor aanvullende compensatie voor werkelijke schade
6+6 maanden
Een aanvraag voor het overnemen of afbetalen van private schulden
6+6 maanden
Bezwaarzaken op beschikkingen nabestaandenregeling
6+6 weken
De Tweede Kamer heeft met het amendement Leijten de voorkeur uitgesproken voor een
snelle uitvoering van de nabestaandenregeling, waarbij nabestaanden zo snel mogelijk
door het proces worden geleid, inclusief het proces omtrent aanvullende compensatie
voor werkelijke schade. Tegelijk blijkt uit pilots van de Dienst Toeslagen en gesprekken
met nabestaanden dat zij behoefte hebben aan eigen regie op het proces, en aan tijd
en ruimte voor het mentaal verwerken van de informatie en de bijkomende emoties. Daarnaast
moeten de beslistermijnen zo worden gekozen dat ze realistisch zijn voor de Dienst
Toeslagen en dat pieken in aanmelding gespreid in behandeling genomen kunnen worden.
Met de in het onderhavige wetsvoorstel voorgestelde beslistermijnen wordt een balans
gevonden tussen deze aspecten, zoals hierna nader toegelicht.
Ongeacht de gestelde termijnen blijft de inzet van de Dienst Toeslagen en de andere
uitvoerders om nabestaanden in zo kort mogelijke tijd te helpen met alle stappen in
het herstelproces.
Ad 1 – beslistermijn aanvraag compensatie
Gelet op de uitvoeringstoets is bezien wat wel mogelijk is om zo spoedig mogelijk
te beslissen op aanvragen van nabestaanden voor compensatie, en tegemoet te komen
aan de wens tot een zo kort mogelijk proces.
Uit een nadere analyse is gebleken dat de behandeling van een individuele aanvraag,
afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het dossier, voor een substantieel
aantal nabestaanden naar verwachting in een korter tijdsbestek kan worden afgerond
dan in de voorgestelde beslistermijn van zes maanden (met de mogelijkheid om die termijn
eenmaal met ten hoogste zes maanden te verlengen). Deze beslistermijn zes met maximaal
zes maanden verlenging is echter nodig om de Dienst Toeslagen voldoende ruimte te
geven om de aanvragen gespreid te behandelen, ook als het aantal aanvragen hoger uitvalt
dan nu verwacht. Het aantal verwachte aanvragen staat namelijk niet vast en de capaciteit
die de Dienst Toeslagen kan inzetten in de specialistische teams voor nabestaanden
is begrensd. Dit heeft tot gevolg dat niet alle aanvragen tegelijk in behandeling
kunnen worden genomen. Een piek in de aanvragen kan zich bijvoorbeeld voordoen bij
de start van de regeling en bij het aflopen van de aanvraagtermijn. De voorgestelde
beslistermijn moet bovendien voldoende ruimte geven voor een zorgvuldig proces voor
nabestaanden, waarin zij de regie kunnen houden en voldoende tijd hebben voor het
verzamelen en aanleveren van informatie, inclusief ruimte voor de emotionele kanten
van het herstelproces als dat gewenst is.
Ad 2 – beslistermijn aanvraag aanvullende compensatie
Ook voor een aanvraag voor aanvullende compensatie voor werkelijke schade is bezien
in hoeverre het mogelijk is om daarop zo spoedig mogelijk te beslissen. Zoals hiervoor
beschreven is het voor de CWS in theorie mogelijk om binnen 6,5 week in een individueel
geval te adviseren. Tegelijk moet de beslistermijn uitvoerbaar zijn voor de CWS op
het moment dat er meerdere aanvragen tegelijk binnenkomen. Bovendien is het afhandelen
van werkelijke schade voor nabestaanden naar verwachting complex, omdat het voor hen
moeilijk kan zijn om de schade van de overledene aannemelijk te maken. De beslistermijn
moet voldoende ruimte geven om dit proces zorgvuldig te doorlopen. Om deze redenen
wordt ook voor de aanvraag aanvullende compensatie werkelijke schade voorgesteld een
beslistermijn van zes maanden te hanteren met de mogelijkheid om die termijn met ten
hoogste zes maanden te verlengen.
Om het gehele proces voor nabestaanden na de start zo snel mogelijk te laten doorlopen
is met de CWS afgesproken om voor nabestaanden zo min mogelijk wachttijden te hanteren
en aanvragen van nabestaanden met voorrang te behandelen. Om het proces efficiënter
te maken is bovendien al tijdens de integrale beoordeling een screeningsjurist van
CWS betrokken om met de nabestaande na te gaan in hoeverre een aanvraag voor aanvullende
compensatie voor de werkelijke schade kans van slagen heeft. De persoonlijk zaakbehandelaar
nabestaanden kan daarnaast helpen bij het achterhalen van de benodigde informatie.
Ook voor de werkelijke schade geldt daarmee dat een individuele aanvraag naar verwachting
in een substantieel aantal gevallen sneller kan worden afgerond dan exact binnen de
voorgestelde wettelijke beslistermijn.
Door de prioritering voor nabestaanden zullen andere groepen gedupeerden bij de CWS,
zoals gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag en ex-partners, wel langer moeten
wachten voordat hun aanvraag kan worden afgehandeld.
Ad 3 – beslistermijn overnemen of betalen privaatrechtelijke schulden
Ook voor de regeling voor het overnemen of betalen van privaatrechtelijke schulden
is bezien wat de kortst mogelijke beslistermijn is. Ook hiervoor wordt een termijn
van zes maanden voorgesteld met de mogelijkheid om die termijn met zes maanden te
verlengen. Deze termijn is nodig, omdat de uitvoerder Sociale Banken Nederland (SBN)
afhankelijk is van de snelheid waarmee nabestaanden schulden indienen en de snelheid
waarmee schuldeisers reageren op verzoeken. Ook voor SBN geldt dat het uitgangspunt
is om nabestaanden zo snel als mogelijk te helpen en dat de gestelde termijn in een
substantieel aantal gevallen waarschijnlijk niet nodig zal zijn.
Termijn voor het beslissen op bezwaar
Ten slotte is bezien hoe de beslistermijnen voor de Dienst Toeslagen op bezwaarschriften
zo goed mogelijk kunnen aansluiten bij het streven naar een zo snel mogelijke uitvoering.
Voorgesteld wordt om voor bezwaren tegen beslissingen op grond van de nabestaandenregeling
de op grond van de Algemene wet bestuursrecht geldende termijnen te hanteren. Dit
houdt in een termijn van zes weken met de mogelijkheid om die met zes weken te verdagen.
Deze termijn wordt voorgesteld voor bezwaren tegen een beschikking op een aanvraag
voor compensatie (onder meer integrale beoordeling), een beschikking op een aanvraag
voor aanvullende compensatie voor werkelijke schade en een beslissing op het overnemen
of betalen van privaatrechtelijke schulden.
Een korte beslistermijn op bezwaar heeft een positieve invloed op de doorlooptijd
van het herstelproces. Een beschikking voor de aanvullende compensatie voor de werkelijke
schade kan namelijk pas worden vastgesteld als de integrale beoordeling onherroepelijk
vaststaat. Hoe sneller een beslissing op bezwaar tegen een beschikking op de integrale
beoordeling wordt genomen, des te eerder de nabestaande door kan met de aanvraag voor
werkelijke schade. Om de voorgestelde termijnen te halen zal de Dienst Toeslagen bij
bezwaar voorrang geven aan nabestaanden ten opzichte van gedupeerde aanvragers van
kinderopvangtoeslag en van ex-partners. Hiervoor geldt dat het verdringingseffect
voor andere groepen naar verwachting beperkt is, gelet op het naar verwachting geringe
aantal nabestaanden dat een aanvraag zal indienen.
De beslistermijn van zes weken met de mogelijkheid tot verdagen met zes weken is daarnaast
haalbaar doordat de BAC in principe geen rol heeft bij bezwaren van nabestaanden.
Aanspraak voor kinderen na overlijden van de toeslagpartner
In de nabestaandenregeling zoals nu opgenomen in de Wht is bepaald dat de eigen kinderen
van de overleden aanvrager van kinderopvangtoeslag alleen aanspraak kunnen maken op
de regeling als er op het moment van overlijden van die aanvrager geen partner had
die in aanmerking komt voor de nabestaandenregeling. Als de toeslagpartner vervolgens
overlijdt binnen de aanvraagtermijn en nog geen aanvraag heeft gedaan of overlijdt
nadat deze tijdig een aanvraag heeft ingediend voor de nabestaandenregeling op een
of meerdere onderdelen daarvan nog geen toekenning heeft plaatsgevonden, kunnen de
kinderen geen aanspraak maken. Dit is echter een onbedoeld gevolg van de manier waarop
de regeling is vormgegeven. Daarom wordt voorgesteld om de kinderen van de overleden
aanvrager in deze situaties aanspraak te geven op de nabestaandenregeling.
5 Peildatum brede ondersteuning ouders in het buitenland
Een deel van de door de toeslagenproblematiek gedupeerde ouders is vanwege de problemen
met de kinderopvangtoeslag naar het buitenland vertrokken. Voor deze ouders is, naast
de algemene herstelregelingen, brede ondersteuning beschikbaar en ondersteuning bij
terugkeer naar Nederland. Deze ondersteuning voor ouders, ex-partners en nabestaanden
van overleden gedupeerden14 wordt verleend door het Ondersteuningsteam voor ouders in het buitenland (OTB).
Om te bepalen of iemand in aanmerking komt voor deze ondersteuning, is in de Wht een
peildatum opgenomen, namelijk 7 juli 2020. Degene die een beroep wil doen op brede
ondersteuning in het buitenland dient op deze datum niet meer in Nederland te wonen.
Aan deze peildatum ligt de veronderstelling ten grondslag dat vanaf dat moment voor
een ieder die dat wenste, uitzicht bestond op hulp en herstel. Op 7 juli 2020 is namelijk
de Wet hardheidsaanpassing Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) in
werking getreden waarmee vanaf die datum een wettelijke basis bestond voor onder andere
de invoering van een hardheidsregeling, een vangnetbepaling, een grondslag voor een
compensatieregeling alsmede een O/GS-tegemoetkomingsregeling. Met het treffen van
deze maatregelen hoefden ouders niet naar het buitenland te vertrekken vanwege de
problemen met de kinderopvangtoeslag, zo was de veronderstelling. In de praktijk is
echter gebleken dat na die datum nog enkele tientallen gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag
en hun gezin zijn vertrokken naar het buitenland. Zij komen derhalve niet in aanmerking
voor brede ondersteuning, terwijl zij in veel gevallen aangeven wel vanwege de problemen
met de kinderopvangtoeslag naar het buitenland te zijn vertrokken. De brede ondersteuning
door gemeenten kwam eind 2020 op gang en kreeg in de loop van 2021 steeds meer vorm.
Dat er brede ondersteuning beschikbaar was voor aangemelde ouders, was echter niet
bij alle ouders bekend. Bovendien bleek dat ouders het vertrouwen in de overheid kwijt
waren en zich daarom vaak niet meldden bij hun gemeente. In combinatie met alle andere
herstelregelingen die eind 2021 bestonden, en het zicht dat er toen was op het starten
van de schuldenaanpak, is het onwaarschijnlijk dat ouders na 31 december 2021 nog
de noodzaak voelden te verhuizen vanwege de toeslagenproblematiek.
Om ondersteuning voor deze groep gedupeerden mogelijk te maken, wordt daarom voorgesteld
de peildatum van 7 juli 2020 te verschuiven naar 31 december 2021. Alle gedupeerde
ouders, ex-partners en nabestaanden van gedupeerde overleden aanvragers kinderopvangtoeslag
(deze laatste na inwerkingtreding van de betreffende regeling) die voor 31 december
2021 naar het buitenland zijn verhuisd, en daar ook nog wonen op het moment dat zij
een aanvraag doen, komen daarmee in aanmerking voor brede ondersteuning.
Voorgesteld wordt aan het wetsvoorstel terugwerkende kracht te verlenen tot en met
24 juni 2022, waarmee aangesloten wordt bij de terugwerkende kracht die is gegeven
aan de relevante bepalingen in de Wht. Voorgesteld wordt aan de wijziging met betrekking
tot ex-partners terugwerkende kracht te verlenen tot en met 15 juli 2023, de datum
waarop de brede ondersteuning in het buitenland voor ex-partners in werking is getreden.
6 Grondslag voor commissies bij de uitvoering van de aanvullende regelingen
De Commissie van onafhankelijke deskundigen hersteloperatie toeslagen (hierna: Commissie
van Wijzen, CvW), de BAC en de CWS hebben een rol in de hersteloperatie toeslagen
ten aanzien van mogelijk gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag.
De CvW beoordeelt voorgenomen beschikkingen van de Dienst Toeslagen tot het geheel
of gedeeltelijk afwijzen van een aanvraag van de aanvrager van kinderopvangtoeslag
tot compensatie of een OG/S-tegemoetkoming. Ook adviseert de commissie over de vraag
of sprake is van een schrijnend geval volgens de vangnetbepaling.
De BAC heeft tot taak het adviseren van de Dienst Toeslagen over bezwaren van aanvragers
van kinderopvangtoeslag tegen beschikkingen die zijn vastgesteld betreffende de compensatie
en OG/S-tegemoetkoming, aanvullende compensatie en aanvullende tegemoetkoming voor
de werkelijke schade en de vangnetbepaling. De BAC adviseert ongeacht de vraag of
een aanvraag geheel of gedeeltelijk is afgewezen. Wel geldt op grond van de Instellingsregeling
Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen dat de Dienst Toeslagen
in bepaalde gevallen bezwaren zelf af kan doen zonder deze ter advisering aan de BAC
voor te leggen.
De CWS adviseert de Dienst Toeslagen met betrekking tot het toekennen van aanvullende
compensatie en aanvullende O/GS-tegemoetkoming voor de werkelijke schade van de gedupeerde
aanvrager kinderopvangtoeslag. In het onderhavige wetsvoorstel wordt voorgesteld om
ook de uitvoering van de werkelijke schaderegeling voor nabestaanden en ex-partners
neer te leggen bij de Dienst Toeslagen. Voorgesteld wordt daarom om ook voor die regeling
een grondslag op te nemen, op grond waarvan de CWS een rol kan spelen.
Het onderhavige wetsvoorstel beoogt mogelijk te maken de taken van de commissies uit
te breiden naar de onderdelen van de uitvoering van de ex-partnerregeling, de kindregeling
en de nabestaandenregeling. De wet bepaalt niet wanneer de commissies worden ingezet,
de specifieke taken van deze commissies worden geregeld in de Instellingsregeling
Commissie van onafhankelijke deskundigen hersteloperatie toeslagen, de Instellingsregeling
Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen en de Instellingsregeling
Commissie aanvullende schadevergoeding werkelijke schade. Op basis van een nadere
afweging kan in de respectievelijke instellingsregelingen worden geregeld of de betreffende
commissies een taak krijgen en zo ja, welke.
Bij de beoordeling binnen de kindregeling en de ex-partnerregeling15 wordt voorgesteld de rol van de commissies te beperken tot een ingekaderde situatie,
namelijk de situatie waarin als gevolg van het overlijden van de aanvrager kinderopvangtoeslag
eerder nog niet is vastgesteld dat deze gedupeerd is. Als in het kader van de kindregeling
en de ex-partnerregeling geoordeeld wordt dat er geen sprake is van gedupeerdheid
van de kinderopvangtoeslag om toegang tot die regelingen te bepalen, moeten de CvW
en de BAC daarin een rol kunnen vervullen.
Voor de regeling voor nabestaanden van overleden aanvragers van kinderopvangtoeslag
wordt er tevens voorgesteld een grondslag op te nemen voor het instellen van commissies.
De nabestaandenregeling is aldus vormgegeven dat nabestaanden zich kunnen beroepen
op compensatie, vergelijkbaar met hoe de overleden aanvrager dat zelf had gekund.
Om die reden moet ook de inzet van de CvW en de BAC ten aanzien van de aanspraak op
compensatie mogelijk zijn.
Zowel nabestaanden als ex-partners kunnen voorts een aanvraag doen voor aanvullende
werkelijke schade. Ook daarvoor is een grondslag in de wet opgenomen, zodat er commissies
kunnen worden ingezet die adviseren over aanvragen om aanvullende schade en eventuele
bezwaarprocedures.
7 Budgettaire aspecten
Budgettaire aspecten hebben geen enkele rol gespeeld bij de voorstellen in het onderhavige
wetsvoorstel, maar moeten conform afspraak wel in deze memorie van toelichting in
kaart worden gebracht.
Aanpassing beslistermijnen
Het verlengen van de beslistermijn op aanvragen van aanvullende compensatie van werkelijke
schade kan er in de praktijk toe leiden dat het aantal ingebrekestellingen, verzoeken
om een dwangsom en beroepen niet tijdig beslissen bij de rechtbank op dit onderdeel
steeds beperkter zal zijn. Afhankelijk van de inwerkingtreding van de aangepaste beslistermijn
zal dat naar verwachting leiden tot een beperking van het verwachte te betalen volume
aan dwangsommen.
Aanpassing aanvraagtermijn werkelijke schade
De budgettaire gevolgen van de verlenging van de aanmeldtermijn voor aanvullende schade
zijn tweevoudig. Wanneer de aanvraagtermijn niet opgeschoven zou worden, dan zou heden
een piek in aanmeldingen bij de CWS ontstaan, met meer ingebrekestellingen en dwangsommen
voor niet tijdig beslissen tot waarschijnlijk gevolg. Tegelijkertijd zou het opschuiven
van de aanvraagtermijn kunnen leiden tot meer aanmeldingen, wat zou kunnen resulteren
in meer uitbetalingen, maar dan wel meer verspreid over de tijd.
Aanpassing nabestaandenregeling
Voor de bouw van de nabestaandenregeling zijn circa 200 IV-dagen nodig. Hiervoor is
reeds een bedrag van € 220.000 gereserveerd.
Aanpassing peildatum brede ondersteuning ouders in het buitenland
De budgettaire impact van deze wijziging is relatief klein. Uit analyse van de Dienst
Toeslagen blijkt dat de groep ouders die tussen de huidige en de voorgestelde peildatum
naar het buitenland is verhuisd relatief klein is (122 gezinnen). Daarnaast wordt
ervan uitgegaan dat niet meer dan de helft van de ouders die onder de nieuwe afbakening
vallen, ondersteuning van OTB wenst (op basis van het percentage van de reguliere
populatie dat ondersteuning wenst). Dat betekent dus een toename van 60 gezinnen en
dit is op te vangen binnen het beschikbare budget.
8 Uitvoering
8.1 Dienst Toeslagen
Aanpassing beslistermijnen
De voorgestelde verlenging van de aanvraag- en beslistermijnen op aanvragen voor aanvullende
compensatie van werkelijke schade voor gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag
en bezwaren is beoordeeld met uitvoeringstoetsen. Voor de voorstellen uit het onderhavige
wetsvoorstel geldt dat de Dienst Toeslagen deze uitvoerbaar acht per de voorgestelde
inwerkingtredingsdatum. De maatregelen leiden tot beperkte complexiteitsgevolgen.
Daarnaast vraagt de Dienst Toeslagen aandacht voor communicatie over de aanpassingen.
Aanpassen uitvoerder schaderegeling ex-partners
Uit de uitvoeringstoets van de Dienst Toeslagen blijkt dat het niet mogelijk is om
de afhandeling van aanvragen van aanvullende compensatie van werkelijke schade van
ex-partners op korte termijn in uitvoering te brengen, vanwege de hoge druk op de
Dienst Toeslagen en de CWS met name op het terrein van dossiers en bezwaar. De regeling
is technisch uitvoerbaar, maar pas op het moment dat de werkvoorraad dat toelaat.
De schaderegeling voor ex-partners is op dit moment nog niet van kracht. Inwerkingtreding
hiervan zal plaatsvinden bij koninklijk besluit. Hierdoor heeft dit onderdeel van
het wetsvoorstel op dit moment nog geen directe gevolgen voor Dienst Toeslagen. De
timing van de inwerkingtreding van de regeling zal worden afgestemd op de capaciteit
bij de Dienst Toeslagen en de CWS. Tegelijkertijd wordt gekeken op welke manier de
druk op de Dienst Toeslagen en de CWS verminderd kan worden, om een zo snel en zo
goed mogelijke inwerkingtreding mogelijk te maken.
Aanpassingen van de nabestaandenregeling
De voorgestelde aanpassingen van de nabestaandenregeling vloeien grotendeels voort
uit de door de Dienst Toeslagen verrichte uitvoeringstoets. Uit die uitvoeringstoets
komt naar voren dat de huidige nabestaandenregeling, zoals die luidt na de toevoeging
van het amendement Leijten, niet uitvoerbaar is. Deze regeling is wel uitvoerbaar
indien de Dienst Toeslagen de coördinatie van de werkzaamheden van de uitvoerders
binnen de hersteloperatie toeslagen voor zijn rekening neemt en de huidige systematiek
van beschikken kan worden voortgezet. Dit betekent dat zowel na de integrale beoordeling
als voor de werkelijke schade separate beschikkingen worden vastgesteld. Nabestaanden
worden hierbij zoveel mogelijk ondersteund en zo snel als mogelijk en wenselijk door
het herstelproces begeleid. In hoofdstuk 4 van deze memorie worden de voorstellen
inzake de nabestaandenregeling toegelicht.
Peildatum brede ondersteuning ouders buitenland
De gevolgen van de aanpassing van de peildatum zijn voor de Dienst Toeslagen beperkt.
Wel is er een aantal eenmalige acties nodig naar aanleiding van de wetswijziging.
Dat betreft onder meer een belactie naar ouders die nieuw in aanmerking komen, en
het aanpassen van een aantal interne werkinstructies.
8.2 Commissie Werkelijke Schade (CWS)
De CWS is om een reactie gevraagd op de aanpassing van de aanvraag- en beslistermijnen
voor verzoeken van aanvullende compensatie van werkelijke schade voor gedupeerde aanvragers
van kinderopvangtoeslag. De CWS geeft desgevraagd aan geen bezwaar te hebben tegen
het aanpassen van de aanvraagtermijn en dat deze uitvoerbaar is. Over de aangepaste
beslistermijn geeft de CWS aan de aanpassing voor de gedupeerde aanvragers te ondersteunen.
De aanpassing zal leiden tot meer zaken die binnen de wettelijke termijn worden behandeld.
Omdat het lastig is om prognoses te geven over het behandeltempo, en de CWS bovendien
ook afhankelijk is van derden, kan de CWS niet garanderen dat de wettelijke beslistermijn
in alle gevallen zal worden gehaald.
Ook is de CWS gevraagd om een zienswijze te geven op de mogelijkheid om een aanvraag
te doen voor aanvullende compensatie voor werkelijke schade die door het amendement
Leijten aan de nabestaandenregeling is toegevoegd. De CWS verwacht dat het voor nabestaanden
moeilijk kan zijn om het verhaal van de overledene te vertellen en dat aannemelijk
te maken. Dat zou ertoe kunnen leiden dat de CWS in veel gevallen geen advies kan
geven over de hoogte van de werkelijke schade.
8.3 Ondersteuningsteam ouders in het buitenland (OTB)
De voorgestelde verlenging van de peildatum van 7 juli 2020 naar 31 december 2021
biedt een grotere groep ouders die in het buitenland woont de mogelijkheid om ondersteuning
vanuit OTB te krijgen. Aangezien de ondersteuning aan deze ouders inhoudelijk gelijk
is aan de ondersteuning van de huidige groep ouders die OTB begeleidt, ziet OTB op
inhoud geen nieuwe uitvoeringsuitdagingen.
Wel betekent de verwachte instroom van een groep van ongeveer 60 ouders bij OTB dat
er meer ouders instromen dan eerder voorzien. De snelheid waarmee deze «nieuwe» groep
ouders instroomt heeft invloed op de caseload van de OTB casemanagers. Stromen er
veel ouders tegelijk in, dan betekent dat dat casemanagers mogelijk aan de grenzen
van hun caseload komen. Om te voorkomen dat ouders in een dergelijke situatie op een
wachtlijst komen, is het wenselijk de dienstverlening te borgen door een tijdelijke
uitbreiding van het aantal casemanagers bij OTB met maximaal 4 fte. Dat is naar verwachting
haalbaar, maar het is belangrijk om de instroom de komende periode goed te blijven
monitoren.
9 Doenbaarheid van de maatregelen
Het aanpassen van de beslistermijnen vraagt geen acties van aanvragers van aanvullende
compensatie voor werkelijke schade. Wel kan het voor de doelgroep lastig te volgen
zijn dat de wettelijke beslistermijn wordt aangepast en deze voor nieuwe aanvragers
anders is dan voor reeds ingediende aanvragen. Dit vraagt zorgvuldige communicatie.
Via de communicatiekanalen van de Dienst Toeslagen zal ingezet worden op communicatie
rondom inwerkingtreding van het wetsvoorstel.
Het verlengen van de aanvraagtermijn voor aanvullende compensatie voor werkelijke
schade vraagt geen aanvullende acties van aanvragers en doet als zodanig geen direct
beroep op hun doenvermogen.
Gebruik maken van de nabestaandenregeling kan iets vragen van het doenvermogen van
de toeslagpartner of de eigen kinderen van de overleden aanvrager. Zij moeten bijvoorbeeld
kunnen aantonen dat de overledene betalingsachterstanden had of werkelijke schade
van de overledene aannemelijk kunnen maken. Dit is naar verwachting het meest lastig
voor kinderen van de overleden gedupeerde, als zij de begunstigden van de regeling
zijn.
De aanpassingen van de nabestaandenregeling leiden ertoe dat nabestaanden bij het
herstelproces worden begeleid door een persoonlijk zaakbehandelaar nabestaanden. De
Dienst Toeslagen heeft hierin een zorgplicht en zal de nabestaande ondersteunen, informeren
en door het proces heen begeleiden.
Het aanpassen van de peildatum voor brede ondersteuning voor ouders in het buitenland
vraagt geen aanvullende acties van aanvragers en doet als zodanig ook geen direct
beroep op hun doenvermogen. Dat aan een ruimere groep brede ondersteuning wordt geboden,
komt het doenvermogen van deze mensen juist ten goede.
10 EU-aspecten
Dit voorstel heeft geen EU-aspecten.
11 Advies en consultatie
Zoals onder paragraaf 1.2 is toegelicht, is overwogen om de beslistermijnen op bezwaarzaken
aan te passen, en is bovendien overwogen om een aanpassing van beslistermijnen toe
te passen op reeds lopende beslistermijnen, maar kiest het kabinet vanwege de juridische
consequenties er niet voor dat voor te stellen. Deze elementen zijn wel voorgelegd
aan de adviesorganen. In het onderstaande gaat het kabinet alleen in op de onderdelen
van de adviezen die deel uitmaken van het voorliggende wetsvoorstel.
11.1 Raad voor de rechtspraak
Verlenging van de termijn om bezwaar te maken
De Raad voor de rechtspraak vindt de onderbouwing van de verlenging van de termijn
om bezwaar te maken niet voldoende overtuigend om daarmee af te wijken van de voor
het gehele bestuursrecht geldende termijn16. De Raad voor de rechtspraak merkt daarbij op dat de Dienst Toeslagen te laat ingediende
bezwaren gewoon in behandeling neemt en adviseert daarom om hierop in deze memorie
nader in te gaan. In paragraaf 3 van deze memorie wordt toegelicht dat een bezwaartermijn
van zestien weken wordt voorgesteld, omdat dit de gemiddelde tijd is die ouders die
hun bezwaar tegen een beschikking op de integrale beoordeling niet binnen de termijn
indienen op dit moment nodig hebben om hun bezwaar in te dienen. Met het van kracht
worden van aangepast uitvoeringsbeleid17 is er reeds geen sprake meer van de situatie dat ieder te laat aangetekend bezwaarschrift
nog als ontvankelijk in behandeling wordt genomen. Bezwaren die langer dan zestien
weken na het afgeven van een beschikking door de Dienst Toeslagen worden ingediend,
worden (behoudens verschoonbare termijnoverschrijdingen) niet ontvankelijk verklaard,
met dien verstande dat met betrekking tot de in hoofdstuk 3 toegelichte oude zaken
een coulanter uitgangspunt wordt gehanteerd.
Peildatum brede ondersteuning ouders in het buitenland
De Raad voor de rechtspraak geeft aan dat niet is toegelicht waarom is gekozen voor
de datum van 31 december 2021 als de nieuwe peildatum voor brede ondersteuning voor
ouders in het buitenland en adviseert om dit nader toe te lichten. Hoofdstuk 5 van
deze memorie van toelichting is naar aanleiding van dit advies aangevuld. Er werd
eerder door de wetgever gekozen voor de peildatum van 7 juli 2020, omdat werd verondersteld
dat gedupeerden vanaf deze datum (van inwerkingtreding van de Wet hardheidsaanpassing
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen) voor een ieder uitzicht bestond op hulp
en herstel. Hiervan bleek geen sprake. Er wordt in deze memorie van toelichting toegelicht
dat de reden van het hanteren van de (latere) peildatum van 31 december 2021 is dat
de brede ondersteuning vanaf deze datum wel voldoende in Nederland beschikbaar was.
11.2 Raad voor de rechtsbijstand
Mogelijk negatieve gevolgen voor de rechtszekerheid
De Raad voor Rechtsbijstand geeft mee dat de substantiële verruiming van beslistermijnen
zoals voorgesteld in principe de rechtszekerheid negatief kan beïnvloeden18. Daarnaast geeft de Raad mee dat de hersteloperatie forse uitdagingen kent in de
uitvoering en vooral daardoor kampt met lange doorlooptijden. De Raad geeft aan dat
op korte termijn het ouderdossier ter beschikking komt en dat dit belangrijk is, omdat
een volledig dossier een noodzakelijke voorwaarde is voor adequate bepaling van de
rechtspositie van de gedupeerde en voor goede advisering van de advocaat. Het kabinet
erkent dat de nieuw voorgestelde beslistermijn op aanvragen voor aanvullende compensatie
van werkelijke schade lang is, en dat de aanvrager daarmee lang in onzekerheid is
over de beschikking op een aanvraag. Tegelijkertijd is die onzekerheid er nu ook,
omdat de daadwerkelijk benodigde tijd om tot een beslistermijn te komen niet realistisch
is. Die onzekerheid wordt versterkt door de goed te begrijpen keuze van een deel van
de groep om een beroep niet tijdig beslissen in te dienen, waardoor anderen langer
moeten wachten. Met de voorgestelde verlenging van de beslistermijn voor aanvragen
van aanvullende compensatie van werkelijke schade tot een realistische beslistermijnen,
plaatst het kabinet duidelijkheid boven onzekerheid en de belangen van het collectief
boven de individuele belangen van personen die een beroep niet tijdig beslissen indienen.
Het kabinet beseft dat enkel het verlengen van beslistermijnen onvoldoende is om de
hersteloperatie te versnellen. In de inleiding van deze memorie van toelichting wordt
uiteengezet welke maatregelen zijn genomen om de hersteloperatie toeslagen te verbeteren
en versnellen.
Resultaten pilot vaststellingsovereenkomst
De Raad voor Rechtsbijstand geeft aan dat de pilot voor het bepalen van de aanvullende
compensatie voor de werkelijke schade met vaststellingsovereenkomsten hopelijk bijdraagt
aan het herstel voor gedupeerden, door kortere doorlooptijden en minder capaciteitsproblemen
bij de Dienst Toeslagen en de CWS. De Raad voor Rechtsbijstand geeft aan dat deze
effecten niet meegenomen lijken te worden door de wetgever bij de vraag hoe om te
gaan met organisatorische problemen. Verder is voor de Raad voor Rechtsbijstand niet
duidelijk of, hoe en wanneer deze pilots doorgang vinden en voor een bredere groep
gedupeerden beschikbaar komen. Het klopt dat de mogelijke effecten van de pilot alternatieve
schaderoute niet ingecalculeerd zijn bij de aanpassing van de beslistermijn voor aanvragen
voor aanvullende compensatie van werkelijke schade. Deze effecten zijn op het moment
van schrijven namelijk niet bekend, omdat nog een besluit dient te worden genomen
over hoe het vervolg rondom de alternatieve schaderoutes eruit komt te zien. Dit laat
vanzelfsprekend onverlet dat het kabinet alles in het werk stelt en blijft stellen
om, ongeacht de verlenging van de beslistermijn, ervoor te zorgen dat in de praktijk
besluitvorming voor iedere gedupeerde zo spoedig mogelijk plaatsvindt, zodat deze
zo snel mogelijk duidelijkheid krijgt.
11.3 Nederlandse Orde van Advocaten
Aanpassingen van de termijn voor het besluiten op een aanvraag voor aanvullende compensatie
voor de werkelijke schade
De werkgroep toeslagenadvocaten van de Nederlandse Orde van advocaten (de werkgroep)
heeft op 14 februari 2024 geadviseerd met betrekking tot de maatregelen in dit wetsvoorstel19. De werkgroep adviseert negatief over de genoemde aanpassing, omdat die een onaanvaardbare
inbreuk op de rechten van ouders maken en de ouders (weer) rechtsbescherming wordt
ontzegd. De werkgroep geeft aan dat het uitgangspunt moet zijn dat voor elke aanvraag
om aanvullende compensatie voor de werkelijke schade de termijnen blijven gelden zoals
die golden op het moment van indiening. De werkgroep geeft verder aan dat de oorzaak
voor het niet halen van beslistermijnen is gelegen in het niet op orde zijn van de
werkprocessen. De werkgroep ziet de oplossing van de problematiek van het structureel
niet halen van termijnen door de Dienst Toeslagen niet in een verlenging van de huidige
termijnen. De werkgroep geeft aan dat hiermee slechts aan symptoombestrijding wordt
gedaan. Ook ontbreekt volgens de werkgroep een antwoord op de vraag waarom de voorgestelde
termijnen nodig en wel haalbaar zijn.
Het kabinet spant zich voortdurend in om de hersteloperatie toeslagen te verbeteren
en versnellen. De uitdrukkelijke inzet is om elke gedupeerde zo snel mogelijk weer
perspectief te geven en naar voren te kunnen laten kijken. Zo zijn onder meer de volgende
maatregelen genomen: capaciteitsvergroting bij UHT van bijna 1.400 naar ruim 2.277
FTE (peildatum april 2024), een groot aantal procesverbeteringen waardoor dossiers
veel sneller kunnen worden verstrekt, flexibeler afhandeling van bezwaarzaken, gerichtere
inzet van de BAC, opschaling en aanpassing in de structuur bij CWS, en de ontwikkeling
van een forfaitaire schaderoute. Ook wordt doorlopend bezien op welke manier werkprocessen
kunnen worden verbeterd en welke maatregelen leiden tot versnelling en verbetering
van de hersteloperatie toeslagen. Het kabinet bestrijdt dan ook dat het enkel aan
symptoombestrijding doet.
Het kabinet beseft dat enkel het verlengen van een beslistermijn niet de enige oplossing
is of kan zijn om het herstel van gedupeerden te bespoedigen. Een aanpassing kan slechts
een sluitstuk zijn als mogelijkheden om de afhandeling te versnellen niet voldoende
soelaas bieden. Op dit moment gelden óók na invoering van allerlei maatregelen om
te versnellen, onrealistische wettelijke beslistermijnen. Aanvragers weten daardoor
niet altijd goed waar zij aan toe zijn en voelen zich gedwongen om naar de rechter
te stappen. De Afdeling bestuursrecht van de Raad van State heeft geconcludeerd dat
niet de bestuursrechter, maar alleen de wetgever een collectieve oplossing kan bieden
voor onrealistische beslistermijnen bij de hersteloperatie toeslagen.20 Dit wetsvoorstel is daar een reactie op.
De werkgroep vraagt zich daarnaast af of er minder verstrekkende maatregelen zijn
overwogen die minder inbreuk maken op de rechtsbescherming van betrokkene en geeft
aan dat het ouderbelang door het verlengen van beslistermijnen in het geding komt
en dat voor de Dienst Toeslagen geen enkele prikkel meer bestaat om wel te voorzien
in een goede procedure om termijnen te halen. Het kabinet gaat in paragraaf 1.2 van
deze memorie van toelichting in op de overwogen beleidsalternatieven en heeft deze
op basis van het advies van de werkgroep aangevuld. Daaruit blijkt dat verstrekkender
en minder verstrekkende alternatieven zijn overwogen. Het voorliggende voorstel poogt
daarin een adequate balans te vinden. Er blijft door het verlengen van de huidige
beslistermijnen een prikkel voor de Dienst Toeslagen bestaan om tijdig te beslissen.
Indien de Dienst Toeslagen niet tijdig beslist, bestaat immers nog steeds de mogelijkheid
om een ingebrekestelling in te dienen, te verzoeken om een dwangsom of een beroep
niet tijdig beslissen in te dienen.
Aanpassing van de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift
De werkgroep geeft ten aanzien van de voorgestelde verlenging van de termijn voor
het indienen van een bezwaarschrift naar zestien weken aan dat de huidige termijn
voor het indienen van een bezwaarschrift door de Dienst Toeslagen op dit moment niet
wordt gehandhaafd en daarmee alle bezwaarschriften, dus ook degenen die te laat zijn
ingediend, door de Dienst Toeslagen in behandeling worden genomen. Dit voorstel om
de verlengde wettelijke termijn te gaan hanteren leidt volgens de werkgroep tot een
verminderd niveau van rechtsbescherming van ouders. Per juli 2024 wordt het uitvoeringsbeleid
reeds aangepast waardoor er geen sprake meer is van de situatie dat ieder te laat
aangetekend bezwaarschrift nog als ontvankelijk in behandeling wordt genomen zoals
nader is toegelicht in hoofdstuk 3. Het onderhavig wetsvoorstel verankert deze beleidsaanpassing
ook in de wet. Hiermee biedt het kabinet enerzijds duidelijkheid aan bezwaarmakers
en krijgt anderzijds de Dienst Toeslagen de mogelijkheid om beter in te spelen op
de instroom aan bezwaren en op de instroom aan aanvragen tot het toekennen van aanvullende
compensatie voor de werkelijke schade.
De werkgroep geeft daarnaast aan dat niet duidelijk is of de Dienst Toeslagen ook
ten aanzien van al ingediende bezwaarschriften zal overgaan tot een striktere beoordeling
van de tijdigheid daarvan. Indien dit het geval is, is dit wat betreft de werkgroep
niet aanvaardbaar. Het kabinet deelt deze visie. In hoofdstuk 3 is toegelicht dat
het kabinet de termijn om een bezwaar in te dienen niet zal gaan handhaven voor bezwaren
die reeds zijn ingediend op het moment van inwerkingtreding van deze wet.
11.4 Adviescollege toetsing regeldruk
Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft geadviseerd op de voorgenomen verlenging
van de beslistermijnen voor de aanvraag voor aanvullende compensatie van werkelijke
schade21. Het college merkt op dat de voorgestelde verlenging neerkomt op een tussentijdse
wijziging van de spelregels die de huidige situatie met (te) lange doorlooptijden
codificeert en de mogelijkheden beperkt voor gedupeerde ouders om hiertegen verzet
te bieden. Het college constateert dat nut en noodzaak van de voorgestelde maatregelen
op zich zijn onderbouwd, maar tekent daarbij aan dat de verlengingen van de beslistermijnen
mogelijk niet zullen bijdragen aan het vertrouwen in de hersteloperatie en dat ze
in die zin de ervaren regeldruk kunnen vergroten.
Minder belastende alternatieven
Het ATR geeft aan dat het voorstel om de beslistermijnen te verlengen een ultimum
remedium lijkt te zijn. Het college adviseert een minder belastend alternatief te
onderzoeken, namelijk of meer aanvragen kunnen vallen onder een forfaitaire aanpak.
In de zomer van 2023 is een breed pakket aan maatregelen geïntroduceerd om ouders
versneld duidelijkheid te geven over hun herstelproces. Daaruit is voortgekomen dat
er een pilot wordt gedaan met een vereenvoudigde schaderoute waarin gewerkt wordt
met forfaitaire bedragen. Bij hetzelfde maatregelenpakket is overwogen om ouders een
financieel aanbod te doen van een vast bedrag na de eerste toets en vóór de integrale
beoordeling, waarmee zij af zouden zien van verdere stappen in het herstelproces.
Mogelijk zou dit – in het meest gunstige scenario – de gehele hersteloperatie met
enkele maanden kunnen versnellen, doordat minder mensen een integrale beoordeling
nodig hebben of bijvoorbeeld een bezwaar indienen of een verzoek doen over aanvullende
werkelijke schade. Daar staat tegenover dat deze maatregel voor veel ouders voor een
onwenselijke situatie zorgt. Ouders kunnen zonder informatie uit de integrale beoordeling
moeilijk inschatten of dit aanbod hen financieel rechtdoet. Daarnaast voelt het mogelijk
oneerlijk voor ouders die al een integrale beoordeling hebben gehad en deze keuze
niet konden maken. Bovendien zou deze extra optie ook veel vragen van de uitvoering
bij Dienst Toeslagen in het verstrekken van informatie aan ouders en in het aanpassen
van de systemen en processen bij de eerste toets en de integrale beoordeling. Hierdoor
zou de invoering van de verbetermaatregelen bij Dienst Toeslagen die al in gang zijn
gezet mogelijk vertraging oplopen. Daarmee zou deze optie in een ongunstig scenario
zelfs voor vertraging van het gehele herstelproces zorgen. Daarom is deze maatregel
niet doorgezet.
Ook is eerder overwogen om de hoogte van de forfaitaire schadevergoedingen in de integrale
beoordeling aan te passen. Voor deze benadering is niet gekozen omdat naar schatting
minder dan de helft van de gedupeerden aanvullende schade zal hebben, en deze schade
bovendien sterk varieert, waardoor er alsnog een noodzaak voor werkelijke schade blijft,
terwijl dit bij de andere helft van de gedupeerden juist tot overcompensatie zou leiden.
Informatievoorziening
Het ATR adviseert op tijd te starten met informatievoorziening over waarom aanpassingen
nodig zijn en wat dat voor mensen kan betekenen. Ook het monitoren van gedragseffecten
in de uitvoering hoort daarbij. Het kabinet onderschrijft het belang van goede en
tijdige informatievoorziening, de toelichting in hoofdstuk 9 van deze memorie van
toelichting is hierop aangevuld.
Regeldrukkosten
Het ATR adviseert de wijziging regeldrukkosten in kaart te brengen conform de Rijksbrede
methodiek en daarbij aandacht te besteden aan de mogelijk toename van ervaren regeldruk.
Enerzijds verwacht het ATR een toename omdat de termijn om in bezwaar te gaan verlengd
wordt, anderzijds is er mogelijk een afname omdat er minder rechtszaken te verwachten
zijn.
Een accurate inschatting van de daling van regeldrukkosten is lastig te geven. De
bandbreedtes over de nog te verwachten aanvragen van aanvullende compensatie van werkelijke
schade zijn ruim. Bovendien hebben budgettaire aspecten zoals eerder toegelicht geen
enkele rol gespeeld bij de voorstellen in het onderhavige wetsvoorstel.
12 Comptabiliteitswet 2016
Het instellen van een realistische beslistermijn moet voorkomen dat bij gedupeerden
verkeerde verwachtingen worden gewekt over wanneer hun aanvraag voor aanvullende compensatie
van werkelijke schade wordt afgehandeld, en bovendien moet dit voorkomen dat de behandelvolgorde
bij de Dienst Toeslagen bepaald wordt door de keuze van ouders om wel of niet naar
de rechter te gaan en een beroep niet tijdig in te dienen.
Doordat de beslistermijnen niet voor álle onderdelen in de hersteloperatie worden
aangepast, en de aanpassing daarnaast niet geldt voor reeds aangevangen beslistermijnen,
zal er ook na inwerkingtreding binnen de hersteloperatie nog sprake zijn van beroepen
niet tijdig beslissen. Het aanpassen van de beslistermijn op aanvragen voor aanvullende
compensatie van werkelijke schade leidt er wel toe dat er wat minder capaciteit benodigd
zal zijn om beroepen niet tijdig beslissen af te handelen. Dat vermindert niet alleen
enigszins de druk op de Dienst Toeslagen, maar ook de druk op de rechtspraak.
Het doel van de aanpassing van de aanvraagtermijn voor verzoeken van aanvullende compensatie
is dat aanvragers van kinderopvangtoeslag voldoende de tijd krijgen om een beslissing
te nemen over het doen van een aanvraag, in het licht van de nieuwe mogelijkheden
hieromtrent, met name met betrekking tot de aanvullende schaderoutes. De aanpassing
leidt tevens tot effectievere uitvoering door spreiding van de aanvragen.
Het doel van de aanpassing van de peildatum voor brede ondersteuning aan ouders in
het buitenland is aan meer ouders brede ondersteuning te kunnen bieden als zij door
de problemen met de kinderopvangtoeslag zich genoodzaakt zagen te vertrekken naar
het buitenland. De eerdere peildatum bood daarvoor onvoldoende ruimte. Er bestond
een groep ouders die wel vanwege de problemen was vertrokken, maar niet in aanmerking
kwam voor hulp. De maatregel is doeltreffend omdat hiermee de ouders bereikt worden
die nog niet onder door OTB geholpen konden worden maar ook geen reëel alternatief
hadden op het moment van vertrek uit Nederland. De mogelijkheid bestaat, net als bij
de oude peildatum, dat ook ouders die om andere redenen zijn vertrokken naar het buitenland,
een beroep kunnen doen op brede ondersteuning door OTB. Dit zullen er iets meer zijn
dan bij de oude peildatum, omdat de nieuwe peildatum minder ver in het verleden ligt.
13 Evaluatie
Het kabinet heeft aangekondigd in te zetten op een evaluatie van de Wht in 2025. Daarbij
wordt niet enkel de doeltreffendheid en doelmatigheid van de maatregelen geëvalueerd,
maar ook ruim aandacht besteed aan onder andere: de uitvoering van de maatregelen
door de Dienst Toeslagen, hoeveel de maatregelen vergden van het doenvermogen van
gedupeerden, de mate van tevredenheid van de gedupeerden en de ervaringen met de inzet
van de onafhankelijke commissies (CvW, BAC en CWS). De in dit wetsvoorstel opgenomen
wijzigingen zullen bij die evaluatie betrokken worden. Tot aan het moment van evaluatie
blijft het kabinet de voortgang van de hersteloperatie volgen en hiervan verslag doen
in de periodieke voortgangsrapportages herstel toeslagen.
Op grond van het door het amendement Leijten aan de Wht toegevoegde artikel Ia Wht
wordt binnen één jaar na inwerkingtreding van deze wet een verslag over de doeltreffendheid
en de effecten van deze wet in de praktijk aan de Staten-Generaal gezonden. Deze evaluatie
vindt daarmee plaats één jaar na inwerkingtreding van de nabestaandenregeling.
II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Inleidend
De Wht bevat de wettelijke bepalingen betreffende de hersteloperatie toeslagen. Met
de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen is de Wht uitgebreid met maatregelen
voor ex-partners van gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag. Daarnaast is met
die wijzigingswet onder meer de kindregeling in de Wht uitgebreid. Ook is in de Wht
een regeling opgenomen voor nabestaanden in het geval een overleden gedupeerde aanvrager
van kinderopvangtoeslag22 of een overleden kind bij leven recht zou hebben gehad op compensatie of een tegemoetkoming
in het kader van de hersteloperatie toeslagen.
In navolging van de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen zijn er nog
twee wijzigingswetten die leiden tot wijziging en uitbreiding van de maatregelen in
het kader van de hersteloperatie toeslagen: de Fiscale verzamelwet 2024 en Overige
fiscale maatregelen 2024.23 Beide wijzigingswetten bevatten aanpassingen van de Wht. Daarnaast bevatten deze
wijzigingswetten aanpassingen24 van en aanvullingen25 op de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen voor zover het gaat om
wettelijke bepalingen die nog niet in werking zijn getreden. Dit betreft met name
de nabestaandenregeling. Omdat het daar gaat om wettelijke bepalingen die nog in werking
moeten treden, is ervoor gekozen om niet de Wht, maar de wijzigingswet – de Wet aanvullende
regelingen hersteloperatie toeslagen – aan te passen dan wel aan te vullen voordat
de betreffende wijzigingsopdrachten van de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie
toeslagen op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip in werking zullen treden.
Het onderhavige wetsvoorstel bevat wederom wijzigingen van enkele bepalingen inzake
de hersteloperatie toeslagen. Hoewel het voor een deel gaat om voorgestelde wijzigingen
van bepalingen die nog niet in werking zijn getreden, in het bijzonder de bepalingen
inzake de nabestaandenregeling, is ervoor gekozen om de wijzigingsopdrachten van het
onderhavige wetsvoorstel in beginsel te formuleren als wijziging van de Wht ongeacht
of de onderliggende wettelijke bepalingen reeds in werking zijn getreden. De reden
hiervoor is de samenhang tussen de voorgestelde aanpassingen van de nabestaandenregeling
en de voorgestelde aanpassingen van de termijnen die niet alleen betrekking hebben
op de nabestaandenregeling, maar ook op andere regelingen binnen de Wht26. Uitzondering hierop zijn bepalingen die een wijzigingsopdracht bevatten die niet
kan worden verwerkt, bepalingen waarvan in het onderhavige wetsvoorstel wordt voorgesteld
die niet op te nemen in de Wht27 en onderdelen die in verband met de volgorde van inwerkingtreding van de diverse
onderdelen van de hersteloperatie toeslagen direct weer geschrapt zouden moeten worden
om vervolgens op een later moment weer in werking te laten treden. Het ligt in die
laatste twee situaties niet voor de hand die eerst in werking te laten treden om vervolgens
direct weer te schrappen. Bij koninklijk besluit zal worden geregeld dat deze aanpassingen
van de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen de dag na publicatie in
het Staatsblad in werking zullen treden. Voor zover het gaat om wijziging van bepalingen
die ingevolge de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen in de Wht zijn
opgenomen maar nog niet in werking zijn getreden, zullen de aanpassingen van de Wht
ingevolge het onderhavige wetsvoorstel op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip
in werking treden direct nadat die onderliggende wettelijke bepalingen op een bij
koninklijk besluit te bepalen tijdstip in werking treden. Dit moment van inwerkingtreding
kan voor de verschillende onderliggende wettelijke bepalingen verschillen.
Artikel I
Artikel I, onderdeel A (artikel 2.9a van de Wet hersteloperatie toeslagen)
Voorgesteld wordt om in artikel 2.9a, eerste lid, Wht, dat betrekking heeft op de
nabestaandenregeling voor partners van overleden aanvragers van kinderopvangtoeslag,
«de overleden aanvrager» te vervangen door «een overleden aanvrager». Het gaat immers
om de partners van alle personen die vallen onder het begrip overleden aanvrager en
niet om een specifieke overleden aanvrager.
In artikel 2.9a, tweede lid, Wht, is de regeling voor aanvullende compensatie voor
de werkelijke schade of een aanvullende O/GS-tegemoetkoming voor de werkelijke schade
(hierna: aanvullende compensatie voor de werkelijke schade) aan degene die partner
was van een overleden aanvrager van kinderopvangtoeslag op de dag van overlijden van
die gedupeerde aanvrager opgenomen. Voorgesteld wordt artikel 2.9a, tweede lid, Wht
op diverse onderdelen te wijzigen. Om te beginnen wordt voorgesteld dat de voorwaarde
dat al een toekenning plaatsgevonden moet hebben van een compensatie, tegemoetkoming
of het forfaitaire bedrag op grond van artikel 2.9a, eerste lid, Wht, vervalt. Die
voorwaarde zou namelijk betekenen dat wanneer het forfaitaire bedrag, bedoeld in artikel 2.7
Wht, en de compensatie, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, Wht, of de tegemoetkoming,
bedoeld in artikel 2.6, eerste lid, Wht, al aan de overleden aanvrager van kinderopvangtoeslag
is toegekend, de nabestaande partner van die overleden aanvrager van kinderopvangtoeslag
niet in aanmerking zou komen voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade.
Die nabestaande partner heeft dan namelijk op grond van artikel 2.9a, eerste lid,
Wht geen recht op toekenning van de daar genoemde voorzieningen.
Daarnaast wordt voorgesteld om de bevoegdheid om besluiten te nemen op aanvragen van
nabestaande partners voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade niet te
beleggen bij Onze Minister, maar bij de Dienst Toeslagen, evenals bij de regeling
van aanvullende compensatie voor de werkelijke schade van de gedupeerde aanvrager
van kinderopvangtoeslag. In de artikelsgewijze toelichting bij de wijziging van artikel 5.2
Wht wordt voorts toegelicht dat voorgesteld wordt dat de CWS de Dienst Toeslagen zal
adviseren. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar hoofdstuk 4 van
het algemeen deel van deze memorie.
Voorts wordt voorgesteld om de formulering van artikel 2.9a, tweede lid, Wht meer
in lijn te brengen met de wijze waarop artikel 2.9a, eerste lid, Wht geformuleerd
is. Dit brengt het doel van de nabestaandenregeling beter tot uitdrukking, namelijk
dat aan nabestaanden van een overleden aanvrager van kinderopvangtoeslag de herstelmaatregelen
worden geboden waarop de overledene bij leven aanspraak had kunnen maken. Daarnaast
wordt hiermee ondervangen dat onduidelijkheid kan ontstaan over de vraag of een nabestaande
partner in aanmerking komt voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade
als de gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag geen aanvraag heeft ingediend
voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade en hij overlijdt nadat de aanvraagtermijn
is verlopen. Als de gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag gedurende zijn leven
niet tijdig een aanvraag heeft ingediend, zou deze niet in aanmerking zijn gekomen
voor een aanvullende compensatie voor diens werkelijke schade en komt de nabestaande
partner hier dus ook niet voor in aanmerking. De beoordeling van de aanspraak op en
de bepaling van de hoogte van de aanvullende compensatie voor de werkelijke schade
zullen dus voor de nabestaande partner op dezelfde wijze plaatsvinden als de wijze
waarop deze plaatsgevonden zouden hebben bij de overleden gedupeerde aanvrager van
kinderopvangtoeslag indien deze niet zou zijn overleden. Dientengevolge is dit conform
de beoordeling als beschreven in het CWS beleidskader begroting immateriële schadevergoeding
en in het Beoordelingskader Materiële Schade van de CWS.28
Voorgesteld wordt om artikel 2.9a, tweede lid, Wht te vervangen en daarmee opnieuw
in zijn geheel te formuleren en niet te werken met wijzigingsbepalingen op de specifieke
tekstonderdelen, omdat dat gezien het grote aantal wijzigingen in dit geval niet ten
goede zou komen aan de leesbaarheid en begrijpelijkheid.
Voor een meer uitgebreide onderbouwing van en toelichting op de voorgestelde wijzigingen
van artikel 2.9a, tweede lid, Wht, wordt verwezen naar hoofdstuk 4 van het algemeen
deel van deze memorie.
Ook wordt voorgesteld om artikel 2.9a, derde lid, Wht aan te passen. Dit heeft betrekking
op de situatie dat aan het partnerschap feitelijk een einde is gekomen voor het overlijden
van de gedupeerde aanvrager. In artikel 2.9a, derde lid, Wht wordt geregeld dat in
een dergelijk geval deze voormalig partner niet in aanmerking komt voor de voorzieningen,
bedoeld in artikel 2.9a, eerste lid, Wht. Het is in lijn met de bedoeling van artikel 2.9a,
derde lid, Wht, dat dit artikellid niet uitsluitend ziet op aanspraken op grond van
artikel 2.9a, eerste lid, Wht, maar ook op aanspraken op grond van artikel 2.9a, tweede
lid, Wht. Omdat wordt voorgesteld dat in artikel 2.9a, tweede lid, Wht niet langer
het vereiste wordt gesteld dat aan de partner compensatie, tegemoetkoming of een forfaitair
bedrag als bedoeld in artikel 2.9a, eerste lid, Wht is toegekend, is het noodzakelijk
dat artikel 2.9a, derde lid, niet uitsluitend betrekking heeft op artikel 2.9a, eerste
lid, Wht, maar ook op artikel 2.9a, tweede lid, Wht.
Artikel I, onderdeel B (artikel 2.9b van de Wet hersteloperatie toeslagen)
Voorgesteld wordt om artikel 2.9b, eerste lid, Wht, dat betrekking heeft op de nabestaandenregeling
voor kinderen van overleden aanvragers van kinderopvangtoeslag, op een aantal onderdelen
te wijzigen. Ten eerste wordt voorgesteld om «de overleden aanvrager» te vervangen
door «een overleden aanvrager». Het gaat immers om de kinderen van alle personen die
vallen onder het begrip overleden aanvrager in de situatie dat die overleden aanvrager
van kinderopvangtoeslag geen partner had of deze is overleden en niet om een specifieke
overleden aanvrager. De overige wijzigingen van artikel 2.9b, eerste lid, Wht hangen
samen met het volgende. Zoals in het algemeen deel van deze memorie is toegelicht,
is gebleken dat de voorwaarden voor een kind om in aanmerking te komen voor de regeling
voor nabestaanden van overleden gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag meer
beperkend zijn dan beoogd wordt. Een kind zal in beginsel29 uitsluitend in aanmerking komen voor de nabestaandenregeling indien de overleden
gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag geen partner had op de dag van overlijden.
In de situatie waarin die partner is overleden na het overlijden van de gedupeerde
aanvrager van kinderopvangtoeslag, zou dit betekenen dat de eventuele kinderen van
de gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag niet in aanmerking kunnen komen voor
de nabestaandenregeling. Dit wordt onwenselijk geacht. Daarom wordt voorgesteld artikel 2.9b,
eerste en tweede lid, Wht zo te wijzigen dat een kind van een overleden gedupeerde
aanvrager van kinderopvangtoeslag ook in aanmerking komt voor de regeling voor nabestaanden
van overleden gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag op grond van die leden,
indien de partner van de overleden aanvrager is overleden voorafgaand aan inwerkingtreding
van artikel 2.9a Wht.
Voorgesteld wordt om artikel 2.9b, tweede lid, Wht, dat betrekking heeft op de regeling
voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade in de nabestaandenregeling
voor het kind van een overleden gedupeerde aanvrager, grotendeels te wijzigen overeenkomstig
de wijzigingen die worden voorgesteld met betrekking tot artikel 2.9a, tweede lid,
Wht. Alle wijzigingen met betrekking tot de werkelijke schaderegeling voor nabestaanden
die zijn voorgesteld voor de partner van de overleden gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag,
worden ook voorgesteld voor zover het gaat om kinderen van de overleden gedupeerde
aanvrager van kinderopvangtoeslag. Voor een toelichting hierop wordt verwezen naar
de artikelsgewijze toelichting bij de voorgestelde wijziging van artikel 2.9a, tweede
lid, Wht op grond van artikel I, onderdeel A, onder 2, van het onderhavige wetsvoorstel.
Ook in artikel 2.9b, tweede lid, Wht wordt voorgesteld niet langer het vereiste te
stellen dat aan het kind compensatie, tegemoetkoming of een forfaitair bedrag als
bedoeld in artikel 2.9b, eerste lid, Wht is toegekend. In artikel 2.9b, eerste lid,
aanhef, Wht wordt het vereiste gesteld dat het kind uitsluitend in aanmerking komt
voor een voorziening op grond van dat eerste lid als de overleden aanvrager geen partner
had op de dag van overlijden of wanneer aan het partnerschap feitelijk een einde is
gekomen voor het overlijden van de gedupeerde aanvrager (wanneer artikel 2.9a, derde
lid, Wht van toepassing is). Vanwege het in artikel 2.9b, tweede lid, Wht voorgestelde
vervallen van het vereiste dat er een toekenning heeft plaatsgevonden op grond van
artikel 2.9b, eerste lid, Wht wordt voorgesteld in artikel 2.9b, tweede lid, Wht te
regelen dat het kind van de overleden aanvrager van kinderopvangtoeslag in aanmerking
komt voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade als de overleden aanvrager
geen partner had op de dag van overlijden, als die partner is overleden voor de dag
van inwerkingtreding van artikel 2.9a Wht, of wanneer aan het partnerschap feitelijk
een einde is gekomen voor het overlijden van de gedupeerde aanvrager.
Voorts wordt voorgesteld om in artikel 2.9b, derde lid, Wht de verwijzing naar artikel 6.1b
Wht te vervangen door een verwijzing naar artikel 6.1b, eerste lid, Wht. Artikel 2.9b,
derde lid, Wht ziet op de verdeling van het bedrag van de compensatie of de tegemoetkoming
over de kinderen die binnen de daarvoor geldende aanvraagtermijn een aanvraag hebben
ingediend. Deze wijziging is noodzakelijk, omdat in het onderhavige wetsvoorstel wordt
voorgesteld artikel 6.1b Wht, dat betrekking heeft op de aanvraagtermijn voor de regeling
voor nabestaanden van overleden aanvragers van kinderopvangtoeslag, aan te passen
door een nieuw lid toe te voegen.
Verder wordt geregeld dat artikel 2.9b, derde lid, Wht uitsluitend betrekking heeft
op een aanvraag als bedoeld in artikel 2.9b, eerste lid, onderdeel a, Wht. Met het
amendement Leijten was kennelijk beoogd om dit artikellid ook van toepassing te laten
zijn op een aanvraag als bedoeld in artikel 2.9b, tweede lid, Wht. De bij het amendement
Leijten ingevoegde aanpassing was echter niet volledig. Zo is bij het bedrag dat wordt
verminderd, niet verwezen naar artikel 2.9b, tweede lid, Wht. Ook ontbrak een aanvraagtermijn
voor de aanvragen voor aanvullende compensatie. Dat wordt hersteld in dit wetsvoorstel.
Voorgesteld wordt om de verwijzing naar de aanvraag als bedoeld in 2.9b, tweede lid,
Wht in artikel 2.9b, derde lid, Wht te schrappen en een vierde lid aan artikel 2.9b
Wht toe te voegen waarin artikel 2.9b, derde lid, Wht van overeenkomstige toepassing
wordt verklaard ter zake van de toekenning van aanvullende compensatie voor de werkelijke
schade.
Zoals is toegelicht in het algemeen deel van deze memorie, wordt voorgesteld om de
uitbreiding van de regeling voor nabestaanden van overleden aanvragers niet te beperken
tot de situatie waarin de partner van de overleden aanvrager is overleden voorafgaand
aan inwerkingtreding van artikel 2.9a Wht. Hiertoe wordt voorgesteld in artikel 2.9b
Wht een extra lid in te voegen. In het voorgestelde artikel 2.9b, vijfde lid, Wht
wordt geregeld dat kinderen van overleden gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag
ook in aanmerking komen voor de nabestaandenregeling indien de partner van de overleden
aanvrager van kinderopvangtoeslag overlijdt op of na de dag van inwerkingtreding van
artikel 2.9a Wht. Hiertoe wordt voorgesteld dat artikel 2.9b, eerste tot en met vierde
lid, Wht alsmede hoofdstuk 4a, artikel 5.3 en hoofdstuk 6 Wht in die situatie van
overeenkomstige toepassing zijn. De kinderen komen dan voor die onderdelen van de
regeling voor nabestaanden van overleden aanvragers van kinderopvangtoeslag in aanmerking,
die op aanvraag aan de partner zouden zijn toegekend indien deze niet was overleden.
Dit betekent dat de kinderen uitsluitend in aanmerking kunnen komen voor de nabestaandenregeling
indien de partner is overleden voordat de voor die partner van toepassing zijnde aanvraagtermijn
voor de desbetreffende onderdelen van de regeling is verlopen of indien die partner
een aanvraag heeft gedaan binnen de van toepassing zijnde aanvraagtermijn. In die
laatste situatie komt het kind uitsluitend in aanmerking voor dat onderdeel of die
onderdelen van de regeling voor de nabestaanden van overleden aanvragers van kinderopvangtoeslag,
indien de partner weliswaar in aanmerking was gekomen voor toekenning van dat onderdeel,
maar dat nog geen toekenning aan die partner heeft plaatsgevonden.
Uitgangspunt is dus steeds dat in geval van overlijden van een gedupeerde aanvrager
van kinderopvangtoeslag voordat deze aanspraak heeft kunnen maken op alle onderdelen
van de regeling voor gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag waarop de nabestaandenregeling
ziet, de partner of de kinderen in aanmerking komen voor toekenning van die onderdelen
die nog niet aan de overleden aanvrager zijn toegekend. Dit recht is niet onbeperkt
in de tijd. Als de partner de aanvraagtermijn heeft laten verlopen komt het kind van
de overleden aanvrager van kinderopvangtoeslag niet alsnog in aanmerking. Het is dus
bijvoorbeeld denkbaar dat aan de aanvrager van kinderopvangtoeslag voor diens overlijden
toekenning heeft plaatsgevonden van het forfaitaire bedrag van € 30.000 op grond van
artikel 2.7 Wht en dat na inwerkingtreding van artikel 2.9a Wht de partner een bedrag
toegekend krijgt op grond van artikel 2.9a, eerste lid, onderdeel a, onder 1° of 2°,
Wht. In de situatie waarin aanvullende compensatie zou zijn toegekend aan de overleden
gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag indien deze niet was overleden werkt
dit als volgt. Er moet bepaald worden of de partner van de overleden gedupeerde aanvrager
van kinderopvangtoeslag vervolgens is overleden gedurende de voor die partner van
toepassing zijnde aanvraagtermijn voor die aanvullende compensatie voor de werkelijke
schade of tijdig een aanvraag hiertoe heeft gedaan waarop nog geen toekenning heeft
plaatsgevonden. Als aan die voorwaarde is voldaan, komen de kinderen van de overleden
gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag die tijdig een aanvraag hebben ingediend
in aanmerking voor de aanvullende compensatie of de aanvullende O/GS-tegemoetkoming.
De hoogte wordt vastgesteld naar rato van het aantal kinderen van die overleden gedupeerde
aanvrager van kinderopvangtoeslag dat tijdig een aanvraag heeft gedaan.30
In artikel 2.9b, vijfde lid, Wht wordt voorgesteld dat niet alleen artikel 2.9b, eerste
tot en met vierde lid, Wht van overeenkomstige toepassing is, maar ook de overige
relevante onderdelen van de Wht die van belang zijn bij de toepassing van de regeling
voor kinderen die nabestaande zijn van een overleden aanvrager van kinderopvangtoeslag.
Dit ziet onder meer op de persoonlijke bijstand (hoofdstuk 4a Wht), de rol van adviescommissies
(hoofdstuk 5.3 Wht) en de aanvraag-, beslis- en betaaltermijnen (hoofdstuk 6 Wht).
Bij het vaststellen van de aanvraagtermijn wordt rekening gehouden met het feit dat
niet alleen het overlijden van de gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag een
rol speelt, maar ook het daaropvolgende overlijden van diens partner.31 Dit betekent dat de aanvraagtermijn in beginsel aanvangt op de dag van overlijden
van de partner van de overleden aanvrager van kinderopvangtoeslag. Voorts wordt voorgesteld
dat artikel 6.1b, tweede lid, Wht, dat betrekking heeft op de aanvraagtermijn voor
aanvullende compensatie voor de werkelijke schade, van toepassing is als aan de partner
van de overleden aanvrager van kinderopvangtoeslag geen toekenning heeft plaatsgevonden
op grond van artikel 2.9a, eerste lid, onderdeel a, onder 1° of 2°, Wht, dat wil zeggen
compensatie of tegemoetkoming op grond van de integrale beoordeling.32 Als die toekenning wel heeft plaatsgevonden aan de overleden partner, kan direct
een aanvraag worden ingediend voor de toekenning van de aanvullende compensatie voor
de werkelijke schade. Als aan de partner van de overleden aanvrager van kinderopvangtoeslag
geen toekenning heeft plaatsgevonden, is artikel 6.1b, tweede lid, Wht wel van toepassing.
In de situatie waarin ook aan de overleden aanvrager van kinderopvangtoeslag nog geen
toekenning heeft plaatsgevonden in het kader van de integrale beoordeling, is de aanvraagtermijn
voor de kinderen afhankelijk van het moment waarop de beschikking tot toekenning van
compensatie of O/GS-tegemoetkoming op hun aanvraag daartoe onherroepelijk is geworden.
Artikel I, onderdeel C (artikel 2.14f van de Wet hersteloperatie toeslagen)
Voorgesteld wordt om de komma die ten onrechte ontbreekt na «artikel 6.1a» in artikel 2.14f
Wht in te voegen.
Artikel I, onderdeel D (artikel 2.14h van de Wet hersteloperatie toeslagen)
Voorgesteld wordt om in artikel 2.14h, derde lid, Wht, zoals dat komt te luiden na
inwerkingtreding van artikel I, onderdeel M, onder 3, van de Wet aanvullende regelingen
hersteloperatie toeslagen «Onze Minister» te vervangen door «de Dienst Toeslagen».
Dat artikellid heeft betrekking op de aanvullende compensatie voor werkelijke schade
voor ex-partners. Zoals in het algemeen deel van deze memorie is aangegeven is het
de bedoeling dat de Dienst Toeslagen de regeling voor aanvullende compensatie voor
de werkelijke schade voor ex-partners zal gaan uitvoeren.
Artikel I, onderdelen E en F (artikelen 2.15 en 2.15a van de Wet hersteloperatie toeslagen)
De voorgestelde wijzigingen van de artikelen 2.15 en 2.15a, eerste lid, onderdeel a,
Wht voorzien in een aanpassing van de datum waarop een aanvrager of ex-partner niet
in Nederland diende te wonen om in aanmerking te komen voor brede ondersteuning in
het buitenland. Indien een aanvrager op 7 juli 2020 niet in Nederland woonde, wordt
verondersteld dat deze is geëmigreerd vanwege de toeslagenproblematiek. Op die datum
is de Wet hardheidsaanpassing Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen in werking
getreden, waarmee er voor een ieder uitzicht was op hulp en herstel en waardoor er
vanaf die datum geen reden meer zou zijn voor ouders om naar het buitenland te vertrekken.
Degenen die na 7 juli 2020 zijn geëmigreerd hebben daarom geen recht op brede ondersteuning
in het buitenland. Voorgesteld wordt om de datum van 7 juli 2020 te vervangen door
31 december 2021. Voor een onderbouwing van deze nieuwe peildatum wordt verwezen naar
het algemeen deel van deze memorie. Hierdoor wordt het mogelijk om brede ondersteuning
te bieden aan gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag en ex-partners die tussen
7 juli 2020 en 31 december 2021 zijn geëmigreerd.
Artikel I, onderdeel G (artikel 2.15b van de Wet hersteloperatie toeslagen)
In artikel I, onderdeel Q, van de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen
is artikel 2.15b Wht opgenomen. Dat onderdeel treedt bij koninklijk besluit in werking
op het moment dat kan worden gestart met de uitvoering van de nabestaandenregeling
in de hersteloperatie toeslagen. Artikel 2.15b Wht biedt de Minister van Financiën
de bevoegdheid om ambtshalve brede ondersteuning in het buitenland te bieden aan de
partner en diens gezin of het kind van een overleden aanvrager van kinderopvangtoeslag
woonachtig buiten Nederland. Om dezelfde redenen die gelden voor de voorgestelde wijzigingen
in artikel I, onderdelen E en F, van dit wetsvoorstel wordt voorgesteld om in artikel 2.15b
Wht de datum van 7 juli 2020 te vervangen door 31 december 2021. Deze wijziging zal
in werking treden op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, direct na de
inwerkingtreding van artikel I, onderdeel Q, van de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie
toeslagen. Voor een inhoudelijk toelichting op deze wijziging wordt verwezen naar
het algemeen deel van deze memorie en de artikelsgewijze toelichting bij artikel I,
onderdelen E en F, van dit wetsvoorstel.
Artikel I, onderdeel H (hoofdstuk 4a van de Wet hersteloperatie toeslagen)
Voorgesteld wordt om in het opschrift van hoofdstuk 4a Wht te verduidelijken dat de
persoonlijke bijstand betrekking heeft op bijstand aan nabestaanden van overleden
gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag.
Artikel I, onderdeel I (artikel 4a.1 van de Wet hersteloperatie toeslagen)
Voorgesteld wordt om artikel 4a.1 Wht aan te passen. Artikel 4a.1 Wht is onderdeel
van hoofdstuk 4a Wht dat betrekking heeft op persoonlijke bijstand bij de afhandeling
van het herstel voor nabestaanden. Dit hoofdstuk is toegevoegd aan de Wet aanvullende
regelingen hersteloperatie toeslagen nadat het eerdergenoemde amendement Leijten is
aangenomen.33 In artikel 4a.1 Wht is een begripsbepaling opgenomen van het begrip betrokkene. Dit
kan zowel gaan om de partner van een overleden aanvrager van kinderopvangtoeslag als
om het kind van een overleden aanvrager van kinderopvangtoeslag. In die definitie
wordt voorgesteld zowel bij de partner als bij het kind te schrappen dat een voorziening
als bedoeld in artikel 2.9a, eerste lid, Wht, onderscheidenlijk artikel 2.9b, eerste
lid, Wht, moet zijn toegekend om te kwalificeren als betrokkene. De reden hiervoor
is dat het wenselijk is deze persoonlijke bijstand niet te beperken tot nabestaanden
aan wie een toekenning van een voorziening op grond van artikel 2.9a, eerste lid,
Wht onderscheidenlijk artikel 2.9b, eerste lid, Wht, heeft plaatsgevonden. Het is
de bedoeling dat bijvoorbeeld een nabestaande die uitsluitend nog aanspraak kan maken
op aanvullende compensatie of een aanvullende O/GS-tegemoetkoming voor de werkelijke
schade, ook persoonlijke bijstand kan krijgen. Om aanspraak te kunnen maken op persoonlijke
bijstand moet door de nabestaande wel aan een tweetal voorwaarden zijn voldaan. Ten
eerste moet zijn vastgesteld dat de overleden aanvrager van kinderopvangtoeslag gedupeerd
is. Dit vereiste vloeit voort uit het begrip overleden aanvrager zoals opgenomen in
artikel 1.1 Wht. In die definitie is opgenomen dat ten aanzien van die overleden aanvrager
van kinderopvangtoeslag een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7 Wht is toegepast
of dat aannemelijk is dat deze zou zijn toegepast. Daarnaast is een voorwaarde dat
men in aanmerking moet komen voor een voorziening, aanvullende tegemoetkoming of aanvullende
compensatie op grond van artikel 2.9a Wht (de partner van een overleden aanvrager
van kinderopvangtoeslag) of op grond van artikel 2.9b Wht (het kind van een overleden
aanvrager van kinderopvangtoeslag). Dit betekent dat het kind alleen in aanmerking
komt als er geen partner is die in aanmerking komt. Voor de partner geldt dat deze
niet in aanmerking komt voor persoonlijke bijstand wanneer aan het partnerschap feitelijk
een einde is gekomen voor het overlijden van de gedupeerde aanvrager (artikel 2.9a,
derde lid, Wht). Voor zowel een partner als een kind geldt dat zij niet in aanmerking
komen voor persoonlijke bijstand als op alle onderdelen van de regeling al toekenning
heeft plaatsgevonden aan de overleden aanvrager. Zij kunnen dan immers geen aanspraak
meer maken op een van de onderdelen van de nabestaandenregeling. Het zou onlogisch
zijn wanneer deze partner of dit kind niet in aanmerking komt voor een aanspraak op
een voorziening op grond van artikel 2.9a Wht, maar vervolgens wel in aanmerking zou
komen voor persoonlijke bijstand. Daarnaast wordt voorgesteld een begripsbepaling
toe te voegen aan artikel 4a.1 Wht, namelijk de begripsbepaling persoonlijke bijstand.
Dit begrip wordt genoemd in artikel 4a.2, eerste lid, Wht, maar ook op andere plaatsen
in hoofdstuk 4a Wht. Daarom ligt het in de rede om een begripsbepaling op te nemen.
Persoonlijke bijstand is bijstand door de Dienst Toeslagen bij aanvragen en regelingen
waar de betrokkene op grond van de Wht aanspraak op kan maken. Dit is grotendeels
overgenomen uit de tekst van artikel 4a.2, eerste lid, Wht. Uit die tekst is verwijderd
dat het ziet op de overige aanvragen en regelingen, omdat het zoals eerder is toegelicht
wenselijk is deze persoonlijke bijstand niet te beperken tot nabestaanden aan wie
een toekenning van een voorziening op grond van artikel 2.9a, eerste lid, Wht (partner),
onderscheidenlijk artikel 2.9b, eerste lid, Wht (kind), heeft plaatsgevonden. Ook
een nabestaande die bijvoorbeeld alleen nog voor de aanvullende compensatie voor werkelijke
schade in aanmerking kan komen, kan gebaat zijn bij persoonlijke bijstand.
Artikel I, onderdeel J (artikel 4a.2 van de Wet hersteloperatie toeslagen)
Voorgesteld wordt om in het opschrift van artikel 4a.2 en in artikel 4a.2, tweede
lid (nieuw), Wht, aan het begrip persoonlijk zaakbehandelaar toe te voegen «regeling
nabestaanden overleden aanvragers». Er is geen inhoudelijke wijziging beoogd, maar
uitsluitend een verduidelijking ten opzichte van de functie van persoonlijk zaakbehandelaar
in het proces van integrale beoordeling van de gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag.
Voor een onderbouwing hiervan wordt verwezen naar hoofdstuk 4 van het algemeen deel
van deze memorie.
Voorts wordt voorgesteld dat in artikel 4a.2, eerste lid, Wht «op verzoek» vervalt.
De reden hiervoor is dat het de bedoeling is dat de persoonlijke bijstand niet uitsluitend
wordt gegeven op verzoek, maar dat dit onderdeel wordt van het reguliere proces. Voor
een nadere onderbouwing wordt verwezen naar hoofdstuk 4 van het algemeen deel van
deze memorie. Daarnaast wordt voorgesteld om de passage «door de Dienst Toeslagen
bij de overige aanvragen en regelingen waar de betrokkene op grond van deze wet aanspraak
op kan maken» te laten vervallen. Reden hiervoor is dat wordt voorgesteld om een begripsbepaling
op te nemen voor het begrip «persoonlijke bijstand», waardoor deze tekst overbodig
wordt. Zie voor een aanvullende toelichting de artikelsgewijze toelichting bij artikel I,
onderdeel I, van dit wetvoorstel.
Ook wordt voorgesteld artikel 4a.2, tweede lid, Wht te laten vervallen. Dit lid is
niet noodzakelijk nu uit de voorgestelde definitie van persoonlijke bijstand al blijkt
dat deze ziet op de aanvragen en regelingen waarop de Wht betrekking heeft. Dit betreft
daarmee ook de regeling van aanvullende compensatie voor de werkelijke schade voor
nabestaanden van overleden aanvragers van kinderopvangtoeslag.
Artikel I, onderdeel K (artikel 4a.3 van de Wet hersteloperatie toeslagen)
Voorgesteld wordt om artikel 4a.3, eerste lid, Wht, dat betrekking heeft op het persoonlijk
gesprek bij de nabestaandenregeling, op een aantal manieren aan te passen. Om te beginnen
wordt voorgesteld om het persoonlijk gesprek niet te beperken tot één gesprek, maar
de mogelijkheid open te houden voor meerdere persoonlijk gesprekken. Voorts wordt
voorgesteld de verwijzing naar artikel 4a.2, eerste lid, Wht in verband met de persoonlijke
bijstand te schrappen, aangezien voorgesteld wordt het begrip persoonlijke bijstand
te definiëren in artikel 4a.1 Wht. Tot slot wordt, zoals in de artikelsgewijze toelichting
bij artikel I, onderdeel J, toegelicht, voorgesteld in artikel 4a.3, eerste lid, Wht
het begrip persoonlijk zaakbehandelaar te vervangen door «persoonlijk zaakbehandelaar
regeling nabestaanden overleden aanvragers».
Ook wordt voorgesteld om artikel 4a.3, tweede lid, Wht op diverse plekken te wijzigen.
Voorgesteld wordt in artikel 4a.3, tweede lid, aanhef, Wht «Het persoonlijk gesprek»
te vervangen door «Een persoonlijk gesprek». Dit vloeit voort uit de voorgestelde
wijziging van artikel 4a.3, eerste lid, Wht om de mogelijkheid open te houden dat
er meerdere persoonlijk gesprekken gevoerd worden met een nabestaande. Daarnaast wordt
voorgesteld om in artikel 4a.3, tweede lid, aanhef, Wht na «ziet» in te voegen «desgewenst».
Hiermee wordt voorgesteld te regelen dat de nabestaande die geen behoefte heeft aan
alle onderdelen die aan bod kunnen komen gedurende een persoonlijk gesprek, dit aan
kan geven. De in artikel 4a.3, tweede lid, Wht opgenomen opsomming van onderdelen
waaruit het persoonlijk gesprek kan bestaan is niet limitatief. Het persoonlijk gesprek
ziet immers «in ieder geval» op de daar genoemde onderdelen. Voorts wordt voorgesteld
aan artikel 4a.3, tweede lid, onderdeel a, Wht ter verduidelijking toe te voegen «waarop
de persoonlijke bijstand betrekking heeft». Ook wordt voorgesteld in artikel 4a.3,
tweede lid, onderdeel b, Wht «ondersteuning als bedoeld in artikel 4a.2, eerste lid»
te vervangen door «persoonlijke bijstand» aangezien in artikel 4a.2, eerste lid, Wht
niet wordt gesproken over ondersteuning. Het ligt voor de hand dat bedoeld is hier
te verwijzen naar persoonlijke bijstand. Omdat wordt voorgesteld de definitie van
persoonlijke bijstand op te nemen als begripsbepaling in artikel 4a.1 Wht is een verwijzing
naar artikel 4a.2, eerste lid, Wht niet meer nodig. Verder wordt voorgesteld in artikel 4a.3,
tweede lid, onderdeel c, Wht het begrip «advies» te vervangen door «informatie». Dit
onderscheidt zich van artikel 4a3, tweede lid, onderdeel a, Wht, omdat laatstgenoemd
onderdeel betrekking heeft op algemene informatie over de regelingen. Artikel 4a.3,
tweede lid, onderdeel c, Wht heeft betrekking op informatie die meer specifiek is
toegesneden op regelingen in het licht van de situatie van die nabestaande. Tevens
wordt voorgesteld dat in dat onderdeel «, indien de betrokkene dit wenst» vervalt.
Die toevoeging is niet meer noodzakelijk nu wordt voorgesteld «desgewenst» toe te
voegen aan artikel 4a3, tweede lid, aanhef, Wht. Voor een nadere toelichting op deze
wijzigingen wordt verwezen naar hoofdstuk 4 van het algemeen deel van deze memorie.
Ten slotte wordt voorgesteld aan artikel 4a.3, tweede lid, Wht twee onderdelen toe
te voegen. Deze zijn feitelijk verplaatst van artikel 4a.3, derde lid, Wht naar artikel 4a.3,
tweede lid, Wht, omdat zij onderdeel kunnen uitmaken van de persoonlijke bijstand
en dus van het persoonlijk gesprek. Om die reden wordt ook voorgesteld dat artikel 4a.3,
derde lid, Wht vervalt.
Artikel I, onderdeel L (artikel 4a.4 van de Wet hersteloperatie toeslagen)
Voorgesteld wordt om ook in artikel 4a.4 Wht34 gebruik te maken van het begrip persoonlijke bijstand nu voorgesteld wordt om in
artikel 4a.1 Wht een definitie op te nemen van dat begrip. Er wordt van uitgegaan
dat met persoonlijke behandeling eigenlijk persoonlijke bijstand werd bedoeld. Ook
wordt voorgesteld dat «tevens» vervalt, aangezien dit begrip hier geen toegevoegde
waarde heeft.
Artikel I, onderdelen M, N en O (artikelen 5.2 en 5.3 van de Wet hersteloperatie toeslagen)
In artikel 5.2 Wht is de grondslag opgenomen voor het instellen van commissies met
het oog op de uitvoering van bepaalde artikelen van de Wht die betrekking hebben op
de regelingen voor gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag. Voorgesteld wordt
om die commissies ook een rol te geven met betrekking tot bepaalde onderdelen van
de aanvullende regelingen, te weten de kindregeling, de ex-partnerregeling en de regeling
voor nabestaanden van overleden aanvragers.
Voorgesteld wordt de grondslag voor het instellen van commissies met betrekking tot
nabestaanden van overleden aanvragers op te nemen in artikel 5.2 Wht. Dit betekent
dat het mogelijk is in een of meer van de relevante instellingsregelingen35 te regelen wanneer de desbetreffende commissie een rol heeft met betrekking tot een
bepaald onderdeel van de regeling voor nabestaanden van overleden aanvragers. De Instellingsregeling
Commissie aanvullende schadevergoeding werkelijke schade zal worden aangepast, gezien
de rol die is voorzien voor de CWS bij de regeling voor aanvullende compensatie voor
de werkelijke schade voor overleden aanvragers. Voor een nadere toelichting op de
rol van de commissies met betrekking tot de regeling voor nabestaanden van overleden
aanvragers wordt verwezen naar het algemeen deel van deze memorie.
Zoals in het algemeen deel van deze memorie is aangegeven, wordt voorgesteld het mogelijk
te maken om de taken van de BAC en de CvW voor de kindregeling en voor de regeling
voor ex-partners uit te breiden met de situatie waarin de gedupeerdheid van de aanvrager
van kinderopvangtoeslag niet is vastgesteld omdat deze is overleden. Voorgesteld wordt
om de grondslag voor het instellen van commissies met betrekking tot de kindregeling
en de regeling voor ex-partners op te nemen in een nieuw aan hoofdstuk 5 Wht toe te
voegen artikel (artikel 5.3 Wht), in plaats van een wijziging van artikel 5.2 Wht.
Dit wordt ten eerste voorgesteld omdat er op een aantal punten sprake is van een afwijking
van de grondslag zoals die is opgenomen in artikel 5.2 Wht. Dit ziet om te beginnen
op het feit dat wordt voorgesteld dat het instellen van een of meer van deze commissies
geen verplichting is36, maar een bevoegdheid voor de Minister van Financiën. Dit ziet er voorts op dat wordt
voorgesteld in de wettelijke grondslag een inperking op te nemen ten aanzien van de
situaties waarin deze commissies een rol kunnen krijgen, namelijk bij de toets of
sprake is van een overleden aanvrager met betrekking tot de kindregeling en de ex-partnerregeling
en met betrekking tot de aanvullende compensatie voor de werkelijke schade in de ex-partnerregeling.
Voor een onderbouwing hiervan wordt verwezen naar het algemeen deel van deze memorie.
Ook biedt deze keuze een voordeel vanuit wetgevingstechnisch oogpunt. Het is nog niet
zeker of de regeling voor nabestaanden van overleden aanvragers eerder in werking
zal treden dan de regeling voor werkelijke schade voor ex-partners. Door de grondslag
voor het instellen van commissies op te nemen in separate artikelen, is de volgorde
van inwerkingtreding niet van invloed op de formulering van de wijzigingsbepalingen
en worden mogelijke complicaties met betrekking tot de inwerkingtreding voorkomen.
In artikel I, onderdeel N, wordt voorgesteld om in artikel 5.3, eerste lid, Wht te
regelen dat commissies ingesteld kunnen worden met betrekking tot de toets of sprake
is van een overleden aanvrager met betrekking tot de uitvoering van de artikelen 2.14
en 2.14g, tweede lid, Wht. De commissies kunnen dus uitsluitend een taak verrichten
met betrekking tot de toets of de aanvrager van kinderopvangtoeslag die is overleden,
kan worden aangemerkt als een «overleden aanvrager» conform de begripsbepaling die
is opgenomen in artikel 1.1 Wht en niet met betrekking tot andere aspecten. Artikel 2.14
Wht ziet op de tegemoetkoming voor het kind, pleegkind of voormalig pleegkind van
een aanvrager van kinderopvangtoeslag in geval van overlijden van de aanvrager van
kinderopvangtoeslag voordat is vastgesteld is dat deze gedupeerd is. Artikel 2.14g,
tweede lid, Wht ziet op het gelijkstellen van een overleden aanvrager met een gedupeerde
aanvrager van kinderopvangtoeslag in het kader van de toets of er sprake is van een
ex-partner die in aanmerking komt voor de regeling voor ex-partners in de Wht. In
beide hiervoor genoemde situaties is de toets op de gedupeerdheid van de aanvrager
van kinderopvangtoeslag die is overleden, oftewel de vraag of deze is aan te merken
als overleden aanvrager als bedoeld in artikel 1.1 Wht, van belang. Daarnaast wordt
voorgesteld in artikel 5.3, tweede lid, Wht te regelen dat artikel 5.2, tweede tot
en met vijfde lid, Wht van overeenkomstige toepassing is met betrekking tot commissies
die zijn ingesteld op grond van het voorgestelde artikel 5.3 Wht en de bevoegdheden
en verplichtingen die samenhangen met de taak van deze commissies. Dit betekent dat
dezelfde uitgangspunten gelden, alleen met betrekking tot de artikelen die worden
opgenomen in artikel 5.3 Wht en met betrekking tot de aldaar genoemde personen: kinderen
en ex-partners van aanvragers van kinderopvangtoeslag die zijn overleden. Dat wil
zeggen dat zij, voor zover dit is geregeld in de relevante instellingsregeling, in
het kader van de kindregeling en de ex-partnerregeling een adviestaak hebben met betrekking
tot de toets of de aanvrager van kinderopvangtoeslag die is overleden kwalificeert
als een overleden aanvrager en dat de Dienst Toeslagen hiertoe een afschrift verstrekt
van de op de zaak betrekking hebbende gegevens. Ook betekent dit dat de Dienst Toeslagen
een afschrift van het advies zal verstrekken in het kader van de kindregeling aan
het kind van de aanvrager die is overleden en in het kader van de ex-partnerregeling
aan de voormalig partner van de aanvrager die is overleden. Het betekent voorts dat
de Dienst Toeslagen desgevraagd aan het kind of de voormalig partner het onderzoekdossier
verstrekt, inclusief de informatie die niet aan het dossier is toegevoegd, maar wel
van invloed is geweest op de beoordeling. Tot slot betekent dit dat bij ministeriële
regeling nadere regels kunnen worden gesteld over de commissies.
In artikel I, onderdeel O, wordt voorgesteld in het voorgestelde artikel 5.3 Wht een
lid in te voegen dat voorziet in een grondslag om ook commissies in te kunnen stellen
met het oog op de uitvoering van artikel 2.14h, derde lid, Wht. Hiermee wordt gedoeld
op de regeling voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade voor ex-partners
op grond van artikel 2.14h, derde lid, Wht zoals dat luidt na inwerkingtreding van
artikel I, onderdeel M, onder 3, van de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie
toeslagen. Het is daarom de bedoeling dat artikel I, onderdeel O, in werking treedt
op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, gelijktijdig met de inwerkingtreding
van artikel I, onderdeel M, onder 3, van de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie
toeslagen. Het opnemen van deze grondslag is onder meer van belang om mogelijk te
kunnen maken dat de CWS de Dienst Toeslagen ook bij uitvoering van deze regeling zou
kunnen adviseren over de werkelijke schade. Ook maakt deze grondslag het mogelijk
de BAC en de CvW in te stellen met betrekking tot de uitvoering van die regeling indien
dit wenselijk is. Als het wenselijk is een of meerdere commissies in te stellen met
betrekking tot de uitvoering van de regeling voor aanvullende compensatie voor de
werkelijke schade, zal dit geregeld worden in de desbetreffende instellingsregeling
en daarin kan dan ook worden geregeld wat de omvang is van de adviestaak van de desbetreffende
commissie en kan een nadere invulling worden geregeld. Er is voor gekozen om na artikel 5.3,
eerste lid, Wht een lid 1a in te voegen en niet aan artikel 5.3 Wht een lid toe te
voegen of artikel 5.3, tweede lid, Wht te vernummeren, omdat dit de kenbaarheid niet
ten goede komt. Het toevoegen van een lid ligt niet voor de hand, omdat artikel 5.3,
tweede lid, Wht erop ziet te regelen dat artikel 5.2, tweede tot en met vijfde lid,
Wht van overeenkomstige toepassing is met betrekking tot alle commissies die worden
ingesteld op grond van artikel 5.3 Wht. Het is niet wenselijk om te vernummeren, omdat
het voorgestelde artikel 5.3, lid 1a, Wht juncto artikel 5.2, vijfde lid, Wht de grondslag
biedt om nadere regels te stellen over de commissies die worden ingesteld met het
oog op de uitvoering van de kindregeling en de ex-partnerregeling. Er is voor gekozen
om dit niet direct in het voorgestelde artikel 5.3 Wht op te nemen in verband met
het feit dat nog niet bekend is of de regeling voor aanvullende compensatie voor de
werkelijke schade voor ex-partners al direct bij inwerkingtreding van artikel 5.3
Wht in werking kan treden.
Artikel I, onderdeel P (artikel 6.1 van de Wet hersteloperatie toeslagen)
De voorgestelde wijziging van artikel 6.1, eerste lid, Wht voorziet in de introductie
van een verlengde termijn voor het doen van een aanvraag voor aanvullende compensatie
voor de werkelijke schade. Er wordt een zin aan artikel 6.1, eerste lid, Wht toegevoegd
waarin wordt bepaald dat een aanvraag als bedoeld in artikel 2.1, derde lid, Wht (aanvullende
compensatie voor de werkelijke schade gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag)
of 2.6, derde lid, Wht (aanvullende O/GS-tegemoetkoming gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag)
wordt ingediend vóór 1 januari 2025 in plaats van vóór 1 januari 2024. Een dergelijke
aanvraag kan worden gedaan door een aanvrager van kinderopvangtoeslag aan wie de compensatie,
bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, Wht, of de OG/S-tegemoetkoming, bedoeld in artikel 2.6,
eerste lid, Wht, is toegekend.
De voorgestelde wijziging van artikel 6.1, derde lid, Wht en het voorstel om een lid
in te voegen37, hangen samen met de verlenging van de aanvraagtermijn conform de voorgestelde wijziging
van artikel 6.1, eerste lid, Wht. De voorgestelde wijziging van artikel 6.1, derde
lid, Wht voorziet erin dat de verwijzing naar de artikelen 2.1, derde lid, en 2.6,
derde lid, Wht komt te vervallen. Met de voorgestelde verlenging van de aanvraagtermijn
naar 1 januari 2025 zou deze bepaling in die gevallen feitelijk geen betekenis meer
hebben. In het in te voegen artikel 6.1 lid 3a Wht wordt daarom voorgesteld dat gedupeerden
waarvan de beschikking tot toekenning van de compensatie of de O/GS-tegemoetkoming,
bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, Wht, onderscheidenlijk artikel 2.6, eerste lid,
Wht, na 1 juli 2024 komt vast te staan tot uiterlijk zes maanden na de datum waarop
die beschikking onherroepelijk vast komt te staan een aanvraag kunnen indienen voor
aanvullende compensatie of een aanvullende O/GS-tegemoetkoming voor de werkelijke
schade. Er is voor gekozen om na artikel 6.1, derde lid, Wht een lid 3a in te voegen
en niet aan artikel 6.1 Wht een lid toe te voegen of de leden van artikel 6.1 Wht
te vernummeren, omdat dit de kenbaarheid niet ten goede komt. Het toevoegen van een
lid ligt niet voor de hand, omdat er in artikel 6.1 Wht voor is gekozen om de beslistermijnen
in het kader van de hersteloperatie toeslagen in volgorde van plaatsing van het relevante
artikel in de Wht te volgen. Het ligt niet voor de hand hier nu vanaf te wijken. Ook
is het niet wenselijk te vernummeren, omdat elders in de Wht verwezen wordt naar verschillende
leden van artikel 6.1 Wht en omdat hiermee de connectie met de toelichting op de diverse
leden minder duidelijk zou worden.
Artikel I, onderdeel Q (artikel 6.1a van de Wet hersteloperatie toeslagen)
Voorgesteld wordt om een lid toe te voegen aan artikel 6.1a van de Wht. Hiertoe wordt
voorgesteld voor de huidige tekst de aanduiding «1.» te plaatsen, aangezien artikel 6.1a
Wht nog geen onderverdeling in artikelleden kent. Artikel 6.1a Wht regelt de aanvraagtermijn
voor de regeling voor nabestaanden van overleden kinderen op grond van afdeling 2.2a
Wht. Voorgesteld wordt in artikel 6.1a, eerste lid (nieuw), Wht te verduidelijken
hoe de aanvraagtermijn wordt bepaald in de situatie dat het overleden kind is overleden
op of voor de dag van inwerkingtreding van afdeling 2.2a Wht en hoe dit wordt bepaald
als het overleden kind is overleden na de dag van inwerkingtreding van die afdeling.
Deze verduidelijking wordt voorgesteld in verband met de voorgestelde toevoeging van
een lid aan artikel 6.1a Wht enerzijds en in verband met de samenhang met de wijze
waarop de aanvraagtermijn voor de nabestaanden van overleden kinderen is bepaald,
zoals opgenomen in artikel 6.1b Wht38, anderzijds. Er wordt voorgesteld aan artikel 6.1a Wht een lid toe te voegen, omdat
de aanvraagtermijn op grond van artikel 6.1a, eerste lid (nieuw), Wht geen rekening
houdt met de situatie dat aan de aanvrager van kinderopvangtoeslag39 nog geen herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7 Wht is opgelegd voor 22 april
2024. Dit betekent dat nabestaanden in die situatie minder dan een half jaar de tijd
zouden hebben om een aanvraag in te dienen of zelfs geen aanvraag zouden kunnen indienen,
indien het kind is overleden na 22 april 2024. Voorgesteld wordt deze omissie te herstellen
door, vergelijkbaar met de aanvraagtermijn voor de kindregeling, te regelen dat de
aanvraag in die situatie kan worden ingediend tot een half jaar na dagtekening van
de beschikking tot het toepassen van een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7
Wht.
Artikel I, onderdeel R (artikel 6.1b van de Wet hersteloperatie toeslagen)
Voorgesteld wordt om artikel 6.1b Wht, dat betrekking heeft op de aanvraagtermijnen
voor nabestaanden van overleden gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag, te
wijzigen.40
Op dit moment is geen aanvraagtermijn geregeld voor de regeling voor aanvullende compensatie
voor de werkelijke schade op grond van de artikelen 2.9a, tweede lid, of 2.9b, tweede
lid, Wht voor nabestaanden. Voorgesteld wordt daarom om die toe te voegen aan artikel 6.1b
Wht. Voorgesteld wordt dat een dergelijke aanvraag wordt ingediend binnen zes maanden
na de datum van inwerkingtreding van artikel 2.9a Wht, onderscheidenlijk artikel 2.9b
Wht, indien de gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag is overleden voor inwerkingtreding
van die artikelen. Voorgesteld wordt voorts dat de aanvraag voor aanvullende compensatie
voor de werkelijke schade door de nabestaande partner of het nabestaande kind van
de overleden aanvrager binnen zes maanden na de datum van overlijden van de gedupeerde
aanvrager van kinderopvangtoeslag gedaan dient te zijn indien de gedupeerde aanvrager
van kinderopvangtoeslag overlijdt na de inwerkingtreding van artikel 2.9a Wht, onderscheidenlijk
artikel 2.9b Wht. Ook wordt voorgesteld te verduidelijken dat het in artikel 6.1b,
eerste lid, onderdeel a, Wht opgenomen uitgangspunt dat een aanvraag wordt ingediend
binnen zes maanden na inwerkingtreding van de artikelen 2.9a en 2.9b Wht ook van toepassing
is indien de aanvrager kinderopvangtoeslag overlijdt op de dag van inwerkingtreding
van die artikelen. De aanvraagtermijn die van toepassing is op grond van het voorgestelde
artikel 6.1b, eerste lid, Wht is niet goed toepasbaar als aan de overleden gedupeerde
aanvrager van kinderopvangtoeslag in het kader van de integrale beoordeling nog geen
toekenning heeft plaatsgevonden van compensatie als bedoeld in artikel 2.1, eerste
lid, Wht of van een O/GS-tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2.6, eerste lid, Wht.
Voor een toelichting hierop wordt verwezen naar hoofdstuk 4 van het algemene deel
van deze memorie. Daarom wordt voorgesteld een tweede lid toe te voegen aan artikel 6.1b
Wht dat een afwijkende aanvraagtermijn regelt voor de regeling voor aanvullende compensatie
voor de werkelijke schade in die situatie. Voorgesteld wordt dat in een dergelijke
situatie een aanvraag voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade op grond
van artikel 2.9a, tweede lid, Wht pas gedaan kan worden door de nabestaande nadat
aan die nabestaande toekenning heeft plaatsgevonden van compensatie41 of een O/GS-tegemoetkoming42, oftewel na de integrale beoordeling. Ook wordt voorgesteld dat deze aanvraag ingediend
moet zijn uiterlijk zes maanden na de datum waarop die beschikking tot toekenning
van compensatie of een O/GS-tegemoetkoming onherroepelijk is geworden (het voorgestelde
artikel 6.1b, tweede lid, onderdeel b, onder 1°, Wht). In de situatie dat het gaat
om een aanvraag als bedoeld in artikel 2.9b, tweede lid, Wht, wordt voorgesteld dat
kinderen van overleden gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag de aanvraag kunnen
indienen tot zes maanden na de datum waarop de beschikking tot toekenning van compensatie
of een O/GS-tegemoetkoming onherroepelijk is geworden voor alle kinderen van de overleden
gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag die tijdig een aanvraag tot toekenning
van die compensatie of O/GS-tegemoetkoming hebben ingediend (het voorgestelde artikel 6.1b,
tweede lid, onderdeel b, onder 2°, Wht). De kinderen zullen door de Dienst Toeslagen
worden geïnformeerd over het moment waarop de termijn voor het indienen van een aanvraag
voor aanvullende compensatie of een aanvullende O/GS-tegemoetkoming verloopt.
Artikel I, onderdeel S (artikel 6.2 van de Wet hersteloperatie toeslagen)
In artikel 6.2 Wht zijn de beslistermijnen geregeld ten aanzien van beschikkingen
op aanvraag in het kader van de hersteloperatie toeslagen. In artikel 6.2, eerste
lid, Wht is onder meer de beslistermijn opgenomen voor aanvragen die worden gedaan
voor aanvullende compensatie of een aanvullende O/GS-tegemoetkoming voor de werkelijke
schade door de aanvrager van kinderopvangtoeslag op grond van artikel 2.1, derde lid,
Wht, onderscheidenlijk artikel 2.6, derde lid, Wht. Hiervoor is geregeld dat een beslistermijn
van toepassing is van zes maanden, die eenmaal met een termijn van maximaal zes maanden
kan worden verlengd. Voorgesteld wordt om de verwijzing naar artikel 2.1, derde lid,
en 2.6, derde lid, Wht te schrappen en een lid in te voegen in artikel 6.2 Wht. In
dit in te voegen artikel 6.2, lid 1a, Wht wordt voorgesteld dat de Dienst Toeslagen
besluit binnen een termijn van twaalf maanden na ontvangst van de aanvraag van de
gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag voor aanvullende compensatie voor de
werkelijke schade of een aanvullende O/GS-tegemoetkoming. Deze termijn kan eenmaal
met maximaal twaalf maanden worden verlengd. Voor een toelichting met betrekking tot
het voorgestelde overgangsrecht met betrekking tot deze wijzigingen wordt verwezen
naar de toelichting bij het in artikel I, onderdeel EE, van het onderhavige wetsvoorstel
voorgestelde artikel 8.9 Wht. Er is voor gekozen om na artikel 6.2, eerste lid, Wht
een lid 1a in te voegen en niet aan artikel 6.2 Wht een lid toe te voegen of de leden
van artikel 6.2 Wht te vernummeren, omdat dit de kenbaarheid niet ten goede komt.
Het toevoegen van een lid ligt niet voor de hand, omdat er in artikel 6.2 Wht voor
is gekozen om de beslistermijnen in het kader van de hersteloperatie toeslagen in
volgorde van plaatsing van het relevante artikel in de Wht te volgen. Het ligt niet
voor de hand hier nu vanaf te wijken. Ook is het niet wenselijk te vernummeren, omdat
elders in de Wht verwezen wordt naar verschillende leden van artikel 6.2 Wht en omdat
hiermee de connectie met de toelichting op de diverse leden minder duidelijk zou worden.
Dat wordt gezien het belang van het onderwerp beslistermijnen in het kader van de
hersteloperatie toeslagen onwenselijk geacht.
Tot slot wordt voorgesteld dat voor het beslissen op aanvragen op grond van artikel 2.14h,
derde lid, Wht eveneens een beslistermijn van twaalf maanden van toepassing zal zijn
die eenmaal kan worden verlengd met een termijn van ten hoogste twaalf maanden. Hiermee
wordt gedoeld op de regeling voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade
voor ex-partners op grond van artikel 2.14h, derde lid, Wht zoals dat komt te luiden
na inwerkingtreding van artikel I, onderdeel M, onder 3, van de Wet aanvullende regelingen
hersteloperatie toeslagen. Voor een nadere onderbouwing hiervan wordt verwezen naar
het algemeen deel van deze memorie. In artikel I, onderdeel NN, van de Wet aanvullende
regelingen hersteloperatie toeslagen is een wijziging opgenomen van artikel 6.2, eerste
lid, Wht die na inwerkingtreding regelt dat voor de aanvullende compensatie voor de
werkelijke schade voor ex-partners een beslistermijn van toepassing is van zes maanden
die eenmaal met ten hoogste zes maanden kan worden verlengd. Dit artikel is nog niet
in werking getreden. In artikel II, onderdeel A, onder 3, van het onderhavige wetsvoorstel
wordt daarom voorgesteld artikel I, onderdeel NN, van de Wet aanvullende regelingen
hersteloperatie toeslagen te laten vervallen.
Artikel I, onderdeel T (artikel 6.2bis van de Wet hersteloperatie toeslagen)
In artikel 6.2bis Wht, dat ziet op de beslistermijn met betrekking tot een aanvraag
inzake de regeling voor nabestaanden van overleden kinderen in het kader van de hersteloperatie
toeslagen, wordt ten onrechte nog verwezen naar de Belastingdienst/Toeslagen in plaats
van naar de Dienst Toeslagen. Voorgesteld wordt om deze omissie te herstellen. Daarnaast
wordt voorgesteld in artikel 6.2bis Wht een lid in te voegen, onder vernummering van
het derde lid tot vierde lid. In het voorgestelde artikel 6.2bis, derde lid, Wht wordt
geregeld dat de Dienst Toeslagen beslist binnen zes maanden na de datum van dagtekening
van de beschikking tot het toepassen van een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7
Wht, indien door de partner van het overleden kind een aanvraag is ingediend met betrekking
tot de regeling voor nabestaanden van overleden kinderen in het kader van de hersteloperatie
toeslagen. Dit borgt dat de Dienst Toeslagen de mogelijkheid heeft deze aanvragen
in behandeling te nemen vanaf het moment dat kan worden vastgesteld of een aanvrager
voor deze regeling in aanmerking komt voor een tegemoetkoming en de Dienst Toeslagen
ingediende aanvragen niet hoeft af te wijzen om overschrijding van de beslistermijn
te voorkomen met als gevolg dat de partner van een overleden kind opnieuw een aanvraag
zou moeten indienen. Het laat onverlet de mogelijkheid voor de Dienst Toeslagen om
al wel eerder te beslissen op de aanvraag. Een vergelijkbare regeling is niet opgenomen
met betrekking tot artikel 2.14d Wht (voor het kind van het overleden kind) en met
betrekking tot artikel 2.14e Wht (voor de ouder van het overleden kind), aangezien
dan meerdere personen in aanmerking zouden kunnen komen voor een tegemoetkoming op
grond van afdeling 2.2A Wht. In die gevallen is het dus noodzakelijk dat de volledige
aanvraagtermijn wordt afgewacht, voordat de Dienst Toeslagen kan beslissen.
Artikel I, onderdeel U (artikel 6.2ter van de Wet hersteloperatie toeslagen)
Voorgesteld wordt om artikel 6.2ter Wht op een aantal onderdelen te wijzigen. Artikel 6.2ter
Wht heeft betrekking op de beslistermijn bij de beschikking op aanvraag van nabestaanden
van de overleden gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag.43 De voorgestelde wijzigingen leiden tot vernummering van artikel 6.2ter, derde lid,
Wht tot artikel 6.2ter, zevende lid, Wht. In artikel 6.2ter, eerste en tweede lid,
Wht en in artikel 6.2ter, zevende lid (nieuw), Wht wordt ten onrechte nog verwezen
naar de Belastingdienst/Toeslagen in plaats van naar de Dienst Toeslagen. Voorgesteld
wordt om deze omissie te herstellen.
De voorgestelde wijziging van artikel 6.2ter, eerste lid, Wht is een gevolg van het
feit dat in dit lid uitsluitend wordt verwezen naar de Dienst Toeslagen als uitvoerend
bestuursorgaan en niet naar de Minister van Financiën. Dit geldt ook voor artikel 6.2ter,
tweede en zevende lid (nieuw), Wht. In artikel 6.2ter, eerste en tweede lid, en zevende
lid (nieuw), Wht wordt verwezen naar onder meer artikel 2.9a, eerste lid, onderdeel b,
Wht en artikel 2.9b, eerste lid, onderdeel b, Wht. Dit betreft het toekennen aan de
nabestaande van een overleden gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag van de
voorziening dat de regeling van private schulden44 van overeenkomstige toepassing is. In de Wht is geregeld dat de toekenning hiervan
formeel plaatsvindt door de Minister van Financiën. Deze wordt echter niet genoemd
in artikel 6.2ter Wht. Om deze omissie te herstellen wordt voorgesteld de verwijzing
naar artikel 2.9a, eerste lid, onderdeel b, Wht, te schrappen in artikel 6.2ter, eerste
en tweede lid, Wht en wordt voorgesteld de verwijzing naar artikel 2.9b, eerste lid,
onderdeel b, Wht te schrappen in artikel 6.2ter, zevende lid (nieuw), Wht. In het
voorgestelde artikel 6.2ter, derde lid, Wht wordt de beslistermijn opgenomen met betrekking
tot een aanvraag van de partner van een overleden gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag
voor de overeenkomstige toepassing van de regeling voor private schulden op grond
van artikel 2.9a, eerste lid, onderdeel b, Wht. In het voorgestelde artikel 6.2ter,
achtste lid, Wht wordt de beslistermijn opgenomen met betrekking tot een aanvraag
van kinderen van een overleden gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag voor de
overeenkomstige toepassing van de regeling voor private schulden op grond van artikel 2.9b,
eerste lid, onderdeel b, Wht. Tot slot wordt met betrekking tot de aanvraagtermijn
voor de regeling voor private schulden voor nabestaanden van overleden gedupeerde
aanvragers van kinderopvangtoeslag in artikel 6.2ter, derde en achtste lid, Wht voorgesteld
dat de beslistermijn niet eerder verstrijkt dan zes maanden nadat de gedupeerdheid
van de aanvrager van kinderopvangtoeslag die is overleden, is vastgesteld indien die
gedupeerdheid nog niet is vastgesteld voordat de aanvraag is ingediend door de nabestaande.
Het is van belang dat deze toets is gedaan door de Dienst Toeslagen. Daarna kan de
uitvoering van de regeling voor private schulden pas starten. Als al vaststaat dat
er sprake is van een gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag die is overleden
en uitsluitend getoetst hoeft te worden of de aanvrager kwalificeert als partner die
of kind dat in aanmerking komt voor de nabestaandenregeling, is deze verlenging van
de beslistermijn niet nodig en dan ook niet van toepassing. Er hoeft dan immers geen
toets meer plaats te vinden door de Dienst Toeslagen op de gedupeerdheid.
Daarnaast is het noodzakelijk artikel 6.2ter Wht aan te passen, omdat op dit moment
in de Wht geen beslistermijn geregeld is voor een aanvraag voor de regeling voor aanvullende
compensatie voor de werkelijke schade door de nabestaande behalve voor de situatie
waarin dit op verzoek wordt betrokken in het persoonlijk gesprek45. Voorgesteld wordt de bepaling die op de laatstgenoemde situatie ziet te laten vervallen.
Voor een toelichting hierop wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij
artikel II, onderdeel A, onder 4, en naar het algemeen deel van deze memorie. Daarbij
wordt voorgesteld aan artikel 6.2ter Wht een aantal leden toe te voegen, zodat ook
voor de regeling voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade door de nabestaande
een beslistermijn wordt opgenomen in de Wht. In het voorgestelde artikel 6.2ter, vierde
tot en met zesde lid, Wht is de beslistermijn opgenomen met betrekking tot een aanvraag
voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade van de partner van een overleden
gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag. Voor de vraag welke beslistermijn voor
een dergelijke aanvraag geldt, is bepalend of bij de overleden aanvrager van kinderopvangtoeslag
een integrale beoordeling heeft plaatsgevonden. Dit is het geval als voorafgaand aan
het overlijden van de overleden gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag toekenning
heeft plaatsgevonden van compensatie of een O/GS-tegemoetkoming aan die overleden
gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag in het kader van de integrale beoordeling.46 Als bij de overleden aanvrager een integrale beoordeling heeft plaatsgevonden dan
geldt op grond van het voorgestelde artikel 6.2ter, vierde lid, Wht voor de partner
van de overleden gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag als uitgangspunt een
beslistermijn van zes maanden na ontvangst van een aanvraag als bedoeld in artikel 2.9a,
tweede lid, Wht (dus een aanvraag door de nabestaande partner voor de regeling voor
aanvullende compensatie voor de werkelijke schade), welke eenmaal met ten hoogste
zes maanden kan worden verlengd. Dat is de situatie waarin de aanvraagtermijn, bedoeld
in artikel 6.1b, eerste lid, Wht, van toepassing is. Voorgesteld wordt om in artikel 6.2ter,
vijfde lid, Wht te regelen dat in afwijking van artikel 6.2ter, vierde lid, Wht een
beslistermijn geldt van zes maanden vanaf de datum van inwerkingtreding van artikel 2.9a,
tweede lid, Wht, indien een aanvraag is gedaan vóór het moment van inwerkingtreding
van dat artikel. Dit is in lijn met hetgeen in artikel 6.2ter, tweede lid, Wht is
geregeld met betrekking tot een aanvraag als bedoeld in artikel 2.9a, eerste lid,
onderdelen a en b, Wht. Ook hier geldt dat de termijn eenmaal met ten hoogste zes
maanden kan worden verlengd.
Het voorgestelde artikel 6.2ter, zesde lid, Wht regelt de beslistermijn ten aanzien
van een aanvraag voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade op grond van
artikel 2.9a, tweede lid, Wht door een partner van een overleden gedupeerde aanvrager
van kinderopvangtoeslag voor de situatie waarin voorafgaand aan het overlijden van
die overleden gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag geen toekenning heeft plaatsgevonden
van compensatie of een O/GS-tegemoetkoming in het kader van de integrale beoordeling.
Dat is de situatie waarin de aanvraagtermijn van het voorgestelde artikel 6.1b, tweede
lid, Wht van toepassing is. Deze aanvraag wordt op grond van het voorgestelde artikel 6.1b,
tweede lid, Wht niet eerder gedaan dan na toekenning van de compensatie of een O/GS-tegemoetkoming
en binnen zes maanden na de datum waarop de beschikking tot toekenning hiervan onherroepelijk
vast komt te staan. In vorengenoemde situatie besluit de Dienst Toeslagen binnen een
termijn van zes maanden na ontvangst van de aanvraag, met dien verstande dat de beslistermijn
niet eerder verstrijkt dan zes maanden nadat de beschikking tot toekenning aan de
partner van een overleden gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag van compensatie
of een O/GS-tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2.9a, eerste lid, onderdeel a, onder 1°,
onderscheidenlijk onder 2°, Wht in het kader van de integrale beoordeling onherroepelijk
is geworden. Voorgesteld wordt dat ook deze termijn die van toepassing is op grond
van artikel 6.2ter, zesde lid, eerste zin, Wht eenmaal met maximaal zes maanden kan
worden verlengd.
In het voorgestelde artikel 6.2ter, negende en tiende lid, Wht is de beslistermijn
opgenomen met betrekking tot een aanvraag voor aanvullende compensatie voor de werkelijke
schade van de kinderen van een overleden gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag
op grond van artikel 2.9b, tweede lid, Wht. Voor de vraag welke beslistermijn voor
een dergelijke aanvraag geldt, is ook hier bepalend of bij de overleden aanvrager
van kinderopvangtoeslag een integrale beoordeling heeft plaatsgevonden. In artikel 6.2ter,
negende lid, Wht wordt voorgesteld dat de Dienst Toeslagen binnen een termijn van
zes maanden na het verstrijken van de op grond van artikel 6.1b, eerste lid, Wht geldende
aanvraagtermijn beslist als de in dat artikel bedoelde aanvraagtermijn van toepassing
is. Dit is het geval als aan de overleden gedupeerde ouder van het kind toekenning
heeft plaatsgevonden van compensatie of van een O/GS-tegemoetkoming in het kader van
de integrale beoordeling. Voorgesteld wordt dat deze beslistermijn eenmaal met maximaal
zes maanden kan worden verlengd. In artikel 6.2ter, tiende lid, Wht wordt de beslistermijn
voorgesteld die van toepassing is op een aanvraag van een kind van een overleden gedupeerde
aanvrager van kinderopvangtoeslag aan wie voor diens overlijden geen toekenning heeft
plaatsgevonden van compensatie of een O/GS-tegemoetkoming in het kader van de integrale
beoordeling. In die situatie wordt voorgesteld dat de Dienst Toeslagen besluit binnen
een termijn van zes maanden na ontvangst van de aanvraag, met dien verstande dat de
beslistermijn niet eerder verstrijkt dan zes maanden nadat de beschikking tot toekenning
van compensatie of een O/GS-tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2.9b, eerste lid,
onderdeel a, onder 1°, onderscheidenlijk onder 2°, Wht, onherroepelijk is geworden
voor alle kinderen van een overleden gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag
die tijdig een aanvraag tot toekenning daarvan hebben ingediend. Het is noodzakelijk
om dit af te wachten in verband met de verdeling naar rato die van toepassing is voor
de nabestaandenregeling indien meerdere kinderen van een overleden gedupeerde aanvrager
van kinderopvangtoeslag in aanmerking komen. De beslistermijn die van toepassing is
op grond van artikel 6.2ter, tiende lid, eerste zin, Wht, kan eenmaal met maximaal
zes maanden worden verlengd.
Artikel I, onderdeel V (artikel 6.8 van de Wet hersteloperatie toeslagen)
Voorgesteld wordt om in artikel 6.8, negende lid, Wht na «Uitbetaling van» in te voegen
«een voorziening, aanvullende compensatie of een aanvullende O/GS-tegemoetkoming als
bedoeld in artikel 2.9a of 2.9b of van». Deze wijziging volgt om te beginnen op de
voorgestelde wijziging ingevolge artikel II, onderdeel A, onder 5, van onderhavig
wetsvoorstel. Laatstgenoemde wijziging bevat het voorstel om het in artikel I, onderdeel SSa,
onder 3, van de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen opgenomen artikel 6.8,
negende lid, Wht aan te passen. Die voorgestelde aanpassing houdt in dat de verwijzing
naar de artikelen 2.9a en 2.9b Wht vervalt in verband met het feit dat die artikelen
nog niet in werking zijn getreden, terwijl de regeling voor nabestaanden van overleden
kinderen als bedoeld in afdeling 2.2A Wht al wel in werking is getreden. Het is noodzakelijk
de verwijzing naar de artikelen 2.9a en 2.9b Wht op een later moment weer toe te voegen,
namelijk als de regeling voor nabestaanden van overleden aanvragers in werking treedt
(artikel I, onderdeel C, van de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen).
Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting
bij artikel I, onderdeel FF, onder 2, en artikel II, onderdeel A, onder 5. Met de
onderhavige wijziging is de verwijzing naar de artikelen 2.9a en 2.9b Wht weer terug
in artikel 6.8, negende lid, Wht. Daarnaast wordt de verwijzing uitgebreid met een
verwijzing naar de aanvullende compensatie en de aanvullende O/GS-tegemoetkoming voor
de werkelijke schade voor nabestaanden van overleden aanvragers in verband met de
toevoeging daarvan aan de in de artikelen 2.9a en 2.9b Wht opgenomen nabestaandenregeling.
Na de voorgestelde wijziging op grond van artikel II, onderdeel A, onder 5, is het
de bedoeling dat de voorgestelde wijziging op grond van artikel I, onderdeel V, volgt
op het moment dat de artikelen 2.9a en 2.9b Wht in werking treden.
Artikel I, onderdeel W (artikel 6.9 van de Wet hersteloperatie toeslagen)
In artikel 6.9, zesde lid, Wht is de betaaltermijn opgenomen voor een tegemoetkoming
aan gedupeerde aanvragers van huurtoeslag, zorgtoeslag of kindgebonden budget op grond
van de artikelen 2.16 en 2.17 Wht. Voorgesteld wordt om in artikel 6.9, zesde lid,
Wht de uiterste betaaldatum van 31 december 2025 in de situatie dat gevraagd wordt
om uitstel van betaling, te vervangen door een uiterste betaaldatum van een jaar na
dagtekening van de beschikking tot toekenning van die compensatie. De reden hiervoor
is dat de uitvoering van de regeling van gedupeerde aanvragers van huurtoeslag, zorgtoeslag
of kindgebonden budget nog niet is aangevangen. Met de keuze voor een uiterste betaaldatum
van een jaar na dagtekening van de beschikking tot toekenning van die compensatie
in het geval van uitstel van betaling, wordt aangesloten bij de systematiek van de
kindregeling (artikel 6.9, vijfde lid, Wht) en de systematiek van de ex-partnerregeling
(artikel 6.9, negende lid, Wht).
Voorgesteld wordt om evenals met betrekking tot artikel 6.8, negende lid, Wht een
verwijzing naar de artikelen 2.9a en 2.9b Wht op te nemen en ook een verwijzing toe
te voegen naar de aanvullende compensatie of aanvullende O/GS-tegemoetkoming voor
de werkelijke schade voor nabestaanden, in verband met de toevoeging van die aanvullende
compensatie en de aanvullende O/GS-tegemoetkoming voor de werkelijke schade voor nabestaanden
aan de artikelen 2.9a en 2.9b Wht. Voor een toelichting hierop wordt verwezen naar
de artikelsgewijze toelichting bij artikel I, onderdeel V, van het onderhavige wetsvoorstel.
Het is de bedoeling dat deze wijziging in werking treedt gelijktijdig met de inwerkingtreding
van de regeling voor nabestaanden van overleden aanvragers (artikel I, onderdeel C,
van de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen).
Artikel I, onderdeel X (artikel 6.10 van de Wet hersteloperatie toeslagen)
Voorgesteld wordt artikel 6.10, eerste lid, Wht te wijzigen. Dat artikel heeft betrekking
op de terugvordering van verstrekkingen op grond van de Wht die ten onrechte zijn
toegekend, indien opzettelijk onjuiste informatie is verstrekt of wanneer men wist
of redelijkerwijs behoorde te weten dat er geen recht bestond op die toekenning. Nu
wordt voorgesteld de uitvoering van aanvullende compensatie voor de werkelijke schade
voor de ex-partner als bedoeld in artikel 2.14h, derde lid, Wht zoals dat luidt na
inwerkingtreding van artikel I, onderdeel M, onder 3, van de Wet aanvullende regelingen
hersteloperatie toeslagen te beleggen bij de Dienst Toeslagen, ligt het voor de hand
de verwijzing naar genoemd artikel 2.14h, derde lid, Wht, op te nemen in artikel 6.10,
eerste lid, Wht. De terugvordering van ten onrechte aan de ex-partner verstrekte compensatie
als bedoeld in artikel 2.14h, eerste lid, Wht wordt namelijk ook geregeld in artikel 6.10,
eerste lid, Wht. Hiermee kan artikel I, onderdeel WW, van de Wet aanvullende regelingen
hersteloperatie toeslagen vervallen. Zie ook de artikelsgewijze toelichting bij artikel II,
onderdeel A, onder 6.
Artikel I, onderdeel Y (artikel 6.10a van de Wet hersteloperatie toeslagen)
Artikel 6.10a Wht regelt dat het moment waarop de termijn voor het maken van bezwaar
tegen een beschikking van de Dienst Toeslagen in het kader van de hersteloperatie
toeslagen aanvangt, afwijkt van hetgeen van toepassing zou zijn op grond van artikel 6:8 Awb. Op dit moment geldt voor de hersteloperatie toeslagen de in artikel 6:7 Awb opgenomen
termijn van zes weken voor het indienen van een bezwaar na aanvang van die termijn.
Voorgesteld wordt de termijn voor het indienen van een bezwaar tegen een beschikking
op grond van de Wht te verruimen naar een termijn van zestien weken. Aangezien dit
eveneens een afwijking van de Awb betreft die betrekking heeft op de bezwaartermijn,
wordt voorgesteld deze afwijking eveneens op te nemen in artikel 6.10a Wht. Hiertoe
wordt voor de huidige tekst van dat artikel de aanduiding «2.» geplaatst en wordt
een eerste lid ingevoegd. Voor een uitleg van en toelichting op het voorgestelde overgangsrecht
met betrekking tot deze wijziging, wordt verwezen naar de toelichting bij het in artikel I,
onderdeel EE, voorgestelde artikel 8.10 Wht. Voor een nadere toelichting op de voorgestelde
wijziging van de bezwaartermijn en het overgangsrecht dat daarop betrekking heeft,
wordt verwezen naar het algemeen deel van deze memorie.
Artikel I, onderdeel Z (artikel 6.10aa van de Wet hersteloperatie toeslagen)
Zoals is toegelicht in de artikelsgewijze toelichting bij het voorgaande onderdeel,
wordt voorgesteld om de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift gericht tegen
een beschikking van de Dienst Toeslagen op grond van de Wht, te verlengen van zes
weken naar zestien weken (op grond van het voorgestelde artikel 6.10a, eerste lid,
Wht). Als een bezwaarschrift is ingediend vanwege een beschikking die is gegeven op
grond van de Wht, wordt het moment waarop de beslistermijn met betrekking tot dit
bezwaarschrift aanvangt, op dit moment bepaald door artikel 7:10, eerste lid, Awb.
Dat wil zeggen dat de beslistermijn aanvangt vanaf de dag na die waarop de termijn
voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. De verlenging van de termijn
voor het indienen van het bezwaarschrift zou dus als gevolg van de toepassing van
artikel 7:10, eerste lid, Awb leiden tot een onbedoelde verlenging van de beslistermijn.
Om die onbedoelde verlenging van de beslistermijn op bezwaar te voorkomen, wordt voorgesteld
af te wijken van artikel 7:10, eerste lid, Awb, wat betreft de start van de beslistermijn
met betrekking tot een bezwaarschrift in een na artikel 6.10a Wht in te voegen artikel:
artikel 6.10aa Wht.
In het voorgestelde artikel 6.10aa Wht wordt geregeld dat de beslistermijn met betrekking
tot een bezwaar gericht tegen een beschikking van de Dienst Toeslagen op grond van
de Wht aanvangt op de dag na ontvangst van het bezwaarschrift. Voorgesteld wordt dat
deze beslistermijn echter niet eerder aanvangt dan zes weken na aanvang van de termijn
voor het indienen van een bezwaarschrift. Dit laatste wordt voorgesteld om te voorkomen
dat de voorgestelde afwijking van artikel 7:10, eerste lid, Awb, effectief zou kunnen
leiden tot een verkorting van de beslistermijn van de Dienst Toeslagen in vergelijking
met de huidige situatie. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar het algemeen
deel van deze memorie. Voor een uitleg van en toelichting op het voorgestelde overgangsrecht
met betrekking tot deze wijziging, wordt verwezen naar de toelichting bij het in artikel I,
onderdeel EE, van het onderhavige wetsvoorstel voorgestelde artikel 8.10 Wht en het
algemeen deel van deze memorie.
Artikel I, onderdeel AA (artikel 6.11 van de Wet hersteloperatie toeslagen)
In artikel 6.11, tiende lid, Wht wordt ten onrechte nog verwezen naar de Belastingdienst/Toeslagen
in plaats van naar de Dienst Toeslagen. Voorgesteld wordt om deze omissie te herstellen.
Artikel I, onderdeel BB (artikel 6.12 van de Wet hersteloperatie toeslagen)
Artikel 6.12 Wht heeft betrekking op de verstrekking en het gebruik van gegevens door
de Dienst Toeslagen en de Minister van Financiën. Voorgesteld wordt om in artikel 6.12,
achttiende en negentiende lid, Wht de verwijzing naar Onze Minister te vervangen door
een verwijzing naar de Dienst Toeslagen respectievelijk de verwijzing naar Onze Minister
te schrappen. Deze wijziging wordt voorgesteld in verband met het feit dat het de
bedoeling is dat niet Onze Minister, maar de Dienst Toeslagen de regeling voor aanvullende
compensatie voor de werkelijke schade voor ex-partners zal gaan uitvoeren.
Artikel I, onderdeel CC (artikel 8.4 van de Wet hersteloperatie toeslagen)
Artikel 8.4, onderdeel F, Wht regelt dat de artikelen 3.6 tot met 3.9 en 9.1, tweede
lid, onderdelen a tot en met d, Wht vervallen op het moment dat het desbetreffende
artikel in werking treedt. De artikelen 3.6 tot en met 3.9 Wht hebben betrekking op
kwijtschelding van publieke schulden in het SZW-domein. In artikel 9.1, tweede lid,
onderdelen b tot en met e, Wht is een hardheidsclausule opgenomen met betrekking tot
die artikelen. Artikel 8.4, onderdeel F, ziet echter op het vervallen van artikel 9.1,
tweede lid, onderdelen a tot en met d, Wht. Dit is onjuist. Artikel 9.1, tweede lid,
onderdeel a, Wht ziet namelijk op de mogelijkheid voor de Minister van Financiën om
af te wijken van de artikelen 2.15, 2.15a, 3.13, 4.1, 4.2 of 4.3 Wht en heeft dus geen betrekking op het SZW-domein. Artikel 9.1, tweede lid, onderdeel e,
Wht heeft betrekking op de mogelijkheid voor de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
om af te wijken van artikel 3.9 Wht en ziet dus wel op het SZW-domein. Bedoeld is
die artikelen die betrekking hebben op kwijtschelding van publieke schulden in het
SZW-domein gelijktijdig te laten vervallen. Deze omissie wordt hersteld.
Artikel I, onderdeel DD (artikel 8.8 van de Wet hersteloperatie toeslagen)
Artikel 8.8 Wht ziet op overgangsrecht voor kwijtschelding in het SZW-domein. Dit
artikel is in werking getreden per 1 januari 2024.47 Bij die inwerkingtreding is toegelicht dat artikel 8.8 Wht overgangsrecht bevat voor
artikelen waarvan het op grond van de Wht de bedoeling was dat deze met ingang van
1 januari 2024 zouden vervallen, namelijk de artikelen 3.6 tot en met 3.9 Wht. Die
artikelen zijn echter niet vervallen per 1 januari 2024, omdat als gevolg van artikel I,
onderdeel EEE, van de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen is geregeld
dat deze niet per 1 januari 2024 vervallen, maar per 1 januari 2026 door (artikel 9.2,
tweede lid, onderdeel e, Wht). Artikel 8.8 is echter ten onrechte wel in werking getreden
per 1 januari 2024. Voorgesteld wordt daarom om artikel 8.8 Wht met terugwerkende
kracht tot en met 1 januari 2024 te laten vervallen (artikel III, onderdeel d). In
artikel I, onderdeel FF, onder 2, van het onderhavige wetsvoorstel wordt voorgesteld
dat in artikel 9.2, tweede lid, onderdeel e, Wht «1 januari 2026» wordt vervangen
door «een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip». Het laten vervallen van die
artikelen zal niet gebeuren voor 1 januari 2026. Zie voor een toelichting hierop de
artikelsgewijze toelichting bij artikel I, onderdeel FF, onder 2, en het algemeen
deel van deze memorie. Daarom is het voorzienbaar dat geen overgangsrecht noodzakelijk
meer zal zijn. Mocht dit toch het geval zijn dan zal een op later moment een voorstel
worden ingediend om alsnog overgangsrecht op te nemen.
Artikel I, onderdeel EE (artikelen 8.9 en 8.10 van de Wet hersteloperatie toeslagen)
Voorgesteld wordt om aan afdeling 8.2 Wht twee artikelen toe te voegen die overgangsrecht
regelen voor het voorstel tot verlenging van de beslistermijn op aanvraag voor aanvullende
compensatie of een aanvullende O/GS-tegemoetkoming voor de werkelijke schade voor
aanvragers van kinderopvangtoeslag (het voorgestelde artikel 8.9 Wht) en voor het
voorstel tot verlenging van de bezwaartermijn van zes weken naar zestien weken en
daarmee samenhangende wijziging van het moment waarop de beslistermijn op bezwaar
aanvangt (het voorgestelde artikel 8.10 Wht).
In het voorgestelde artikel 8.9 Wht wordt het overgangsrecht geregeld voor de verlenging
van de beslistermijnen op aanvraag voor aanvullende compensatie of een aanvullende
O/GS-tegemoetkoming voor de werkelijke schade door gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag.
Die verlenging is opgenomen in de in artikel I, onderdeel S, van het onderhavige wetsvoorstel
voorgestelde wijziging van artikel 6.2 Wht. Daarin wordt voorgesteld om de verwijzing
naar de artikelen 2.1, derde lid, en 2.6, derde lid, Wht in artikel 6.2, eerste lid,
Wht te schrappen en de beslistermijnen met betrekking tot een aanvraag als bedoeld
in die artikelen op te nemen in het voorgestelde artikel 6.2, lid 1a, Wht. Hiermee
wordt voorgesteld om de huidige beslistermijn van zes maanden die met zes maanden
verlengd kan worden, te wijzigen in een beslistermijn van twaalf maanden die verlengd
kan worden met twaalf maanden met betrekking tot een aanvraag op grond van artikel 2.1,
derde lid, Wht (aanvullende compensatie voor de werkelijke schade voor de gedupeerde
aanvrager van kinderopvangtoeslag) of 2.6, derde lid, Wht (aanvullende O/GS-tegemoetkoming
voor de werkelijke schade voor de gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag). Voorgesteld
wordt om eerbiedigende werking te regelen met betrekking tot deze wijziging. Dat wil
zeggen dat wordt voorgesteld dat de voorgestelde wijziging van de genoemde beslistermijn
van zes maanden naar twaalf maanden en de verlengingsmogelijkheid hiervan die eveneens
wordt verhoogd van zes naar twaalf maanden, niet van toepassing zal zijn met betrekking
tot een aanvraag voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade of aanvullende
O/GS-tegemoetkoming voor de werkelijke schade door een aanvrager van kinderopvangtoeslag
die is ontvangen door de Dienst Toeslagen voor de dag van inwerkingtreding van artikel I,
onderdeel S, van dit wetsvoorstel. In die situatie blijft artikel 6.2 Wht zoals dat
luidde voor die dag van inwerkingtreding van toepassing. Dit betekent dus dat die
verlengde beslistermijn op grond van artikel 6.2 Wht zoals dat luidt na inwerkingtreding
van het voorgestelde artikel I, onderdeel S, van dit wetsvoorstel uitsluitend van
toepassing zal zijn op een door een aanvrager van kinderopvangtoeslag ingediende aanvraag
voor de aanvullende compensatie voor de werkelijke schade of voor de aanvullende O/GS-tegemoetkoming
voor de werkelijke schade die door de Dienst Toeslagen is ontvangen op of na de dag
van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel S, van dit wetsvoorstel.
In het voorgestelde artikel 8.10 Wht wordt ten eerste geregeld dat de in artikel I,
onderdeel Y, voorgestelde bezwaartermijn van zestien weken met betrekking tot beschikkingen
van de Dienst Toeslagen in het kader van de hersteloperatie toeslagen (het voorgestelde
artikel 6.10a, eerste lid, Wht) niet van toepassing is als een beschikking al is gegeven
voorafgaand aan de dag van inwerkingtreding van het voorgestelde artikel 6.10a, eerste
lid, Wht. Er wordt dus voorgesteld te regelen dat er sprake is van eerbiedigende werking
met betrekking tot hetgeen wordt voorgesteld in artikel 6.10a, eerste lid, Wht. Voorgesteld
wordt dat de daar voorgestelde bezwaartermijn van zestien weken uitsluitend van toepassing
zal zijn met betrekking tot beschikkingen die zijn gegeven op of na de dag van inwerkingtreding
van artikel 6.10a, eerste lid, Wht. Als de beschikking is gegeven voor de dag van
inwerkingtreding van het voorgestelde artikel I, onderdeel Y, van het onderhavige
wetsvoorstel, is dus de bezwaartermijn die geldt op grond van artikel 6:7 Awb van
toepassing. Voor een onderbouwing hiervan wordt verwezen naar het algemeen deel van
deze memorie. De toepassing van artikel 7:10 Awb leidt ertoe dat deze verlenging van
de bezwaartermijn ook leidt tot een onbedoelde verlenging van de beslistermijn. Om
dit te voorkomen wordt voorgesteld in een nieuw in te voegen artikel 6.10aa Wht te
regelen dat de beslistermijn op bezwaar voor de Dienst Toeslagen met betrekking tot
bezwaarschriften in het kader van de hersteloperatie toeslagen aanvangt op de dag
na ontvangst van het bezwaarschrift, maar niet eerder dan zes weken nadat de bezwaartermijn
is gaan lopen. Deze wijziging hangt direct samen met de verlenging van de bezwaartermijn.
Daarom wordt voorgesteld dat ook ter zake van deze wijziging sprake is van eerbiedigende
werking indien een bezwaar is gericht tegen een beschikking die is gegeven voor de
dag van inwerkingtreding van artikel I, onderdelen Y en Z48, van het onderhavige wetsvoorstel. Dit betekent het volgende. Als een beschikking
is gegeven voor de datum van inwerkingtreding van het voorgestelde artikel I, onderdeel Y,
van het onderhavige wetsvoorstel blijft de bezwaartermijn op grond van artikel 6:7
Awb van toepassing (zes weken). Indien een bezwaarschrift wordt ingediend gericht
tegen een beschikking die is gegeven voor die datum van inwerkingtreding, blijft ook
artikel 7:10, eerste lid, Awb van toepassing met betrekking tot het bepalen van het
moment waarop de beslistermijn op bezwaar aanvangt. Oftewel: de beslistermijn vangt
aan vanaf de dag na het verstrijken van de bezwaartermijn. Als een beschikking is
gegeven op of na de dag van inwerkingtreding van het voorgestelde artikel I, onderdeel Y,
van het onderhavige wetsvoorstel is een bezwaartermijn van zestien weken (op grond
van het voorgestelde artikel 6.10a, eerste lid, Wht) van toepassing. Voorts vangt
de beslistermijn met betrekking tot een bezwaar gericht tegen die beschikking op grond
van het voorgestelde artikel 6.10aa Wht aan op de dag na ontvangst van het bezwaarschrift,
maar niet eerder dan zes weken nadat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift
is aangevangen.
Artikel I, onderdeel FF (artikel 9.2 van de Wet hersteloperatie toeslagen)
Artikel 9.2 Wht heeft betrekking op de inwerkingtreding en (indien van toepassing)
terugwerkende kracht van artikelen in de Wht. In het onderhavige onderdeel wordt een
aantal wijzigingen van dat artikel voorgesteld. Ten eerste wordt voorgesteld om terugwerkende
kracht te verlenen aan artikel 8.7 Wht tot en met 26 januari 2021 door een wijziging
van artikel 9.2, tweede lid, onderdeel a, Wht. Artikel 8.7 Wht ziet op overgangsrecht
voor de eenmalige tegemoetkoming herstel (beschikkingen gebaseerd op artikel 49g Awir,
dat is vervallen per 5 november 2022). Bij de totstandkoming van de Wht was deze terugwerkende
kracht aanvankelijk geregeld in artikel 9.2, eerste lid, onderdeel e, Wht. Door een
late invoeging van het huidige artikel 8.6 Wht is de bepaling inzake het overgangsrecht
voor de eenmalige tegemoetkoming herstel (beschikkingen gebaseerd op artikel 49g Awir)
verplaatst naar het huidige artikel 8.7 Wht, waarbij dit echter niet verwerkt is in
de bepalingen met betrekking tot inwerkingtreding en terugwerkende kracht. Voorgesteld
wordt die omissie te herstellen door alsnog terugwerkende kracht te verlenen tot en
met 26 januari 2021, zoals aanvankelijk was beoogd.
Voorts wordt voorgesteld om in artikel 9.2, tweede lid, onderdeel b, Wht «1 januari
2025» en «eerder» te laten vervallen. In artikel 9.2, tweede lid, onderdeel b, Wht
is geregeld dat artikel 8.4, onderdelen C en D, Wht in werking treedt met ingang van 1 januari 2025 of op een bij koninklijk besluit
te bepalen eerder tijdstip. Artikel 8.4, onderdelen C en D, Wht ziet op het laten
vervallen van de artikelen 2.8 en 2.18 Wht. Die artikelen hebben betrekking op de
incidentele noodvoorziening voor aanvragers van kinderopvangtoeslag en voor aanvragers
van huurtoeslag, zorgtoeslag of kindgebonden budget die onder het bereik van de Wht
vallen. Omdat voorzienbaar is dat de incidentele noodvoorziening voor beide groepen
nog van belang is vanaf 1 januari 2025, wordt voorgesteld te regelen dat deze artikelen
vervallen op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Voor een nadere toelichting
wordt verwezen naar het algemeen deel van deze memorie.
Daarnaast wordt voorgesteld om in artikel 9.2, tweede lid, onderdeel e, Wht «1 januari
2026» te vervangen door «een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip». Artikel 9.2,
tweede lid, onderdeel e, Wht regelt dat artikel 8.4, onderdeel F, Wht in werking treedt met ingang van 1 januari 2026. Artikel 8.4, onderdeel F, regelt
dat de artikelen 3.6 tot met 3.9 en 9.1, tweede lid, onderdelen a tot en met d, Wht
vervallen. Die artikelen hebben betrekking op kwijtschelding van schulden in het SZW-domein
in het kader van de hersteloperatie toeslagen. Dit gebeurt op het moment dat artikel 8.4,
onderdeel F, Wht in werking treedt. Voorgesteld wordt in artikel 9.2, tweede lid,
onderdeel e, Wht te regelen dat dit geschiedt op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip. In het algemeen deel van deze memorie wordt toegelicht waarom het noodzakelijk
is dit tijdstip uit te stellen.
In afdeling 2.2A zijn de artikelen opgenomen die zien op de tegemoetkoming voor nabestaanden
van overleden kinderen. Op 22 april 2024 is deze regeling voor nabestaanden van overleden
kinderen49 in werking getreden.50 De artikelen 6.8, negende lid, en 6.9, tiende lid, Wht zoals opgenomen ingevolge
artikel I, onderdelen SSa, onder 3, en artikel I, onderdeel TTa, van de Wet aanvullende
regelingen hersteloperatie toeslagen, zien op de wijze en het moment van uitbetalen
van een voorziening als bedoeld in de artikelen 2.9a en 2.9b Wht (regeling voor nabestaanden
van overleden aanvragers van kinderopvangtoeslag) en van een tegemoetkoming als bedoeld
in de artikelen 2.14c, 2.14d en 2.14e Wht (regeling voor nabestaanden van overleden
kinderen). Het voorgestelde artikel 9.2, derde lid, Wht ziet op het verlenen van terugwerkende
kracht tot en met 22 april 2024 aan de artikelen 6.8, negende lid, en 6.9, tiende
lid, Wht met betrekking tot een tegemoetkoming op grond van afdeling 2.2A Wht omdat
die artikelen abusievelijk niet op die datum in werking zijn getreden tegelijk met
de inwerkingtreding van afdeling 2.2A Wht. Omdat artikel 6.8, negende lid, Wht en
artikel 6.9, tiende lid, Wht niet alleen zien op de regeling voor nabestaanden van
overleden kinderen maar ook op de regeling voor nabestaanden van overleden aanvragers
van kinderopvangtoeslag die op een later moment in werking treedt, wordt in dit wetsvoorstel
voorts voorgesteld de verwijzing naar de nabestaandenregeling van overleden aanvragers
van kinderopvangtoeslag (artikelen 2.9a en 2.9b Wht) eerst te laten vervallen en op
een later moment51 weer toe te voegen. Dit wordt voorgesteld in artikel I, onderdelen V en W, onder 2,
en artikel II, onderdeel A, onder 5, van het onderhavige wetsvoorstel.
Artikel II
Artikel II, onderdeel A (artikel I van de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie
toeslagen)
Voorgesteld wordt om in artikel I, onderdeel S, onder 6, van de Wet aanvullende regelingen
hersteloperatie toeslagen telkens «in de» te laten vervallen. Die woorden zijn ten
onrechte opgenomen in die wijzigingsbepaling, waardoor deze niet kan worden verwerkt
bij inwerkingtreding. Voorgesteld wordt om die omissie te herstellen. Deze bepaling
dient dan ook in werking te treden voorafgaand aan inwerkingtreding van artikel I,
onderdeel 6, van de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen. Dit zal
in het inwerkingtredingsbesluit worden geregeld.
Voorgesteld wordt om de in artikel I, onderdeel EEa, van de Wet aanvullende regelingen
hersteloperatie toeslagen opgenomen artikelen 4a.5 en 4a.6 Wht te laten vervallen.
Zoals toegelicht in het algemeen deel van deze memorie wordt voorgesteld dat de uitvoering
van de regeling voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade voor nabestaanden
door de Dienst Toeslagen wordt uitgevoerd met advisering door de CWS. De taak wordt
dan dus niet neergelegd bij Onze Minister. De in artikel 4a.5 Wht opgenomen mandaatverlening
aan de Dienst Toeslagen ter zake van het geven van beschikkingen inzake aanvullende
compensatie voor de werkelijke schade voor nabestaanden is hiermee niet langer nodig.
Daarnaast wordt voorgesteld dat artikel 4a.6 Wht vervalt. Uit de uitvoeringstoets
van de Dienst Toeslagen komt naar voren dat het niet mogelijk is om beschikkingen
samen te voegen. Voor een toelichting daarop wordt verwezen naar hoofdstuk 4 van het
algemeen deel van deze memorie.
Ook wordt voorgesteld artikel I, onderdeel NN, van de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie
toeslagen te laten vervallen. Voor een toelichting hierop wordt verwezen naar de artikelsgewijze
toelichting van deze memorie bij artikel I, onderdeel S.
Daarnaast wordt voorgesteld artikel I, onderdeel NNa, van de Wet aanvullende regelingen
hersteloperatie te laten vervallen. Na inwerkingtreding zou hiermee artikel 6.2a Wht
worden toegevoegd aan de Wht. Dat artikel ziet op de beslistermijn in het geval van
besluitvorming gedurende een persoonlijk gesprek in het kader van de nabestaandenregeling
in de hersteloperatie toeslagen (hoofdstuk 4a Wht). Dit artikel is niet uitvoerbaar.
Voor een toelichting hierop wordt verwezen naar hoofdstuk 4 van het algemeen deel
van deze memorie.
Tevens wordt voorgesteld in het in artikel I, onderdeel SSa, onder 3, van de Wet aanvullende
regelingen hersteloperatie toeslagen opgenomen artikel 6.8, negende lid, Wht en in
het in artikel I, onderdeel TTa, van de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie
toeslagen opgenomen artikel 6.9, tiende lid, Wht te laten vervallen «een voorziening
als bedoeld in artikel 2.9a of 2.9b of van». Reden hiervoor is dat de regeling voor
nabestaanden van overleden kinderen (afdeling 2.2a Wht) per 22 april 2024 in werking
is getreden, terwijl dit nog niet geldt voor de regeling voor nabestaanden van overleden
aanvragers (artikelen 2.9a en 2.9b Wht) Zie voor een toelichting hierop de artikelsgewijze
toelichting bij artikel I, onderdelen V en W, onder 2, en de artikelsgewijze toelichting
bij artikel I, onderdeel FF, onder 2.
Tot slot wordt voorgesteld artikel I, onderdeel WW, van de Wet aanvullende regelingen
hersteloperatie toeslagen te laten vervallen. Met de inwerkingtreding van dat onderdeel
wordt een lid toegevoegd aan artikel 6.10 Wht. Artikel 6.10 Wht heeft betrekking op
de terugvordering van verstrekkingen op grond van de Wht die ten onrechte zijn toegekend,
indien opzettelijk onjuiste informatie is verstrekt of wanneer men wist of redelijkerwijze
behoorde te weten dat er geen recht bestond op die toekenning. Het aan artikel 6.10
Wht toe te voegen lid heeft betrekking op de aanvullende compensatie voor de ex-partner
van een gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag, bedoeld in artikel 2.14h, derde
lid, Wht, na inwerkingtreding van artikel I, onderdeel M, onder 3, van de Wet aanvullende
regelingen hersteloperatie toeslagen. In artikel I, onderdeel X, wordt voorgesteld
dit te regelen in artikel 6.10, eerste lid, Wht. Zie voor een nadere onderbouwing
de artikelsgewijze toelichting bij artikel I, onderdeel X.
Artikel II, onderdeel B (artikel Ia van de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie
toeslagen)
Voorgesteld wordt om artikel Ia van de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie
toeslagen aan te passen. In artikel Ia van de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie
toeslagen is geregeld dat binnen één jaar na inwerkingtreding van die wet een verslag
over de doeltreffendheid en de effecten van die wet in de praktijk plaatsvindt. Het
doel van deze bepaling is om de regeling voor persoonlijke bijstand voor nabestaanden
te evalueren. Deze regeling voor persoonlijke bijstand wordt geregeld in hoofdstuk 4a
Wht en is nog niet in werking getreden. Er wordt daarom voorgesteld om te regelen
dat een evaluatie plaatsvindt binnen een jaar na inwerkingtreding van de regeling
voor persoonlijke bijstand. Dat wil zeggen binnen een jaar na inwerkingtreding van
artikel I, onderdeel EEa, van de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen,
waarmee het genoemde hoofdstuk 4a Wht in werking treedt. In het amendement Leijten
wordt aangegeven dat de evaluatie van belang is in verband met de mogelijk bredere
groep waarvoor de regeling voor persoonlijke bijstand ingezet kan worden. Daarom wordt
voorgesteld dat in artikel Ia, eerste lid, van de Wet aanvullende maatregelen hersteloperatie
toeslagen de evaluatie van «deze wet»52 wordt vervangen door een evaluatie van hoofdstuk 4a Wht. Dat hoofdstuk heeft betrekking
op de regeling voor persoonlijke bijstand van nabestaanden van overleden gedupeerde
aanvragers van kinderopvangtoeslag. Deze evaluatie zou gekoppeld kunnen worden aan
de evaluatie van de Wht die is aangekondigd in paragraaf 15 van het algemeen deel
van de memorie bij de Wht. Ook wordt voorgesteld een foutieve verwijzing in artikel Ia,
tweede lid, van de Wet aanvullende maatregelen hersteloperatie toeslagen naar «hoofdstuk 4a
van deze wet» te vervangen door een verwijzing naar «hoofdstuk 4a van de Wet hersteloperatie
toeslagen». Deze wet zou hier immers de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie
toeslagen betekenen en dat is hier onjuist.
Artikel III
Het voorgestelde artikel III regelt de inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel
nadat het wetsvoorstel is aangenomen en tot wet is verheven. Voorgesteld wordt dat
de artikelen in werking treden op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip,
dat voor de verschillende artikelen en onderdelen daarvan verschillend kan worden
vastgesteld. Hiermee wordt afgeweken van de vaste verandermomenten en de minimale
invoeringstermijn van twee maanden. Gezien de aard van de aanpassingen wordt beoogd
om een groot deel van de artikelen spoedig nadat het wetsvoorstel tot wet is verheven
en is gepubliceerd in het Staatsblad in werking te laten treden. Voorts wordt in artikel III
voorgesteld om aan een aantal aanpassingen terugwerkende kracht te verlenen. Dit betreft
ten eerste de in artikel I, onderdeel E, voorgestelde wijziging van artikel 2.15 Wht,
dat ziet op brede ondersteuning in het buitenland voor gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag.
Voorgesteld wordt om aan de wijziging van de in dat artikel opgenomen peildatum terugwerkende
kracht te verlenen tot en met 24 juni 2022. Aan artikel 2.15 Wht is namelijk terugwerkende
kracht verleend tot en met die datum op grond van artikel 9.2, eerste lid, onderdeel l,
Wht. Ook voor artikel I, onderdeel F, geldt dat er sprake is van een voorgestelde
wijziging van de peildatum in het kader van brede ondersteuning in het buitenland.
De in het genoemde onderdeel voorgestelde wijziging van artikel 2.15a Wht heeft betrekking
op brede ondersteuning in het buitenland voor ex-partners. Aangezien dat artikel in
werking is getreden op 15 juli 2023 wordt voorgesteld aan artikel I, onderdeel F,
terugwerkende kracht te verlenen tot en met die datum. Voorts wordt voorgesteld aan
de in artikel I, onderdeel P, van het onderhavige wetsvoorstel voorgestelde wijzigingen
van artikel 6.1 Wht, terugwerkende kracht te verlenen tot en met 1 januari 2024. Het
onderhavige wetsvoorstel is niet voor die datum tot wet verheven en in werking getreden,
waardoor het wenselijk is aan de beoogde verlenging van de aanvraagtermijn (die op
dit moment loopt tot en met 31 december 2023) terugwerkende kracht te verlenen tot
en met 1 januari 2024. Ook wordt voorgesteld terugwerkende kracht te verlenen aan
de wijziging op grond van het voorgestelde artikel I, onderdeel DD, van het onderhavige
wetsvoorstel. Dit ziet erop artikel 8.8 Wht, dat betrekking heeft op overgangsrecht
met betrekking tot het laten vervallen van de bepalingen inzake het kwijtschelden
van schulden in het SZW-domein in het kader van de hersteloperatie toeslagen. Dit
artikel is ten onrechte in werking getreden per 1 januari 2024 en daarom wordt voorgesteld
dit artikel te laten vervallen met terugwerkende kracht tot en met die datum. Voor
een nadere toelichting wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij artikel I,
onderdeel DD, en naar het algemeen deel van deze memorie.
De Staatssecretaris van Financiën, A. de Vries
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A. (Aukje) de Vries, staatssecretaris van Financiën
Bijlagen
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
PVV | 37 | Voor |
GroenLinks-PvdA | 25 | Voor |
VVD | 24 | Voor |
NSC | 20 | Voor |
D66 | 9 | Voor |
BBB | 7 | Voor |
CDA | 5 | Voor |
SP | 5 | Voor |
ChristenUnie | 3 | Voor |
DENK | 3 | Voor |
FVD | 3 | Voor |
PvdD | 3 | Voor |
SGP | 3 | Voor |
Volt | 2 | Voor |
JA21 | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.