Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over het Jaarverslag Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2023 (Kamerstuk 36560-XVII-1)
36 560 XVII Jaarverslag en slotwet Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2023
Nr. 6 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 4 juni 2024
De vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft een
aantal vragen voorgelegd aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
over het Jaarverslag Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2023 (Kamerstuk
36 560 XVII, nr. 1).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 4 juni 2024. Vragen en antwoorden
zijn hierna afgedrukt.
De fungerend voorzitter van de commissie, Thijssen
Adjunct-griffier van de commissie, Prenger
Vragen en antwoorden
1
Wat zijn de specifieke maatregelen die zijn genomen om de arbeidskrapte te verlichten
en hoe effectief zijn deze maatregelen gebleken?
Antwoord
Het focusonderwerp van de Tweede Kamer bij de Verantwoordingsstukken was «resultaatbereik
in relatie tot onderuitputting, als gevolg van bijvoorbeeld arbeidsmarktkrapte». Op
de BHOS-begroting 2023 was er geen onderuitputting, maar een overschrijding (zie ook
bijlage 5 van het Jaarverslag). Arbeidsmarktkrapte had daarom geen gevolgen voor het
resultaatbereik van BHOS.
2
Op welke SDG’s wordt momenteel de minste voortgang geboekt?
Antwoord
In het jaarlijkse Sustainable Development Goals Report van juli 2023 luiden de Verenigde
Naties de noodklok over het gebrek aan voortgang op de meeste doelen. Gekeken naar
de internationaal afgesproken indicatoren voor het halen van de SDG’s ligt slechts
15% op koers, bijna de helft laat maar mondjesmaat voortgang zien en 37% stagneert
of gaat zelfs achteruit. Achteruitgang moest al eerder worden geconstateerd t.a.v.
voedselzekerheid (SDG 2), maar nu ziet voor het eerst sinds decennia de VN achteruitgang
op extreme armoede (SDG 1), deelname aan onderwijs (SDG 4), vaccinatie van kinderen
(SDG 3) en het tegengaan van inkomensongelijkheid (SDG 10), grotendeels te wijten
aan de COVID-19 crisis en daarop volgende crises. De VN maken zich ook zorgen over
gendergelijkheid (SDG 5): met de huidige voortgang zal het bijna 300 jaar duren voor
de kloof tussen mannen en vrouwen is gedicht op gebieden als juridische bescherming,
discriminerende wetten en kinderhuwelijken. In het rapport ook bijzondere aandacht
voor het achterblijven van klimaatactie (SDG 13): steeds meer landen ervaren de gevolgen
van de klimaatcrisis maar de wereldwijde emissies nemen nog steeds toe, aldus de VN.
Het gebrek aan voortgang op de SDG’s is universeel, maar ontwikkelingslanden ondervinden
de zwaarste effecten volgens het rapport.
Voor wat betreft Nederland zelf laat de jaarlijkse CBS Monitor Brede Welvaart en SDG’s
zien dat de achteruitgang van biodiversiteit (SDG 15) de grootste zorg blijft. Voor
meer detail verwijs ik naar de kamerbrief met kabinetsreactie op de Monitor Brede
Welvaart en SDG’s en de Achtste Nationale SDG rapportage d.d. 15 mei 2024.
3
Zijn er al resultaten met betrekking tot de toegenomen samenwerking tussen Nederland
en de Verenigde Staten op het gebied van opkomende technologieën, connectiviteit en
duurzame handel en zo ja, welke zijn dat?
Antwoord
De samenwerking met de VS op deze terreinen loopt via de EU en afgelopen jaren vooral
via de EU-VS Trade and Technology Council (TTC). Tot de resultaten behoren onder meer
gezamenlijke standaarden voor oplaadstations voor zware elektrische voertuigen, bouwstenen
voor een gezamenlijke visie op 6G, en een werkprogramma voor het Transatlantic Initiative
on Sustainable Trade. Een aantal van deze resultaten moet nog verder worden uitgewerkt.
De uitkomsten van iedere TTC staat beschreven in de verschillende TTC Joint Statements.
In de Geannoteerde Agenda voor de Raad Buitenlandse Zaken Handel van 30 mei (Kamerstuk
21 501-02, nr. 2909) is uw Kamer, conform de toezegging aan Kamerlid Bamenga, geïnformeerd over het meest
recente Joint Statement.
In lijn met de motie Bamenga (Kamerstuk 36 410 XVII, nr. 29), waarover uw Kamer is geïnformeerd in de Geannoteerde Agenda van de Raad Buitenlandse
Zaken Handel van 25–29 februari (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2829) steunt het kabinet deze initiatieven om de samenwerking tussen de EU en de VS te
versterken.
Daarnaast werken Nederland en de Verenigde Staten op andere manieren samen op het
gebied van handel, innovatie en investeringen. Zo hebben er afgelopen jaar economische
missies plaatsgevonden op het terrein van biotechnologie, halfgeleiders en innovatiemissies
op het terrein van bijvoorbeeld waterstof en alternatieve eiwitten.
4
Zijn er inmiddels landen die op grond van artikel 10 van de herziene Europese Dual Use verordening een vergunningsplicht hebben overgenomen?
Antwoord
Er zijn geen andere lidstaten die op grond van artikel 10 van de Dual Use verordening,
een nationale vergunningplicht van een andere lidstaat hebben overgenomen.
5
Is in het onderzoek naar Nederlandse bedrijven actief in de internationale mijnbouwsector
ook onderzocht of bedrijven zich aan de OESO-richtlijnen houden, om te zorgen voor
duurzame waardeketens? Kan dit onderzoek gedeeld worden met de Kamer?
Antwoord
Het onderzoek is met uw Kamer gedeeld met een appreciatie van het kabinet (Kamerstuk
32 852, nr. 287). Het rapport identificeert verschillende kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven
om hun positie in de grondstoffenwaardeketen te versterken. Naleving van de OESO-richtlijnen
viel niet binnen de terms of reference van dit onderzoek.
6
Wat is de aantoonbare extra bijdrage aan het BBP naar aanleiding van de 15 economische
missies in 2023?
Antwoord
Bij een economische missie, zoals de missies die in 2023 zijn uitgevoerd door de RVO,
zijn er resultaten van uiteenlopende aard die niet altijd in aantoonbare bedragen
zijn uit te drukken, zoals contacten, contracten, intenties, samenwerkingsverbanden.
Uit effectmonitoring van de RVO – die 1 tot 1,5 maand na een missie wordt uitgevoerd –
blijkt dat een missie, uitgevoerd door de RVO, bij een groot deel van de deelnemers
tot een vervolgstap, nieuwe contacten en (verwachte) overeenkomsten heeft geleid.
Uit deze evaluaties blijkt dat het totaal aan gesloten contracten tijdens de missies
vaak in de tientallen miljoenen loopt. Ondernemers geven daarnaast aan dat zij alle
contacten die ze opdoen in het betreffende land en in hun eigen sector erg waardevol
vinden.
Uw kamer is per brief van 7 mei jl. geïnformeerd over de effecten van de economische
missies in 2023.
7
Welke stappen doorloopt de overheid als bedrijven die deelnemen aan economische missies
zich niet aan de OESO-richtlijnen voor IMVO houden? Hoe vaak heeft de overheid een
bedrijf uitgesloten van een missie omdat het bedrijf zich niet aan de OESO-richtlijnen
houdt?
Antwoord
Voorafgaand aan een economische missie toetst RVO bedrijven op IMVO op basis van een
IMVO-zelfscan die bedrijven in vullen, de transparantie van IMVO-verslaglegging (via
de Transparantiebenchmark), de Wereldbanklijst en de FMO-uitsluitingslijst. In geval
van een negatieve uitkomst van deze toets, wordt het gesprek met het bedrijf aangegaan
en een evt. verbetertraject afgesproken. Als blijkt dat een bedrijf zich niet aan
de OESO-richtlijnen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen houdt of een verbetertraject
onvoldoende uitvoert, dan kan dit uitsluiting van deelname aan een economische missie
tot gevolg hebben. Het is in 2023 niet voorgekomen dat een bedrijf werd uitgesloten
van deelname.
8
Hoe betrekt de overheid het (lokaal) maatschappelijk middenveld bij de totstandkoming
van briefings over due diligence voor deelnemende bedrijven aan economische missies? Op welke manier worden zij geconsulteerd?
Antwoord
Voorafgaand aan economische missies organiseert de RVO voorbereidende bijeenkomsten
met deelnemende bedrijven. In deze bijeenkomsten wordt regulier aandacht besteed aan
IMVO. Daarnaast wordt er gerichte informatie verstrekt over IMVO in de specifieke
landen op de landenpagina’s van de RVO. Ook de posten in het buitenland besteden aandacht
aan IMVO in hun contacten met bedrijven. Informatie van het maatschappelijk middenveld
wordt betrokken in de informatievoorziening naar bedrijven. Daarnaast kan het brede
maatschappelijk middenveld hun informatie en zienswijze overbrengen in de reguliere
stakeholder-overleggen die het Ministerie van Buitenlandse Zaken organiseert op het
terrein van mensenrechten, handel en IMVO.
9
Wat zijn de resultaten van gebruik van het IMVO-toetsingskader bij alle economische
missies sinds 1 april 2023? Zijn er bedrijven die niet mee mochten met handelsmissies,
of bedrijven die eerst verbeteringen moesten laten zien op IMVO voordat ze mee mochten
met handelsmissies?
Antwoord
Sinds april 2023 gelden dezelfde IMVO-voorwaarden voor missies zonder bewindspersonen
(MZB) als voor missies met bewindspersonen (MMB/economische missies) en moeten bedrijven
die zich aanmelden voor een economische missie de IMVO-zelfscan invullen. RVO controleert
de deelnemerslijst verder aan de hand van de Transparantiebenchmark, Wereldbanklijst
en FMO-uitsluitingslijst. Bij economische missies zijn in 2023 gesprekken gevoerd
met drie bedrijven naar aanleiding van de uitkomsten van de zelfscan en met hen is
een verbetertraject afgesproken. Er zijn geen bedrijven uitgesloten van deelname aan
economische missies op basis van IMVO-voorwaarden en IMVO-zelfscan.
10
Hoeveel bedrijven hebben in 2023 gebruik gemaakt van het IMVO-steunpunt en wat is
de verwachting voor 2024?
Antwoord
Het IMVO-steunpunt is eind 2022 opgericht en biedt verschillende vormen van dienstverlening
aan, waaronder voorlichting, webinars, een op een advisering en het organiseren van
workshops. In 2023 bestond de dienstverlening voornamelijk uit een op een advisering
over de toepassing van gepaste zorgvuldigheid. In totaal waren er in dat jaar 26 aanvragen.
In 2024 is het aantal bedrijven dat gebruik maakt van het IMVO-steunpunt sterk gestegen
naar ruim 120. Naast een op een advisering zitten hier ook bedrijven tussen die hebben
deelgenomen aan de andere vormen van dienstverlening die het IMVO-steunpunt aanbiedt.
De verwachting is dat in 2024, mede op basis van de ervaringen van het Duitse steunpunt,
het aantal bedrijven dat gebruik gaat maken van het IMVO-steunpunt verder gaat stijgen,
onder andere door toegenomen bekendheid en vanwege de komst van Europese IMVO-wetgeving.
11
Blijven de OESO-richtlijnen de basis vormen van het Nederlandse IMVO-beleid in de
context van de voorgestelde doordachte mix van verplichtende en vrijwillige maatregelen?
Komt er een nieuwe doelstelling voor het naleven van de OESO-richtlijnen? Waarom wel/niet?
Indien wel, hoe gaat die doelstelling behaald worden? En indien wel, voor welke groep
bedrijven gaat deze gelden? Blijven OESO-richtlijnen ook leidend voor bedrijven die
niet door de Europese IMVO-richtlijn (CSDDD) gedekt worden en/of daar waar wettelijke
verplichtingen minder verstrekkend zijn dan de verwachtingen onder de OESO-richtlijnen?
Antwoord
De OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen inzake verantwoord ondernemen
(OESO-richtlijnen) en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) zijn de basis van het IMVO-beleid en bijbehorende mix van maatregelen. Van
alle Nederlandse bedrijven wordt verwacht dat zij gepaste zorgvuldigheid toepassen
in lijn met deze richtlijnen en principes. Voor bedrijven die onder de reikwijdte
van de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD) vallen geldt verder dat zij moeten voldoen aan de verplichtingen zoals vastgelegd
in deze richtlijn vanaf het moment dat deze in werking treedt. De 90%-doelstelling
liep af in 2023 en met de komst van IMVO-wetgeving wordt toekomstige monitoring op
enkel onderschrijving van de OESO-richtlijnen niet meer als doelmatig gezien. Het
is aan een nieuw kabinet om te bezien of en in welke vorm een nieuwe doelstelling
geformuleerd kan worden om de voortgang op IMVO te monitoren in het licht van wetgeving
en het toezicht hierop.
12
Hoeveel bedrijven zijn er in 2023 bijgekomen die de OESO-richtlijnen onderschrijven
en hoeveel die de zes stappen van due diligence uitvoeren?
Antwoord
De in 2013 geformuleerde doelstelling stelde dat 90% van de grote bedrijven in Nederland
de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen expliciet zou onderschrijven
als referentiekader voor hun internationale activiteiten. Bij de tussenmeting uit
2020 onderschreven 255 van de 723 bedrijven (oftewel 35%) in de onderzoeksgroep de
OESO-richtlijnen en/of UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s)
voor hun internationale activiteiten. De eindmeting in 2023 resulteerde in onderschrijving
van 335 bedrijven van de 819 bedrijven (oftewel 41%), een toename van 80 bedrijven.
De eindmeting van de 90% doelstelling vormde onderdeel van een breder monitoringsonderzoek
waarin gekeken is hoe ver bedrijven zijn met de implementatie van de zes stappen van
gepaste zorgvuldigheid. Per stap is voor de hele groep bedrijven vastgesteld welke
score behaald is uit de maximaal haalbare 100 punten. Hoe ver bedrijven zijn met de
implementatie van de zes stappen is niet eerder op deze manier gemeten. Er kan dan
ook geen vooruitgang aangegeven worden van het aantal bedrijven dat alle zes de stappen
van due diligence in de praktijk uitvoert.
13
Hoe staat de bijdrage van 150 miljoen euro die Nederland ten behoeve van de dertiende
middelenaanvulling van het VN Landbouw Ontwikkelingsfonds (IFAD) heeft gedaan in verhouding
tot de bijdrage van andere Europese lidstaten?
Antwoord
De tijdens United Nations Framework Convention on Climate Change (UNFCCC) COP28 in
Dubai door het kabinet aangekondigde Nederlandse bijdrage ten behoeve van de dertiende
middelenaanvulling van het International Fund for Agricultural Development (IFAD)
bedraagt USD 150 miljoen voor de periode 2025–2027. Diverse Europese landen beschouwen,
net als Nederland, IFAD als een zeer relevante speler op het gebied van landbouwontwikkeling
en versterken van voedselzekerheid in ontwikkelingslanden. Bijdragen aan de dertiende
middelenaanvulling van IFAD voor de jaren 2025–2027 van andere Europese lidstaten
zijn o.a.: Frankrijk: USD 150 mln, Italië: USD 119 mln, Duitsland USD 96 mln en Noorwegen
USD 90 mln. Het Verenigd Koninkrijk draagt USD 83 mln bij. De Verenigde Staten zijn,
met USD 162 mln, de grootste donor van IFAD13.
14
Op welke wijze heeft Nederland de werkwijze in het kader van veiligheid en rechtsorde
in Mali en Niger aangepast en is hiervoor staand beleid?
Antwoord
Wanneer een staatsgreep of een andere crisis plaatsvindt herziet het kabinet indien
nodig de diplomatieke en ontwikkelingsrelatie met het desbetreffende land. Nederland
wil voorkomen dat ondemocratische regimes door samenwerking worden gelegitimeerd of
sterker in het zadel komen te zitten. Wat betreft de OS-inzet wordt in het bijzonder
gekeken naar wat politiek wenselijk is (bijvoorbeeld w.b. steun aan de centrale overheid)
en effectiviteit (welke impact kan worden bereikt in de nieuwe politieke en veiligheidscontext).
Voor elke casus wordt een eigenstandige afweging gemaakt.
Wat betreft de inzet op veiligheid en rechtsorde is voor Mali in 2022 besloten de
beperkte materiële steun aan de centrale overheid te beëindigen. De relevante programma’s
zijn aangepast of beëindigd. Voor Niger is na de staatgreep in 2023 besloten om zowel
materiële steun als capaciteitsopbouwsteun aan de centrale overheid te pauzeren tot
de ontwikkelingen aanleiding geven dit besluit aan te passen. Deze programma’s kunnen
eventueel op een later moment worden voortgezet, aangepast of beëindigd, afhankelijk
van de verdere politieke ontwikkelingen.
15
Welk gedeelte van de 59 miljoen euro per jaar die wordt uitgetrokken voor migratiesamenwerking
wordt gebruikt voor het beperken van irreguliere migratie en het bevorderen van terugkeer
bij onrechtmatig verblijf?
Antwoord
De EUR 59 miljoen voor migratiesamenwerking gaat volledig naar programma’s gericht
op het voorkomen van irreguliere migratie door het vergroten van het bewustzijn van
de risico’s en alternatieven, het tegengaan van mensenhandel en -smokkel, het beschermen
van migranten, en het bevorderen van vrijwillige terugkeer uit transitlanden en duurzame
herintegratie in landen van herkomst. Dit alles draagt bij aan het beperken van irreguliere
migratie en aan betere migratie samenwerking met prioritaire landen van herkomst om
terugkeer samenwerking te bevorderen.
Een voorbeeld is het REAN programma met IOM, waaronder herintegratiesteun wordt geboden
aan migranten die vrijwillig terugkeren vanuit Nederland.
Het bevorderen van terugkeer bij onrechtmatig verblijf in Nederland wordt gefinancierd
uit andere middelen, van de Dienst Terugkeer en Vertrek (Ministerie van JenV).
16
Waarom wordt er geen melding gemaakt van het respecteren en beschermen van mensenrechten
als cruciaal onderdeel van migratiesamenwerking? Bent u bereid dat alsnog te doen?
Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Het beschermen van migranten en hun mensenrechten is één van de hoofddoelstellingen
van de migratiepartnerschappen en staat centraal binnen de programma’s die uit het
budget voor migratiesamenwerking worden gefinancierd. Het COMPASS partnerschap tussen
Nederland en IOM bijvoorbeeld, geïmplementeerd in 14 landen, is specifiek gericht
op het versterken van structuren die veilige, ordelijke en reguliere migratie faciliteren
waarbij de rechten van migranten worden beschermd en gehandhaafd. Eén van de manieren
waarop dit wordt gedaan is door het vergroten van de toegang tot legal identity, een
kernvoorwaarde voor bescherming langs de migratieroute. Ook het PROMIS programma,
uitgevoerd door UNODC en OHCHR in West-Afrika, zet mensenrechten centraal in het versterken
van wetgeving, capaciteit en internationale samenwerking in het tegengaan van mensenhandel
en -smokkel.
17
Hoe staat het bedrag van 78 miljoen euro uit het EU-budget, dat via Delegated Cooperation
aan Nederland is verstrekt, in verhouding tot de bedragen die aan landen als Duitsland
en Frankrijk worden verstrekt?
Antwoord
De EU-uitgaven en categorieën worden gepubliceerd op de website van het EU Financial
Transparency System (https://ec.Europa.eu/budget/financial-transparency-system/index.html). Van GIZ (Duitsland), Expertise France en AFD (Frankrijk) is bekend dat zij op grotere
schaal van dit instrument gebruik maken. Nederland zet zich in om dit ook meer te
doen.
18
Voor welke onderwerpen / doeleinden zijn de extra EU-middelen aan Nederland via Delegated
Cooperation verstrekt? Worden maatschappelijke organisaties en vakbonden hierbij betrokken?
Antwoord
De middelen die door de EU zijn gedelegeerd aan Nederland zijn besteed aan de realisering
van Nederlandse beleidsdoelen die tevens bijdragen aan de realisering van Europese
beleidsdoelen. Concreet zijn de EU-middelen gebruikt voor projecten met de inzet van
veelal Nederlandse maatschappelijke organisaties en onderzoeksinstituten. Vakbonden
zijn hier niet bij betrokken. Het gaat om projecten op het gebied van o.a. Voedselzekerheid,
Private Sector Ontwikkeling / Agri-business, Jeugdwerkgelegenheid, Migratie en het
tegengaan van Ondermijnende Criminaliteit en Mensenhandel.
19
Hoeveel is de export uit ontwikkelingslanden toegenomen in 2023 ten opzichte van de
export uit ontwikkelingslanden in 2022 en in welke sectoren zit de meeste groei?
Antwoord
Uit de Global Trade Update van UN Trade and Development (UNCTAD) van maart 2024 blijkt
dat de export van goederen uit ontwikkelingslanden naar de rest van de wereld in 2023
met 7% is gedaald ten opzichte van 2022. In het vierde kwartaal van 2023 nam de export
echter met 2% toe, wat een positieve exporttrend voor ontwikkelingslanden aangeeft.
De daling in exportgroei is voornamelijk te wijten aan een verminderde vraag in ontwikkelde
landen, tegenvallende prestaties en dus afnemende vraag van Oost-Aziatische economieën
en een daling van de grondstoffenprijzen. Hoewel de update geen onderscheid maakt
tussen landen in sectorale groei, is duidelijk dat de handel in sectoren zoals kleding,
chemicaliën, energie, textiel en metalen is afgenomen.
20
Wat verklaart dat minder mensen dan verwacht in 2023 voordeel ondervinden van verbeterd
stroomgebied beheer en veiligere delta’s en hoe lopen de gesprekken met samenwerkingspartners
hierover?
Antwoord
De streefwaarde van 3 miljoen mensen per jaar is een langjarig gemiddelde. Per jaar
zien we grote fluctuaties rond dat gemiddelde. In 2023 zaten we op 57% van het gemiddelde.
Eind 2023 was de realisatie – cumulatief sinds 2016 – meer dan 90% van de streefwaarde.
Uit gesprekken met samenwerkingspartners komt vooral de diversiteit naar voren van
het «voordeel» van verbeterd waterbeheer dat mensen ervaren, waaronder: schoner water,
betrouwbaarder aanvoer, minder overstromingen, tijdiger en effectievere waarschuwing
tegen extreme situaties. Niet elk voordeel is eenduidig te kwantificeren of toe te
rekenen aan Nederlandse financiering. Het recent aangepaste resultatenraamwerk en
de bijbehorende methodologische notitie helpen partners om eenduidiger te rapporteren.
21
Kunt u per SDG aangeven in welke mate deze resultaten naar verwachting zullen doorlopen
in de aankomende jaren in vastliggende contracten met uitvoerende partijen?
Antwoord
Onze systematiek om resultaten te meten is niet gekoppeld aan de indicatoren zoals
die gehanteerd worden om voortgang op de SDG’s te meten. Die indicatoren van de SDG’s
bedienen zich van nationale data die voor de voortgang op projectniveau niet relevant
zijn. Voor de resultatenindicatoren die wij hebben afgesproken met de uitvoerende
partijen wordt waar dat mogelijk is wel aangemerkt aan welke SDG deze bijdragen, maar
dat kan niet op die manier uit onze systemen opgevraagd worden.
22
Hoe verklaart u dat tien jaar na de doelstelling dat 90% van de grote bedrijven in
Nederland de OESO-richtlijnen onderschrijven, slechts 41% van de grote bedrijven dit
doet? Hoe kan het dat in de laatste vier jaar er slechts een toename was van 6% en
welke lessen kunnen daaruit getrokken worden?
Antwoord
Uit eerdere contacten met bedrijven naar aanleiding van de vorige tussenmeting zijn
de volgende redenen waarom bedrijven nog niet transparant zijn over het onderschrijven
van de OESO-richtlijnen opgetekend. Bedrijven geven bijvoorbeeld aan de kaders van
aanstaande IMVO wetgeving af te wachten voordat ze dit in hun bedrijfsvoering gaan
implementeren. Er zijn ook bedrijven die pas publiekelijk hun onderschrijving willen
delen wanneer ze het gehele gepaste zorgvuldigheidsproces op orde hebben. Het kabinet
probeert bedrijven hier zo goed mogelijk in begeleiden. Zo is het IMVO-steunpunt opgericht
om bedrijven die vragen hebben bij het opzetten van een gepast zorgvuldigheidsproces
te ondersteunen. De verwachting is dat de komst van de Corporate Sustainability Due
Diligence Directive (CSDDD) en de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD)
een grote stimulans voor bedrijven zullen zijn om verdere stappen te zetten met gepaste
zorgvuldigheid op basis van de OESO-richtlijnen.
23
Welk aandeel van grote bedrijven in Nederland die vallen onder de financiële sector
onderschrijft expliciet dat de OESO richtlijnen voor multinationale ondernemingen
het referentiekader vormen voor hun internationale activiteiten? Kunt u hetzelfde
aangeven voor de voedingsmiddelensector, de olie- en gassector, en de offshore sector?
Antwoord
Op basis van de beschikbare data concludeert het onderzoek dat 42% van ondernemingen
in de financiële sector de OESO-richtlijnen expliciet onderschrijft voor hun internationale
activiteiten. Deze sector van 488 bedrijven bevat echter een groot aandeel van zogenaamde
«financiële holdings» die actief zijn in andere sectoren dan de financiële sector,
maar waarvoor onderliggende data ontbreekt om een volledige sectorindeling vast te
stellen. In het onderzoek is de sectorclassificatie van het CBS gehanteerd die 17 sectoren
bevat. Op basis van de beschikbare data voor bedrijfskenmerken is het niet mogelijk
de genoemde (sub)sectoren te onderscheiden en kan het aandeel van ondernemingen in
die sectoren die de OESO-richtlijnen onderschrijven dan ook niet vastgesteld worden.
24
Welke stappen zullen ondernomen worden om de voorgenomen streefwaarde van 90% van
grote bedrijven dat de OESO-richtlijnen onderschrijft alsnog te bereiken in 2025,
waarvoor de huidige realisatie meer dan verdubbeld moet worden?
Antwoord
De in 2013 geformuleerde doelstelling stelde dat 90% van de grote bedrijven in Nederland
de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen expliciet zou onderschrijven
als referentiekader voor hun internationale activiteiten. De 90%-doelstelling liep
af in 2023 en met de komst van IMVO-wetgeving wordt toekomstige monitoring op enkel
onderschrijving van de OESO-richtlijnen niet meer als doelmatig gezien. Het is aan
een nieuw kabinet om te bezien of en in welke vorm een nieuwe doelstelling geformuleerd
kan worden om de voortgang op IMVO te monitoren in het licht van wetgeving en het
toezicht hierop.
25
Wat zijn de grootste risico’s die zijn geïdentificeerd in het overzicht van risicoregelingen
en welke stappen zijn ondernomen om deze risico’s te mitigeren?
Antwoord
Het grootste geïdentificeerde risico is dat een afgegeven garantie leidt tot het indienen
van een claim tot schadevergoeding. De schadevergoeding komt ten laste van de begroting.
Voor het mitigeren van de risico’s zijn de volgende stappen ondernomen.
De organisatie die de regeling uitvoert een uitgebreide due dilligence uit van de aanvragende partij en maakt een risico inschatting van de transactie.
Om de onverwachte schadeclaims op te kunnen vangen is een buffer opgebouwd in de vorm
van een «interne begrotingsreserve». De benodigde omvang van de interne begrotingsreserve»
is gerelateerd aan het openstaande risico.
De garantieverplichtingen die uitstaan bij de regionale ontwikkelingsbanken Asian
Development Bank (AsDB), Inter-American Development Bank (IADB) en Affrican Development
Bank (AfDB) betreffen het niet vol-gestorte aandelenkapitaal. Slechts indien de banken
in ernstige problemen komen kan om storting (vol- of bijstorting) van het garantiekapitaal
worden gevraagd. Deze situatie heeft zich tot nu toe nooit voorgedaan.
26
Welke concrete resultaten zijn er behaald met de programma’s gericht op duurzame economische
ontwikkeling, handel en investeringen in 2023? Graag een overzicht.
Antwoord
De belangrijkste resultaten voor 2023 ten aanzien van het beleid gericht op duurzame
economische ontwikkeling, handel en investeringen zijn opgenomen in het BHOS-jaarverslag
onder «Nederlandse oplossingen voor wereldwijde uitdagingen» (p. 25). Het kabinet
richt zich in het kader van dit zogenaamde combinatiebeleid op veertien opkomende
economieën en zet aan de hand van zogenaamde combitracks erop in zowel het Nederlandse
verdienvermogen als lokale economieën te (helpen) versterken. In het BHOS-jaarverslag
worden de belangrijkste resultaten uiteen gezet voor de combitracks en de zes werkwijzen
van het combinatiebeleid (p. 25 en 26).
27
Wat doet de overheid met de grote groep bedrijven die niet onder de aanstaande IMVO-wet
(de CSDDD) dreigen te vallen maar wel onder de CSRD? Ontstaan onduidelijkheden voor
bedrijven als zij wel onder de CSRD vallen maar niet onder de CSDDD? Is het een optie
om deze doelgroepen gelijk te trekken?
Antwoord
Nederland heeft conform BNC-fiche in de onderhandelingen over de CSDDD gepleit voor
een bredere reikwijdte van de richtlijn die aansluit bij de reikwijdte van de CSRD.
Voor het kabinet is duidelijkheid voor bedrijven en mede daarom coherentie met andere
EU-maatregelen, onder meer met de nauw verwante CSRD, van belang. Voor deze inzet
bleek echter niet voldoende draagvlak in de EU. Het is niet de verwachting dat er
onduidelijkheden ontstaan bij bedrijven die wel onder de CSRD maar niet onder de CSDDD
vallen. De CSRD kent namelijk op zichzelf staande rapportageverplichtingen.
De komende twee jaar zal de CSDDD worden omgezet in nationale wetgeving. Bij de implementatie
van de CSDDD wordt oog gehouden voor coherentie met verwante EU-wetgeving, bijvoorbeeld
door te zorgen dat de toezichthouders op de CSDDD, de CSRD en andere verwante wetgeving
hun toezicht goed op elkaar afstemmen. Dit stelt hen ook in staat duidelijk uit te
dragen wat van bedrijven wordt verwacht onder de verschillende wetten.
28
Hoe borgt u de OESO-richtlijnen nu Europese IMVO-wetgeving (CSDDD) daarvan af lijkt
te wijken?
Antwoord
Nederland heeft tijdens de onderhandelingen over de CSDDD altijd ingezet op conformiteit
met de internationale standaarden- te weten de OESO-richtlijnen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGPs). Deze inzet heeft geleid tot zeer wezenlijke verbeteringen in de richtlijn
in de conformiteit met de OESO-richtlijnen ten opzichte van het oorspronkelijke Commissievoorstel.
Zo zijn de zes stappen van het gepaste zorgvuldigheidsproces volgens de OESO-richtlijnen
stevig ingebed in de CSDDD. Dit betekent dat bedrijven hun bestaande inspanningen,
die gebaseerd zijn op de internationale standaarden, op dezelfde manier kunnen voortzetten.
De OESO-richtlijnen zijn tevens de basis voor de vrijwillige maatregelen die onderdeel
vormen van het brede beleid om IMVO onder het Nederlands bedrijfsleven te bevorderen.
De OESO-richtlijnen zijn daarmee niet alleen het fundament onder de regelgeving maar
ook van belang voor bedrijven die in aanmerking willen komen voor ondersteuning vanuit
bijvoorbeeld het BHOS-handelsinstrumentarium, of
voor inkoopopdrachten van de Rijksoverheid.
29
Wat zijn de grootste uitdagingen voor de posten in combinatielanden om Nederlandse
bedrijven goed te positioneren en op welke wijze helpt de RVO hen hierbij en welke
mogelijkheden zijn er nog om hier meer inzet op te plegen?
Antwoord
Hoewel de interesse van Nederlandse bedrijven om actief te worden in de meeste combinatielanden
de afgelopen twee jaar gegroeid is, is hun uiteindelijke succes in die markten afhankelijk
van veel factoren, zoals het lokale ondernemings- en investeringsklimaat. Zo kan lokale
wet- en regelgeving een knelpunt zijn – bijvoorbeeld voor het toepassen van innovatieve,
meer duurzame oplossingen uit Nederland – of kan er een tekort zijn aan goed geschoold
personeel. De RVO werkt, in nauwe samenwerking met de ambassades en anderen, met gerichte
interventies aan het verminderen van de meest relevante knelpunten voor Nederlandse
bedrijven en hun lokale partners, het vergroten van hun impact en het verzilveren
van duurzame economische kansen. Deze inzet wordt gericht op één of twee prioritaire
sectoren in de combinatielanden, zoals duurzame tuinbouw, hernieuwbare energie of
gezondheidszorg. Hier nog meer inzet op plegen lijkt, gegeven de huidige en toekomstige
financiële kaders, op dit moment niet mogelijk.
30
Welke indicatoren zijn gebruikt om de voortgang te meten op het gebied van duurzame
ontwikkeling en hoe zijn deze indicatoren tot stand gekomen?
Antwoord
Voor beleidsartikel 1, Duurzame economische ontwikkeling, handel en investeringen,
thema private sectorontwikkeling, wordt in het BHOS Jaarverslag gerapporteerd op de
indicatoren «aantal banen ondersteund» en «aantal bedrijven met een ondersteund plan».
Dit zijn internationaal geharmoniseerde indicatoren voor voortgang op SDG8 «decent
work and economic growth».
31
Worden de bijdragen voor Economic governance and institutions en infrastructuurontwikkeling bij de bijdragen aan internationale organisaties, waarop
in 2023 uiteindelijk minder is uitgegeven dan begroot, alsnog volledig gecompenseerd
in komende jaren?
Antwoord
Ja. De voor 2023 geplande betalingen voor Economic governance and institutions en infrastructuurontwikkeling, die in 2023 zijn uitgesteld vanwege een vertraging
in de uitvoering van activiteiten, zullen nu in 2024 worden gerealiseerd.
32
Hoeveel geld is er specifiek toegewezen aan initiatieven voor voedselzekerheid en
welke concrete resultaten zijn er behaald in 2023? En hoe wordt dit gemeten?
Antwoord
In 2023 is EUR 388,412 miljoen uitgegeven aan activiteiten gericht op het vergroten
van de voedselzekerheid. Op basis van ontvangen rapportages is vastgesteld dat 2,8 miljoen
mensen (vooral vrouwen en kinderen) direct werden bereikt met activiteiten ter verbetering
van hun voedingssituatie en 12,5 miljoen kleinschalig producerende boer(inn)en met
activiteiten om hun productiesystemen te verbeteren, inclusief promotie van duurzaam
landgebruik op 1,1 miljoen hectare landbouwgrond (ref. p. 48 van het Jaarverslag).
Daarnaast is, op basis van ontvangen rapportages, ook vastgesteld hoeveel mensen als
gevolg van door Nederland gefinancierde activiteiten een aantoonbaar verbeterde voedingssituatie
hebben verkregen en hoeveel boer(inn)en aantoonbare verbeteringen in hun landbouwsysteem
hebben gerealiseerd. Deze impact-resultaten zijn te vinden op de resultatenpagina
van het OS-portaal (Home – OS Portaal 2023 | (nlontwikkelingssamenwerking.nl)). Ze worden in het veld gemeten, waarbij de veranderingen bij begunstigden worden
vergeleken met een controlegroep zodat het verschil kan worden toegeschreven aan de
door Nederland gefinancierde interventie. Door de hoge eisen die worden gesteld aan
methodologie van meten zijn deze resultaten niet dekkend, dat wil zeggen dat ze alleen
een indicatie van de gerealiseerde impact geven en niet een totaalbeeld. Op het OS
Portaal worden daarnaast ook een aantal concrete resultaten van specifieke activiteiten
uitgelicht, zoals op gebied van advies en voorlichting over gezonde voeding en blijvende
toegang tot divers en gezond voedsel, geïntegreerd bodemvruchtbaarheidsbeheer, verbeterde
inputs, financiële diensten en (digitaal) agronomisch advies, onderzoek en innovatie
en landgebruiksrechten.
33
Welke projecten zijn gefinancierd onder het artikel Sociale vooruitgang en wat waren
de meetbare uitkomsten van deze projecten? Graag een overzicht van de 10 belangrijkste
projecten.
Antwoord
De uit artikel 3 gefinancierde projecten (projectfinanciering, corefinanciering en
programma’s gefinancierd door meerdere donoren waar Nederland aan bijdraagt) worden
gemonitord aan de hand van de thematische resultatenkaders seksuele en reproductieve
gezondheid en rechten (SRGR), vrouwenrechten en gendergelijkheid, maatschappelijk
middenveld en onderwijs.
Het ministerie ontvangt jaarlijks voortgangsrapportages van uitvoerders. Bij projectfinanciering
wordt gerapporteerd op vooraf afgesproken indicatoren. Bij een projectfinanciering
met een budget van vijf miljoen euro of meer wordt onafhankelijk geëvalueerd. In het
geval van corefinanciering en programma’s gefinancierd door meerdere donoren waar
Nederland aan bijdraagt (zogenaamde multi-donor programma’s), ontvangt het ministerie
een rapportage over het gehele programma gefinancierd door meerdere donoren. Resultaten
worden waar mogelijk gelinkt aan de resultatenkaders van het ministerie en toegerekend
naar rato van budget. De directie Internationaal Onderzoek en Beleidsevaluatie (IOB)
evalueert periodiek het beleid op het artikel Sociale Vooruitgang in zijn geheel en
heeft recent een evaluatie afgerond van het beleid met betrekking tot seksuele en
reproductieve gezondheid en rechten (SRGR). Op basis van de monitorings- en evaluatiedata
informeert het ministerie de Kamer middels het BHOS jaarverslag met daarin vier indicatoren
op Sociale vooruitgang.
De tien financieel belangrijkste projecten (projectfinanciering, corefinanciering
en programma’s gefinancierd door meerdere donoren waar Nederland aan bijdraagt) zijn:
• I International Finance Facility for Immunisation (IFFIm) GAVI;
• Contribution Global Fund against Tuberculosis and Malaria;
• Orange Knowledge Program;
• Global Partnership for Education;
• Algemene Vrijwillige Bijdrage UNFPA;
• Global Financing Facility;
• Contribution UNFPA Supplies;
• Fonds Product Development Program;
• GAVI the Vaccine Alliance;
• Fair for All – Power of Voices.
34
Hoe verhouden de constateringen dat «centraal stellen van migratie in migratiesamenwerkingen
de effectiviteit niet ten goede komt, omdat de belangen en wensen van partnerlanden
ook op andere terreinen liggen» en dat «de impact van zo’n samenwerking moeilijk te
meten valt», zich tot het verhogen en versterken van migratiesamenwerking waarvan
u op pagina 22 melding maakt?
Antwoord
Beide beweringen zijn juist en ook niet strijdig met elkaar. Inderdaad is het zo dat
migratiepartnerschappen breed aan dienen te worden gevlogen en dat die partnerschappen
daarom dus meer moeten inhouden dan migratie alleen. Migratie samenwerking is er om
die partnerschappen te versterken maar staat ook op zichzelf. In tegenstelling tot
de resultaten van partnerschappen zijn de resultaten per activiteit wel te meten.
Aangezien de behoeftes zeer groot zijn was een verhoging van dit budget logisch.
35
Wat zijn volgens u de belangrijkste bijdragen van Nederland aan multilaterale samenwerkingen
en hoe worden deze bijdragen geëvalueerd op hun effectiviteit?
Antwoord
In de «Beleidsnota Doen waar Nederland goed in is – Strategie voor Buitenlandse Handel
en Ontwikkelingssamenwerking» (KS-36 180, nr. 1) en het Beleidskader Mondiaal Multilateralisme staat de Nederlandse inzet ten aanzien
van multilaterale samenwerking in den brede geformuleerd.
Nederlandse hulp is effectiever als deze plaatsvindt in een breder internationaal
kader. Het mondiale ontwikkelingssysteem van de VN en de internationale financiële
instellingen zijn onmisbaar voor het realiseren van de Duurzame Ontwikkelingsdoelen
(SDG’s). Het systeem zorgt voor een hefboomwerking: in de regel doet Nederland bijdragen
samen met andere donoren, waardoor meer financiering vrijkomt dan als Nederland de
enige donor zou zijn. Ook beschikken VN- en IFI-organisaties over veel expertise,
goede ingangen bij overheden van ontvangende landen en kunnen zij opereren in regio’s
waar toegang lastig kan zijn. Nederland draagt zorg voor een efficiënt en doeltreffende
besteding van de Nederlandse gelden door actief en constructief kritisch toezicht
te houden op het multilateraal systeem via de relevante beheersstructuren. Doordat
Nederland een gedeelte van de financiële bijdrage meerjarig, flexibel en ongeoormerkt
levert, heeft Nederland een invloedrijke positie in de aansturing van het multilaterale
stelsel als geheel.
Onafhankelijke evaluaties en inspecties worden uitgevoerd door o.m. Directie Internationaal
Onderzoek en Beleidsevaluatie (IOB) en bijvoorbeeld het Multilateral Organisation Performance Assessment Network (MOPAN). Onderzoeken worden met de Kamer gedeeld middels bijvoorbeeld de scorekaarten
van de multilaterale instellingen die de Kamer jaarlijks toegaan.
In de jaarlijkse Resultaten Rapportage1 die met uw Kamer wordt gedeeld zijn tevens voorbeelden te vinden van hoe de Nederlandse
bijdrage effectief en invloedrijk is.
36
Wat zijn de meest opvallende verschillen tussen de oorspronkelijk vastgestelde begroting
en de uiteindelijke realisatie in de verantwoordingsstaat?
Antwoord
De uiteindelijke realisatie in de verantwoordingsstaat is EUR 128 miljoen lager dan
de vastgestelde begroting. Dit wordt veroorzaakt door hoger dan verwachte uitgaven
aan eerstejaars asielopvang uit het ODA-budget. Dit leidde tot een bezuiniging op
de begroting van BHOS. De bezuiniging is gedempt door een hoger dan verwacht BNI,
waardoor het ODA-budget steeg, en door het amendement Grinwis c.s. (Kamerstuk 36 435 XVII, nr. 15), dat EUR 70 miljoen van 2028 naar 2023 heeft geschoven. Alleen op artikel 4 «Vrede,
veiligheid en duurzame ontwikkeling» waren de uitgaven hoger dan geraamd bij de oorspronkelijk
vastgestelde begroting. Dit komt door hogere uitgaven aan humanitaire hulp, met name
voor Oekraïne, Gaza en Marokko.
37
Wat is de reden achter de negatieve bijstellingen die samenhangen met verplichtingen
uit voorgaande boekjaren en hoe wordt dit in de toekomst voorkomen?
Antwoord
Een negatieve bijstelling van een verplichting kan gerelateerd zijn aan een wisselkoers
voordeel. Dit kan niet worden voorkomen.
Vanuit de rijksbegrotingsvoorschriften is gevraagd om inzicht te geven in majeure
negatieve bijstellingen van verplichtingen uit voorgaande boekjaren. Zoals toegelicht
bij de verantwoordingsstaat hebben die zich niet voorgedaan.
38
Welke moties en toezeggingen zijn niet nagekomen en wat zijn de redenen hiervoor?
Antwoord
Een overzicht van moties en toezeggingen wordt zowel bij de verantwoordingsstukken
als bij de begrotingsstukken aangeleverd. Hier is weergegeven in welke Kamerbrieven
moties zijn afgedaan. Zolang een motie of toezegging nog niet is afgedaan is deze
in uitvoering.
39
Wanneer verwacht het kabinet de motie Thijssen over het formuleren van beleid over
hoe stakeholders als ngo’s en vakbonden betrokken worden bij de totstandkoming en
monitoring van strategische partnerschappen (Kamerstuk 29 237, nr. 195), die nu de status «in behandeling» heeft, te hebben uitgewerkt? Worden maatschappelijke
organisaties en vakbonden op dit moment betrokken bij de uitwerking van de strategische
partnerschappen?
Antwoord
In de voortgangsrapportage over de Nationale Grondstoffenstrategie van 22 december
2023 en de beantwoording van het gerelateerde Schriftelijk Overleg is uiteen gezet
hoe het kabinet uitvoering geeft aan de motie Thijssen (Kamerstukken 32 852, nr. 291 en 32 852, nr. 311). Bij het inhoud geven aan de bilaterale en EU grondstoffenpartnerschappen als onderdelen
van de Nationale Grondstoffen Strategie en de Europese CRMA hebben ook maatschappelijke
organisaties een rol te spelen. Aan Nederlandse ambassades wordt daarom meegegeven
dat zij, waar mogelijk en relevant, naast overheden en de private sector ook lokale
civil society spelers identificeren en betrekken. Daarnaast is er regelmatig contact met het Nederlandse
maatschappelijk middenveld, de internationale afdelingen van de vakbonden en kennisinstellingen
die zich bezighouden met sociale en ecologische aspecten van mijnbouw. Zo is voor
juli a.s. een expertsessie voorzien over de Nationale Grondstoffenstrategie en de
uitwerking daarvan met Nederlandse maatschappelijke spelers. Zo organiseert de Nederlandse
ambassade in Kinshasa bijvoorbeeld in juni ter gelegenheid van de DRC Mining Week
samen met DCAF (Geneva Centre for Security Sector Governance) een bijeenkomst met
lokale maatschappelijke organisaties in de DRC.
40
Kan een stand van zaken worden gegeven over de uitvoering van de motie Thijssen/Amhaouch
over in kaart brengen waar Nederlandse voedselexport de voedselproductie in derde
landen in de weg zit (Kamerstuk 29 237, nr. 196)? Bij welke externe instantie is dit onderzoek belegd? Welke ministeries zijn betrokken?
En hoe is de input van derde (partner)landen hierin geborgd?
Antwoord
Er wordt momenteel door de Ministeries van BZ en LNV gewerkt aan Terms of Reference
voor het in de motie gevraagde onderzoek. Het onderzoek is dus nog niet belegd bij
een externe partij. Zolang de opdracht niet formeel is verstrekt kan het kabinet geen
uitspraken doen over de betrokken externe partij. Het meenemen van input vanuit derde
landen zal binnen het onderzoek vorm worden gegeven.
41
Nu meer dan een half jaar is verstreken sinds het aannemen van de motie Thijssen over
inzichtelijker maken of de SDG-toets daadwerkelijk wordt toegepast (Kamerstuk 36 180, nr. 88), kan een stand van zaken worden gegeven over de uitvoering van deze motie?
Antwoord
Ik verwijs u naar de jaarrapportage Actieplan Beleidscoherentie voor Ontwikkeling
die 15 mei jl. naar de Tweede Kamer is gestuurd.
42
Op pagina 92 zegt u toe om «in het eerste kwartaal van 2024 de evaluatie van Invest
International aan de Kamer te sturen». Kunt u de Kamer informeren over de voortgang
van deze toezegging en wanneer de Kamer uitsluitsel hierover kan verwachten?
Antwoord
De Kamer heeft op 20 februari 2024 het evaluatierapport en de appreciatie van het
kabinet van de conclusies en aanbevelingen ontvangen. Zie Kamerstuk 2024D06397 / Nummer: 35 529, nr. 24.
43
Hoeveel gevallen van misbruik en oneigenlijk gebruik zijn gemeld en welke maatregelen
zijn genomen om dit te voorkomen in de toekomst?
Antwoord
In 2023 zijn 127 vermoedens van externe fraude gemeld bij het Expertisecentrum Malversaties
(ECM) van het ministerie, waarvan 123 meldingen betrekking hebben op BHOS-activiteiten
en 4 meldingen op BZ-activiteiten. Niet alle vermoedens worden uiteindelijk gegrond
verklaard. In 2023 werden 65 meldingen uit 2023 of eerdere jaren m.b.t. BHOS-activiteiten
gegrond bevonden.
Het ministerie zet permanent in op de toepassing en doorontwikkeling van risicomanagement
om de kans op succesvolle en efficiënte projectimplementatie te vergroten en de kans
op onregelmatigheden te verkleinen. Het ministerie speelt hier onder andere op in
door het uitvoeren van een organisational risk and integrity assessment voor contracten
boven € 1 miljoen en het opstellen van een zogeheten risicoparagraaf met de belangrijkste
risico’s en mitigerende maatregelen voor alle nieuwe activiteiten.
In het geval van aangetoonde externe fraude sluit het ministerie de betreffende organisatie
dan wel uit van vervolgfinanciering, dan wel wordt er toegezien op implementatie van
geleerde lessen en verbeterde controle- en monitoringsmechanismen om de kans op herhaling
te minimaliseren. Evengoed scherpt het ministerie haar eigen controles aan op basis
van geleerde lessen.
Een uitgebreidere toelichting op dit onderwerp is te vinden in bijlage 6 van het jaarverslag
van begrotingshoofdstuk V.
44
Wat zijn de belangrijkste bevindingen met betrekking tot het focusonderwerp «Resultaatbereik
in relatie tot onderuitputting» en welke aanbevelingen zijn er gedaan om deze onderuitputting
aan te pakken?
Antwoord
In 2023 heeft er geen onderuitputting plaatsgevonden op de BHOS-begroting. Er was
een overschrijding van het specifieke beeld van EUR 53,7 miljoen, met name door meer
uitgaven aan humanitaire hulp (zie ook bijlage 5 van het Jaarverslag BHOS 2023). Er
was wel sprake van hogere ontvangsten, onder andere door een afwijking tussen de corporate rate en de daadwerkelijke wisselkoers. Deze hogere ontvangsten zijn gecompenseerd met
hogere uitgaven.
45
Zal het aangepaste monitoringsonderzoek, waarin bedrijven die onder de CSRD vallen
worden getoetst op toepassing van de zes stappen van gepaste zorgvuldigheid, op basis
zijn van de OESO-richtlijnen in lijn met voorgaande monitoringsonderzoeken?
Antwoord
Ja, in het aangepaste monitoringsonderzoek is de toetsing op de implementatie van
de zes stappen van gepaste zorgvuldigheid gebaseerd op wat er vanuit de OESO-richtlijnen
staat voorgeschreven voor een gepast zorgvuldigheidsproces. Het is aan een nieuw
kabinet om te bezien of en in welke vorm een nieuwe doelstelling geformuleerd kan
worden om de voortgang op IMVO te monitoren in het licht van wetgeving en het toezicht
hierop.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J. Thijssen, voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking -
Mede ondertekenaar
M. Prenger, adjunct-griffier