Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden : Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden
36 550 XIV Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (XIV) en het Diergezondheidsfonds (F) voor het jaar 2024 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota)
Nr. 4
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 17 juni 2024
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, belast met het voorbereidend
onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm
van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 17 mei 2024 voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
Bij brief van 30 mei 2024 zijn ze door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van
het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De fungerend voorzitter van de commissie, Graus
De griffier van de commissie, Jansma
Vragen en antwoorden
1
Hoeveel budget is nu in 2024 beschikbaar voor de aanpak van de mestcrisis?
Antwoord
Het kabinet heeft het voorgenomen plan van aanpak mestmarkt, mede ter uitvoering van
de motie Van Campen, op 5 april jl. met de Kamer gedeeld. Voor 2024 zijn geen middelen
beschikbaar voor de maatregelen uit dit plan van aanpak. Voor de voorgenomen maatregelen
uit het kabinetsplan die additionele middelen vragen (ophoging graslandsubsidie en
beëindigingsregeling) staat nog geen budget op de begroting, dit is afhankelijk van
besluitvorming hierover in het parlement. Wel staat voor de subsidie behoud grasland
met de 1e suppletoire reeds € 50,9 mln. op de begroting in 2024 (zonder voornoemde
ophoging van het subsidiebedrag). Er zijn op de begroting daarnaast middelen beschikbaar
voor het mestbeleid ten behoeve van het 7e Actieprogramma nitraatrichtlijn en mestbeleid
voor de periode 2022–2025.
2
Kunt u een definitie geven van de volgende begrippen: «dunne fractie», «dikke fractie»
en «drijfmest»?
Antwoord
De vraag betreft vormen van definities van dierlijke meststoffen als gedefinieerd
in artikel 1 lid 1 onder c in de Meststoffenwet: «dierlijke meststoffen: uitwerpselen
van voor gebruiks- of winstdoeleinden gehouden dieren, daaronder begrepen de geheel
of gedeeltelijk verteerde maag- of darminhoud van deze dieren en mengsels van strooisel
met de uitwerpselen, alsook producten daarvan;».
• Het begrip drijfmest is gedefinieerd in het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet (Ubm),
artikel 1 lid 1 onder w: «drijfmest: dierlijke meststoffen die verpompbaar zijn;».
• Het begrip dikke fractie is gedefinieerd in de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet
(Urm), artikel 1 lid 1: «dikke fractie: vaste mest, bestaande uit koek na mestscheiding
met mestcode 13 of 43, genoemd in bijlage I, of een mengsel van vaste mest waarin
koek na mestscheiding met mestcode 13 of 43 is opgenomen;».
• Dunne (vloeibare) fractie na mestbewerking (mestscheiding) of filtraat na mestbewerking
is dezelfde dierlijke meststof, waarvan de naam verduidelijkt wat het is, en worden
als dusdanig genoemd in de Urm en niet verder gedefinieerd.
3
Waarmee wordt het budget voor dit jaar meer dan verdubbeld, wat is de reden van de
vertraging die u als voornaamste oorzaak noemt voor de onderuitputting, gezien het
feit dat onder «duurzame visserij» staat vermeld dat het budget met 22,4 miljoen euro
wordt verhoogd en dat dit grotendeels komt door onderuitputting in 2023? Verwacht
u dat het budget dit jaar wel volledig wordt gebruikt?
Antwoord
Het subsidiebudget Duurzame Visserij op artikel 22 is met € 18,4 mln. verhoogd door
het toevoegen van extra middelen uit de eindejaarsmarge ten behoeve van de energie-efficientieregeling.
Op deze middelen is in 2023 onderuitputting ontstaan doordat de subsidieregeling in
augustus werd opengesteld. Het was daardoor niet langer mogelijk om de middelen in
2023 te besteden, aangezien de aanvragen en activiteiten allemaal nog moeten worden
beoordeeld en uitgevoerd. Het is de verwachting dat deze middelen in 2024 wel worden
uitgegeven.
4
Wat is de stand van zaken gezien het feit dat onder «specifieke uitkeringen» staat
dat verdere toetsing nog zal plaatsvinden voordat de middelen worden overgeheveld
naar de provincies? Hoe verloopt dit proces?
Antwoord
Rond 1 april hebben de provincies de verbeterde versies van hun maatregelpakketten
ingediend. Het doel van deze maatregelpakketten is om gebiedsgericht en integraal
tot uitvoering van maatregelen te komen. Deze maatregelen dragen bij aan het realiseren
van de doelen van het Nationaal Programma Landelijk Gebied, waaronder een toekomstbestendige
landbouw. Bij de behandeling van de begroting van LNV voor 2024 is besloten om deze
maatregelen te financieren uit middelen die gereserveerd zijn voor het Transitiefonds.
Het kabinet acht het van belang dat onderbouwd is dat de inzet van middelen naar verwachting
effectief bijdraagt aan de gestelde doelen. Daarom worden de verbeterde provinciale
maatregelen, in navolging van de appreciatie door Wageningen Economic Research (Kamerstuk
34 682, nr. 186 en Kamerstuk 34 682, nummer 188), integraal beoordeeld door Rijkstoetsteams. Indien maatregelpakketten positief worden
beoordeeld, dan kan er overgegaan worden tot daadwerkelijke besluitvorming over het
toekennen van financiële middelen. In het geval van instemming is het streven om de
beschikking van de op de begroting gereserveerde middelen zo snel mogelijk en uiterlijk
aan het einde van dit jaar met een specifieke uitkering naar de provincies over te
maken zodat zij de uitvoering van de maatregelen kunnen starten.
5
Op welke momenten van 2007 tot nu heeft een lid van de Nederlandse regering de Europese
Commissie verzocht om een versoepeling van natuur- en landbouwregels?
Antwoord
Nederland oefent primair invloed uit op EU wet- en regelgeving vanuit haar positie
in de Raad. Via de inzet in Raadswerkgroepen, Coreper, en Raden van Ministers, zoals
de Landbouw- en Visserijraad en de Milieuraad, wordt de Raadspositie op EU-wetgeving
vastgesteld. Vervolgens moet de Raad ook instemmen met de in de triloog bereikte voorlopig
akkoorden.
Nadat wet- en regelgeving is vastgesteld zijn er voor individuele lidstaten beperkte
mogelijkheden om specifieke aanpassingen te realiseren. Een regering kan hier op verschillende
manieren aandacht voor vragen bij de Europese Commissie, bijvoorbeeld in gesprekken
of door het sturen van brieven. Omwille van de diplomatieke belangen van Nederland
kan hier geen totaaloverzicht van worden gegeven. Wel kan opgemerkt worden dat op
verschillende natuur-, landbouw en visserijdossiers door meerdere kabinetten forse
inzet is gepleegd, bijvoorbeeld op de nitraatrichtlijn, het pulsvisserijdossier, en
de PAS-regeling.
6
Welke stikstofbeperkende maatregelen zijn al geïmplementeerd en gelden voor andere
sectoren dan de landbouw?
Antwoord
Het bronmaatregelenpakket voorziet in het overige deel aan stikstofreductie. De maatregelen
voor andere sectoren dan landbouw zijn: effect subsidiestop investeringssubsidie duurzame
energie en energiebesparing, Specifieke maatwerkaanpak voor de piekbelasters industrie,
Innovatieregeling pilots bouw en Grond-, Weg- en Waterbouw, Schoon en emissieloos
bouwen, Verkenning Best Beschikbare Technieken aanpak (met ingang van de Omgevingswet),
handhaving AdBlue systemen vrachtwagens, verduurzaming motoren binnenvaartschepen,
stimuleren elektrisch taxiën luchtvaart en walstroom zeevaart (Kamerstuk 35 334, nr. 82). Tevens is in 2020 de maximum snelheid op autosnelwegen overdag verlaagd naar 100
km/uur (Kamerstuk 35 334, nr. 22).
Uit de ramingen van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) uit februari 2023 jl.
blijkt dat de sectoren industrie en mobiliteit op koers liggen om de indicatieve sectorale
doelstellingen zoals die in die begin vorig jaar zijn vastgesteld te behalen.
Een groot deel van de stikstofbeperkende maatregelen wordt uitgevoerd in het kader
van vaststaand en voorgenomen beleid gericht op klimaat en luchtkwaliteit, het zogeheten
autonome pad. Zo vinden veel maatregelen bij de industrie plaats als onderdeel van
de geldende milieueisen vanuit de Wet algemene bepalingen omgevingswet (Wabo). Dit
zijn veelal uitstooteisen verbonden aan de Wabovergunning, die – als onderdeel van
de BBT-benadering – regelmatig herzien worden. Daarnaast worden bijvoorbeeld de uitstoot
van het wegverkeer via Europese voertuignormen steeds verder aangescherpt. Ook dragen
de maatregelen uit het Klimaatakkoord bij aan de doorzettende daling van emissies
vanuit mobiliteit en industrie: zo is er – als voortvloeisel van het Klimaatakkoord
– bijvoorbeeld voor gekozen om te investeren in realisatie van meer laadinfra voor
elektrisch rijden en bouwen.
7
Is in kaart gebracht welke grond «hoogwaardige landbouwgrond» is en vallen daar ook
zandgronden onder?
Antwoord
Er is niet in kaart gebracht welke grond «hoogwaardige landbouwgrond» is en daarom
is ook niet bepaald of zandgronden hieronder vallen. Om dit in kaart te brengen zou
allereerst een definitie van hoogwaardige landbouwgrond nodig zijn. Die kan grofweg
opgesteld worden vanuit een economisch of ecologisch perspectief. Economisch gezien
hebben zand- en kleigronden vergelijkbare opbrengsten en kennen ze over het algemeen
hogere saldo’s dan bijvoorbeeld veengronden. Ecologisch gezien kennen de verschillende
grondsoorten allemaal hun eigen uitdagingen en beperkingen. Zo zijn zandgronden gevoeliger
voor uitspoeling dan de kleigronden (iets waar in het kader van de mestwetgeving al
rekening mee gehouden wordt), maar zijn kleigronden gevoeliger voor verzilting dan
zandgronden. In het kader van het NPLG is de provincies verzocht een gebiedsindeling
uit te werken die gronden met relatief zware, matige en beperkte uitdagingen voor
landbouw van elkaar onderscheidt. Deze indeling moet onderdeel worden van het afwegingskader
«zorgvuldige omgang met landbouwgrond», waarmee het landbouwbelang een plek wordt
gegeven bij ruimtelijke afwegingen op landbouwgrond.
8
Welke nationale koppen op Europees natuurbeleid heeft Nederland?
Antwoord
Europese wet- en regelgeving op het gebied van natuur bepaalt in Nederland – naast
internationale verdragen zoals het Biodiversiteitsverdrag van Rio de Janeiro en CITES
– in vergaande mate de kaders voor het nationale natuurbeleid. De Europese regelgeving
bevat deels heel precieze bepalingen, zoals te verbieden handelingen ten aanzien van
strikt beschermde soorten, maar bevat daarnaast ook – evenals bijvoorbeeld het Biodiversiteitsverdrag
– meer algemene verplichtingen zoals het treffen van maatregelen voor het tegengaan
van biodiversiteitsverlies en het bereiken van een gunstige staat van instandhouding
voor habitats en soorten van Europees belang. Daarbij hebben de lidstaten van de Europese
Unie enige ruimte om te bepalen hoe invulling te geven aan de wetgeving, waardoor
hier verschillen tussen lidstaten kunnen ontstaan in de snelheid en de instrumenten
waarmee de verplichtingen worden gerealiseerd. Tijdens Rutte I heeft Nederland grondig
geanalyseerd of er nationale koppen op het Europese natuurbeleid waren, en welke rek
en ruimte er is binnen de verplichtingen van de Europese richtlijnen. Hierbij zijn
doelen voor nationaal beschermde natuurmonumenten uit de aanwijzingsbesluiten gehaald.
Ook in 2020 zijn de Natura 2000 aanwijzingsbesluiten doorgenomen op te bezien of er
doelen in waren opgenomen die niet voortkomen uit de Vogel- en Habitatrichtlijnen
(VHR). Daarbij is geconcludeerd dat de aanwijzingsbesluiten niet meer doelen bevatten
dan voortvloeien uit de Habitatrichtlijn.
Verder is onderzocht of Nederland minder Natura 2000-gebieden kon aanwijzen of gebieden
kon samenvoegen. Die ruimte bleek er op een enkele aanpassing van ondergeschikte betekenis
na niet te zijn. Destijds bij de totstandkoming van de Wet natuurbescherming onder
Rutte I en Rutte II is er bewust gekozen voor het wel toevoegen van een nationale
kop, waar het soorten betreft die niet onder de strikte bescherming van de Vogelrichtlijn
en de Habitatrichtlijn vallen. Er is voor gekozen om zoogdieren (buiten enkele plaagdieren),
amfibieën en reptielen sowieso te beschermen tegen bepaalde menselijke handelingen
ongeacht de staat van instandhouding, omdat volgens algemene maatschappelijke opvattingen
dit soort dieren niet vogelvrij mogen zijn. Deze mogen dus niet zomaar gedood of gevangen
worden en hun vaste voortplantingsplaatsen en rustplaatsen mogen niet vernield worden.
Daarnaast zijn er niet onder de reikwijdte van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn
vallende soorten die op de rode lijst voorkomen en die – omdat die slechte staat mede
komt door dit soort menselijke handelingen – baat hebben bij een verbod op vangen,
doden, vernielen van voortplantings- en rustplaatsen en – waar het planten (vaatplanten)
betreft – een verbod op plukken, ontwortelen of vernielen. Dat laatste is een invulling
van onze verplichtingen onder het Biodiversiteitsverdrag. Bij de totstandkoming van
de Wet natuurbescherming is er bovendien voor gekozen om de bestaande melding- en
herbeplantingsplicht voor houtopstanden in het buitengebied uit de Boswet te handhaven.
Deze regels – die destijds door nationaal beleid waren ingegeven – bleken bij de evaluatie
van de natuurwetgeving te kunnen rekenen op een breed draagvlak. Inmiddels is het
belang van behoud van houtopstanden ook vanuit de internationale klimaatdoelen en
biodiversiteitsverplichtingen duidelijk geworden en eind dit jaar zal op bovendien
de Europese ontbossingsvrije productenverordening van kracht worden. De betrokken
regels kunnen dus niet meer als een echte nationale kop worden gezien.
Tot slot: de omgevingswaarden stikstof, opgenomen in de Wet stikstofreductie en natuurverbetering,
en de 30% VHR opgave in het ontwerpNPLG zijn geen nationale koppen, maar invulling
van het realiseren van de internationale verplichtingen.
9
Wat kost een naamsverandering van een ministerie?
Antwoord
Bij een naamswijziging van een ministerie dienen verschillende aanpassingen doorgevoerd
te worden. De belangrijkste hebben betrekking op het ICT-domein, waaronder het aanpassen
van de emailadressen en de daarmee samenhangende toegangsrechten tot alle applicaties
die het personeel van het ministerie gebruikt. Naast het doorvoeren van wijzigingen
in de ICT zijn er andere domeinen waarin aanpassingen nodig zijn vanwege de naamswijziging.
Het gaat hier onder andere om de personeelsadministratie, boekhouding, communicatie,
het wijzigen van bewegwijzering en het aanpassen van naambordjes. Het doorvoeren van
al deze aanpassingen vanwege een naamswijziging van het ministerie behelst een traject
van enkele maanden tot een jaar. De verwachting is dat de kosten 3 tot 5 mln. zullen
bedragen. Dit betreft een voorlopige inschatting en is mede gebaseerd op ervaringen
bij naamswijzigingen van de ministeries van EZK, IenW en JenV bij de start van het
kabinet Rutte-III.
10
Hoeveel dierenartsenpraktijken zijn op dit moment in bezit van private equity-bedrijven?
Antwoord
Er zijn geen formele data van het aantal en soorten dierenklinieken in Nederland beschikbaar.
Ook zijn geen betrouwbare acquisitiedata van overnamen van dierenklinieken bekend.
Verschillende schattingen gaan ervan uit dat er in Nederland ongeveer 1250 dierenartspraktijken
voor gezelschapsdieren zijn. In de beantwoording van eerdere Kamervragen uit augustus
2023 (20222023–3480) heb ik u gemeld dat uit informatie van Evidensia is gebleken
dat in Nederland iets meer dan 300 dierenartsenklinieken (-locaties) en 8 dierenziekenhuizen
onderdeel zijn van IVC Evidensia. Uit de websites van diverse andere ketens blijkt
dat in 2023 118 klinieken onderdeel zijn van AniCura, 26 klinieken onderdeel zijn
van CVS, en 45 klinieken onderdeel van zijn van Vetpartners.
11
Wat voor maatregelen gaat het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) nemen
met de 63 miljoen euro die het vanuit de Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV)-begroting
ontvangt voor maatregelen in het kader van de Brexit?
Antwoord
De 63 miljoen betreft een onderuitputting van de aan Nederland gealloceerde middelen
uit de Brexit Adjustment Reserve. De referentieperiode voor de BAR regeling eindigde
op 31 december 2023. BAR gerelateerde kosten die na die datum worden gemaakt, komen
niet in aanmerking voor declaratie onder de BAR verordening. EZK zal dus geen nieuwe
maatregelen nemen. Om de onderuitputting te verkleinen heeft de Management Autoriteit
(MA), die bij EZK is ondergebracht, verschillende acties ondernomen. Zo zijn Provincies
benaderd met het verzoek of zij in de referentieperiode BAR gerelateerde kosten hebben
gemaakt en wordt een poging gedaan meer BAR gerelateerde publieke kosten in kaart
te brengen om te declareren onder de BAR verordening.
De Europese Unie heeft een groot deel van de aan Nederland gealloceerde middelen reeds
voorgeschoten. Voorschotten vanuit de EU worden als generale ontvangsten geboekt op
de EZK-begroting. Afhankelijk van de uiteindelijke totale declaratie van Nederland
onder de BAR verordening, zal een deel van het voorschot terugbetaald moeten worden
aan Europa of zal Europa additionele middelen overmaken (niet meer dan de allocatie).
Graag verwijs ik u naar de kamerbrief van 25 januari 2024 voor een overzicht van de
aan Nederland gealloceerde BAR-middelen en de verwachte declaratie (Kamerstuk 35 393-53).
12
Welk bedrag van de Brexit Adjustment Reserve (BAR)-gelden heeft LNV uiteindelijk zelf
uitgegeven aan de sanerings-, liquiditeits- en stilligregeling? Was hier sprake van
onderuitputting? Kunt u een overzicht geven van het aantal viskotters die gebruik
hebben gemaakt van de sanerings-, liquiditeits- en stilligregeling en kunt u dat ook
in de context plaatsen van het totaal aantal kotters?
Antwoord
Op de saneringsregeling waren de totale uitgaven € 97.0 mln., voor de liquiditeitsregeling
€ 0.5 mln. en voor de stilligregeling € 39.5 mln. Er is hierdoor een onderuitputting
van € 63 mln. 51 vaartuigen hebben gebruik gemaakt van de saneringsregeling, 4 van
de liquiditeitsregeling en 75 vaartuigen hebben gebruik gemaakt van de stilligregeling.
Tot nu toe hebben dus in totaal 130 vaartuigen gebruik gemaakt van de BAR regelingen.
Omdat er nog bezwaren behandeld worden op de stilligregeling, kan het aantal vaartuigen
dat gebruik maakt van de stilligregeling nog oplopen. In het visserijregister staan
momenteel 657 vaartuigen geregistreerd. De 51 vaartuigen die gebruik hebben gemaakt
van de saneringsregeling zijn uitgeschreven uit het visserijregister en vallen dus
buiten de 657 vaartuigen in het register.
Niet alle eigenaren van vaartuigen uit het visserijregister kwamen in aanmerking voor
de BAR, omdat om in aanmerking te komen de eigenaar aantoonbaar schade moet ondervinden
van de Brexit.
13
Kunt u toelichten wat de «portfoliotafels» bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
(RVO) inhouden? Kunt u schetsen hoe u daarmee denkt structureel 25,7 miljoen euro
te besparen in het kader van de uitvoeringsproblematiek veroorzaakt door tariefstijgingen
bij RVO?
Antwoord
Voor een effectieve en een efficiënte uitvoering van beleid is een integrale afweging
over de inzet van beschikbare middelen steeds meer noodzakelijk. Hiervoor werkt LNV
aan de introductie van de methodiek van portfoliomanagement. Met behulp van de principes
van portfoliomanagement worden middelen en capaciteit ingezet daar waar dat het meest
nodig is. Bij portfoliomanagement wordt de integrale afweging van opdrachtenverstrekking
gedaan op de portfoliotafels.
Portfoliomanagement is één van de sporen om opdrachten en financiën weer in balans
te krijgen. Hiervoor is een stuurgroep in oprichting, die ook het proces van de introductie
van portfoliomanagement bewaakt en bijstuurt om deze zo goed mogelijk in de bestaande
processen te integreren. Ik sluit niet uit dat ik naast inrichting van portfoliomanagement
ook verdergaande besluiten moet nemen om te komen tot een sluitende begroting bij
het jaarplan.
14
Kunt u een nadere en uitvoerige toelichting geven op de voorgenomen afbouw van de
tariefdemping bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)? Welke NVWA-tarieven
betreft het en welke gevolgen heeft de afbouw van de tariefdemping voor de betrokken
bedrijven? Kunt u hierbij specifiek ingaan op de eventuele gevolgen voor de zelfslachtende
slagers? Stond de tariefdemping voor deze groep ondernemers aanvankelijk structureel
in de begroting of betrof het een incidentele demping met een afbouwpad? Kunt u de
betreffende reeks zoals de tariefdemping in de begroting stond hier weergeven?
Antwoord
De jaarlijks financiële bijdrage uit retributies is noodzakelijk voor goed NVWA-toezicht.
Daarom heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over mijn besluit per 1 januari 2024 de
generieke demping – verspreid over alle NVWA-retributietarieven – volledig af te bouwen,
in lijn met onder andere de coalitieakkoordambitie (Rutte IV) om tot kostendekkende
tarieven voor de retribueerbare activiteiten van de NVWA te komen (Kamerstuk 33 835, nr.229). Tegelijkertijd richt mijn inzet zich erop kosten voor het bedrijfsleven zo veel
mogelijk te beperken en te toetsen aan vigerende Europese wet- en regelgeving. Uit
een onafhankelijke impactanalyse van Wageningen Economic Research (WeCR) in 2023 bleek
dat er voor de verschillende onderzochte sectoren geen sprake is van opvallende en
onaanvaardbare ontwikkelingen ten aanzien van de financiële draagkracht bij het wegvallen
van de generieke demping (€ 8,6 miljoen) per 1 januari 2024.
De totale demping van de NVWA-tarieven is daarmee afgebouwd naar circa € 10 miljoen
in 2024.
Hieronder geef ik een overzicht van de resterende demping van de retributietarieven
inclusief toelichting:
• € 8,6 miljoen voor de kosten voor Reistijd=Werktijd. De Tweede Kamer is geïnformeerd
over mijn besluit deze structurele demping te continueren (Kamerstukken 33 835, nr. 201, 212);
• € 1,4 miljoen voor de kosten voor kleine slagers. Uit de WEcR-analyse bleek dat er
sprake zou zijn van een tienvoudige stijging van de kosten. Met mogelijk ernstige
gevolgen voor de financiële draagkracht van deze bedrijven. Vanwege het toenemende
belang van kleine slachterijen in regionale ketens vind ik dit onwenselijk. Daarom
heb ik besloten deze structurele demping van € 1,4 miljoen in 2024 te continueren,
conform eerdere toezeggingen (Kamerstuk 33 835, nr. 216 en 229);
15
Kunt u een overzicht geven van de meest voorkomende diergeneeskundige ingrepen bij
huisdieren en de gemiddelde kosten hiervan?
Antwoord
Deze gegevens worden niet centraal bijgehouden. Ook de KNMvD zelf heeft hier geen
gegevens over. Er lopen wel private initiatieven om dit soort data te ontsluiten.
In het onderzoek dat ik op dit moment laat uitvoeren naar de prijsontwikkelingen in
de diergeneeskundige zorg, worden wel de ontwikkeling van de zgn. «life cycle kosten»
van drie veelvoorkomende gezelschapsdieren in kaart gebracht, inclusief de bijbehorende
kosten voor diergeneeskundige zorg.
16
Wat is de staat van het onderzoek naar prijsontwikkelingen in de dierenartsensector?
Antwoord
Dit onderzoek wordt momenteel uitgevoerd en ik verwacht u over de uitkomsten in het
najaar te kunnen informeren.
17
Hoeveel Programma Aanpak Stikstof (PAS)-melders bent u van plan dit jaar te legaliseren?
Antwoord
Het is mijn voornemen dat zo snel mogelijk zo veel mogelijk PAS-melders van een oplossing
worden voorzien. Op 12 april jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de wijze waarop
ik de aanpak wil verbreden (Kamerstuk 35 334, nr. 295).
18
Hoeveel middelen zitten er nog in de reservering voor het Transitiefonds na deze mutaties?
Antwoord
Er resteert nog 20,5 mld. In de reservering voor het Transitiefonds op de aanvullende
post na onttrekkingen in de voorjaarsnota.
19
Hoe wordt de 150 miljoen euro die is vrijgemaakt op de LNV-begroting ten behoeve van
de legalisatie van PAS-melders ingezet?
Antwoord
Voor veel van de gemelde PAS-activiteiten is nog geen toereikende natuurvergunning
verleend, vanwege de slechte staat van de natuur en het ontbreken van beschikbare
stikstofdepositieruimte. Het Rijk en de provincies zijn samen van mening dat de legalisatie
versneld uitgevoerd moet worden en PAS-melders sneller geholpen moeten kunnen worden
met een (maatwerk)oplossing. De 150 miljoen wordt beschikbaar gesteld aan de provincies
om aanvullende maatwerkmaatregelen te treffen met als doel het legaliseren van Pas-Melders.
Dit maatwerk moet aansluiten bij de situatie van individuele PAS-melders zodat zij
kunnen worden geholpen aan een oplossing.
20
Kunt u meer uitleg geven over de onderuitputting uit 2023? Hoe kan hier de komende
jaren beter op worden geanticipeerd?
Antwoord
In 2023 is € 670 mln. minder uitgegeven dan begroot. Dat is met name veroorzaakt door:
• minder afgegeven beschikkingen voor de Lbv-plus (€ 23 mln.). Inmiddels is voor Lbv-plus
meer inzicht in het aantal af te geven beschikkingen en is een nauwkeurige raming
opgesteld.
• minder grondaankopen door de Nationale Grondbank (€ 100 mln.). Inmiddels is meer zicht
op de aankoop van gronden en is een aangepaste raming opgesteld.
• lagere uitgaven door provincies voor maatregelen om PAS-melders te legaliseren (€ 226
mln.). Deze middelen zijn ingezet voor verhoging van het budget voor de Lbv. Bij Voorjaarsnota
2024 is opnieuw budget voor de PAS-melders vrijgemaakt (€ 250 mln.).
• minder animo vanuit de visserijsector voor de subsidieregeling in het kader van de
Brexit Adjustment Reserve (€ 66 mln.). Het grootste deel van deze middelen wordt niet
opnieuw ingezet door LNV en is overgeheveld naar EZK.
• vertraging in besluitvorming over de aanpak piekbelasting industrie (€ 95 mln.). Inmiddels
heeft besluitvorming plaatsgevonden en zijn deze middelen overgeheveld naar EZK.
• vertraging in uitvoering van maatregelen voor kennisverspreiding en groen onderwijs
door het uitblijven van een landbouwakkoord (€ 62 mln.). Deze maatregelen alsnog uitgevoerd,
maar over een langere periode. De raming is daarop aangepast.
Voor de Voorjaarsnota 2024 zijn de ramingen op de LNV-begroting tegen het licht gehouden
en waar nodig bijgesteld om tot een zo’n realistisch mogelijke begroting te komen.
Dat blijf ik periodiek doen om onderuitputting zoveel mogelijk te voorkomen. De ervaringen
van afgelopen jaren, bijvoorbeeld ten aanzien van het uitvoeren van grote subsidieregelingen,
neem ik daarbij mee.
21
Hoe worden de onderuitputtingen uit 2023 opnieuw toegevoegd aan de begroting voor
het jaar 2024?
Antwoord
Middels de eindejaarsmarge wordt de onderuitputting uit 2023 grotendeels toegevoegd
aan de LNV begroting. Het gaat om de onderstaande bedragen die zijn toegevoegd aan
de LNV begroting 2024:
• Reguliere begroting € 17,4 mln.
• Stikstofmiddelen € 155,4 mln.
• Transitiefondsmiddelen € 168,9 mln.
• Klimaatfondsmiddelen € 34,2 mln.
• Brexit Adjustment Reserve € 65,5 mln.
22
Op welke manier wordt het budget voor het legaliseren van de PAS-melders ingezet?
Antwoord
Voor veel van de gemelde PAS-activiteiten is nog geen toereikende natuurvergunning
verleend, vanwege de slechte staat van de natuur en het ontbreken van beschikbare
stikstofdepositieruimte. Het Rijk en de provincies zijn samen van mening dat de legalisatie
versneld uitgevoerd moet worden en PAS-melders sneller geholpen moeten kunnen worden
met een (maatwerk)oplossing. De 150 miljoen wordt beschikbaar gesteld aan de provincies
om aanvullende maatwerkmaatregelen te treffen met als doel het legaliseren van PAS-Melders.
Dit maatwerk moet aansluiten bij de situatie van individuele PAS-melders zodat zij
kunnen worden geholpen aan een oplossing.
23
Hoe gaan de Ministeries van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) en EZK het budget
voor stikstofreducerende maatregelen precies inzetten?
Antwoord
IenW en EZK gaan met dit budget aanvullende maatregelen nemen om extra en snellere
stikstofreductie te realiseren. Hiervoor krijgen ze in 2024 115 miljoen euro vanuit
de LNV-begroting uit de budgetten die gereserveerd waren voor bronmaatregelen en bedoeld
voor versterking van het pakket (Kamerstuk 34 682, nr. 108). IenW en EZK gaan het budget gebruiken voor
1. Het versterken van de aanpak van het Programma Schoon en Emissieloos bouwen, waardoor
emissies van bouwmaterieel worden beperkt. Met het budget worden medeoverheden gestimuleerd
om het convenant SEB te ondertekenen om zo in aanmerking te komen voor ondersteuning
bij de inzet van emissieloos materieel bij bouwprojecten. Ook wordt een instrumentarium
ontwikkeld samen met de convenantpartners voor controle op naleving van SEB.
2. Voor het aanvullen van de subsidieregeling verduurzaming binnenvaart voor het subsidiëren
van schone motoren.
3. Daarnaast start IenW met drie pilots voor snellere verduurzaming van zeescheepvaart
en havens: een pilot batterij-elektrisch varen in het havengebied, een pilot met waterstof
bevoorradingsschepen (die kunnen worden gebruikt bij realisatie van windmolenparken)
en een pilot voor de elektrificatie van havenmaterieel.
4. In het kader van de Aanpak Piekbelasters Industrie wordt gewerkt aan een subsidieregeling
voor het reduceren van ammoniak, en aan een maatwerksubsidie De aanpak piekbelasters
industrie beoogt bovenwettelijke stikstofreductiemaatregelen mogelijk te maken, en
vormt dus het sluitstuk op al het nationale en Europese beleid dat al tot reductie
van stikstofemissies in de industrie en energiesector heeft geleid, en nog tot verdere
reductie zal leiden.
24
Wat is de oorzaak van de opgelopen vertraging bij het uitwerken van de provinciale
uitkoopregeling Maatregel Gebiedsgerichte Beëindiging (MGB)? Wat is de huidige stand
van zaken?
Antwoord
De Regeling provinciale gebiedsgerichte beëindiging veehouderijlocaties – ook wel
de Maatregel gebiedsgerichte beëindiging (MGB) genoemd – is de voorgenomen invulling
van de eerder voorziene 2e tranche van de Maatregel gerichte aankoop. De eerste tranche
van deze maatregel – de MGA-1 – heeft voor provincies opengestaan tot eind 2022. Met
de openstelling van de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties met piekbelating
(Lbv-plus) was een herbezinning noodzakelijk over de voorgenomen invulling van deze
2e tranche. In overleg met provincies is de MGB zodanig vormgegeven dat deze meerwaarde
heeft ten opzichte van de Lbv-plus en door provincies meerjarig kan worden ingezet
om prioritaire gebiedsopgaven te realiseren met betrekking tot water, klimaat, natuur
en stikstof in het landelijk gebied. De regeling, waarover ik uw Kamer met mijn brief
van 15 april jl. (36 410-XIV-99) heb geïnformeerd, wordt een dezer dagen voor prenotificatie aan de Europese Commissie
voorgelegd. Het streven is om de regeling kort na de zomer voor provincies te kunnen
openstellen.
25
Wat was het gewenste doelbereik van het bronmaatregelenpakket in het kader van de
structurele aanpak stikstof? Waarom pakte dit anders uit?
Antwoord
Het pakket van de structurele aanpak stikstof is in 2020 door het PBL doorgerekend
met een bandbreedte van 103 – 180 mol reductie in 2030. Daarmee was het doel van 2030,
50 procent van de stikstofgevoelige habitats onder de kritische depositiewaarde, in
beeld. Doordat is gebleken dat de natuur gevoeliger is voor stikstof dan eerder gedacht,
moet de stikstofneerslag echter meer dalen dan in 2020 is berekend en is de opgave
dus groter geworden. Eind februari heeft het PBL een aantal rapportages uitgebracht
in het kader van de tweejaarlijkse Psn-monitoringscyclus, waaronder een rapportage
over de voortgang en doelbereik van de bronmaatregelen (Kamerstuk 35334, 33 576 nr. 291). Uit deze rapportage blijkt dat de verwachting is dat de gemiddelde overschrijding
van de KDW daalt van 510 in 2021 naar 340 mol/ha/jr in 2030, maar dat daarmee maar
31 procent van het areaal onder de (nieuwe) KDW zal liggen. Het effect van het bronmaatregelenpakket
ligt lager ligt dan oorspronkelijk geraamd (25–30 mol/ha/jaar in 2030), maar kan nog
wel toenemen. Nog niet alle maatregelen waren concreet genoeg uitgewerkt om door te
kunnen rekenen, bijvoorbeeld omdat zij nog in de pilotfase zitten, en in een aantal
gevallen is een lager budget beschikbaar of zijn kosten hoger geworden. Tenslotte
is één maatregel geschrapt omdat die niet de verwachte emissiereductie kan opleveren.
26
Klopt het dat 63 miljoen euro teruggeboekt wordt naar de EZK-begroting omdat deze
middelen voor de visserij niet tot besteding zijn gekomen? Zo ja, waarom zijn deze
middelen niet tot besteding gekomen?
Antwoord
Dit klopt. Eind juli 2023 bleek dat er meerdere vissers waren die zich eerder wel
hadden gemeld voor de regeling maar uiteindelijk toch definitief hebben afgezien van
de saneringsregeling. Mede hierdoor ontstond er een flinke onderuitputting op de saneringsregeling
(€ 58 mln.). Er is onderzocht of er in het kader van de BAR een bestemming kon worden
gegeven aan deze middelen, maar al snel bleek dat bijv. een nieuwe regeling opzetten
voor de visserij, deze notificeren in Brussel en deze uitvoeren, niet mogelijk was
met het oog op de tijd die nog resteerde tot het einde van de referentieperiode van
de BAR (31 december 2023).
27
Welke garanties heeft u dat stalinnovaties hun verwachtingen nakomen?
Antwoord
Specifiek ten aanzien van emissiearme stalsystemen en technieken kennen we een systematiek
van stalbeoordeling, waarbij de toegekende emissiefactoren zijn gebaseerd op metingen
in proefstallen en die de gemiddelde emissie van een emissiearm stalsysteem per dierplaats
weergeven. Uit onderzoek van Wageningen University & Research uit 20221 is gebleken dat de achterblijvende prestatie betrekking heeft op zowel het ontwerp,
de beoordeling en gebruik van de staltechniek, en daarnaast kan het toezicht op het
gebruik van de stalsystemen verbeteren. Het rapport benadrukt de noodzaak om de effectiviteit
van de werking van emissiearme stalsystemen in de praktijk fors te verbeteren en doet
daartoe aanbevelingen. Deze aanbevelingen zijn overgenomen door IenW, LNV en RVO en
worden momenteel verder uitgewerkt in het interdepartementale programma vernieuwing
stalbeoordeling.
28
Waarom ontvangt EZK 63 miljoen euro vanuit de LNV-begroting voor maatregelen in het
kader van de Brexit? Waarom wordt dit niet ingezet op de LNV-begroting?
Antwoord
Het klopt dat deze middelen worden teruggeboekt naar de EZK-begroting. Dit heeft als
reden dat EZK aan het begin van de BAR het totale bedrag voor visserij voorgeschoten
heeft (€ 200 mln.). EZK heeft deze middelen als voorschot ontvangen van de EU. Het
uitgegeven bedrag op het visserijspoor (€ 137 mln.) geeft EZK in Brussel op als uitgaven
en de overige € 63 mln. wordt dus teruggeboekt naar Brussel. Dit zijn dus van origine
geen LNV-middelen, maar voorschotten vanuit de EU die als generale ontvangsten geboekt
worden op de EZK-begroting.
29
Waarom vindt er in het kader van de stikstofaanpak een overheveling plaats van middelen
van de Aanvullende Post aan het Ministerie van IenW ten behoeve van stikstofreducerende
maatregelen door industriele piekbelasters, zoals in de bouw en de scheepvaart?
Antwoord
Er vindt geen overheveling plaats van middelen van de Aanvullende Post aan het Ministerie
van IenW ten behoeve van stikstofreducerende maatregelen voor piekbelasters in de
industrie. De middelen die worden overgeheveld naar het Ministerie van IenW voor de
bouw en de scheepvaart zijn aangekondigd in de Kamerbrief over voortgang integrale
aanpak landelijk gebied en opvolging Porthos-uitspraak RvS waarin bekend wordt gemaakt
dat er 200 miljoen euro wordt verdeeld voor nader te bepalen maatregelen voor industrie,
bouw en mobiliteit. Zie ook het antwoord op vraag 23. IenW gaat het budget gebruiken
voor:
1. Het versterken van de aanpak van het Programma Schoon en Emissieloos bouwen, waardoor
emissies van bouwmaterieel worden beperkt. Met het budget worden medeoverheden gestimuleerd
om het convenant SEB te ondertekenen om zo in aanmerking te komen voor ondersteuning
bij de inzet van emissieloos materieel bij bouwprojecten. Ook wordt een instrumentarium
ontwikkeld samen met de convenantpartners voor controle op naleving van SEB.
2. Voor het aanvullen van de subsidieregeling verduurzaming binnenvaart voor het subsidiëren
van schone motoren.
3. Daarnaast start IenW met drie pilots voor snellere verduurzaming van zeescheepvaart
en havens: een pilot batterij-elektrisch varen in het havengebied, een pilot met waterstof
bevoorradingsschepen (die kunnen worden gebruikt bij realisatie van windmolenparken)
en een pilot voor de elektrificatie van havenmaterieel.
31
Hoeveel geld is er gereserveerd voor de realisatie van een dierwaardige veehouderij?
Op welke manier wordt dit geld ingezet?
Antwoord
Er is voor een periode van 5 jaar € 17 mln gereserveerd ter ondersteuning van de transitie
naar dierwaardige veehouderij. Voor de ondersteuning wordt onder andere gedacht aan
de oprichting van een autoriteit, kennisagenda en onderzoeksprogramma. Met deze reservering
kunnen de ondersteunende activiteiten worden gestart. Continuering van de ondersteuning
vereist een structureel budget en zal in volgende jaren aan de orde zijn.
32
Hoeveel aanmeldingen zijn er geweest voor respectievelijk de Landelijke beëindigingsregeling
veehouderijlocaties (Lbv) en de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties
met piekbelasting (Lbv-plus) waar ruim 4,3 miljard euro voor staat gereserveerd? Hoeveel
hiervan zijn gehonoreerd? Hoeveel geld is er tot nu toe besteed? Hoeveel stikstofreductie
hebben deze regelingen opgeleverd?
Antwoord
Voor de Lbv en de Lbv-plus samen is € 2,922 miljard beschikbaar. Er zijn inmiddels
1419 aanvragen geregistreerd voor de beide regelingen samen.
Tot nu toe zijn in het kader van de Lbv-plus reeds 582 beschikkingen verzonden, waarvan
517 positief. In totaal is met deze beschikkingen € 1,191 miljard vastgelegd. RVO
zal de beschikkingen in het kader van de Lbv zoveel mogelijk voor 1 juni versturen.
Voor wat betreft de opbrengst is van belang dat de stikstofreductie pas is gerealiseerd
nadat de veehouderijlocatie definitief en onherroepelijk is gesloten. Op dit moment
zijn er nog geen subsidieontvangers die alle noodzakelijke stappen, denk aan het afvoeren
van dieren en mest en het laten doorhalen van productierechten, hebben doorlopen.
Het is om die reden te vroeg om aan te geven hoeveel beide regelingen aan stikstofreductie
hebben opgeleverd of gaan opleveren.
Ik ben begonnen met een traject om inzichtelijk te maken wat de opbrengst van de aanpak
piekbelasting is, maar hiervoor geldt dat ik zorgvuldigheid verkies boven snelheid.
33
Hoeveel middelen beoogt u vrij te maken voor de brede beëindigingsregeling? Klopt
het dat u voornemens bent die middelen over te hevelen van de Aanvullende Post Transitiefonds
Landelijk Gebied en Natuur naar de LNV-begroting?
Antwoord
Bij de beantwoording van vragen van uw Kamer over de mestmarkt, (Kamerstukken 2023–2024,
aanhangsel 1436) is aangegeven dat er indicatief nog ruim € 4 miljard voor vrijwillige beëindiging
beschikbaar is op de Aanvullende Post. De precieze financiële omvang van een brede
beëindigingsregeling is afhankelijk van meerdere factoren die nog nader moeten worden
uitgewerkt. Het is aan een volgend kabinet om hierover te besluiten.
34
Zo ja, kunt u aangeven welke bijdrage deze regeling naar verwachting gaat leveren
aan de realisatie van de doelen van het Transitiefonds?
Antwoord
Bij de beantwoording van vragen van uw Kamer over de mestmarkt (Kamerstukken 2023–2024,
aanhangsel 1436) is aangegeven dat het kabinet met een brede beëindigingsregeling de komende jaren
(2025–2029) veehouders die vrijwillig willen stoppen, financieel wil blijven ondersteunen
omdat een verlaging van het aantal gehouden dieren essentieel is voor het verlagen
van de stikstofdeken, de realisatie van de klimaatdoelen voor de veehouderij in 2030
en het verlagen van de mestproductie en zo bijdraagt aan het verlichten van de acute
mestcrisis en aan de waterkwaliteit. Besluitvorming over de invulling van de regeling
en daarmee aan de mate waarin wordt bijgedragen aan de realisatie van doelen is aan
een nieuw kabinet.
35
Moet nog een deel van de voor uitkoop beschikbare vier miljard euro van de aanvullende
post/uit het transitiefonds worden gehaald?
Antwoord
Op dit moment staan er geen middelen voor een brede beëindigingsregeling op de LNV-begroting.
Het is aan een nieuw kabinet om daarover te sluiten.
36
Verwacht u dat er nog additionele middelen nodig zijn voor de uitkoopregelingen, en
zo ja, hoeveel?
Antwoord
Naar verwachting zijn de aanvullende middelen die het kabinet beschikbaar heeft gesteld
voor de Lbv en de Lbv-plus voldoende om de aanvragen in het kader van deze regelingen
te honoreren, voor zover de aanvragen aan de voorwaarden voldoen.
37
Hoeveel bedrijven hebben zich tot nu toe ingeschreven voor de openstaande beëindigingsregelingen?
Antwoord
Voor de Lbv en de Lbv-plus samen is € 2,922 miljard beschikbaar. Er zijn inmiddels
1.419 aanvragen geregistreerd voor de beide regelingen samen.
Tot nu toe zijn in het kader van de Lbv-plus reeds 582 beschikkingen verzonden, waarvan
517 positief. In totaal is met deze beschikkingen € 1,191 miljard vastgelegd. RVO
zal de beschikkingen in het kader van de Lbv zoveel mogelijk voor 1 juni versturen.
Voor wat betreft de opbrengst is van belang dat de stikstofreductie pas is gerealiseerd
nadat de veehouderijlocatie definitief en onherroepelijk is gesloten. Op dit moment
zijn er nog geen subsidieontvangers die alle noodzakelijke stappen, denk aan het afvoeren
van dieren en mest en het laten doorhalen van productierechten, hebben doorlopen.
Het is om die reden te vroeg om aan te geven hoeveel beide regelingen aan stikstofreductie
hebben opgeleverd of gaan opleveren.
Ik ben begonnen met een traject om inzichtelijk te maken wat de opbrengst van de aanpak
piekbelasting is, maar hiervoor geldt dat ik zorgvuldigheid verkies boven snelheid.
38
Wat is de verwachting van het aantal inschrijvingen voor de openstaande beëindigingsregelingen
voor het jaar 2024?
Antwoord
Naar verwachting blijft het aantal nieuwe subsidieaanvragen voor de Lbv-plus de komende
maanden stabiel op enkele aanvragen per week. Het valt niet uit te sluiten dat het
aantal aanvragen in de periode voor de sluitingsdatum van 20 december 2024 nog gaat
toenemen.
39
Hoeveel middelen verwacht u de komende jaren over te maken naar provincies voor hun
gebiedsplannen en hoeveel komt hiervan uit het Transitiefonds?
Antwoord
Het kabinet is voornemens om voor de uitvoering van de eerste maatregelpakketten die
onderdeel zijn van de provinciale gebiedsprogramma’s (PPLG’s) een bedrag van maximaal
1,714 miljard euro beschikbaar te stellen (waarvan € 434,2 mln. thans voor ligt bij
Voorjaarsnota). Zie de beantwoording van vraag 4 voor het proces rondom deze middelen.
Het gaat om een deel van de gereserveerde middelen voor het Transitiefonds. Provincies
werken momenteel, als onderdeel van hun PPLG’s, verdere maatregelpakketten uit. Het
is aan een volgend kabinet om te besluiten of deze verdere uitwerking van de maatregelpakketten
gefinancierd kunnen worden met de gereserveerde middelen voor het Transitiefonds.
40
Waarvoor wordt de 20 miljoen euro voor het stimuleren van de depositiereductie bij
Yara Sluiskil concreet ingezet? Hoeveel stikstofreductie verwacht u te realiseren
met deze maatregelen? Hoeveel PAS-melders kunnen hierdoor worden gelegaliseerd?
Antwoord
Yara Sluiskil heeft in de zomer van 2022 aangegeven bovenwettelijke maatregelen te
willen nemen bij twee zogenaamde granulatie-installaties. Voor het plaatsen van een
zogenaamd wet electro-static precipitation (WESP) filter bij de kleinere van die installaties («granulatie 3») heeft EZK in
september 2023 een maatwerksubsidie à 10 miljoen euro toegekend. Een tweede subsidie
ten hoogte van maximaal 20 miljoen euro voor dezelfde techniek bij de andere, grotere
granulatie-installatie («granulatie 4»), wordt voorbereid, zodat Yara deze toe kan
passen tijdens de onderhoudsstop die voorzien wordt in 2026–2027. Naar verwachting
leidt de maatregel op granulatie 3 tot een reductie van 35 ton stof/jaar en 17 ton
ammoniak/jaar. De maatregel op granulatie 4 leidt naar verwachting tot een reductie
van 110 ton stof/jaar en 47 ton ammoniak/jaar. De ruimte die in de Wnb-vergunning
ontstaat op het punt van stikstofemissie wordt evenredig verdeeld conform bijdrage
aan de investeringskosten. Als de natuur – mede door deze vrijwillige maatregelen
van Yara – voldoende herstelt, zien we kansen om de PAS-melders binnen de 25 kilometer
te legaliseren en we kijken hier samen met de provincie Zeeland naar. Daarnaast kijken
we samen naar plaatsing van de vrijgekomen ruimte in een stikstofbank. Buiten de 25
kilometer zal alle reductie naar aan de natuur toevallen. Dit leidt tot reële reducties
in het gehele land, die de natuur te goede komen en meehelpen aan eenvoudiger vergunningverlening
in de toekomst.
41
Waar bestaan de maatregelen uit waarvoor 434,2 miljoen euro is gereserveerd? Wat zijn
de verwachte effecten van deze uitgaven? Hoeveel PAS-melders kunnen hierdoor worden
gelegaliseerd? Wat is het effect op de natuur- en waterkwaliteit?
Antwoord
De reservering van de 434,2 miljoen euro is bedoeld voor maatregelen die in de tweede
fase positief zijn beoordeeld door WEcR, het zogenaamde «WEcR fase 2-pakket». Hiermee
worden provincies in de gelegenheid gesteld om te starten met de uitvoering van gebiedsgerichte
maatregelen voor het realiseren van de doelen van het Nationaal Programma Landelijk
Gebied, waaronder een toekomstbestendige landbouw. De maatregelen in dit pakket zijn
nagenoeg volledig bedoeld ter ondersteuning van het verduurzamen van de landbouw.
Het gereserveerde budget richt zich o.a. op landbouwmaatregelen die emissies van de
landbouw verminderen door het nemen van managementmaatregelen in de veehouderij, akker-
en tuinbouw. Het richt zich ook op extensivering van de landbouw en heeft naar verwachting
positieve effecten op de natuur in en rond landbouwgebieden. Daarnaast omvat dit de
aanleg van groenblauwe dooraderingen maatregelen die effecten hebben op de waterbeschikbaarheid
en klimaatdoelen door peilopzet en waterbuffering. Tenslotte zijn er middelen gereserveerd
voor de uitvoering van gebiedsprocessen met het doel om door middel van samenwerking
met partijen in een gebied tot maatregelen te komen die draagvlak hebben en (meer)
uitvoeringsgericht zijn.
Het is van groot belang om de effecten van de maatregelen in kaart te brengen. Wageningen
Economic Research (WEcR) heeft geapprecieerd of de maatregelen uit het «WEcR fase
2-pakket» kunnen bijdragen aan het doelbereik van het Nationaal Programma Landelijk
Gebied, of de risico’s in beeld zijn en hoe daarmee wordt omgegaan (Kamerstuk 34 682, nummer 188). Wat de effecten van de maatregelen op bijvoorbeeld de kwaliteit van natuur en water
zijn, is op dit moment niet cijfermatig te duiden. De effecten zullen over perioden
van meerdere jaren meetbaar zijn. Er is een stelsel voor monitoring van de voortgang
van de realisatie van de NPLG-doelen ingericht, zodat we kunnen volgen welke effecten
maatregelen in de praktijk hebben. Middelen uit het transitiefonds kunnen niet gebruikt
worden voor maatregelen waarmee het mogelijk wordt om PAS-meldingen te legaliseren.
Wel helpen deze maatregelen bij het herstellen van de natuur. Daarmee wordt het gemakkelijker
om later alsnog vergunningen te verlenen voor deze doelgroep.
42
Krijgen provincies nog een kans om negatief beoordeelde voorstellen als onderdeel
van de genoemde provinciale maatregelenpakketten te verbeteren en opnieuw in te dienen?
Zo ja, hoe ziet het vervolgtraject eruit? In hoeverre kunnen provincies bijvoorbeeld
ondersteuning krijgen bij de verbetering van hun voorstellen en wanneer volgt die
nieuwe ronde? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Aan de hand van de appreciatie van Wageningen Economic Research (voorjaar 2024) en
het tussentijds beeld van het Rijk (oktober 2023) hebben provincies hun voorstellen
voor maatregelpakketten kunnen verbeteren. De op 1 april ingediende verbeterde maatregelpakketten
worden op dit moment opnieuw integraal beoordeeld. Maatregelen die niet positief worden
beoordeeld, komen op dit moment niet in aanmerking voor bekostiging. Afhankelijk van
besluitvorming door een volgend kabinet over mogelijke aanvullende middelen, kunnen
provincies opnieuw (verder) verbeterde maatregelpakketten indienen. De Regieorganisatie
Transitie Landelijk Gebied (RTLG) is ingericht om provincies hierbij te ondersteunen.
43
Kunt u nader inzicht geven in de deelname aan de Regeling Versneld Natuurherstel (zoals
aantal deelnemers en het oppervlakte)?
Antwoord
In totaal hebben 30 partijen een subsidieaanvraag gedaan bij de Regeling Versneld
Natuurherstel. Partijen die hebben aangevraagd bestaan uit grote natuurbeherende organisaties
(provinciale landschappen, Natuurmonumenten), koepelorganisaties (De Bosgroepen),
waterschappen en waterleidingbedrijven en grotere en kleinere particuliere terreineigenaren
(landgoederen, agrariërs). In totaal zijn er 75 projecten gehonoreerd. Gesubsidieerde
maatregelen bestaan voor het grootste gedeelte uit het verwijderen van opslag, toevoegen
van steenmeel, hydrologische maatregelen, begrazing, plaggen en chopperen. Deze maatregelen
zijn uitgevoerd in totaal ruim 28.000 hectare natuur.
44
Kunt u, gelet op de grote natuurherstelopgaven, een inschatting geven van de redenen
waarom de deelname aan de Regeling Versneld Natuurherstel lager is dan verwacht?
Antwoord
De lager dan verwachte deelname speelde vooral bij de tweede openstellling van de
subsidieregeling. Bij de natuurbeherende organisaties is nagevraagd wat de oorzaken
hiervan waren:
• Onbekendheid: de betreffende subsidiemodule was nieuw ontwikkeld waarbij terreinbeheerders
direct bij het Rijk subsidie konden aanvragen. Sinds de decentralisatie gaat subsidievertrekking
vooral via provincies. Tijdens de tweede openstelling waren ook gelijktijdig de middelen
voor Programma Natuur beschikbaar. De organisaties gaven een voorkeur te hebben voor
de bekende route via de provincies. Ondanks het feit dat er voor voorlichting en ondersteuning
was gezorgd bij het doen van de aanvraag.
• De meer eenvoudige herstelmaatregelen die binnen 3 jaar (eis voor deze subsidieregeling)
in de periode ’22-’25 uitgevoerd konden worden, waren «uitgeput». Doorlooptijd van
de meer complexe herstelmaatregelen zoals hydrologisch systeemherstel en grondverwerving
is doorgaans langer en pasten daarmee niet binnen de randvoorwaarden van deze subsidie.
Deze herstelmaatregelen zijn wel onder Programma Natuur aangevraagd.
• Tekort aan capaciteit bij veel partijen waardoor nieuwe projecten niet meer konden
worden aangenomen en uitgevoerd. Dit had te maken met de beschikte projecten uit de
eerste openstelling van de subsidieregeling en Programma Natuur;
• Desondanks geven natuurbeherende organisaties aan dat de regeling wél zijn functie
gehad aanvullend en vooruitlopend op de andere instrumenten zoals Programma Natuur.
45
Hoe beïnvloedt de lagere deelname dan verwacht werd de haalbaarheid van de natuurdoelstellingen?
Wat wordt eraan gedaan om deze alsnog te halen?
Antwoord
De maatregelen – waaronder de subsidieregeling versneld natuurherstel – die het kabinet
heeft ingezet sinds 2021 leveren een positieve bijdrage aan de toekomstige kwaliteit
van de natuur. Dit concluderen het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL), het Rijksinstituut
voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en de Wageningen University and Research (WUR)
in hun eerste evaluatie rapportages van het stikstof- en natuurbeleid en waarover
de Eerste en Tweede Kamer op 28 februari zijn geïnformeerd.
De Subsidieregeling Versneld Natuurherstel was vooral bedoeld om snel aan de slag
te gaan met maatregelen die in beeld waren, snel tot uitvoering konden worden gebracht,
maar waar voorheen geen middelen voor waren. Met Programma Natuur en het Nationaal
Programma Landelijk Gebied wordt veel meer geïnvesteerd om doelbereik te realiseren.
Implementatie en uitvoering van deze programma’s hebben een vele malen groter effect
op doelbereik. De lagere deelname aan de subsidieregeling versneld natuurherstel heeft
dan ook een marginaal effect op doelbereik. Het demissionaire kabinet zet onverminderd
in op bestaand beleid om de doelen te behalen en treft voorbereidingen voor extra
maatregelen. Het is aan nieuw kabinet om een besluit te nemen over die nieuwe maatregelen.
46
Waarvoor zijn de gelden van 11 miljoen euro bedoeld die staan gereserveerd voor het
door ontwikkelen van Aerius?
Antwoord
AERIUS is een publiek toegankelijk ICT-instrument dat sinds 2015 wordt gebruikt ter
ondersteuning van toestemmingverlening en voor monitoring. Het RIVM beheert het programma
in opdracht van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het instrument
bestaat uit verschillende modules die wettelijk verankerd zijn. Zo is bijvoorbeeld
AERIUS Calculator de voorgeschreven «rekenmachine» waarmee de depositiebijdrage van
een plan of project inzichtelijk kan worden gemaakt, wat input is voor de beoordeling
in toestemmingverlening. AERIUS Calculator is daarmee bedoeld om de complexiteit van
verspreidingsmodellen op een uniforme manier toegankelijk te maken voor een breed
publiek.
Met de toegeschreven middelen wordt het RIVM gefinancierd voor het beheer, onderhoud,
en doorontwikkeling van AERIUS. Onderdeel hiervan is de actualisatie van de onderliggende
cijfers op basis van nieuwe wetenschappelijke inzichten en actuele gegevens. Ook kunnen
daarmee voor stikstof relevante adviesvragen aan het RIVM worden gesteld. Het betreft
dus de bekostiging van softwareontwikkeling, wetenschappelijk werk, en beheer en hosting
van het AERIUS-instrumentarium, om de verschillende modules actueel en toepasbaar
te houden.
47
Wat zijn de belangrijkste redenen dat veel van de door de provincies ingediende maatregelen
negatief zijn geapprecieerd in de tweede beoordelingsronde?
Antwoord
Vanwege de grote hoeveelheid maatregelen die provincies in de zomer van 2023 bij het
Rijk hebben ingediend zijn de betreffende maatregelen in twee rondes door Wageningen
Economic Research (WEcR) beoordeeld: WEcR 1 en WEcR 2. WEcR heeft in beide rondes
de ingediende maatregelen geapprecieerd naar de bijdrage aan de doelen van het NPLG
en de mate van beheersing van (mogelijke) risico’s. De eerste beoordelingsronde door
WEcR bevatte de maatregelen die door een voorafgaande quick scan van LNV het meest
kansrijk werden geacht. Een tweede beoordelingsronde met dezelfde opzet was gericht
op de resterende maatregelen. In de Kamerbrief van 8 maart 2024 (Kamerstuk 34 682, nummer 188) heeft het kabinet de Kamer over de resultaten van deze tweede beoordelingsronde
door WEcR geïnformeerd.
Omdat de maatregelen die het meest kansrijk waren om voor financiering in aanmerking
te komen reeds in de eerste beoordelingsronde zijn beoordeeld, was het in de lijn
van verwachting dat er in de tweede beoordelingsronde meer maatregelen negatief zijn
geapprecieerd om in aanmerking te komen voor financiering. Desondanks zaten er in
de tweede beoordelingsfase meerdere maatregelen, voornamelijk ten behoeve van een
toekomstbestendige landbouw, die positief zijn geapprecieerd. Om het mogelijk te maken
dat deze maatregelen kunnen worden uitgevoerd, reserveert het kabinet hiervoor een
bedrag van 434 miljoen euro in de Voorjaarsnota. De maatregelen die WEcR negatief
heeft geapprecieerd behoeven verdere uitwerking en concretisering, bijvoorbeeld naar
de beleidstheorie, onderbouwing van het doelbereik en het te verschaffen inzicht in
mogelijke afwentelrisico’s en lock-ins2.
48
Krijgen de provincies nog een kans om hun voorstellen te verbeteren en opnieuw in
te dienen? Zo ja, hoe ziet het vervolgtraject eruit? In hoeverre kunnen provincies
bijvoorbeeld ondersteuning krijgen bij de verbetering van hun voorstellen en wanneer
volgt die nieuwe ronde? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Aan de hand van de appreciatie van Wageningen Economic Research (voorjaar 2024) en
het tussentijds beeld van het Rijk (oktober 2023) hebben provincies hun voorstellen
voor maatregelpakketten kunnen verbeteren. De op 1 april ingediende verbeterde maatregelpakketten
worden op dit moment opnieuw integraal beoordeeld. Maatregelen die niet positief worden
beoordeeld, komen op dit moment niet in aanmerking voor bekostiging. Afhankelijk van
besluitvorming door een volgend kabinet over mogelijke aanvullende middelen, kunnen
provincies opnieuw (verder) verbeterde maatregelpakketten indienen. De Regieorganisatie
Transitie Landelijk Gebied (RTLG) is ingericht om provincies hierbij te ondersteunen.
49
Is ook het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) betrokken bij het
Centrum voor Proefdiervrije Biomedische Translatie? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Voor het indienen van een Groeifondsaanvraag binnen de departementale route kan maar
één ministerie leidend zijn en dat is het Ministerie van LNV geweest. Het Ministerie
van OCW is dus geen mede-indiener geweest van de Groeifondsaanvraag. Wel zijn de betrokken
ministeries, waaronder OCW, ambtelijk op de hoogte gehouden over de voortgang rondom
deze groeifondsaanvraag. Het Ministerie van OCW zal gedurende de uitvoering van CPBT,
net als VWS en andere betrokken ministeries, via het Transitie Proefdiervrije Innovatie
(TPI) programma betrokken worden en waar relevant specifiek worden benaderd.
50
Kunt u aangeven wat de belangrijkste redenen zijn dat de middelen voor kennis en innovatie
uit de Toekomst Landbouw brief zoveel later worden uitgegeven dan beoogd? Welke gevolgen
heeft dat voor de realisatie van de doelen die met die uitgaven werden beoogd?
Antwoord
Het kabinet heeft in de Toekomst Landbouwbrief middelen voor kennis en innovatie voor
de jaren 2023 en 2024 beschikbaar gesteld vooruitlopend op en ter ondersteuning van
de gebiedsprogramma’s en no-regretmaatregelen die de transitie van de landbouw een
impuls geven. De middelen zijn daarmee bedoeld als een impuls vooruitlopend op de
gebiedsprogramma’s.
In 2023 is het niet gelukt om een Landbouwakkoord te sluiten en is vervolgens het
kabinet gevallen. Het gevolg hiervan is dat er geen concreet zicht op een vervolg
is en dat de uitvoering van de maatregelen minder snel kon gaan dan voorzien. Daardoor
ontbreekt meerjarig financieel perspectief en juist dat perspectief is nodig om de
impuls concreet vorm te geven zonder een risico op desinvesteringen te hebben. De
doelen blijven daarmee hetzelfde met een kleine aanpassing in de tijd. Tegelijkertijd
blijven de opgaven in het landelijk gebied onverminderd groot. De maatregelen zijn
inmiddels dan ook allemaal opgestart met en door (uitvoerings)partners. Er zijn (financiële)
afspraken met relevante partijen gemaakt, waarbij reeds aan de uitvoering wordt gewerkt.
In de komende periode zullen de eerste resultaten zichtbaar worden gemaakt.
De noodzaak van innovatie, de ruimte voor de boer, robotisering/digitalisering en
knelpunten op de arbeidsmarkt zijn belangrijke elementen in de uitwerking. Hiervoor
zijn deze budgetverschuiving en toekomstig beleid en middelen nodig.
51
Hoe verklaart u dat niet eerder duidelijk was dat de programma’s Innovatie op het
boerenerf, Fieldlabs, Meten en berekenen en Digitalisering een meerjarige opzet behoeven?
Welke lessen trekt u daaruit met het oog op realistisch begroten?
Antwoord
Het was van het begin af aan duidelijk dat dit een versnelling was binnen een meerjarige
aanpak, zie ook het antwoord op vraag 50. Hierbij kan opgemerkt worden dat versnellen
binnen een voorgenomen, maar nog niet besloten, meerjarige aanpak risicovol is.
52
Hoe komt het dat 75 miljoen euro niet is besteed? Welke gevolgen heeft dat voor de
realisatie van de doelen die met die uitgaven werden beoogd? Hoe zorgt u ervoor, in
het kader van het stimuleren van de transitie, dat dit geld dit jaar wel wordt besteed?
Antwoord
Het kabinet heeft in de Toekomst Landbouwbrief middelen voor kennis en innovatie voor
de jaren 2023 en 2024 beschikbaar gesteld vooruitlopend op en ter ondersteuning van
de gebiedsprogramma’s en no-regretmaatregelen die de transitie van de landbouw een
impuls geven. De middelen zijn daarmee bedoeld als een impuls vooruitlopend op de
gebiedsprogramma’s.
In 2023 is het niet gelukt om een Landbouwakkoord te sluiten en is vervolgens het
kabinet gevallen. Het gevolg hiervan is dat er geen concreet zicht op een vervolg
is en dat de uitvoering van de maatregelen minder snel kon gaan dan voorzien. Daardoor
ontbreekt meerjarig financieel perspectief en juist dat perspectief is nodig om de
impuls concreet vorm te geven zonder een risico op desinvesteringen te hebben. De
doelen blijven daarmee hetzelfde met een kleine aanpassing in de tijd. Tegelijkertijd
blijven de opgaven in het landelijk gebied onverminderd groot. De maatregelen zijn
inmiddels dan ook allemaal opgestart met en door (uitvoerings)partners. Er zijn (financiële)
afspraken met relevante partijen gemaakt, waarbij reeds aan de uitvoering wordt gewerkt3. In de komende periode zullen de eerste resultaten zichtbaar worden gemaakt. De noodzaak
van innovatie, de ruimte voor de boer, robotisering/digitalisering en knelpunten op
de arbeidsmarkt zijn belangrijke elementen in de uitwerking. Hiervoor zijn deze budgetverschuiving
en toekomstig beleid en middelen nodig.
53
Welk bedrag is voor de NVWA beschikbaar voor extra toezicht op dierenwelzijn?
Antwoord
Voor dierenwelzijn is in 2024 ongeveer 3 miljoen extra beschikbaar op het bedrag van
ongeveer 16 miljoen euro. De afgelopen jaren zijn de extra gelden uit het coalitieakkoord
besteed aan inzet van nieuwe medewerkers en middelen bij het uitvoeren en ontwikkelen
van het toezicht op gezelschapsdieren, en op landbouwhuisdieren tijdens het vervoer
en op slachthuizen. Daarnaast
zijn de extra gelden ook ingezet voor nieuwe medewerkers en middelen bij het beoordelen
van meldingen en ter ondersteuning van diergeneeskundige beoordelingen in welzijnszaken.
Nadat deze nieuwe medewerkers zijn opgeleid en ingewerkt, resulteert deze extra capaciteit
vanaf 2024 in daadwerkelijke versterking voor de uitvoering van toezichtstaken.
https://www.nvwa.nl/over-de-nvwa/publicaties/jaarplan-2024/dierenwelzij…
54
Hoeveel budget is er de komende jaren beschikbaar voor de NVWA? Neemt dit bedrag toe?
Antwoord
Binnen de begroting van LNV worden beschikbare budgetten voor uitvoering en toezicht
door NVWA geraamd en verantwoord op artikel 24. De stand begroting 2024 plus de voorstellen
gedaan in de 1e suppletoire begroting 2024 leidt tot de in de tabel gepresenteerde reeks.
Uitgavenbudget t.b.v. NVWA1 2 bedragen x € 1.000
2024
2025
2026
2027
2028
2029
316.280
308.390
300.968
308.542
318.542
314.842
X Noot
1
Voor de jaren vanaf 2024 is de loonprijsontwikkeling nog niet (structureel) verwerkt
in het uitgavenbudget.
X Noot
2
Daarnaast krijgt de NVWA middelen uit de VWS begroting.
55
Heeft de NVWA op dit moment (grote) tekorten? Zo ja, hoeveel extra geld is nodig om
die tekorten te ondervangen?
Antwoord
Het Deloitte onderzoek (2020) naar de balans tussen taken en middelen bij de NVWA
liet zien dat de NVWA te weinig middelen had om haar maatschappelijke taak goed te
kunnen uitoefenen. Daarom heeft Rutte IV middelen beschikbaar gesteld om de disbalans
tussen de taken en middelen voor een groot deel op te heffen, de positie van de NVWA
te versterken en de NVWA te ontwikkelen tot een toekomstbestendige en innovatieve
toezichthouder. De NVWA krijgt deze extra middelen stapsgewijs: van 30 miljoen euro
in 2022 tot structureel 90 miljoen vanaf 2028. De NVWA krijgt hiermee extra slagkracht
in haar bestaande takenpakket.
56
Hoe wordt de 1,7 miljoen euro die staat gereserveerd voor de uitvoeringskosten van
het programma voor bevordering van de groei van de afzetmarkt voor producten uit de
biologische landbouw ingezet? Naar welke partijen gaat dit geld? Hoe wordt gemonitord
of dit geld ook daadwerkelijk voor een groei van de afzetmarkt zorgt?
Antwoord
Dit bedrag is afkomstig uit de bestaande € 13 mln. die voor 2024 is gereserveerd voor
de uitvoering van het actieplan biologisch in 2024 en wordt toegevoegd aan het over
te hevelen bedrag naar de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland voor de uitvoering
van het actieplan biologisch en ondersteuning op aanpalende wettelijke taken op biologische
landbouw. Daarmee wordt de uitvoering van het actieplan versterkt. Het gaat onder
meer om de uitvoering en regie op het marktontwikkelingsprogramma, ondersteuning en
uitvoering van de subsidieregeling en bioregio’s, bio marktmeter, catering, de inzet
van het netwerk van landbouwraden, onderwijs, veevoer, de wegwijzer biologisch ondernemen
en onderzoek naar regelgeving en regelingen. De middelen zijn bestemd voor RVO en
eventueel noodzakelijke uitbestedingen. In 2024 wordt gestart met de monitoring van
de groei van de afzetmarkt.
57
In hoeverre zijn de NVWA en RVO toegerust op de extra taken die op hen afkomen?
Antwoord
Het Ministerie van LNV werkt nauw samen met de NVWA en de RVO aan de uitvoering van
en toezicht op de beleidsuitvoering.
Met de extra middelen, zie antwoord op vraag 55, krijgt de NVWA extra slagkracht op
haar bestaande takenpakket, maar tegelijk wordt onderkend dat de groei in traditionele
slagkracht begrensd is. Om de slagkracht zo groot mogelijk te maken, wordt ingezet
op innovatieve methoden bijvoorbeeld met behulp van drones, apps en gedragsinterventies.
De NVWA kan niet zonder meer extra taken op zich nemen opdat dit niet ten koste gaat
van de versterking van de slagkracht en de
doorontwikkeling naar een moderne toezichthouder. Als er extra taken richting de NVWA
komen, zullen daar extra middelen voor nodig zijn om de medewerkers te kunnen aannemen
die de extra taken kunnen uitvoeren.
Het takenpakket van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) neemt toe als
gevolg van ontwikkelingen in de agrarische sector en natuur, voorbeelden daarvan zijn
de uitvoering van het nieuwe Gemeenschappelijke Landbouwbeleid (GLB) en de veranderingen
in het landelijk gebied en in de landbouw. Door de schaarste op de arbeidsmarkt en
het belang van beheersbaarheid voor de
organisatie van de uitvoering is duidelijk dat de opdracht van LNV aan de RVO niet
onbeperkt kan groeien. In nauwe afstemming met de RVO worden door LNV bij nieuwe taken
prioriteiten gesteld.
58
Slaagt de NVWA er, gezien de huidige krapte op de arbeidsmarkt, in om voldoende personeel
te werven om haar nieuwe taken uit te voeren?
Antwoord
Naar aanleiding van de extra regeerakkoordmiddelen Rutte IV en het met deze middelen
aantrekken van nieuwe medewerkers is de NVWA in 2022 gestart met een wervingsactie.
Gelet op de krapte op arbeidsmarkt heeft de NVWA daarvoor onder andere geïnvesteerd
in wervingscapaciteit, arbeidsmarktcommunicatie en het optimaliseren van het werving-
& selectieproces. Zo heeft de NVWA goed zicht op de doelgroepen voor werving, met
extra aandacht voor de moeilijk te vervullen functies. Hierdoor is de NVWA in staat
geweest om de wervingsopgave voor een belangrijk deel te realiseren. De wervingsopgave
blijft ook de komende jaren een uitdaging. De NVWA zet de aanpak van de afgelopen
jaren voort.
59
Valt de schade geleden als gevolg van blauwtong onder de schadevergoedingen uit het
Diergezondheidfonds?
Antwoord
Het Diergezondheidsfonds is geen verzekering of schadefonds om de schade die een dierziekte
veroorzaakt te vergoeden. Schade veroorzaakt door een dierziekte hoort, hoe ingrijpend
ook, bij het risico van het houden van dieren en bij het ondernemersrisico.
Het Diergezondheidsfonds heeft tot doel het financieren van gemeenschappelijke uitgaven
die worden gedaan om dierziekten te voorkomen, te monitoren en te bestrijden. Als
het in het kader van bestrijding, om andere dieren en veehouderijen te kunnen beschermen,
noodzakelijk is om besmette dieren te ruimen en/of producten te vernietigen, dan krijgt
de houder een tegemoetkoming in schade ter hoogte van de marktwaarde van deze dieren
en/of producten.
Bij blauwtong was er geen sprake van het ruimen van dieren en/of vernietigen van producten.
Dat is bij blauwtong geen effectieve maatregel die verspreiding had kunnen voorkomen.
Bij blauwtong betaalt het diergezondheidsfonds de kosten van de officiële diagnostiek
die heeft plaatsgevonden om te bepalen of een bedrijf wel of niet besmet is met blauwtong.
En ten algemene betaalt het diergezondheidsfonds de (basis)monitoringsprogramma’s
en uitgaven op het gebied van crisisparaatheid, zoals noodvaccins voor onder andere
mond-en-klauwzeer en het beschikbaar hebben van bijvoorbeeld diagnostiek en ruimingscapaciteit.
60
Welke schadevergoedingen vallen onder de dekking uit het diergezondheidfonds?
Antwoord
Uit het Diergezondheidsfonds wordt aan de houder een tegemoetkoming in de schade uitgekeerd
indien de Minister besluit dat de dieren moeten worden gedood (geruimd of geslacht)
en/of producten worden vernietigd, zodat daarmee verdere verspreiding van de dierziekte
kan worden voorkomen. Tegemoetkoming in schade is daarnaast mogelijk indien door het
vernietigen of onschadelijk maken van dieren, producten of voorwerpen schade wordt
toegebracht aan gebouwen, terreinen of voorwerpen. In bijzondere gevallen kan een
tegemoetkoming in de schade, veroorzaakt door toepassing van door de Minister genomen
maatregelen, verstrekt worden als die schade niet al valt onder voornoemde punten.
61
Van welk aantal vogelgriepuitbraken, in plaats van de 14 die nu worden genoemd, werd
in eerste instantie uitgegaan? Waar komt deze stijging vandaan? Neemt u ook preventieve
maatregelen?
Antwoord
In de begroting van het diergezondheidsfonds wordt normaal gesproken niet vooraf rekening
gehouden met de uitbraak van een ernstig besmettelijke dierziekte. Reden hiervoor
is dat dergelijke uitbraken zich niet laten voorspellen. Het kan het ene jaar nul
euro zijn, en het andere tientallen miljoenen. Enige uitzondering hierop betreft salmonella
aangezien daar elk jaar wel besmettingen worden geconstateerd en de uitgaven enigszins
stabiel zijn.
Het risico op jaarlijkse insleep van hoog pathogene vogelgriep in de pluimveehouderij
is gezien het endemisch voorkomen van vogelgriep in wilde vogels echter reëel. Ik
acht het dan ook niet meer opportuun om hiervoor helemaal geen kosten te begroten.
Eind 2023 heeft Wageningen University & Research (WUR) een rapport gepubliceerd over
de risico’s op insleep van dierziekten en de potentiële kosten (Kamerstuk 36 410-XIV, nr.13). De directe HPAI-introductiekans voor commerciële pluimveebedrijven wordt daarin
geschat op gemiddeld 14 introducties per jaar. Dit is opgenomen in de begroting van
het diergezondheidsfonds. Dit heeft op dit moment geen gevolgen voor de tarieven voor
pluimveehouders of voor het Ministerie van LNV: door overschrijding van het plafondbedrag
voor de pluimveehouders komen de bestrijdingskosten van het DGF voor vogelgriep-uitbraken
in 2024 niet voor rekening van de pluimveehouders en LNV heeft na een bijstorting
in voorgaande jaren nog het saldo in het Diergezondheidsfonds om dit te kunnen dekken.Uiteraard
ben ik van mening dat we moeten inzetten op preventie. In juli 2023 heeft de Kamer
het Intensiveringsplan preventie vogelgriep ontvangen (Kamerstuk 28 807, nr. 291). In dit plan zijn een groot aantal maatregelen opgenomen ten behoeve van de volksgezondheid,
en de gezondheid van wilde en gehouden dieren. Één van de maatregelen is het zo snel
mogelijk vaccineren van gehouden pluimvee, met zo min mogelijk risico’s voor volks-
en diergezondheid. Op 29 januari jl. heeft de Kamer een eerste voortgangsrapportage
van het Intensiveringsplan ontvangen (Kamerstuk 28 807, nr. 296).
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
D.J.G. Graus, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
R.P. Jansma, griffier