Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden : Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden
36 550 XII Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (XII) voor het jaar 2024 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota)
Nr. 3
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 29 mei 2024
De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat, belast met het voorbereidend
onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm
van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 17 mei 2024 voorgelegd aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat.
Bij brief van 29 mei 2024 zijn ze door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat
beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van
het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De fungerend voorzitter van de commissie, Postma
De griffier van de commissie, Schukkink
1
Vraag:
Heeft u alternatieve opties binnen de begroting overwogen voor de dekking van de aanpak
van de flessenhals Meppel en de OV-hub bij station Ede-Wageningen, in plaats van de
reservering voor de Lelylijn, of bent u bereid dit alsnog te doen?
Antwoord:
Door de Tweede Kamer zijn vorig najaar amendementen ingediend om geld vrij te maken
voor de aanpak van het spoor bij Meppel en de aanleg van een OV-hub bij station Ede.
Er zijn destijds door de Tweede Kamer meerdere amendementen voor meerdere begrotingen
ingediend. Vervolgens is door het kabinet gekeken naar een ordentelijke dekking voor
alle amendementen. Dat heeft geleid tot het genomen besluit tot dekking van deze twee
projecten.
2
Vraag:
Wat is de volledig vrij besteedbare ruimte op deze begroting?
Antwoord:
In lijn met de Rijksbegrotingsvoorschriften (RBV) wordt voor de beleidsartikelen van
de Hoofdstuk XII begroting de geschatte budgetflexibiliteit gepresenteerd voor het
uitvoeringsjaar. Dit betreft een actualisatie ten opzichte van de begroting 2024.
Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen de volgende categorieën:
• Juridisch verplicht: dit betreffen uitgaven die juridisch afdwingbaar zijn door een
o.a. een verdrag, een wet, een koninklijk besluit, een ministeriële regeling of een
vastgelegde afspraak.
• Bestuurlijk gebonden: dit zijn uitgaven die volgen uit bestuursovereenkomsten, convenanten
met bijvoorbeeld decentrale overheden dan wel politieke toezeggingen.
• Beleidsmatig gereserveerd: dit houdt in dat deze budgetten benodigd zijn voor de voortzetting
van het beleid, maar nog niet zijn vastgelegd in definitieve overeenkomsten. Het anders
aanwenden van deze middelen zal wel consequenties hebben voor het kunnen realiseren
van de beleidsdoelen waarvoor de middelen nu zijn gereserveerd.
• Nog niet bestemd: deze middelen zijn nog niet concreet bestemd binnen het betreffende
beleidsterrein. Deze middelen zijn wel gereserveerd voor de beleidsdoelen van het
artikel. Het anders aanwenden van deze middelen zal consequenties hebben voor het
kunnen realiseren van de beleidsdoelen.
Op HXII is € 2,0 miljard aan programmabudget beschikbaar in de 1e suppletoire begroting 2024. Hiervan is een bedrag van € 1,7 miljard reeds juridisch
verplicht, € 293,0 miljoen bestuurlijk gebonden en € 16,4 miljoen beleidsmatig gereserveerd.
Hiermee is de volledig vrij besteedbare ruimte op deze begroting € 0 miljoen («nog
niet bestemd»).
In de, aan het eind als bijlage bijgevoegde tabel is per beleidsartikel de budgetflexibiliteit
inzichtelijk gemaakt.
3
Vraag:
Kunt u aangeven op welke specifieke artikelen nog vrij besteedbare ruimte zit?
Antwoord:
Zie het antwoord bij vraag 2.
4
Vraag:
Welke begrotingsartikelen zijn beleidsmatig belegd, maar nog niet juridisch vastgelegd?
Antwoord:
Zie het antwoord bij vraag 2.
5
Vraag:
Op welke begrotingsartikelen zijn bedragen bestuurlijk vastgelegd?
Antwoord:
Zie het antwoord bij vraag 2.
6
Vraag:
Kunt u een overzicht geven van wijze waarop de motie-Bikker c.s. voor het verbeteren
van de beschikbaarheid en betaalbaarheid van het openbaar vervoer in de provincies
en vervoersregio’s (Kamerstuk 36 410, nr. 29) structureel is verwerkt in de Rijksbegroting?
Antwoord:
De extra rijksmiddelen voor het regionale OV (conform motie Bikker c.s.) zijn dit
voorjaar voor 2024 naar het Provinciefonds overgeheveld. Via twee gelabelde Decentralisatie
Uitkeringen (DU) worden de rijksmiddelen vervolgens overgeheveld naar de provincies:
één DU om prijsstijgingen in het ov tegen te gaan en één DU om het ov op peil te houden
dan wel te verbeteren.
Voor de twee vervoerregio’s (MRDH en VRA) is vanwege boekhoudkundige redenen gekozen
voor het vormgeven van een Specifieke Uitkering voor de middelen voor 2024. Het voornemen
is om deze middelen vanaf 2025 structureel via de BDU uit te keren. Het kabinet is
ook voornemens de extra rijksmiddelen voor regionaal OV via het Provinciefonds structureel
over te hevelen naar de provincies.
7
Vraag:
Zijn er voor de jaren 2025 tot en met 2030 middelen gereserveerd voor het Schone Lucht
Akkoord, via SPUKS of anderszins? Zo ja, hoeveel geld is er gereserveerd? Zo nee,
volgt deze reservering op een later moment en wanneer zal dat dan zijn?
Antwoord:
Vanaf 2026 zijn er geen middelen gereserveerd voor het Schone Lucht Akkoord (SLA).
Het SLA heeft als doel 50% gezondheidswinst in 2030 ten opzichte van 2016.
Voor de uitvoering is voor de jaren 2024 en 2025 € 10 miljoen gereserveerd via HXII,
artikel 20. Daarvan is jaarlijks € 5 miljoen gereserveerd voor 50% cofinanciering
van nieuwe SLA-projecten van decentrale overheden via SpUk’s. De resterende € 5 miljoen
wordt onder andere ingezet voor evaluatie en monitoring van het akkoord en de inzet
van de uitvoeringsdienst Rijkswaterstaat ter ondersteuning van gemeenten voor de uitvoering
van luchtkwaliteitsmaatregelen.
Voor de afwikkeling van de SpUk’s over 2021 tot en met 2024 is € 5,4 miljoen (2025–2027)
gereserveerd. De afspraken met gemeenten lopen t/m 2030. Al dan niet reservering van
gelden voor uitvoering van het SLA van 2026 t/m 2030 zal mee dienen te lopen in de
begrotingsvoorbereiding 2026.
Voor 2024 en 2025 is cumulatief € 7 miljoen gereserveerd via Hoofdstuk XII van de
begroting (artikel 14) voor uitbreiding met een projectcategorie gericht op het opstellen
van inruilregelingen van brom- en snorfietsen.
8
Vraag:
Kunt u per departement aangeven welke middelen er beschikbaar zijn voor de Rijksrederij
en het vlootvervangingsprogramma?
Antwoord:
Voor de Rijksrederij is in totaal 116,7 miljoen euro beschikbaar in 2024, waarvan
68,5 miljoen euro beschikbaar wordt gesteld vanuit het Ministerie van IenW. Het overige
deel 48,2 miljoen euro komt vanuit de overige departementen. Hiervan komt 3,4 miljoen
euro van het Ministerie van Financiën (Douane), 14,0 miljoen euro van het Ministerie
van LNV en 30,8 miljoen euro vanuit de Kustwacht. De Kustwacht wordt op haar beurt
gefinancierd door zeven departementen.
In de brief (Kamerstukken 36 410 XII, nr. 83) die de Kamer op 16 mei jl. heeft ontvangen over de beschikbare middelen voor de
eerste tranche van het vlootvervangingsprogramma van de Rijksrederij (motie Flach
(Kamerstuk 31 409, nr. 444)), heeft het Ministerie van IenW inzicht gegeven in de dekking van het vlootvervangingsprogramma.
De totale vervangingsopgave is geraamd op meer dan 1 miljard euro en beslaat een tijdsperiode
van minimaal 15 jaar. Er wordt geen informatie verstrekt over de hoogte van de gereserveerde
middelen per project, omdat het marktgevoelige informatie betreft en sommige projecten
nog uitgewerkt worden.
9
Vraag:
Op verschillende plekken in de 1e suppletoire begrotingen zien we extra uitgaven als gevolg van stijgende tarieven;
wie bepaalt dat sprake is van stijging van de tarieven, op basis waarvan wordt deze
stijging bepaald en hoe wordt overleg gevoerd met de opdrachtnemers die stijgende
tarieven voorstellen?
Antwoord:
Uitvoeringsorganisaties werken in beginsel met kostendekkende tarieven. Kostenstijgingen,
door loon- en prijsontwikkelingen, worden doorgerekend aan de opdrachtgever. De ontwerpbegroting
2024 is in 2023 opgesteld rekening houdend met de tarieven op basis van het prijspeil
2023. Jaarlijks worden door de opdrachtnemende organisaties de tarieven geïndexeerd
naar het lopende prijspeil. De begroting van IenW is bij 1ste suppletoire begroting
door de Minister van Financiën geïndexeerd op het prijspeil 2024, waardoor de tariefstijgingen
kunnen worden ingepast in de begroting. Over de indexatie van de tarieven door de
opdrachtnemende organisaties vindt altijd het gesprek plaats.
De vraag doelt mogelijk ook op de tariefstijgingen bij RIVM. De eigenaar van het RIVM
(de Minister van VWS) stelt formeel het tarief voor het nieuwe jaar vast. Dit nadat
de coördinerend opdrachtgevers hebben gereageerd op het gedane tariefvoorstel in het
opdrachtgever-eigenaarberaad.
10
Vraag:
Kunnen we een overzicht krijgen van alle herschikkingen/mutaties 1e suppletoire begroting die betrekking hebben op het KNMI?
Antwoord:
Het gaat om de volgende mutaties in hoofdstuk XII, artikel 23 van de IenW begroting:
2024
2025
2026
2027
2028
2029
Space Weather (EZK)
368
368
368
368
368
368
WaU 2e tranche
600
600
600
600
600
600
Loon- en prijsbijstelling
2.498
2.067
2.150
2.119
2.231
2.231
Kostenstijging HGIS (Contributies WMO en ECMWF)
187
218
892
734
1.125
1.172
Kostenstijging EUMETSAT (Europese satellieten)
3.200
7.225
11.768
8.604
2.554
0
Overige (kleinere) mutaties
95
– 27
– 27
– 27
– 27
– 27
Totaal
6.948
10.451
15.751
12.398
6.851
4.344
Bedragen x 1000
Toelichting:
Space Weather: Dit betreft de verlenging van de bijdrage van EZK aan de kosten van
het leveren van diensten op het gebied van Space Weather.
WaU: Dit betreft een toevoeging in het kader van het rijksbrede programma Werken aan
Uitvoering.
Loon- en prijsbijstelling: Dit betreft het aandeel KNMI in de loon- en prijsbijstelling
2024.
Kostenstijging HGIS (Contributies WMO en ECMWF): Dit betreft verhoging van de contributies
aan de Wereld Meteorologische Organisatie en de Europese Centrum voor Middellange
termijn Weer Verwachtingen. Dit is het gevolg van met name koersverschillen, toename
van de omvang van de Nederlandse economie en het en het daaraan gelieerde Nederlandse
deelname percentage, verhuizing van het hoofdkwartier van ECMWF, vernieuwing van de
supercomputer van ECMWF en implementatie van open data beleid in lidstaten waardoor
inkomsten uit data afnemen.
Kostenstijging EUMETSAT: Dit betreft verhoging van de contributie aan de Europese
Organisatie voor Meteorologische Satellieten. Dit is het gevolg van met name ontwikkelingen
op de wereldmarkt (inflatie, energiekosten) en het wegvallen van de mogelijkheid om
gebruik te maken van Russische lanceerraketten en de afhankelijkheid van duurdere
alternatieven.
Interne herschikkingen binnen artikel 23 zijn in dit overzicht niet opgenomen.
11
Vraag:
Zijn actuele inzichten beschikbaar over de financiële aspecten van de omvorming van
ProRail?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 13. Met de Minister van Financiën is overeengekomen dat
de fiscale effecten worden gecompenseerd en budgettair neutraal in de Rijksbegroting
worden verwerkt (onder de streep saldo nul). Dat is mogelijk doordat overal waar de
kosten stijgen of dalen, even grote stijgingen of dalingen ontstaan in de belastingopbrengsten.
De financiële aspecten van de omvorming van ProRail worden geactualiseerd wanneer
er meer duidelijkheid is over het moment van inwerkingtreding van de omvorming van
ProRail. Zodra het moment van inwerkingtreding bekend is, zullen de middelen op basis
van actuele inzichten weer aan de begroting worden toegevoegd. Bij de omvorming van
ProRail blijft de randvoorwaarde behouden dat de omvorming budgettair neutraal wordt
uitgevoerd.
12
Vraag:
Kunt u toelichten waarom de middelen voor de omvorming van ProRail, die de afgelopen
jaren op de begroting bleven staan, nu verwijderd worden? Wat is het verschil met
eerdere jaren?
Antwoord:
Het afboeken van de begroting is puur een technische verwerking. De Tweede Kamer heeft
het onderwerp controversieel verklaard in afwachting op besluitvorming door een nieuw
kabinet. Het is daarom op dit moment niet duidelijk wanneer de inwerkingtreding exact
zal plaatsvinden. Zodra het moment van inwerkingtreding bekend is, zullen de middelen
op basis van actuele inzichten weer aan de begroting worden toegevoegd.
13
Vraag:
Zijn actuele inzichten beschikbaar over de financiële aspecten van de omvorming van
ProRail? Zou de voorgestelde omvorming nog steeds budgettair neutraal zijn?
Antwoord:
Met de Minister van Financiën is overeengekomen dat de fiscale effecten worden gecompenseerd
en budgettair neutraal in de Rijksbegroting worden verwerkt (onder de streep saldo
nul). Dat is mogelijk doordat overal waar de kosten stijgen of dalen, even grote stijgingen
of dalingen ontstaan in de belastingopbrengsten. De financiële aspecten van de omvorming
van ProRail worden geactualiseerd wanneer er meer duidelijkheid is over het moment
van inwerkingtreding van de omvorming van ProRail. Zodra het moment van inwerkingtreding
bekend is, zullen de middelen op basis van actuele inzichten weer aan de begroting
worden toegevoegd. Bij de omvorming van ProRail blijft de randvoorwaarde behouden
dat de omvorming budgettair neutraal wordt uitgevoerd.
14
Vraag:
Voor het project Luchtvaart in Transitie wordt in totaal 73,3 miljoen euro beschikbaar
gesteld vanuit het Nationaal Groeifonds (NGF) om de Nederlandse luchtvaartsector te
verduurzamen. Voor welke partijen binnen de luchtvaartsector wordt dit geld ter beschikking
gesteld?
Antwoord:
Voor het project Luchtvaart in Transitie is vanuit het Groeifonds in totaal 383 mln
euro ter beschikking gesteld waarvan 264 mln euro onvoorwaardelijk en 119 mln euro
voorwaardelijk voor drie projecten. De Minister van EZK heeft op 22 december 2023
de Kamer geïnformeerd over de omzetting van de voorwaardelijke toekenning voor het
deelproject Hydrogen Aircraft Powertrain and Storage System (HAPSS) in een onvoorwaardelijke
toekenning, omdat aan de gestelde voorwaarden is voldaan. De daarvoor gereserveerde
€ 73,3 miljoen is daarom bij Voorjaarsnota van de EZK begroting overgeheveld naar
de IenW begroting.
Het deelproject HAPSS zal worden uitgevoerd door een consortium geleid door het Nederlandse
bedrijf Conscious Aerospace. Het consortium wordt nog gevormd en zal naast Consious
Aerospace bestaan uit kennisinstellingen en private partijen uit de vliegtuig maakindustrie.
15
Vraag:
Voor welk bedrag heeft de Belgische federale overheid financieel commitment verzekerd
voor Rail Gent Terneuzen? Heeft de Belgische federale overheid hierbij de eerder afgesproken
50–50 verhouding aangehouden? Kunt u de Kamer de brief doen toekomen waarin dit is
vastgelegd?
Antwoord:
Het kabinet van de Belgische Minister van Mobiliteit heeft per brief haar financieringscommitment
bevestigd. Beide landen hebben middelen gereserveerd om gestand te kunnen doen aan
de 50/50%-kostenverdeling zoals opgenomen in de intentieovereenkomst uit 2021. In
België is een bedrag van € 99,2 miljoen (exclusief btw) gereserveerd vanuit het (Strategisch)
Meerjarig InvesteringsPlan. De Nederlandse bijdrage is inclusief btw gereserveerd
en bedraagt € 118,3 miljoen. De brief van België is als aparte bijlage bij deze beantwoording
gevoegd.
16
Vraag:
Welke resultaten verwacht u van de extra middelen vanuit het Nationaal Groeifonds
voor Luchtvaart in Transitie?
Antwoord:
De aanvullende middelen vanuit het Nationaal Groeifonds waren initieel voorwaardelijk
toegekend aan het deelproject HAPSS. Deze zijn nu toegekend en bij voorjaarsnota opgenomen
in de IenW begroting, omdat aan de voorwaarden is voldaan. Deze middelen worden ingezet
om een demonstratievlucht met een waterstof-elektrisch aandrijfsysteem in 2027 te
realiseren. Dit deelproject draagt zodoende bij aan kennisontwikkeling, aan technologische
innovaties en aan het duurzaam verdienvermogen van Nederland.
17
Vraag:
Kunt u voortaan in de memorie van toelichting bij begrotingsvoorstellen verwijzingen
opnemen naar relevante documenten bij begrotingen waarvan middelen worden overgeheveld,
zoals het Nationaal Groeifonds en het Klimaatfonds op de begroting van Economische
Zaken en Klimaat, zodat de betreffende Kamercommissies deze overhevelingen beter kunnen
beoordelen?
Antwoord:
In het vervolg zal waar mogelijk de relevante documentatie opgenomen worden in de
begroting van IenW. De informatie voor de overhevelingen van het Nationaal Groeifonds
opgenomen in de 1ste suppletoire begroting 2024 staat beschreven in de Kamerbrief
over tussentijdse evaluatie Nationaal Groeifonds (Kamerstukken 36 410-L, nr. 7).
18
Vraag:
Kunt u voor de projecten genoemd onder tabel 6 (Klimaatfonds) de concrete opbrengsten
beschrijven?
Antwoord:
De aan het einde bijgevoegde tabel laat de opbrengsten per maatregel zien. Veel maatregelen
zijn noodzakelijk voor de verdere uitbreiding van de laad- en waterstoftankinfrastructuur
in Nederland of zijn noodzakelijk voor de transitie naar onze circulaire economie.
Het is van belang dat de randvoorwaarden op orde zijn om de klimaatdoelen te kunnen
behalen en dat burgers en bedrijven handelingsperspectief hebben om de overstap naar
een emissievrij voertuig te maken. Deze maatregelen leveren op zichzelf geen directe
CO2-reductie op.
19
Vraag:
In tabel 10 (budgettaire gevolgen van beleid, art. 14) staat bij «Opdrachten verkeersveiligheid»
voor de jaren 2025–2029 een mutatie van achtereenvolgens –225, –225, –287, –225, zou
er een toelichting gegeven kunnen worden op deze mutatie en waarom dit zo is opgenomen?
Antwoord:
Dit betreft twee zaken. Een overheveling van € 62.000 naar het instrument subsidies
in 2027 voor een subsidie aan VeiligheidNL voor een onderzoek naar middelengebruik
bij verkeersslachtoffers. En een bijdrage voor Slachtofferhulp aan de Ministerie van
JenV. Dit is een ongewijzigde jaarlijkse bijdrage van € 225.000. Slachtofferhulp Nederland
levert ondersteuning aan verkeersslachtoffers, ook als daarbij geen misdrijf in het
spel is.
20
Vraag:
Voor het verminderen van stikstof staan er twee subsidies (SSEB en TSL). Omdat er
in 2023 meer kasbudget vanuit 2024 naar 2023 is gehaald om de subsidieverhogingen
te kunnen financieren is er een relatief groot tekort op het kasbudget ontstaan in
2024 wat nu uit toekomstige jaren wordt teruggehaald (12,7 miljoen euro). Hoe wordt
verwacht dit kasbudget aan te vullen, rekening houdend met de verwachting dat de subsidies
alleen nog maar hoger gaan uitvallen?
Antwoord:
Voor de SSEB is er budget gereserveerd tot en met 2030. Er is nu in totaal 360 miljoen
euro beschikbaar voor deze regeling. Er zijn in 2023 middelen naar voren gehaald,
er was namelijk meer vraag in de markt dan aanvankelijk gedacht. Er is besloten om,
binnen de 360 miljoen euro, in 2023 33 miljoen naar voren te halen waardoor een aanzienlijk
deel van de ontvangen aanvragen kon worden gehonoreerd. Hiermee is een versnelling
gerealiseerd doordat er een groter aanbod aan emissieloos materieel op de bouwplaats
is gekomen. Dit reduceert stikstof en helpt bij de voortgang van bouwprojecten. In
deze voorjaarsnota is de kasraming van begin 2024 van RVO opgenomen. De ramingen worden
drie keer per jaar door RVO aangeleverd. De raming van januari sluit aan bij de prognose
van de SSEB. De TSL-subsidie wordt dit jaar verplicht conform de regeling en betaald.
21
Vraag:
Kan aangegeven worden wat op dit moment de te verwachten kosten voor de Lelylijn zijn?
Hoeveel hiervan is inmiddels gereserveerd en hoeveel moet nog gevonden worden?
Antwoord:
De kosten worden op dit moment in nauwe samenwerking met de regio gevalideerd. Als
dit is afgerond, kan de balans worden opgemaakt. Naar verwachting zijn de resultaten
van het MIRT-onderzoek dit najaar bekend.
22
Vraag:
Kan aangegeven worden wat op dit moment de te verwachten kosten voor de Nedersaksenlijn
ongeveer zijn? Hoeveel hiervan is inmiddels gereserveerd en hoeveel moet nog gevonden
worden?
Antwoord:
De kosten worden op dit moment in nauwe samenwerking met de regio gevalideerd. Naar
verwachting zijn de resultaten van het MIRT-onderzoek dit najaar bekend. Voor de Nedersaksenlijn
is voor de eerste fase (Veendam–Stadskanaal) een reservering van 90 miljoen euro gemaakt
vanuit het Rijk en 65 miljoen euro (exclusief btw) vanuit de regio.
23
Vraag:
Kan in een overzichtelijk schema voor de Hoofdrailnetconcessie en voor het regionale
openbaar vervoer weergegeven worden hoe de rijksbijdragen hiervoor de komende vijf
jaar zijn?
Antwoord:
Vanaf 2025 start de nieuwe hoofdrailnetconcessie (2025–2033). Voor de uitvoering van
de hoofdrailnetconcessie ontvangt NS een jaarlijkse subsidie van 5,5 miljoen euro.
Daar bovenop ontvangt NS jaarlijks een bedrag van 7,5 miljoen euro voor onder andere
het beheer van het landelijke reisinformatiesysteem. En als laatste ontvangt NS jaarlijks
een bedrag van maximaal 4,5 miljoen euro voor het verbeteren van de bereikbaarheid
van de provincie Zeeland, in lijn met het advies compensatiepakket Vlissingen en Zeeland
«Wind in de Zeilen». De komende vijf jaar ontvangt NS – zoals het nu beschreven staat
in artikel 74 van de hoofdrailnetconcessie – een bijdrage van maximaal 17,5 miljoen
euro per jaar.
Het regionaal openbaar vervoer wordt voor wat betreft de provincies bekostigd via
het Provinciefonds. provinciale staten van iedere provincie gaan zelf over welk deel
van het aan de provincie ter beschikking gestelde deel aan het OV wordt uitgegeven.
Voor wat betreft de vervoerregio’s maakt de bijdrage aan het OV onderdeel uit van
de middelen die de beide vervoerregio’s via de Brede Doeluitkering (BDU) uitgekeerd
krijgen.
24
Vraag:
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het onderzoek naar een OV Nederland-ticket?
Wanneer wordt het onderzoeksresultaat verwacht?
Antwoord:
Naar aanleiding van een motie1 van lid Van der Graaf (CU) eind vorig jaar, is in NOVB-verband een werkgroep gestart.
In de werkgroep zitten decentrale overheden, vervoerders, vertegenwoordigers van reizigers
en het Ministerie van IenW. De werkgroep brengt in kaart wat er nodig is om verschillende
vormen van goedkoop en/of gratis ov tot stand te brengen. De resultaten van de werkgroep
worden voor de behandeling van de IenW-begroting 2025 verwacht.
25
Vraag:
Kan een inschatting gegeven worden van de te verwachten tariefstijgingen voor 2025
voor de hoofdrailnetconcessie en het regionale openbaar vervoer bij ongewijzigd beleid?
Antwoord:
Met de middelen die het kabinet heeft vrijgemaakt naar aanleiding van de motie Bikker
c.s. is de tariefstijging voor 2024 voor het regionaal openbaar vervoer structureel
voorkomen. Voor de hoofdrailnetconcessie betrof het een incidentele compensatie voor
het jaar 2024. Dat betekent voor het regionaal OV dat indexatie voor de vervolgjaren
op de normale wijze plaatsvindt via het landelijk kader voor indexatie van de tarieven
(LTI). Voor de hoofdrailnetconcessie zal de voorkomen tariefstijging van ongeveer
8,7% per 1 januari 2025 alsnog worden doorgevoerd bovenop de reguliere indexatie op
dat moment.
In het commissiedebat Spoor van 7 maart jl. (Kamerstuk 29 984, nr. 1200) is in reactie op de vraag van het lid Olger van Dijk (NSC) toegezegd om voor de
zomer verschillende scenario’s uit te werken gericht op voor het voorkomen van grote
stijgingen van de ticketprijzen voor NS-reizigers.
26
Vraag:
In tabel 17 staan verschillende subsidies genoemd; kan worden toegelicht voor elke
van deze subsidies welk doel het dient, hoe de regeling wordt uitgerold, wie daar
gebruik van kan maken en hoe de regeling wordt geëvalueerd?
Antwoord:
In tabel 17 zijn drie specifieke subsidies genoemd: Circulair doen en gedrag; DEI+
CE en de Plastic hub. Hieronder is het doel, de uitvoering, doelgroep en evaluatie
toegelicht.
Circulair Doen en Gedrag:
• Doel: bevorderen van duurzaam en circulair handelen, door kennis en vaardigheden aan
te reiken en het gewenste gedrag te stimuleren.
• Uitvoering: Maatregelen omvatten een brede gedragsaanpak gericht op burgers, leermodules
voor werkenden en een subsidieregeling voor het onderwijs.
• Doelgroep: de doelgroep verschilt per onderdeel:
○ Onderwijs: Nederlandse onderwijsinstellingen uit het primair onderwijs, speciaal onderwijs,
voortgezet onderwijs en middelbaarberoepsonderwijs, die kennis en vaardigheden aanreiken
aan hun leerlingen/studenten.
○ Gedrag: inwoners van Nederland.
○ Arbeidsmarkt: werkenden en beroepsopleidingen.
• Evaluatie: conform geldend beleid zal de regeling na 5 jaar worden geëvalueerd.
DEI+ CE:
• Doel: Het ondersteunen van de opschaling van circulaire innovaties, door het financieren
van pilotprojecten.
• Uitvoering: Als onderdeel van de bredere subsidieregeling DEI+, die wordt opengesteld
door EZK. Uitvoering is belegd bij RVO.
• Doelgroep: ondernemers met een innovatie circulair product, dienst of procedé.
• Evaluatie: Als onderdeel van de bredere DEI+-regeling. Die regeling is voor het laatst
geëvalueerd in 2022. Evaluatie wordt gecoördineerd door het Ministerie van EZK.
Plastic hub
• Doel: in 2030 bestaat circa 25–30% van het plastic dat in Nederland wordt verwerkt
voor binnenlandse consumptie uit duurzame grondstoffen. Hiermee kan in 2030 circa
700 kton CO2-reductie per jaar gerealiseerd worden. Om bedrijven te ondersteunen bij deze versnelde
transitie naar een circulaire plasticketen wordt in totaal 267 miljoen euro uit het
Klimaatfonds beschikbaar gesteld, deels in de vorm van een reservering. Met deze gelden
worden bedrijven ondersteund bij de transitie naar een circulaire plasticketen en
het (meer) toepassen van plasticrecylaat en biogebaseerd plastic in de producten.
• Uitvoering: De maatregel wordt uitgevoerd door de RVO
• Doelgroep: De maatregel is gericht op plasticverwerkers in Nederland.
• Evaluatie: De maatregel wordt in 2029 geëvalueerd.
27
Vraag:
Kunt u in een overzicht weergeven hoe, waaraan en wanneer de 267 miljoen euro uit
het Klimaatfonds ingezet wordt voor een versnelde transitie van de circulaire plasticketen
en welke concrete stimuleringsmaatregelen er voor 2024 en verder voorzien zijn?
Antwoord:
In combinatie met de nationale plasticnorm willen we bedrijven ondersteunen bij de
versnelde transitie naar een circulaire plasticketen. Hiervoor wordt in totaal 267
miljoen euro uit het Klimaatfonds beschikbaar gesteld, waarvan op dit moment 137,9
miljoen euro in de vorm van een reservering. Met de gelden uit het Klimaatfonds worden
bedrijven ondersteund bij de transitie naar een circulaire plasticketen en het (meer)
toepassen van plasticrecylaat en biogebaseerd plastic in de producten. De stimulering
zal gericht zijn op innovatie, samenwerking en kennisdeling en opschaling van de productiecapaciteit.
Dit is zowel een aanvulling op als intensivering van al bestaande (deels ook generieke)
financiële instrumenten, zoals subsidieregeling Circulaire Economie, DEI+, DEI-CE,
VEKI en de WBSO.
De verdeling van de middelen en het kasritme zijn als bijlage bijgevoegd.
28
Vraag:
Kan er een nadere toelichting worden gegeven bij mutatie «VTH» (–11.331) onder 22.3
van tabel 18 (budgettaire gevolgen van beleid, art. 22)?
Antwoord:
De mutatie «VTH» (–11.331.000 euro) betreft voornamelijk een herschikking van 7.600.000
euro om tegenvallers in de uitvoering van het IenW brede beleid en in de bedrijfsvoering
in te kunnen passen binnen de budgettaire kaders van HXII. Hiervoor wordt verwezen
naar tabel 2, post 17.
Daarnaast is sprake van een overheveling naar het IenW apparaat voor externe inhuur
VTH. Het gaat hierbij om een bedrag van 2.200.000 euro. Dit geld wordt ingezet voor
de inhuur van de benodigde bemensing van het interbestuurlijk programma versterking
VTH-stelsel (IBP VTH). In het IBP VTH werken Rijk, provincies, gemeenten en omgevingsdiensten
samen aan de opvolging van de aanbevelingen van de commissie Van Aartsen om het VTH-stelsel
te versterken. Het IBP VTH loopt tot 1 oktober 2024. Ook een overheveling naar het
IenW apparaat voor externe inhuur voor ICT van 1.600.000 euro betreft de inhuur van
de benodigde mensen voor de uitvoering van het IBP VTH. Het betreft dan meer specifiek
inhuur voor pijler 3 van het IBP VTH die ziet op informatievoorziening.
29
Vraag:
Kan er een nadere toelichting worden gegeven voor «Omgevingsveiligheid» (–3.499) en
«Asbest» (–3.916)?
Antwoord:
Dit is onder te verdelen in vier punten voor Omgevingsveiligheid en asbest:
Omgevingsveiligheid:
• € 2,2 miljoen wordt gebruikt voor de jaaropdrachten aan RWS en RIVM in het kader van
omgevingsveiligheid.
• € 1,0 miljoen is een overheveling naar artikel 21 voor de opdrachtverlening aan het
aan het Nederlands Normalisatie Instituut (NEN) voor normontwikkeling op het terrein
van Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS), transportleidingen en vuurwerk.
• € 0,4 miljoen wordt gebruikt voor een bijdrage aan IenW brede problematiek (–€ 0,4
miljoen) (zie pagina 8, bullet 17 behorende bij tabel 2): Binnen de HXII begroting
zijn verschillende interne herschikkingen doorgevoerd om tegenvallers in de uitvoering
van het beleid en in de bedrijfsvoering in te kunnen passen binnen de budgettaire
kaders van HXII. Het gaat hierbij om tegenvallers als gevolg van hogere kosten op
het gebied van de Omgevingswet, de contributie EUMETSAT en het regeringsvliegtuig.
Daarnaast gaat het om de implementatie van gewijzigde regelgeving op het gebied van
Ruimtevaart en NIS/CER2. Dit is een eenmalige kasschuif.
• Het resterende bedrag van € 0,1 betreft verschillende kleinere overhevelingen.
Asbest:
• Een herschikking van –€ 1,8 miljoen naar het instrument bijdrage aan agentschappen
voor de jaaropdrachten aan RWS en RIVM in het kader van onder andere asbestdaken en
het beheer van het Landelijk Asbestvolgsysteem (LAVS).
• Een herschikking van –€ 1,0 miljoen voor de opstartkosten volgend uit de kabinetsreactie
op het rapport van «Industrie en Omwonenden» van de Onderzoeksraad voor Veiligheid
(OVV).
• Een herschikking van –€ 1,3 miljoen binnen het opdrachtenbudget Bedrijven voor verschillende
kleinere opdrachten. Het betreft herschikkingen omtrent opdrachten in het kader van
zeer zorgwekkende stoffen (ZZS), het impulsprogramma en een bijdrage aan het college
voor toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden.
• Een saldo van € 0,2 miljoen voor verschillende kleinere overhevelingen.
30
Vraag:
Kunt u toelichten waarom de middelen voor de ontmanteling van kerncentrale Dodewaard
in de Voorjaarsnota (p. 163) voor het jaar 2024 als uitgaven zijn opgenomen en niet
als verplichting, terwijl deze middelen in de suppletoire begroting worden geboekt
als verplichtingsruimte voor uitgaven vanaf 2040?
Antwoord:
Als onderdeel van de voorjaarsbesluitvorming 2024 is door het demissionaire kabinet
€ 185,0 mln. aan kas- en verplichtingenruimte vrijgemaakt voor de ontmanteling van
de kerncentrale in Dodewaard.
In de Voorjaarsnota is dit inderdaad zichtbaar op p. 163. Echter, daarnaast is het
uitgavenbudget 2024 ook met een zogeheten neerwaartse plafondcorrectie doorgeschoven
naar 2040 (p.167). Deze begrotingstechnische correctie is nodig, omdat de verwachte
uitgaven pas buiten de begrotingshorizon t+4 (i.c. 2029) plaatsvinden. Resultaat is
dat het verplichtingenbudget daarmee in 2024 blijft staan en het kasbudget doorschuift
naar 2040.
In de 1e suppletoire begroting van IenW is het verplichtingenbudget geheel in 2024 opgenomen.
De kasmiddelen voor de ontmanteling zijn voorzien vanaf 2040 en daarmee nu nog niet
zichtbaar in de IenW begroting. De begrotingshorizon staat het niet toe om uitgaven
verder dan jaar t+4 (2029) te presenteren. In de achterliggende boekhoudingen van
het Rijk is dit wel goed vastgelegd. Ook hier is het resultaat dat het verplichtingenbudget
in 2024 staat en het kasbudget in 2040.
31
Vraag:
Heeft het kabinet voorwaarden gesteld waaronder de structurele reservering van 300
miljoen euro met decentralisatie-uitkeringen voor het regionale openbaar vervoer wordt
overgeboekt naar het Provinciefonds? Zo ja, welke voorwaarden gelden er voor deze
structurele overboeking? Wanneer wordt de overboeking van deze structurele middelen
gerealiseerd?
Antwoord:
De middelen voor 2024 zijn dit voorjaar naar het Provinciefonds overgeheveld. De Decentralisatie
Uitkeringen (binnen het Provinciefonds) zijn gelabeld; een deel tariefstijging en
een deel voor het op peil houden van de dienstregeling en/of verbetering van het ov.
Aan een Decentralisatie Uitkering kunnen geen voorwaarden worden gesteld. Wel zijn
er bestuurlijke afspraken gemaakt in het NOVB over de inzet van de middelen, de monitoring
van de effectiviteit van de inzet van de middelen en het opzetten van een permanente
monitoring ten aanzien van de kwaliteit van het ov, afgezet tegen de opbrengsten en
de kosten. Het kabinet is voornemens de middelen structureel over te hevelen.
Tabel behorend bij antwoord 2
Art.
Naam artikel
Budget 2024
Juridisch verplicht
Bestuurlijk gebonden
Beleidsmatig gereserveerd
Nog niet bestemd
11
Integraal Waterbeleid
85.533
61%
31%
9%
0%
13
Bodem en Ondergrond
144.063
96%
0%
4%
0%
14
Wegen en Verkeersveiligheid
572.609
62%
38%
0%
0%
16
Openbaar Vervoer en Spoort
446.317
100%
0%
0%
0%
17
Luchtvaart
99.326
98%
0%
2%
0%
18
Scheepvaart en Havens
154.723
95%
4%
0%
0%
19
Internationaal Beleid
11.080
94%
6%
0%
0%
20
Lucht en Geluid
68.212
96%
4%
0%
0%
21
Circulaire Economie
83.806
71%
29%
0%
0%
22
Omgevingsveiligheid en Milieurisico’s
77.725
82%
18%
0%
0%
23
Meteorologie, Seismologie en Aardobservatie
73.842
100%
0%
0%
0%
24
Inspectie Leefomgeving en Transport
219.622
100%
0%
0%
0%
Totaal
2.036.858
85%
14%
1%
0%
Tabel behorend bij antwoord 18
Maatregel
CO2-reductie in 2030 cumulatief (Mton)
CO2-reductie jaarlijks structureel vanaf 2030 (Mton)
Toelichting
(slimme) laadinfra
Randvoorwaardelijk voor realiseren CO2-reductie, maar geen CO2-effect op zichzelf
Randvoorwaardelijk voor realiseren CO2-reductie, maar geen CO2-effect op zichzelf
Om te zorgen dat burgers en bedrijven hun elektrische voertuigen snel en gemakkelijk
kunnen opladen, investeren we in de uitrol van slimme laadinfrastructuur over heel
Nederland.
De maatregel draagt bij aan het realiseren van een landelijk dekkend laadnetwerk voor
personenvervoer, logistiek (bestel- en vrachtvervoer) en specifieke doelgroepen zoals
OV, taxi’s en doelgroepenvervoer door:
• De brede toepassing van slim laden. Dit maakt vraagsturing en tijdelijke opslag
via de batterijen van elektrische voertuigen mogelijk en draagt daarmee bij aan het
bestrijden van netcongestie. Het vermindert de piekbelasting van het elektriciteitsnet
met 20% wat leidt tot een besparing van € 1,4 miljard aan netverzwaring.
• Het financieel en met informatie ondersteunen van bedrijven bij het realiseren van
private laadinfrastructuur.
• Het ondersteunen van provincies, gemeenten en laadpaalexploitanten bij het realiseren
van slimme laadinfrastructuur voor de verschillende vervoersmodaliteiten. Zo ontstaat
er een landelijk dekkend netwerk van laadinfrastructuur. Dit zorgt er tevens voor
dat Nederland de Europese doelen van de Alternative Fuels and Infrastructure Regulation
(AFIR) voor het realiseren van laadinfrastructuur haalt.
Laadinfra bouw
Randvoorwaardelijk voor realiseren CO2-reductie, maar geen CO2-effect op zichzelf
Randvoorwaardelijk voor realiseren CO2-reductie, maar geen CO2-effect op zichzelf
Laadinfra is randvoorwaardelijk voor het behalen van de emissiereductiedoelen onder
Schoon en Emissieloos Bouwen. Inzet van emissieloos materieel met bijbehorende laadinfrastructuur
is belangrijk voor de vergunningverlening en daarmee voor perspectief bij bouwprojecten,
zoals voor huisvesting, bereikbaarheid of klimaatadaptatie. Ten aanzien van laadinfra
in de bouw worden bijvoorbeeld batterijcontainers, wisselpakketten, en nieuwe oplossingen
zoals inzet van een vliegwiel in de bouw voor het opvangen van piekvermogens ondersteund.
Dit gebeurt via de bestaande SEB-instrumenten:
• De Subsidieregeling Schoon en Emissieloos Bouwmaterieel (SSEB) gericht op aanschaf
en innovatie.
• De middelen voor het ambitieniveau voor aanbestedende Rijksdiensten gericht op inzet.
• Specifieke Uitkering Schoon en Emissieloos Bouwen (SPUK SEB) gericht op inzet.
De eerste middelen (€ 1,6 miljoen) zijn in 2024 meegegaan met de SSEB. Voor de aanbestedende
Rijksdiensten wordt dit meegenomen in de eerstvolgende bestedingsplannen, via ProRail
wordt in 2024–2025 € 7,7 miljoen ingezet. Er wordt onderzocht hoe de laadinframiddelen
eveneens ingezet kunnen worden via de SPUK.
SWIM
0,3
0,1
De subsidieregeling zorgt voor het doorbreken van de kip-ei-situatie tussen vraag
naar en aanbod van waterstof in (zwaar) wegvervoer. De subsidieregeling zal zich richten
op consortia van tankstations (aanbod) en vervoerders (vraag). Door deze aanpak kunnen
vervoerders rekenen op voldoende stations om te tanken en tankstationhouders op voldoende
afname van waterstof. Waterstof kan zich zo ontwikkelen tot een volwaardig zero-emissie
alternatief voor batterij-elektrisch vervoer. Dit is vooral interessant voor zwaar
langeafstand vrachtvervoer, scheepvaart en luchtvaart. De regeling draagt ook bij
aan het voldaan aan AFIR-verplichtingen (landelijk dekkend netwerk van waterstoftankstations).
Met de SWiM is subsidie beschikbaar voor ca. 40 waterstoftankstations en 1.000–1.500
trucks.
Duurzame luchtvaartbrandstoffen (E-Fuels)
0,4
0,2
De middelen worden ingezet voor een innovatiesubsidie voor verschillende onderdelen
van de e-fuelstechnologie die nog verdere ontwikkeling behoeven. Hieronder vallen
de omzetting van CO2 naar CO, het afvangen van CO2 en het uitvoeren van het Fischer-Tropschproces op kleine schaal. Hiervoor wordt een
budget van € 60 miljoen gereserveerd, zodat twee grotere (€ 30 miljoen) of vier kleinere
(€ 15 miljoen) kunnen worden ondersteund. Omdat het innovatieve projecten betreft,
zal kennisdeling onderdeel zijn van de maatregel. Nog onderzocht wordt op welke manier
hier het best uitvoering aan kan worden gegeven.
Tevens is een reservering opgenomen voor investeringssubsidie (€ 150 miljoen) voor
het stimuleren van 2 pre-commerciële fabrieken. Het CO2-effect is inclusief realisatie van deze investeringssubsidie.
Alcohol-to-jet
0,9
0,3
De maatregel betreft een innovatiesubsidie voor de productie van Alcohol-to-jet-brandstoffen
(ATJ) voor de luchtvaart op basis van laagwaardige reststromen. Doel is om minimaal
3 projecten te stimuleren, met een maximum steunbedrag van € 30 miljoen per project.
Daarnaast is kennisdeling ook onderdeel van de maatregel.
Emissielabel binnenvaart
–
–
Deze maatregel betreft o.a. het aanpassen van wet- en regelgeving gericht op een internationaal
geharmoniseerd emissielabel voor de binnenvaart. Aanvankelijk was de maatregel erop
gericht om op nationaal niveau een wettelijke basis voor het emissielabel te creëren.
Dit was een voorwaarde voor het uitkeren van een deel van de middelen die bijdragen
aan het verduurzamen van de binnenvaart met waterstof. Gebleken is dat het juridisch
niet haalbaar is om op nationaal niveau het emissielabel verplicht te stellen. In
de voorjaarsbesluitvorming van 2024 is daarom besloten dat deze verplichting niet
langer een voorwaarde is voor de genoemde middelen uit het Klimaatfonds. In plaats
daarvan is de binnenvaart in het kader van de REDIII verantwoordelijk voor 14,5% CO2-reductie in de keten in 2030.
Verduurzaming zeevaart
0,45
0,11
De maatregel draagt bij aan vroege fase van opschaling van duurzame aandrijftechnieken
in de zeevaart en betreft een CAPEX-tegemoetkoming bij:
• Aanschaf en inbouw van aandrijftechnieken voor varen op waterstof of methanol, eventueel
aan te vullen met aanschaf van de energiebesparende techniek Wind Assisted Ship Propulsion
(WASP) of een andere energiebesparende techniek.
• Aanschaf en installatie van een batterijpakket inclusief aanvullende benodigde aanpassingen
aan boord om via de walstroomaansluiting emissieloos de (Nederlandse) haven in- en
uit te kunnen varen.
Met het bedrag kunnen ongeveer 36 zeeschepen worden verduurzaamd. De CO2-reductie die in de periode 2026 t/m 2030 behaald kan worden bedraagt 0,45 Mton, de
structurele CO2-reductie vanaf 2030 bedraagt 0,11 Mton.
Walstroom
Randvoorwaardelijk voor realiseren CO2-reductie, maar geen CO2-effect op zichzelf
Randvoorwaardelijk voor realiseren CO2-reductie, maar geen CO2-effect op zichzelf
Zorgt voor realisatie van walstroomprojecten waarmee we aan de AFIR-verplichting kunnen
voldoen om in 2030 walstroom aan te bieden aan grotere containerschepen, ferryschepen
en cruiseschepen. De middelen uit het Klimaatfonds komen bovenop de € 140 miljoen
die al beschikbaar was. Met deze extra middelen kunnen de benodigde projecten worden
gerealiseerd.
Biobased bouwen
1,5 verdringing
2,9 vastlegging
0,5 verdringing
1,0 vastlegging
Biobased bouwen – oftewel, het bouwen met materialen die door fotosynthese steeds
weer aangroeien – is een belangrijke strategie om de milieu-impact van de bouwsector
te verlagen.
Het zorgt niet alleen voor minder CO2-emissies tijdens het productieproces (verdringing), maar ook voor de
vastlegging van CO2 in bouwwerken.
Circulair doen en gedrag
Randvoorwaardelijk voor realiseren CO2-reductie, maar geen CO2-effect op zichzelf
Randvoorwaardelijk voor realiseren CO2-reductie, maar geen CO2-effect op zichzelf
De maatregel «Circulair Doen door kennis, vaardigheden en gedrag» is randvoorwaardelijk
om de transitie naar een circulaire economie en klimaatneutrale samenleving te kunnen
realiseren en versnellen.
DEI+ circulaire economie
CO2-reductie onbekend; Randvoorwaardelijk voor realiseren CO2-reductie
CO2-reductie onbekend; Randvoorwaardelijk voor realiseren CO2-reductie
Flankerend bij het doorontwikkelen van het circulaire klimaatbeleid. Projecten hebben
een van de volgende thema’s: recycling van afval, hergebruik van producten (geen afvalstoffen),
biobased grondstoffen. Aangemoedigd wordt: recyling, refurbishment en hergebruik van
kunststoffen; textiel; meubels en/of matrassen.
Projecten komen alleen in aanmerking als de technologie nieuw is en aantoonbaar tot
minder CO2 leidt.
Plastics norm
4,2 mondiaal
1,8 nationaal
1,2 mondiaal
0,7 nationaal
De maatregel draagt bij aan een versnelde circulaire plasticketen en bevat twee onderdelen:
• Programmalijn design voor recyclen, gemeenschappelijk onderzoek
• Thema duurzame kunststoffen (recyclaat en biogebaseerd)
De maatregel is erop gericht primair fossiel plastic te vervangen door recyclaat en
biogebaseerd plastic, en zo CO2-reductie in Nederland te realiseren.
Nucleaire veiligheid
Randvoorwaardelijk voor realiseren CO2-reductie, maar geen CO2-effect op zichzelf
Randvoorwaardelijk voor realiseren CO2-reductie, maar geen CO2-effect op zichzelf
Randvoorwaardelijk voor het behoud van de kernreactor in Borssele, en voor de ontwikkeling
van twee nieuwe kernreactoren. Ook draagt het bij aan de uitvoeringscapaciteit van
IenW en ANVS.
Tabel behorend bij antwoord 27
Verdeling over Klimaatgeld fondsen kasritme
Totaal
2024
2025
2026
2027
2028
2029
2030
Waarvan reservering
Subsidieregeling ondersteuningsprojecten
49,1
6,9
13,8
11,7
6,3
3,0
3,0
4,5
Kennisprogramma gemeenschappelijk onderzoek
37,9
5,0
10,0
12,9
5,0
5,0
17,9
Thema duurzame kunststoffen (recyclaat en biogebaseerd) in DEI+
120,0
8,0
22,0
34,0
30,0
18,0
8,0
80,0
Thema duurzame kunststoffen (recyclaat en biogebaseerd) in VEKI
60,0
4,0
11,0
17,0
15,0
9,0
4,0
40,0
Totaal in EUR miljoen
267,0
137,9
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.L. Postma, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat -
Mede ondertekenaar
M. Schukkink, griffier
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.