Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
36 557 Wijziging van enkele wetten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geldend voor Caribisch Nederland, met het oogmerk de rechten en verplichtingen van werkenden en ingezetenen in Caribisch Nederland te verduidelijken en te verbeteren (Wijzigingswet SZW-wetten BES 2024)
Nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
ALGEMEEN
HOOFDSTUK 1 INLEIDING
In de kabinetsreactie van 29 juni 2018 over het onderzoek ijkpunt bestaanszekerheid
zijn maatregelen aangekondigd om de bestaanszekerheid van inwoners van Caribisch Nederland
te verbeteren.1 De voorstellen in dit wetsvoorstel zijn een uitwerking van de maatregelen in de voorgenoemde
kabinetsreactie en zijn gericht op het sociale zekerheidsstelsel voor arbeidsongeschikte
werknemers, de uitbreiding van het verlofstelsel voor werknemers en een aanpassing
van de Wet algemene ouderdomsverzekering BES (AOV) en de Wet algemene weduwen- en
wezenverzekering BES (AWW). Daarnaast wordt met dit wetsvoorstel een wettelijke grondslag
gecreëerd voor de invoering van de dubbele kinderbijslag in Caribisch Nederland. Het
doel van dit wetsvoorstel is het creëren van een evenwichtig stelsel van aanspraken,
rechten, plichten en inkomenswaarborgen van burgers en in het bijzonder werknemers
waarbij het stelsel zowel is afgestemd op de specifieke situatie van Caribisch Nederland,
als op de hedendaagse inzichten betreffende sociale zekerheid. Vanuit het principe
van «comply or explain» wordt stapsgewijs toegewerkt naar een met Europees Nederland
gelijkwaardig stelsel voor Caribisch Nederland.2 Om de samenhang tussen de verschillende wijzigingen te benadrukken zijn de wijzigingen
gebundeld tot de «Wijzigingswet SZW-wetten BES 2024». Voor de technische aanpassingen
wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting.
Context en achtergrond
Op 10 oktober 2010 («10-10-10») werden Bonaire, Sint Eustatius en Saba elk afzonderlijk
een openbaar lichaam binnen Nederland en gingen Curaçao en Sint Maarten verder als
autonome landen binnen het Koninkrijk. Bij deze staatskundige transitie is het land
Nederlandse Antillen opgeheven. Afgesproken was dat in beginsel de Nederlands Antilliaanse
wetgeving die op Bonaire, Sint Eustatius en Saba op dat moment van kracht was, van
kracht zou blijven. In slechts een zeer beperkt aantal gevallen is Europees Nederlandse
wetgeving bij de staatkundige transitie van toepassing verklaard. Ook voor het domein
van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), zoals de sociale zekerheidswetgeving,
is er destijds voor gekozen om de bestaande regelgeving van de Nederlandse Antillen
te volgen en goeddeels een-op-een over te nemen in de Nederlandse wetten die sinds
10 oktober 2010 gelden voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba als bijzonder openbaar
lichaam van Nederland. Deze aanpak bood in samenhang met de afspraak om vijf jaar
legislatieve rust te bewaren – die was ingegeven door het beperkte absorptievermogen
van de eilanden – de mogelijkheid om een aantal jaren ervaring op te doen en om zo,
op basis van signalen uit de praktijk, over de toekomst van het stelsel te beslissen
en geleidelijk waar nodig de wetgeving te vervangen door Europees Nederlandse wetgeving
met inachtneming van de factoren waardoor Bonaire, Sint Eustatius en Saba zich wezenlijk
onderscheiden van Europees Nederland.
In 2015 heeft de commissie-Spies de staatkundige transitie geëvalueerd en daarover
een rapport uitgebracht.3 In het rapport is benoemd dat bij inwoners van Caribisch Nederland een gemengd beeld
bestaat over de ontwikkeling van de levensstandaard sinds de transitie in 2010.4 Op het terrein van onderwijs en gezondheidszorg zijn merkbare veranderingen doorgevoerd,
maar er is nog een aanzienlijke inspanning nodig om de levensomstandigheden en de
bestaanszekerheid te verhogen. Het sociale zekerheidsstelsel is een publiek stelsel
dat wordt gebruikt om personen en gezinnen die vanwege bepaalde omstandigheden in
financiële problemen komen te ondersteunen en bestaanszekerheid te garanderen. In
Caribisch Nederland is het sociale zekerheidsstelsel overgenomen zoals dat gold voor
de staatkundige transitie. Het stelsel verschilt in termen van reikwijdte, rechten
en plichten van het stelsel van Europees Nederland. Eveneens verschilt het met het
sociale zekerheidsstelsel samenhangende belasting- en premiestelsel en het arbeidsrecht
in Caribisch Nederland ook aanmerkelijk van Europees Nederland. De legislatieve terughoudendheid
uit 2010 geldt al voor geruime tijd niet als uitgangspunt. Het sociale zekerheidsstelsel
is inmiddels op een beperkt aantal onderdelen aangepast om het meer in lijn te brengen
met het sociale zekerheidsstelsel in Europees Nederland zoals door de invoering van
de kinderbijslag in 2016. Nu geldt het principe van «comply or explain». Bij nieuwe
wet- en regelgeving, maar ook bij aanpassing van bestaande wet- en regelgeving, moet
worden bezien of de wetgeving van toepassing kan worden verklaard in Caribisch Nederland
(comply) of dat differentiatie nodig en wenselijk is (explain). Het doel is niet om
alle regelgeving zonder meer van toepassing te verklaren op Caribisch Nederland. Soms
zijn er goede redenen om dit juist niet te doen of om andere oplossingsrichtingen
te zoeken. Het doel is het bereiken van een gelijkwaardig effect met als uitgangspunt
een gelijkwaardig voorzieningenniveau binnen de mogelijkheden van de Caribische context.
Wijzigingen moeten telkens worden bezien in de sociaaleconomische context van Caribisch
Nederland en de regio.
Met de motie Ganzevoort c.s.5 en de motie Van Raak c.s.6 heeft het parlement de regering verzocht een sociaal minimum voor Caribisch Nederland
vast te stellen op basis van de kosten van levensonderhoud. Om op grond van objectiveerbare
gegevens tot een sociaal minimum te kunnen komen, heeft de toenmalig Staatssecretaris
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in 2018 Bureau Regioplan opdracht gegeven tot
een onafhankelijk onderzoek naar de kosten van levensonderhoud.7 Hieruit is gebleken dat de lokale kosten van basale uitgaven, zoals huur, levensmiddelen,
elektra en drinkwater, voor veel mensen te hoog zijn in verhouding tot het inkomen.
Om de bestaanszekerheid van inwoners van Caribisch Nederland te verbeteren, zijn er
aanpassingen nodig aan de inkomenskant zoals de hoogte van het minimumloon en het
vangnet van de sociale zekerheid. Gelijktijdig zullen aan de uitgavenkant kosten moeten
worden verlaagd. In de brief van 29 juni 20188 heeft het kabinet Rutte-III een breed pakket maatregelen aangekondigd voor een verhoging
van inkomens gericht op de groepen waar de (armoede)problematiek het grootst is; zoals
pensioengerechtigden, ouders en volledig en duurzaam arbeidsongeschikten en voor de
verlaging van kosten van levensonderhoud over de volle breedte van de samenleving.
Er is toen een ijkpunt sociaal minimum vastgesteld. Bestaanszekerheid is echter breder
dan alleen de verhouding van inkomsten en kosten. Het gaat ook om randvoorwaarden
zoals een voldoende basis beschermingsniveau in de sfeer van passende sociale zekerheids-
en arbeidsregelgeving. Bijvoorbeeld de invulling van het verlofstelsel ten behoeve
van de combinatie werk en privé en het vangnet dat het sociale zekerheidsstelsel biedt.
In de brief van 29 juni 2018 is daarom aangekondigd dat het verlofstelsel tegen het
licht moet worden gehouden met als doel het creëren van een gelijkwaardig niveau dat
past binnen de context van Caribisch Nederland. Daarmee is dit wetsvoorstel een belangrijke
aanvulling op de inspanningen van de regering gericht op het realiseren van het sociaal
minimum en het creëren van meer bestaanszekerheid voor de inwoners van Caribisch Nederland.
De Minister voor Armoede, Participatie en Pensioenen heeft in maart 2023 een commissie
ingesteld om onderzoek te doen naar wat een aantal huishoudtypes nodig heeft om rond
te komen en om mee te kunnen doen aan de maatschappij. Deze Commissie onderzocht ook
de systematiek van het sociaal minimum. De Commissie heeft op 6 oktober 2023 haar
rapport «Een waardig bestaan» opgeleverd. De Commissie pleit – naast het garanderen
van voldoende inkomen – voor een met het Europees deel van Nederland zo gelijkwaardig
mogelijk voorzieningenniveau voor de openbare lichamen van Bonaire, Sint Eustatius
en Saba. De Commissie merkt op dat veel van de voorgestelde maatregelen gericht op
het sociaal minimum ook nodig zijn om ervoor te zorgen dat er een gezondere arbeidsmarkt
en een gezondere samenleving komt. In de eerste plaats door een arbeidsmarkt met een
betere balans tussen werk en privé. Maar ook het uitbreiden en moderniseren van sociale
vangnetten en voorzieningen zoals een werkloosheidsuitkering, (een wettelijke grondslag
voor) schuldhulpverlening en instrumenten van arbeidsinschakeling en werken met een
beperking zoals deze in Europees Nederland in de Participatiewet zijn opgenomen, zijn
van belang. Dit wetsvoorstel voorziet in enkele facetten om de bredere bestaanszekerheid
te verbeteren. Voor een overzicht van de voorziene wet- en regelgeving wordt verwezen
naar het periodiek geüpdatete wetgevingsoverzicht van de Staatssecretaris van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties.9 Nieuwe wetgevingsinitiatieven zijn reeds in gang gezet. De Commissie merkt op dat
er tot op heden geen voorziening is zoals de Europees Nederlandse werkloosheidsuitkering
(WW). Door het ontbreken van een WW komen inwoners die tussen twee banen zitten snel
in financiële problemen.10 Een werkloosheidsvoorziening wordt momenteel voorbereid.11 De werkloosheidsvoorziening is vanwege de aard en omvang van het voorstel een apart
wetgevingstraject net zoals de invoering van een uitkering voor de werknemer die als
begeleider bij medische uitzending optreedt. Beide wetgevingstrajecten zijn opgenomen
in het wetgevingsoverzicht.
De kabinetsreactie op het rapport van de Commissie sociaal minimum Caribisch Nederland
is op 2 februari 2024 naar de Tweede Kamer gezonden.12 In de kabinetsreactie wordt onder meer ingegaan op de door de Commissie voorgestane
brede aanpak en wordt de link gelegd met het onderhavige wetsvoorstel.
Doel wetsvoorstel
Het sociale zekerheidsstelsel biedt een vangnet zodat mensen in geval van arbeidsongeschiktheid,
ziekte, ouderdom of werkloosheid een inkomen hebben. Het is onderdeel van bestaanszekerheid
dat zich in brede zin richt op mee kunnen doen aan de samenleving. Passende verlofregelgeving,
maar ook onderwijs, wonen, zorg en veiligheid vallen onder bestaanszekerheid. Het
doel van dit wetsvoorstel is om de bestaanszekerheid in Caribisch Nederland te verbeteren
door het sociale zekerheidsstelsel en de verlofregelgeving in Caribisch Nederland
op een niveau te brengen dat meer aansluit op dat van Europees Nederland. Dit als
onderdeel van het doel om een gelijkwaardig (en niet per se gelijkvormig) voorzieningenniveau
met een invulling die past bij de context van Caribisch Nederland te bewerkstelligen.
Hierbij ligt de nadruk op het beschermingsniveau, maar is er ook aandacht voor de
kosten en de activerende werking van het stelsel.13
De afbakening van dit wetsvoorstel is in hoofdzaak ingegeven door de reikwijdte van
de aangekondigde maatregelen in de eerdergenoemde kabinetsreactie van 29 juni 2018,
alsmede nieuwe beleidsvoornemens sindsdien. Om in alle opzichten tot een gelijkwaardig
stelsel te komen is meer nodig, maar gelet op het absorptievermogen van samenleving
en uitvoering, en tevens rekening houdend met de impact op wetgeving is een stapsgewijze
aanpak wenselijk.
Dit wetsvoorstel betreft wijzigingen op het domein van:
a. Ziekte en arbeidsongeschiktheid
Het sociale zekerheidsstelsel biedt een vangnet als werknemers vanwege ziekte of arbeidsongeschiktheid
(tijdelijk) niet meer kunnen werken. In Caribisch Nederland voorziet de Wet ziekteverzekering
BES (hierna: ZV BES) en de Wet ongevallenverzekering BES (hierna: OV BES) daarin.
Beide wetten zijn een omzetting van voorheen geldende landsverordeningen van de Nederlandse
Antillen en voorzien in een loondervingsuitkering bij arbeidsongeschiktheid wegens
ziekte of een arbeidsgerelateerd ongeval van de werknemer. De reikwijdte van deze
wetten is beperkt tot de private sector; voor ambtenaren geldt aparte regelgeving.
Bezien wordt nog in hoeverre het wetsvoorstel aanleiding is om de regelgeving voor
ambtenaren (in overleg met de vakbonden) aan te passen.
Het systeem in Caribisch Nederland is wezenlijk anders dan het systeem in Europees
Nederland. In Europees Nederland is er een uitgebreid systeem gericht op activering
met betrokkenheid van verschillende partijen zoals werkgever, werknemer, UWV en re-integratiebureaus.
Dit poortwachterssysteem heeft als sluitstuk de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
(hierna: WIA) na twee jaar loondoorbetaling bij ziekte door de werkgever. De WIA voorziet
in een uitkering als de werknemer na uitgebreide re-integratieverplichtingen niet
of nog steeds minder kan verdienen als gevolg van de ziekte of een gebrek.
In Caribisch Nederland is de Wet ziekteverzekering BES (ZV BES) en Wet ongevallenverzekering
BES (OV BES) nog vooral een inkomensvangnet met beperkte aandacht voor re-integratie,
waar in Europees Nederland juist de afgelopen decennia stappen op zijn gezet. Tijd
en aandacht voor re-integratie is ook in Caribisch Nederland van groot belang om de
kans op werkhervatting van de zieke werknemer te vergroten. De voorgestelde wijzigingen
bij dit wetsvoorstel richten zich dan ook in belangrijke mate op het bevorderen van
de activering bij ziekte en arbeidsongeschiktheid. Om de gezamenlijke verantwoordelijkheid
van werkgever, werknemer en overheid tot uitdrukking te brengen, betreffen het zowel
wijzigingen in de sociale zekerheidswetgeving als in het Burgerlijk Wetboek BES (hierna:
BW BES). Ook wordt er in dit wetsvoorstel in een uitkeringsregeling voor de zwangere
zelfstandige voorzien, naar analogie van de regeling die in Europees Nederland al
bestaat. In hoofdstuk 2 worden alle wijzigingen op dit domein toegelicht.
b. Verlofregelingen
Uit een vergelijking met het Europees Nederlandse vakantie- en verlofstelsel volgt
dat het vakantie- en verlofstelsel van Caribisch Nederland beperkt van opzet is en
niet voldoet aan de huidige inzichten en maatstaven die gelden in Europees Nederland.
Er zijn al stappen gezet om het verlofstelsel uit te breiden, bijvoorbeeld met een
uitbreiding van het zwangerschaps- en bevallingsverlof en het uitgebreide verlof bij
een meerling. Maar het verlofstelsel als geheel is nog niet op het gewenste niveau.
In Caribisch Nederland is er bijvoorbeeld geen wettelijk geboorteverlof voor partners
bij geboorte van het kind, dat in Europees Nederland sinds 2019 fors is uitgebreid.
De uitbreiding van het verlofstelsel (inclusief aanpassing vakantieverlof) in Caribisch
Nederland draagt bij aan een gezonder werkklimaat waarbij werken in dienstverband
aantrekkelijk is en de werk-privé balans beter in evenwicht is. In hoofdstuk 3 worden
de wijzigingen verder toegelicht.
De reikwijdte van de wijzigingen is beperkt tot de private sector; voor ambtenaren
geldt aparte regelgeving. Ook hier geldt dat in overleg met de bonden bezien zal worden
of het wetsvoorstel aanleiding is om die regelgeving aan te passen.
c. Kinderbijslag
Met de kinderbijslag betaalt de overheid mee aan de kosten die horen bij de verzorging
en opvoeding van een kind. Per 1 januari 2016 is de Wet kinderbijslagvoorziening BES
(hierna: KBV BES) ingevoerd omdat de voorheen bestaande fiscale tegemoetkoming voor
inwoners met kinderen die tot hun huishouden behoren niet het gewenste effect had.
In dit wetsvoorstel worden twee aanpassingen voorgesteld om ouders die financiële
ondersteuning voor de zorg van een kind behoeven, beter te kunnen bereiken.
Ouders van kinderen die vanwege medische redenen langdurig binnen een zorginstelling
van één van de openbare lichamen verblijven, komen momenteel niet in aanmerking voor
de kinderbijslagvoorziening BES. Dit voorstel voorziet in een uitbreiding van de groep
rechthebbenden op kinderbijslag zodat ook deze ouders die veelal alsnog kosten maken
voor onderhoud van hun kind worden ondersteund. In Europees Nederland krijgen ouders
van wie het kind uitwonend is ook kinderbijslag als zij kosten maken voor het onderhoud
van het kind. Daarnaast worden ouders van thuiswonende kinderen die intensieve zorg
behoeven geconfronteerd met extra kosten die de intensieve zorgvraag met zich brengt.
In Europees Nederland krijgen ouders van thuiswonende kinderen die intensieve zorg
behoeven daarom de kinderbijslag dubbel uitbetaald, als tegemoetkoming in de extra
kosten die ouders hebben.
Dit voorstel voorziet in een grondslag voor een zelfde regeling voor dubbele kinderbijslag
intensieve zorg voor deze specifieke groep ouders, woonachtig in Caribisch Nederland.
In hoofdstuk 4 worden de wijzigingen verder toegelicht.
d. Ouderdomsverzekering
Ouderen die vanwege de pensioengerechtigde leeftijd niet meer hoeven deel te nemen
aan het arbeidsproces ontvangen een basispensioen van de overheid om hen te ondersteunen
in de kosten van levensonderhoud. In Caribisch Nederland is dit geregeld in de Wet
algemene ouderdomsverzekering BES (hierna: AOV BES). In de AOV BES wordt een aantal
beperkte wijzigingen voorgesteld. Door het verder verhogen van de AOV-bedragen de
komende jaren in het kader van de ontwikkeling richting het sociaal minimum, gaat
de uitkering voor ouderen zodanig omhoog dat het gewenste uitkeringsniveau via de
AOV zelf wordt bereikt. Daarmee ligt het voor de hand de zogeheten «duurtetoeslag»,
die AOV-gerechtigden die woonachtig zijn op Sint Eustatius en Saba ontvangen, af te
bouwen. In hoofdstuk 5 worden de wijzigingen verder toegelicht.
e. Algemene weduwen- en wezenverzekering BES
De citeertitel van de Wet algemene weduwen- en wezenverzekering BES (hierna: AWW BES)
wordt gewijzigd naar de Algemene nabestaandenwet BES om aan te sluiten bij modern
taalgebruik en recht te doen aan alle rechthebbenden die aanspraak kunnen maken op
een uitkering. Daarnaast worden enkele overwegend technische wijzigingen voorgesteld,
die in de artikelsgewijze toelichting worden toegelicht.
f. Begrip echtgenoot
Tot slot wordt in verschillende voorgestelde wijzigingen voorzien in regelingen ten
behoeve van echtgenoten. Dat betreft de artikelen 1614ca, 1614cb, 1614ce van Boek
7A van het BW BES, artikel 1 van de AWW BES en de artikelen 1, 4, 4a en 4b van de
ZV BES. Onder echtgenoot wordt in al deze artikelen tevens verstaan de geregistreerde
partner. Dat wordt bepaald door artikel 80b van Boek 1 van het BW BES, dat voorschrijft
dat een geregistreerd partnerschap, voltrokken op grond van het Burgerlijk Wetboek
dat in Europees Nederland geldt, in Caribisch Nederland de rechtsgevolgen heeft die
het Europees Nederlandse burgerlijk recht aan het geregistreerd partnerschap verbindt,
ongeacht de wettelijke regelingen en voorschriften die van toepassing zijn in deze
lichamen. Onder verwijzing naar dit artikel kunnen personen die een geregistreerd
partnerschap zijn aangegaan, aanspraak maken op eenzelfde behandeling als gehuwden.
Daarnaast worden met echtgenoten gelijkgesteld meerderjarige personen die ongehuwd
met elkaar samenwonen blijkend uit het voeren van een gezamenlijke huishouding. Een
gezamenlijke huishouding blijkt uit wonen in dezelfde woning en het zorg voor elkaar
dragen door bij te dragen in de huishoudelijke kosten. Daarnaast kunnen ook andere
omstandigheden in de individuele situatie duiden op het bestaan van een gezamenlijke
huishouding.
Opzet
Het algemeen deel van de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel is als volgt
opgebouwd:
– Hoofdstuk 2 gaat in op de maatregelen rond ziekte en arbeidsongeschiktheid.
– Hoofdstuk 3 gaat in op de verlofregelingen.
– Hoofdstuk 4 gaat in op de dubbele kinderbijslag.
– Hoofdstuk 5 gaat in op de ouderdomsverzekering.
– Hoofdstuk 6 gaat in op de weduwen- en wezenverzekering.
– Hoofdstuk 7 gaat in op invoerings- en overgangsrecht
– Hoofdstuk 8 gaat in op de effecten, financiën, regeldruk en uitvoeringseffecten.
– Hoofdstuk 9 gaat in op de verkregen adviezen uit consultatie van het wetsvoorstel
– Artikelsgewijze toelichting
Deze memorie van toelichting wordt uitgebracht in overeenstemming met de Minister
voor Rechtsbescherming, in verband met de wijzigingen die worden aangebracht in het
BW BES.
HOOFDSTUK 2 ACTIVERING EN INKOMENSBESCHERMING ARBEIDSONGESCHIKTE WERKNEMER
2.1. Algemeen
Inkomen uit arbeid is een bron om te voorzien in de kosten van levensonderhoud. Het
socialezekerheidsstelsel biedt via de ZV BES en OV BES een vangnet om (tijdelijk)
verlies van inkomen als gevolg van arbeidsongeschiktheid op te vangen. De werknemer
is arbeidsongeschikt als hij vanwege ziekte of ongeval in verband met het werk gedurende
een etmaal of langer niet in staat is om zijn normale arbeid te verrichten of deze
arbeid niet mag verrichten hetzij om een medisch noodzakelijk onderzoek mogelijk te
maken hetzij om te voorkomen dat de genezing wordt belemmerd. Omdat de ZV BES en OV
BES bij de staatkundige transitie beleidsarm zijn overgenomen, zijn deze wetten toe
aan een moderniseringsslag waardoor de regelingen beter aansluiten op de doelstellingen
die met de Europees Nederlandse arbeidsongeschiktheidsregelingen worden beoogd. Dit
vertaalt zich in wijzigingen gericht op activering, inkomenswaarborgen en verantwoordelijkheidsverdeling.
Hierna volgt een beschrijving van het huidige systeem, de knelpunten en waarom welke
maatregelen noodzakelijk zijn.
2.2. Beschrijving van het huidige systeem
Een arbeidsongeschikte werknemer heeft in Caribisch Nederland op grond van artikel
7A:1614c BW BES «gedurende een betrekkelijk korte tijd» recht op loondoorbetaling
gedurende de arbeidsongeschiktheid. Deze privaatrechtelijke loondoorbetalingsplicht
van de werkgever heeft vooral een aanvullend karakter. De werknemer heeft namelijk
recht op minimaal 80% van het gemaximeerde dagloon bij ziekte gedurende de periode
waarop er recht is op wettelijk ziekengeld op grond van de ZV BES. Feitelijk ontvangt
de werkgever het ziekengeld van de uitvoeringsorganisatie RCN (Rijksdienst Caribisch
Nederland)-unit SZW en betaalt de werkgever vervolgens het loon door aan de werknemer.
De werkgever kan, mits schriftelijk overeengekomen, de loondoorbetaling beperken tot
enkel het ziekengeld waardoor de werknemer (vanaf de eerste dag van ziekte) te maken
kan krijgen met een terugval in het inkomen naar 80% van het (gemaximeerde) dagloon.
Anders komt het eventueel resterende deel van de doorbetaling van het loon gedurende
de arbeidsongeschiktheid als gevolg van ziekte (20%) voor eigen rekening en risico
van de werkgever.
Op grond van de huidige wetgeving ontstaat het recht op ziekengeld na een periode
van drie wachtdagen, maar wel met terugwerkende kracht tot en met de eerste dag van
ziekte. Als een werknemer dus één of twee dagen ziek is, is er geen recht op uitkering
ziekengeld maar heeft de werkgever (behoudens de afwijkingsmogelijkheid op grond van
het BW BES) wel een volledige loondoorbetalingsplicht.
De maximale duur van het ziekengeld is twee jaar. Het ziekengeld wordt beëindigd zodra
de werknemer weer de arbeid kan verrichten, er zich een beëindigingsgrond voordoet
of als de werknemer niet meer in dienst is. Als de dienstbetrekking met een arbeidsongeschikte
werknemer wordt beëindigd (er geldt een ontslagverbod van één jaar gedurende arbeidsongeschiktheid)
dan kan hij wanneer hij aan alle voorwaarden voldoet, in aanmerking komen voor een
uitkering onderstand BES. Bij arbeidsongeschiktheid als gevolg van een ongeval in
verband met het werk gaat het uitkeringsrecht onmiddellijk in, zonder toepassing van
wachtdagen. Overigens loopt deze uitkering door zolang de arbeidsongeschiktheid duurt,
ook na het bereiken van de AOV-gerechtigde leeftijd (waarbij dan wel verrekening plaatsvindt
met de AOV). Het ongevallengeld is de eerste 52 weken 100% van het (gemaximeerde)
dagloon, daarna is dit 80%.
2.3. Knelpunten
De problematiek in het domein van de arbeidsongeschiktheidswetgeving in Caribisch
Nederland concentreert zich op het ontbreken van een evenwichtige verantwoordelijkheidsverdeling
tussen overheid, werkgever en werknemer en het ontbreken van (financiële) prikkels
om (langdurig en kort) ziekteverzuim te voorkomen en te beperken, zoals de wetgeving
in Europees Nederland die al wel kent. De werkgever kan vanaf de derde dag van arbeidsongeschiktheid
met terugwerkende kracht tot de eerste dag een uitkering ziekengeld ontvangen van
de RCN-unit SZW. De werkgever kan door het voeren van (arbo)beleid gericht op het
voorkomen van ziekte en ongevallen, in zekere mate sturen op het voorkomen of beperken
van ziekteverzuim. Doordat de loondervingsuitkering geldt vanaf de eerste dag (met
als voorwaarde bij de ZV BES dat de ziekte langer dan drie dagen heeft geduurd) is
er echter geen financiële prikkel voor de werkgever om zich hiervoor in te zetten.
Daarnaast zijn er in de driehoeksrelatie tussen overheid (de uitvoerder RCN-unit SZW),
de werkgever en de arbeidsongeschikte werknemer verder geen duidelijke handvatten
om re-integratie bij langer durende afwezigheid te bevorderen. Het is van belang dat
het socialezekerheidsstelsel niet alleen een vangnet biedt om tijdelijk verlies van
inkomen op te vangen, maar ook dat het alle betrokken partijen ertoe aanzet om er
alleen gebruik van te maken zo lang het noodzakelijk is.
2.4. Voorgestelde regelingen
Dit wetsvoorstel voorziet in een maatregel om het stelsel meer activerend te maken
door de mogelijkheid van aanspraak op ziekengeld met terugwerkende over de eerste
drie ziektedagen in de ZV BES te laten vervallen. Het doel van het introduceren van
deze financiële prikkel is een bijdrage te realiseren aan het beperken van kortdurend
ziekteverzuim omdat het werkgevers stimuleert om maatregelen te treffen die gericht
zijn op gezond en veilig werken en werknemers prikkelt om zich (in de relatie met
hun werkgever) bewust en verantwoordelijk op te stellen. In de OV BES wordt ook het
systeem van drie wachtdagen ingevoerd. Dagen waarover op grond van artikel 5, vijfde
lid OV BES of artikel 5, vierde lid ZV BES geen recht is op ongevallen- of ziekengeld
worden voor het berekenen van drie wachtdagen niet meegeteld. De voorgestelde drie
wachtdagen hebben dus louter betrekking op dagen die volgens het arbeidsrooster van
de werknemer werkdagen zijn.
Gedurende de eerste consultatieronde is eerst een periode van vijf wachtdagen voorgesteld.
Vanwege de reacties en bezwaren is vervolgens gekozen voor een relatief beperkte stap
van drie wachtdagen met het oog op het beheersen van werkgeverslasten en het nog in
de kinderschoenen staan van het flankerende beleidsveld (arboconsultancy, re-integratieondersteuning
etc.). Bij de consultatie van dit wetsvoorstel zijn dezelfde bezwaren vanwege de toename
in werkgeverslasten geadresseerd. Vanwege het doel en het belang van een evenwichtige
verantwoordelijkheidsverdeling is ervoor gekozen om het aantal wachtdagen niet verder
te verminderen. De drie wachtdagen gelden niet voor zover hierop bij algemene maatregel
van bestuur in een uitzondering is voorzien.
Het eventueel op een later moment in werking laten treden van deze maatregel, in samenhang
met de bepalingen over re-integratie, zou kunnen helpen om werkgevers meer tijd te
geven zich te kunnen voorbereiden op de impact die de voorgestelde regeling met zich
brengt en vooraf maatregelen treffen met het oog op een ziekte- en preventiebeleid.
Hierover is nog niet besloten. De systematiek achter de aanvraag voor de uitkering
ziekengeld of ongevallengeld wijzigt niet. Werkgevers zijn verantwoordelijk voor de
melding bij de RCN-unit SZW en de doorbetaling van het loon. Hierdoor heeft de wijziging
geen effect op het doenvermogen van werknemers.
In aansluiting op de drie wachtdagen wordt voorgesteld in de privaatrechtelijke loondoorbetalingsverplichting
in artikel 7A:1614c BW BES op te nemen dat de loondoorbetalingsplicht gedurende het
dienstverband ten minste drie werkdagen omvat. Conform het voorstel heeft de werkgever
een volledige loondoorbetalingsplicht over de eerste drie dagen arbeidsongeschiktheid,
behoudens de afwijkingsmogelijkheid op grond van het BW BES, die volgens dit wetsvoorstel
met een minimum van 80% loondoorbetaling wordt aangevuld. Door dit voorstel zal de
arbeidsongeschikte werknemer in ieder geval gedurende de eerste drie dagen van arbeidsongeschiktheid
minimaal 80% van zijn dagloon ontvangen. Dit sluit aan op de huidige situatie waarin
de werknemer langer dan drie werkdagen arbeidsongeschikt is en een bedrag ter grootte
van het wettelijke ziekengeld wordt doorbetaald, met dien verstande dat de uitkering
ZV BES en OV BES is gemaximeerd tot het maximum dagloon. Vanuit het oogpunt van inkomensbescherming
van de werknemer acht de regering een loondoorbetalingsplicht gedurende de eerste
drie werkdagen van 80% het minimaal noodzakelijke. Signalen uit de praktijk duiden
er overigens op dat de afwijkingsmogelijkheid maar beperkt wordt gebruikt. Daardoor
is het niet aannemelijk dat het voorstel tot een noemenswaardige belasting voor veel
werkgevers leidt.
Bij langer durend ziekteverzuim is werkhervatting met de huidige wetgeving te veel
afhankelijk van de bereidheid van de werknemer en werkgever om aan re-integratie te
werken, zelfs indien dit in redelijkheid kan worden verwacht. Het voorstel is om deze
vrijblijvendheid te doorbreken. Indien (langdurige) arbeidsongeschiktheid zich voordoet
dan is ondersteuning bij een duurzame terugkeer naar werk belangrijk. Die ondersteuning
en stimulering moet in de eerste plaats komen vanuit de werkgever omdat met een (tijdelijke)
aanpassing van de werkplek, werktijden of werkpakket een arbeidsongeschikte werknemer
kan re-integreren. Hoewel het leveren van inspanningen gericht op re-integratie tot
het goed werkgeverschap en goed werknemerschap kan worden gerekend zoals dat is geregeld
in artikel 1614y resp. 1615h van Boek 7A BW BES, bieden deze bepalingen onvoldoende
houvast.
Voorgesteld wordt om in het BW BES na het wetsartikel over goed werkgeverschap (7a:1614y
BW BES) en goed werknemerschap (7a:1615d BW BES) een wetsartikel toe te voegen waarin
de re-integratieverplichtingen meer tot uitdrukking komen. De werkgever dient re-integratie
van de werknemer die als gevolg van ziekte arbeidsongeschiktheid is te bevorderen
en de werknemer moet hieraan meewerken, waarbij de inspanningen in beginsel gericht
zijn op werkhervatting van de normale arbeid. Dit geldt ook voor de werknemer die
als gevolg van een arbeidsongeval zijn werkzaamheden geheel of gedeeltelijk niet kan
verrichten. Het doel hiervan is om de uitstroom uit de ZV BES en OV BES te verhogen
doordat de werkgever en werknemer duidelijkere re-integratieverplichtingen hebben.
Vanwege de kleine schaal van de arbeidsmarkt en de economie in Caribisch Nederland
en de afwezigheid van specialisten op het gebied van re-integratie is de invulling
die werkgever en werknemer aan de re-integratie geven vormvrij gehouden. Werkgever
en werknemer kunnen samen overeenkomen dat een plan van aanpak wordt opgesteld. Het
plan van aanpak kan afspraken bevatten over de acties van de werkgever en de werknemer
met betrekking tot de re-integratie en de daarbij beoogde doelen en de contactmomenten.
Ook kunnen werkgever en werknemer afspraken maken over mogelijke aanpassingen van
de werkplek, de werktijden of functie. Het opstellen van een individueel plan van
aanpak is niet verplicht, maar als een plan van aanpak is overeengekomen, dan mag
worden aangenomen dat dit plan van aanpak voor zowel de werkgever als de werknemer
richtinggevend zijn voor het handelen. Ook is ervoor gekozen om re-integratie in het
tweede spoor (bij een andere werkgever) zoals in Europees Nederland van toepassing
is, buiten beschouwing te laten vanwege de kleine schaal van de economie.
De controlerend geneeskundige van de RCN-unit SZW die in verband met de toekenning
van ziekengeld en ongevallengeld ook nu al een geneeskundige beoordeling verricht,
kan hiermee vanuit zijn rol beter op re-integratie toezien en is gebaat met een steviger
wettelijk kader. De verplichting om invulling te geven aan re-integratie ligt bij
de werkgever en werknemer.
Om tot een sluitend stelsel te komen, wordt in samenhang met de op het bevorderen
van re-integratie gerichte aanpassingen in het BW BES voorgesteld om de bepalingen
over de verplichtingen van de zieke werknemer in het verkeer met de controlerend geneeskundige
van de RCN-unit SZW in de ZV BES en de OV BES aan te scherpen en re-integratie(verplichtingen)expliciet
in deze wetten te verankeren. Tegen de achtergrond van het arbeidsongeschiktheidsbegrip
in deze wetten wordt hier, net als bij de voorgestelde wijziging van het BW BES, in
beginsel uitgegaan van werkhervatting in de normale arbeid van de werknemer. Hiermee
krijgt de controlerend geneeskundige meer handvatten om toe te kunnen zien op re-integratie
en hierdoor een bijdrage te leveren aan een hogere uitstroom uit de ZV BES en OV BES.
De controlerend geneeskundige heeft momenteel te weinig handvatten om zieke werknemers
te prikkelen om actief mee te werken aan re-integratie. Indien de controlerend geneeskundige
bijvoorbeeld van oordeel is dat de zieke werknemer zijn werk gedeeltelijk kan hervatten,
kan de Minister van SZW dat niet afdwingen. Bij het opleggen van re-integratieverplichtingen
zal uiteraard afstemming plaatsvinden met werkgever en werknemer, maar het opleggen
van verplichtingen mag niet enkel van hun medewerking afhankelijk zijn. Naar analogie
van de bestaande bepalingen (artikel 7 van zowel de ZV BES als de OV BES) zou het
niet nakomen door de werknemer van naar redelijkheid en billijkheid door de werkgever
opgelegde verplichtingen gericht op re-integratie – en dus verwijtbare arbeidsongeschiktheid
– tot gevolgen in de uitkeringssfeer moeten leiden.
Dit vergt uitbreiding van de bestaande regels met de mogelijkheid tot tijdelijk stopzetten
van het recht op uitkering zo lang door de werknemer niet aan de gestelde voorwaarden
in het kader van re-integratie wordt voldaan.
Het ziekengeld komt feitelijk toe aan de werkgever die vervolgens het loon doorbetaalt
aan de werknemer. Om de werkgever en de werknemer te prikkelen om te werken aan re-integratie
regelt dit wetsvoorstel uitbreiding van de in artikel 7A:1614c BW BES beschreven situaties
waarin de loondoorbetalingsverplichtingen van de werkgever bij ziekte komt te vervallen.
Het gaat dan in feite om alle denkbare situaties waarin de werknemer door verwijtbaar
nalaten of handelen, zijn eigen re-integratie in de weg staat. Wanneer de werkgever
gemotiveerd besluit dat de werknemer zich niet aan de re-integratieverplichtingen
houdt, maakt de werkgever daarvan melding bij de Minister van SZW waarna het ziekengeld
tijdelijk kan worden stopgezet. De Minister van SZW maakt hierbij een eigen afweging.
In de situatie waarin het handelen of nalaten van de werknemer hem niet kan worden
aangerekend, bijvoorbeeld omdat de werkgever niet meewerkt, kan de maatregel geheel
of gedeeltelijk worden opgeheven. Dit gold al voor de ZV BES en geldt nu ook voor
de OV BES. Indien er onverhoopt sprake is van een verschil van inzicht tussen werkgever
en werknemer, dan wel een klacht of vraag, dan kan de werknemer (maar ook de werkgever)
zich richten tot de afdeling Arbeidszaken van de RCN-unit SZW voor bemiddeling. De
adviseur Arbeidszaken heeft een neutrale positie.
Ondersteunende instrumenten en voorzieningen
In Europees Nederland zijn er instrumenten en voorzieningen beschikbaar, die ondersteunend
zijn voor re-integratie. Verkend wordt welke instrumenten en voorzieningen haalbaar
en behulpzaam zouden kunnen zijn in Caribisch Nederland. De inzet van instrumenten
en voorzieningen zal in de toekomst nader worden geregeld.
HOOFDSTUK 3 VERLOFREGELINGEN
3.1. Algemeen
De afgelopen jaren zijn er een aantal wijzigingen geweest in het verlofstelsel. Voortbouwend
op de door de Tweede Kamer aanvaarde motie Van Laar (Kamerstukken II 2015/16, 34 300 IV, nr. 10) is per 1 januari 2017 een verbeterstap gezet door het wettelijk zwangerschaps- en
bevallingsverlof te verruimen van twaalf naar zestien weken, dit naar analogie van
de situatie in Europees Nederland. Het belang van de bescherming van de gezondheid
van de moeder en het jonge kind heeft hierbij vooropgestaan. Sinds 1 januari 2018
bedraagt de loondervingsuitkering tijdens het zwangerschaps- en bevallingsverlof 100%
van het dagloon. Voordien was dat 80% en diende de werkgever 20% van het loon te betalen.
Hoewel het wettelijk zwangerschaps- en bevallingsverlof op niveau is gebracht met
Europees Nederland is op andere terreinen het verlofstelsel nog niet op het gewenste
niveau. Het doel van de wijzigingen in het verlofstelsel is op het terrein van verlof
naar een gelijkwaardig voorzieningenniveau toe te werken binnen de context van Caribisch
Nederland. De balans tussen werk en privé is belangrijk voor een gezond werkklimaat.
Bij dit voorstel worden de verlofsoorten geregeld waaraan door de geconsulteerde gesprekspartners
voorafgaand de totstandkoming van de wetsvoorstel de meeste prioriteit is gegeven.
Dit vanwege het absorptievermogen en de belasting voor de werkgever.
Uitbreiding van het verlofstelsel leidt onvermijdelijk tot extra werkgeverslasten.
Bijvoorbeeld vanwege de kosten voor vervanging van de werknemer die met verlof is.
Door de gesprekspartners is de meeste prioriteit gegeven aan vakantieverlof in uren,
geboorteverlof en calamiteitenverlof.
Omdat verlof in Caribisch Nederland al geregeld is in het BW BES, wordt voor de uitbreiding
van het verlofstelsel eveneens voorzien via regeling in het BW BES. Bij cao kunnen
aanvullende regelingen zijn getroffen. Het aantal cao’s in Caribisch Nederland is
echter gering. In de cao’s die er zijn, zijn onder meer afspraken aangetroffen over:
– maximaal 10 dagen betaald zorgverlof bij ernstige ziekte nabije familierelatie;
– maximaal 3 dagen per kalenderjaar betaald zorgverlof voor bezoek arts in verband met
ziek kind jonger dan 12 jaar;
– bij ernstige ziekte van een gezinslid 15 dagen verlof voor verzorging, met mogelijkheid
van extra 15 dagen ter beoordeling aan de werkgever (bij verzorging wordt in een enkel
geval meegerekend begeleiding naar het buitenland of emotionele ondersteuning);
– bij een door het Zorgverzekeringskantoor goedgekeurde begeleiding van gezinslid voor
medische uitzending kan bijzonder verlof worden aangevraagd, waarbij de werkgever
zich het recht voorbehoudt over het aantal toe te kennen dagen;
– kort verlof voor verhuizing, huwelijk, huwelijks- en dienstjubilea (met uiteenlopend
aantal dagen).
De verlofregelgeving in het BW BES ziet uitsluitend op situaties waarin er sprake
is van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. De uitbreiding van het verlofstelsel
in het onderhavige wetsvoorstel is dus niet van toepassing op ambtenaren. Ambtenaren
zijn in Caribisch Nederland in dienst op grond van een publiekrechtelijke aanstelling.
De rechtspositie van ambtenaren is op grond van de Ambtenarenwet BES publiekrechtelijk
geregeld. Bepalingen met betrekking tot verlof wegens bijzondere omstandigheden zijn
opgenomen in het Besluit vakantie en vrijstelling van dienst ambtenaren BES. Voor
politieambtenaren en leerkrachten gelden aparte rechtspositiebesluiten. Wijzigingen
in de ambtelijke rechtspositie komen tot stand na overeenstemming in het daartoe bestemde
overleg tussen de werkgever en de betreffende vakbond(en). In overleg met de bonden
zal besproken worden welke wijzigingen overeenkomstig het wetsvoorstel moeten worden
doorgevoerd voor ambtenaren.
3.2. Beschrijving huidige systeem
De verlofregelgeving in Caribisch Nederland is beperkt. De hierna genoemde onderwerpen
zijn daar voorbeelden van. Er ontbreekt een faciliteit voor zwangere zelfstandigen.
Kort verzuimverlof is er voor zeer bijzondere omstandigheden. Daaronder wordt momenteel
verstaan de bevalling van de echtgenote en overlijden of begrafenis van huisgenoten
en/of bloed- en aanverwanten en het vervullen van het kiesrecht. Calamiteitenverlof
(o.a. verlof bij noodsituaties thuis, zoals overstroming en brand en voor bezoek aan
arts of ziekenhuis) is niet wettelijk geregeld. Bovendien ontbreekt een regeling voor
zorgverlof, bedoeld voor de noodzakelijke verzorging in verband met ziekte van een
naast familielid.
De minimumregeling voor vakantieverlof is eveneens beperkt. Op grond van de Vakantiewet
1949 BES heeft de werknemer jaarlijks gedurende ten minste drie maal het bedongen
aantal werkdagen per week recht op vakantie. Bij een vijfdaagse werkweek zijn dat
dus vijftien vakantiedagen.
De Vakantiewet 1949 BES bepaalt echter dat het minimum van vijftien vakantiedagen
ook geldt voor werknemers met een zesdaagse werkweek. Daarnaast is uiteraard de feestdagenregeling
in de Arbeidswet 2000 BES van toepassing. Die feestdagen gelden als rusttijd, waarvoor
geen verlof hoeft te worden opgenomen. Het gaat daarbij om twaalf dagen waarvan er
twee, i.c. Paas- en Pinksterzondag altijd op een zondag vallen. Ter vergelijking:
in Europees Nederland gaat het om tien dagen (waarvan dezelfde twee altijd op een
zondag vallen).
3.3. Knelpunten
De beperkte invulling van het verlofstelsel kan werknemers in Caribisch Nederland
bemoeilijken om verplichtingen uit hoofde van werk en privé te combineren. Mogelijk
is er voor de werknemer ruimte om in voorkomende situaties afspraken te maken met
de werkgever over het opnemen van (bijzonder) verlof. Dat neemt niet weg dat het ontbreken
van een wettelijk kader voor situaties waarin de noodzaak van verlof evident is tot
onduidelijkheid en onnodig tot spanning kan leiden in de relatie tussen werkgever
en werknemer. Het gevolg kan zelfs zijn dat de werknemer af ziet van een «redelijke»
verlofaanvraag. Dit zou kunnen leiden tot (lichamelijke of emotionele) overbelasting
van de werknemer of diens naasten en zou zelfs tot uitval uit het arbeidsproces kunnen
leiden. Met inachtneming van de balans tussen de eigen verantwoordelijkheid van de
werknemer en die van de werkgever, behoeft het verlofstelsel in Caribisch Nederland
nadrukkelijk verbetering. Een goed verlofstelsel verbetert de positie van werkenden.
Ook zou het verbeteren van de verlofregelingen bij kunnen dragen aan het aantrekkelijker
maken van het verrichten van arbeid in dienstbetrekking.
3.4. Voorgestelde regelingen
Bij de voorgestelde uitbreiding van het wettelijk kader voor verlof wordt in eerste
instantie aangesloten bij de punten die in de voorafgaande beleidsfase door de geconsulteerde
partijen als meest prioritair zijn geduid. Dit betreft het geboorteverlof en calamiteitenverlof.
Daarnaast bevat dit voorstel ook een uitkeringsfaciliteit voor de zwangere zelfstandige.
Dit betreft een verdragsverplichting uit het VN-vrouwenverdrag en stimuleert deelname
op de arbeidsmarkt onder vrouwen. Hieronder worden de voorstellen één voor één verder
toegelicht. Een verdergaande uitbreiding van het verlofstelsel wordt op dit moment
niet wenselijk geacht, omdat dit de balans in de gezamenlijke verantwoordelijkheid
van de werknemer en die van de werkgever zou kunnen verstoren en vanwege de daarmee
gemoeide lasten voor het bedrijfsleven. Het is daarom van belang om de inzet te richten
op de terreinen waar de hoogste urgentie wordt geacht. Het is belangrijk dat werknemers
en werkgevers geïnformeerd zijn over hun rechten en plichten. Over de voorgenomen
wijzigingen worden zowel werkgevers als werknemers dan ook geïnformeerd via een informatiecampagne.
3.4.1. Aantal vakantiedagen per jaar
De Europese richtlijn voor vakantiewetgeving schrijft een verlofomvang van vier maal
de wekelijkse arbeidsduur voor. Hoewel de Europese richtlijn geen gelding heeft ten
aanzien van Caribisch Nederland, laat dit onverlet dat een overeenkomstige toepassing
met het oog op het welzijn van de werknemer ook voor werknemers in Caribisch Nederland
wenselijk is. De wettelijke vakantieaanspraak in Caribisch Nederland is namelijk drie
maal het wekelijkse aantal arbeidsdagen met een maximum van vijftien dagen. Ook de
werknemer met een zesdaagse werkweek heeft maximaal recht op vijftien dagen vakantie.
Het voorstel om aan te sluiten bij de Europese richtlijn voor vakantiewetgeving is
in een eerdere consultatiefase aan partijen in Caribisch Nederland voorgelegd. De
Centraal Dialoog Bonaire heeft negatief geadviseerd op de uitbreiding naar vier keer
de arbeidsduur. Veel cao’s laten al een praktijk zien die hier bij aansluit of voor
werknemers met veel dienstjaren soms daarboven zit. Ook zijn er in Caribisch Nederland
meer officiële feestdagen dan in Europees Nederland waarop werknemers vrij zijn. Daarnaast
wenst de Centraal Dialoog de uitbreiding van de verlofomvang naar vier keer de arbeidsduur
op een later moment te bespreken in samenhang met invoering van andere verlofvormen
zoals ouderschapsverlof, zorgverlof en adoptie/pleegverlof die wel gelden in Europees
Nederland, maar niet in Caribisch Nederland. Met het oog op draagkracht en absorptievermogen
voor nieuwe wet- en regelgeving zijn deze aanvullende verlofvormen niet bij dit wetsvoorstel
betrokken. Vanwege bovengenoemde redenen is ervoor gekozen om bij deze wet als eerste
te regelen dat het vakantieverlof in uren wordt berekend in plaats van in dagen. De
aparte vakantieregeling voor de zesdaagse werkweek komt dan te vervallen. Werknemers
kunnen door de totale vakantieaanspraak naar arbeidsuren te berekenen voortaan gemakkelijker
verlof opnemen voor enkele uren in plaats van een hele dag wat ten goede komt aan
de flexibiliteit en werk-privébalans.
3.4.2. Geboorteverlof voor de partner
Een periode van verlof voor de partner bij de geboorte van het kind draagt bij aan
een goede hechting met het kind en daarmee aan een goede basis voor de betrokkenheid
van de partner tijdens de gehele opvoeding en de ontwikkeling van het kind. Ook wordt
aangenomen dat hiervan een positieve invloed uitgaat op de verdeling van arbeid en
zorgtaken binnen het gezin en zodoende een meer evenwichtige positie van mannen en
vrouwen op de werkvloer. Ten slotte is het ook voor de moeder positief dat de partner
haar kan bijstaan in de eerste dagen na de bevalling. In Europees Nederland krijgen
partners sinds 1 januari 2019 eenmaal het aantal werkuren per week aan geboorteverlof
met volledige doorbetaling van het loon. Sinds 1 juli 2020 kunnen partners vijf keer
het aantal arbeidsuren per week aanvullend geboorteverlof opnemen. Tijdens het verlof
krijgt de partner geen salaris maar een uitkering van UWV van 70% van het dagloon
(maximaal het maximumdagloon).
De gedachte is om in Caribisch Nederland geleidelijk een geboorteverlof in te voeren
dat qua omvang aansluit op de situatie in Europees Nederland. Dit wetsvoorstel behelst
als eerste stap de introductie van de helft van het aantal arbeidsuren per week aan
geboorteverlof. Bij een volledige werkweek van vijf dagen is dit dus totaal een verlof
van twee en een halve dag. De werkgever heeft een loondoorbetalingsverplichting. Om
het opnemen van geboorteverlof door de partner te stimuleren is het voorstel om net
zoals in de ZV BES voor zwangerschaps- en bevallingsverlof ook voor geboorteverlof
een uitkering naar analogie van het ziekengeld ter beschikking te stellen aan de werkgever
die het loon van de werknemer gedurende het wettelijk partnerverlof doorbetaald aan
de werknemer. Het recht op geboorteverlof bestaat gedurende een tijdvak van vier weken
volgend op de bevalling en is in aanvulling op het kortverzuimverlof wegens de bevalling.
Het geboorteverlof hoeft dus niet per se in één keer achter elkaar te worden opgenomen.
Een uitkeringsfaciliteit is noodzakelijk om te voorkomen dat loonderving een barrière
voor het opnemen van geboorteverlof zou zijn. De hoogte van de loondervingsuitkering
is gemaximeerd op het maximumdagloon.
Gelet op het karakter van loondervingsuitkering is de voorgestelde regeling opgenomen
in de ZV BES. Dit maakt het qua uitvoering mogelijk het aanvraag- en beslisproces
af te stemmen op, of te koppelen aan, dat van de ZV BES. De volgens dit wetsvoorstel
in de ZV BES in te voeren drie wachtdagen voorafgaand aan de uitkering gelden uiteraard
niet voor het geboorteverlof. In verband met de invoering van het partnerverlof wordt
niet in uitbreiding van de premieplicht voorzien.
In de toekomst wordt in samenspraak met de belanghebbende partijen in Caribisch Nederland
bezien wanneer en met welke stappen een uitbreiding van het geboorteverlof voor de
partner mogelijk is. De regering acht geen grote gevolgen voor het doenvermogen van
rechthebbenden aangezien de aanvraagprocedure voor geboorteverlof met tussenkomst
van de werkgever verloopt. De werkgever zal het geboorteverlof op eenzelfde wijze
invoeren als nu het geval is in de loonderving bij ziekte.
3.4.3. Faciliteit voor de zwangere zelfstandige
Met het voorstel voor het tot stand brengen van een inkomensvoorziening bij zwangerschaps-
en bevallingsverlof voor de zelfstandige is primair het belang van het beschermen
van de gezondheid van moeder en kind gediend. Dit belang weegt bij zelfstandigen niet
anders dan bij werknemers, waarvoor er wel een voorziening is in de vorm van een wettelijk
recht op zwangerschaps- en bevallingsverlof met een zwangerschaps- en bevallingsuitkering.
Het VN-Vrouwenverdrag verplicht tot een voorziening voor zwangere zelfstandigen. Omdat
er geen werkgever in beeld is, wordt er een (gemaximeerde) aanspraak op uitkering
in het leven geroepen via de ZV BES, te verstrekken via de RCN-unit SZW. Er is geen
eenduidige wettelijke definitie van zelfstandige in Caribisch Nederland. Ten behoeve
van de uitkering voor zwangere zelfstandigen is daarom in de ZV BES opgenomen welke
zelfstandige recht heeft op de zwangerschaps- en bevallingsuitkering. Hierbij is voor
zover mogelijk aangesloten bij de definiëring van zelfstandige in artikel 3:17 van
de WAZO. Dit betekent dat ook de directeur-grootaandeelhouder in aanmerking komt voor
de uitkering als zelfstandige. In Caribisch Nederland wordt er immers door zelfstandig
ondernemers vaak gekozen voor het ontplooien van de ondernemingsactiviteiten via een
BV en NV als rechtsvorm. Voor het recht op een uitkering moet de zelfstandige als
zodanig bekend zijn bij de Belastingdienst Caribisch Nederland. Alleen zelfstandigen
die via arbeid met de eigen onderneming een belastbaar inkomen van boven de belastingvrije
som (artikel 24 Wet inkomstenbelasting BES) genereren komen in aanmerking voor de
uitkering bij zwangerschap. Hiermee wordt voorkomen dat het aantrekkelijk is, met
het oog op het recht op zwangerschaps- en bevallingsuitkering zich te presenteren
als zelfstandige zonder dat feitelijk inkomsten als zelfstandige zijn genoten waarmee
de zelfstandige kan voorzien in de kosten van levensonderhoud.
Het opnemen van de voorgestelde regeling in de ZV BES maakt het qua uitvoering mogelijk
het aanvraag- en beslisproces af te stemmen op, of te koppelen aan, dat van de ZV
BES. Het betreft evenwel een eigenstandige regeling, met een apart afgebakende doelgroep.
Deze doelgroep valt buiten de reikwijdte van de Wet loonbelasting BES, zodat de premieplicht
niet op hen van toepassing is.
De hoogte van de uitkering bedraagt 100% van het wettelijk minimumloon gedurende een
tijdvak van 16 weken, gelijk aan de duur van wettelijk zwangerschaps- en bevallingsverlof
van werknemers.
Dit is ongeacht het aantal gewerkte arbeidsuren. De uitkering wordt afgetopt op 100%
van het wettelijke minimumloon. De zwangere zelfstandige is namelijk niet premieplichtig
voor de werknemersverzekeringen zoals de ZV BES.
Het recht op zwangerschapsuitkering vangt aan zes weken voor de dag na de vermoedelijke
datum van bevalling. Het recht loopt tot en met de dag van de bevalling. Indien de
betrokkene dat wenst vangt het recht op uitkering aan op een later tijdstip, doch
uiterlijk vier weken voor de dag na de vermoedelijke datum van bevalling. Het recht
op bevallingsuitkering vangt aan op de datum na de bevalling en bedraagt tien weken.
Hierbij worden de dagen opgeteld dat de zwangerschapsuitkering minder dan zes weken
heeft bedragen. In geval de feitelijke datum van bevalling ligt na de uitgerekende
datum van bevalling kunnen de bevallings- en zwangerschapsuitkering samen meer dan
zestien weken bedragen.
De zwangere zelfstandige vraagt de uitkering aan bij de RCN-unit SZW. Regels omtrent
de beoordeling van de aanvraag en beslistermijnen conform de uitkering voor zwangere
werknemers zijn van overeenkomstige toepassing op de zwangere zelfstandige. Dit kan
desgewenst nader in beleidsregels worden uitgewerkt.
De zwangere zelfstandige die voldoet aan de voorwaarden en op het moment van inwerkingtreding
van deze wet binnen de fictieve verlofperiode zit (16 weken), heeft recht op de uitkering
over de gehele periode. De verlenging van het zwangerschaps- en bevallingsverlof bij
zwangerschap van een meerling en de «couveuseregeling» voor aanvullend geboorteverlof
als het kind na de geboorte moet worden opgenomen in het ziekenhuis dat bij de Verzamelwet
SZW 2023 is geregeld voor Caribisch Nederland, is van overeenkomstige toepassing op
de zwangere zelfstandige.
De regering verwacht dat het aanvragen van de uitkering bij zwangerschap en bevalling
voor zelfstandigen effect heeft op het doenvermogen van de rechthebbenden. Dit is
echter onvermijdelijk vanwege de benodigde zakelijke financiële en administratieve
gegevens die benodigd zijn voor de beoordeling van het recht op en de hoogte van de
uitkering. Met het inzetten van een zo eenvoudig mogelijk aanvraagproces is de verwachting
dat het effect op het doenvermogen zo beperkt mogelijk kan worden gehouden.
3.4.4. Calamiteitenverlof
Caribisch Nederland kent kort verzuimverlof vanwege zeer bijzondere omstandigheden.
Onder «zeer bijzondere omstandigheden» worden alleen de bevalling van de echtgenoot
en het overlijden/begrafenis van huisgenoten en/of bloed- en aanverwanten gerekend.
Het is evident dat een werknemer in Caribisch Nederland ook met andere calamiteiten
kan worden geconfronteerd waarbij een vorm van naar billijkheid vast te stellen kort
verlof wenselijk kan zijn. Dit vergt uitbreiding van de verlofregeling met (calamiteiten)verlof
met behoud van loon voor:
– Spoedeisend, onvoorzien of redelijkerwijze niet buiten werktijd te plannen arts- of
ziekenhuisbezoek (voor consult, dus niet in verband met ziekenhuisopname) door de
werknemer of de noodzakelijke begeleiding daarbij van diens naaste familielid.
– Noodzakelijke verzorging op de eerste ziektedag van een naast familielid van de werknemer.
– Onvoorziene omstandigheden die een onmiddellijke onderbreking van de arbeid vergen
zoals calamiteiten in de zin van woningbrand en acute wateroverlast.
De werknemer behoudt ondanks de soms acute noodzaak om verlof op te nemen te allen
tijde de verplichting om vooraf of zo spoedig mogelijk aan de werkgever onder opgave
van reden het verlof te melden. Het doel van deze uitbreiding van het verlof is om
de balans tussen werk en privé te verbeteren.
3.4.5. Kortdurend zorgverlof
Kortdurend zorgverlof, bedoeld voor de noodzakelijke verzorging in verband met ziekte
van een naast familielid, is in Caribisch Nederland niet wettelijk geregeld. Met het
onderhavige wetsvoorstel wordt daar alsnog in voorzien voor de maximale duur van twee
keer de arbeidsduur per week conform de systematiek in Europees Nederland. De duur
van het kortdurend zorgverlof is ten hoogste twee maal de arbeidsduur per week in
elke periode van twaalf achtereenvolgende maanden. De periode van twaalf maanden gaat
in op de eerste dag waarop het verlof wordt genoten.
Hierbij wordt geen loondoorbetalingsplicht afgedwongen. De werknemer moet het verlof
onder opgave van redenen aanvragen bij de werkgever. Onder bepaalde omstandigheden
kan de werkgever verlangen dat de werknemer toch zijn bedongen werkzaamheden verricht
en van het verlof geen gebruik maakt. Dat kan alleen als de werkgever zodanig zwaarwegende
bedrijfs- of dienstbelang heeft dat het belang van de werknemer naar maatstaven van
redelijkheid en billijkheid moet wijken. De werkgever moet dit schriftelijk kenbaar
maken aan de werknemer. Het doel van deze uitbreiding van het verlof is om de balans
tussen werk en privé te verbeteren.
HOOFDSTUK 4 KINDERBIJSLAG
4.1. Algemeen
De KBV BES bepaalt dat iedere ouder of verzorger die in Caribisch Nederland woonachtig
is of rechtmatig binnen de openbare lichamen verblijft, recht heeft op kinderbijslag
voor diens ingezeten kinderen onder de 18 jaar. De kinderbijslagvoorziening betreft
een inkomensonafhankelijke tegemoetkoming aan ouders of verzorgers voor de kosten
van levensonderhoud van hun kinderen en draagt daarmee bij aan het verbeteren van
de bestaanszekerheid in Caribisch Nederland.
De KBV BES stelt als hoofdregel dat het kind tot het huishouden van de ouder behoort,
waarmee de aanname wordt gedaan dat de ouder voorziet in de kosten van levensonderhoud
van een kind. Voor sommige ouders waarvan het kind intensieve zorg behoeft, volstaat
de huidige kinderbijslagvoorziening echter niet. Het gaat om ouders met kind dat vanwege
ziekte, handicap, gedragsproblematiek of andersoortige gebreke langdurig in een instelling
binnen één van de openbare lichamen verblijft en om ouders met een thuiswonend kind dat
intensieve zorg nodig heeft.
a. Uitwonende kinderen wegens ziekte of gebreken
Voor een kind dat ingezetene was, maar om redenen van scholing dan wel ziekte of handicap
buiten Caribisch Nederland woont, gelden niet dezelfde voorwaarden met betrekking
tot ingezetenschap en tot het huishouden behoren. In die situatie blijft de ouder
in aanmerking komen voor de kinderbijslag BES indien deze ouder het kind blijft verzorgen.
Ouders van kinderen die vanwege ziekte, handicap, gedragsproblematiek of andersoortige
gebreke langdurig in een instelling binnen één van de openbare lichamen verblijven, komen echter niet voor kinderbijslag BES
in aanmerking. Hoewel de zorgkosten (grotendeels) door de zorgverzekering BES worden
vergoed, blijft deze groep ouders kosten maken voor het in een instelling verblijvend
kind, onder meer voor thuisoppas in het weekend, kleding, vervoer, speelgoed of sociale
participatie van het kind.
b. Thuiswonende kinderen die intensieve zorg nodig hebben
Ook ouders van thuiswonende kinderen met een aandoening die hierdoor veel zorg nodig
hebben, maken extra kosten. Dit betreft onder meer (voor zover niet-vergoed) incontinentiematerialen,
hulpmiddelen en aangepast meubilair, maar bijvoorbeeld ook de reguliere vervoerskosten
naar een zorginstelling. In Europees Nederland biedt de Algemene Kinderbijslagwet
(AKW), onder voorwaarden, een aanvullende tegemoetkoming aan ouders van deze groep
kinderen via de zogenaamde regeling «dubbele kinderbijslag intensieve zorg». Ook in
Caribisch Nederland worden ouders van zorgbehoevende kinderen geconfronteerd met extra
zorgtaken en -kosten, maar mist de KBV BES nog een regeling voor dubbele kinderbijslag
intensieve zorg die de AKW wel heeft.
4.2. Voorgestelde regelingen
De regering acht het wenselijk voor beide groepen ouders, naar analogie van Europees
Nederland, een uitbreiding van de kinderbijslag mogelijk te maken en stelt daarom
de volgende wijzigingen voor.
4.2.1. Kinderbijslag uitwonende kinderen wegens ziekte of gebreken
Er wordt een uitzonderingsgrond geïntroduceerd waardoor niet langer noodzakelijk is
om tot het huishouden te behoren voor kinderen die vanwege ziekte of gebreken in een
instelling binnen één van de openbare lichamen verblijven. Onder het begrip «instelling»
wordt bedoeld alle zorg- en gedragsinstellingen, niet zijnde een jeugdafdeling van
een justitiële inrichting. In tegenstelling tot kinderen die wegens ziekte of handicap
langdurig buiten het openbaar lichaam verblijven, geldt voor desbetreffende kinderen
niet de plicht om ten minste vijf jaar ingezetene te zijn geweest. Na wijziging van
de wet kunnen rechthebbenden een aanvraag indienden voor kinderbijslag. Potentiële
rechthebbenden worden via communicatiecampagne geïnformeerd.
4.2.2. Dubbele kinderbijslag intensieve zorg
Voor ouders van thuiswonende kinderen met een aandoening voorziet dit wetsvoorstel,
naar analogie van de AKW, in een grondslag voor verdubbeling van het maandelijkse
bedrag van de kinderbijslag BES indien er sprake is van intensieve zorg. De zorgbehoefte
moet blijken uit een onafhankelijk advies door een daartoe aangewezen rechtspersoon
aan de uitvoerder van deze regeling (de RCN-unit SZW). De wijze van de beoordeling
of er sprake is van intensieve zorg komt op hoofdlijnen overeen met de wijze waarop
dit in Europees Nederland wordt beoordeeld: er moet sprake zijn van een objectieve
medische diagnose; ouders beantwoorden vragen over de zorgbehoefte van het kind; deze
antwoorden worden geobjectiveerd door derde(n); en de zorgbehoefte wordt gescoord
op basis van leeftijdscategorieën. Voor de nadere vormgeving geldt dat rekening wordt
gehouden met de lokale context en de kleine omvang van de doelgroep in Caribisch Nederland.
Zo is er door de beperkte omvang van de doelgroep meer persoonlijke dienstverlening
mogelijk. De wijze waarop de intensieve zorgbehoefte wordt beoordeeld, wordt bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur nader uitgewerkt.
Ouders van kinderen die intensieve zorg behoeven, kunnen in aanmerking komen voor
een dubbel bedrag indien het kind van drie jaar of ouder, maar nog niet de leeftijd
van 18 jaar heeft bereikt. Hierbij wordt uitgegaan van de veronderstelling dat kinderen
uit de leeftijdscategorie van 0 tot 3 jaar in algemene zin zonder uitzondering intensieve
zorg en begeleiding van ouders of verzorgers behoeven. Voorwaarde om in aanmerking
te komen voor de verdubbeling van het bedrag, is dat de rechthebbende ouder kinderbijslag
BES voor het desbetreffende kind ontvangt.
De verdubbeling van de kinderbijslag geldt niet voor kinderen die wegens ziekte of
gebreken in een instelling verblijven, omdat het niet aannemelijk is dat ouders van
kinderen in een instelling dezelfde meerkosten hebben als ouders van thuiswonende
kinderen met een intensieve zorgbehoefte. Voor ouders van kinderen in deze situatie
is de introductie van (reguliere) kinderbijslag (zoals toegelicht in paragraaf 4.4.1.)
passend.
De mogelijk rechthebbende zal voor het ontvangen van de dubbele kinderbijslag een
beoordeling moeten laten uitvoeren door een onafhankelijke derde. In lagere regelgeving
wordt uitgewerkt welke mate van intensieve zorg er moet zijn om voor de verdubbeling
in aanmerking te komen en hoe de beoordeling wordt uitgevoerd. Ouders zullen documentatie
moeten aanleveren. Naar verwachting levert dit geen onevenredige belasting op.
HOOFDSTUK 5 OUDERDOMSVERZEKERING
5.1. Algemeen
Caribisch Nederland vergrijst. Begin 2021 was 13% van de bevolking van Caribisch Nederland
65 jaar of ouder. Het aandeel van deze groep blijft volgens de prognose stijgen.14 Voor 2030 wordt voorzien dat 19% van de bevolking uit 65-plussers bestaat, voor 2050
28%. Daarmee heeft de AOV BES een steeds belangrijkere functie als ouderdomsverzekering
voor alle inwoners van Caribisch Nederland (Bonaire, Saba en Sint Eustatius) of voor
diegenen die daar een periode hebben gewoond. De hoogte van de uitkering verschilt
per openbaar lichaam en wordt bepaald door het aantal jaren dat men in Caribisch Nederland
heeft gewoond. Inwoners van Sint Eustatius en Saba die recht hebben op een ouderdomspensioen
hebben daarnaast recht op een tegemoetkoming, die is gerelateerd aan het hogere prijsniveau
ten opzichte van Bonaire (de «duurtetoeslag»). De pensioengerechtigde leeftijd (hierna:
AOV-leeftijd) in de Wet AOV BES is momenteel 65 jaar.
De in de Tweede Kamer aanvaarde motie-Wuite c.s., verzoekt te onderzoeken op welke
wijze de AOV-gerechtigde leeftijd verhoogd kan worden, waarbij de financiële besparing
die dit oplevert ingezet wordt voor verdere stappen om de inkomenspositie van inwoners
van Caribisch Nederland te verbeteren, 15 Over de verhoging van de AOV-leeftijd zal op een later moment een politieke afweging
moeten worden gemaakt. Op dit moment richt de inzet van de regering zich op het vergroten
van de bestaanszekerheid van mensen in Caribisch Nederland. Overigens was het verhogen
van de AOV-leeftijd in de ontwerpfase van dit wetsvoorstel wel opgenomen. Dat verklaart
dat het onderwerp aan de orde is geweest in de consultatie, zoals blijkt uit Hoofdstuk
9.
5.2. Duurtetoeslag AOV
AOV-gerechtigden op Sint Eustatius en Saba ontvangen, anders dan AOV-gerechtigden
op Bonaire, naast hun AOV een tegemoetkoming (de zogeheten «duurtetoeslag»). Deze
duurtetoeslag is bij de staatkundige transitie ingevoerd om rekening te houden met
de prijsverschillen tussen de eilanden. Hierbij was aanvankelijk sprake van een gelijk
AOV-bedrag voor pensioengerechtigden op alle eilanden. Vanaf 2012 lopen de bedragen
uiteen, waarbij de differentiatie zowel ingegeven is door de uiteenlopende ontwikkeling
van het consumentenprijsindexcijfer per eiland, als door verschil in beleidsmatige
ontwikkeling van de bedragen. Inmiddels wordt bij de vaststelling van het AOV-bedrag
per eiland rekening gehouden de duurtetoeslag, zodanig dat de som van AOV en duurtetoeslag
bij volledige AOV-opbouw in een voor elk eiland gelijke verhouding tot het wettelijke
minimumloon staat. De tabel hieronder illustreert dat.
Bonaire
Sint Eustatius
Saba
Hoogte AOV 2023
USD 1.335
USD 1.265
USD 1.321
Tegemoetkoming «duurtetoeslag»
USD 57
USD 85
Totaal als percentage van het wettelijk minimumloon per eiland
85%
85%
85%
5.3. Voorgestelde regeling
In het kader van de beoogde ontwikkeling richting het ijkpunt sociaal minimum is de
uitkering AOV volgens plan op het niveau gebracht dat correspondeert met het voor
de respectievelijke openbare lichamen vastgesteld sociaal minimum.16 Deze ontwikkeling heeft gevolgen voor de eilandelijke duurtetoeslag bij de AOV, die
bij de staatkundige transitie is ontstaan om prijsverschillen tussen de eilanden te
compenseren. Door het verder verhogen van de AOV-bedragen gaat de uitkering voor ouderen
omhoog, waarbij is beoogd dat het gewenste uitkeringsniveau via de AOV zelf wordt
bereikt. Vanaf 1 januari 2023 is de duurtetoeslag al bij het vaststellen van de hoogte
van de AOV zelf betrokken, zodat de AOV inclusief duurtetoeslag gelijkgesteld is aan
het ijkpunt sociaal minimum. Daarmee ligt het voor de hand de duurtetoeslag, die AOV-gerechtigden
die woonachtig zijn op Sint Eustatius en Saba ontvangen, op termijn te laten vervallen
en de AOV-uitkeringen op Sint Eustatius en Saba budgetneutraal met het bedrag van
de afgeschafte duurtetoeslag te verhogen. De voorgestelde wijziging maakt het afschaffen
van de duurtetoeslag mogelijk.
De voorgestelde wijziging van de bepaling over de duurtetoeslag biedt ruimte om de
komende jaren naar een lager bedrag toe te groeien, terwijl artikel IX van dit wetsvoorstel,
dat op een later moment in werking zal treden, voorziet in het geheel laten vervallen
van de bepaling over de duurtetoeslag. Dit heeft geen effect op het doenvermogen van
de burger aangezien de duurtetoeslag afhankelijk is van ingezetenschap van de eilanden
Sint Eustatius en Saba.
Indien de duurtetoeslag vervalt dan zal dat automatisch worden verwerkt. Rechthebbenden
worden hier tijdig over geïnformeerd.
HOOFDSTUK 6 ALGEMENE WEDUWEN EN WEZENVERZEKERING BES
In de AWW BES worden een aantal – met name technische – wijzigingen voorgesteld. De
meest in het oog springende wijziging is de naamswijziging. Het begrip «weduwe» is
vanwege het hedendaags taalgebruik naar het meer gebruikelijke begrip «nabestaande»
gewijzigd. Daardoor wordt met de term nabestaande niet alleen op vrouwen gedoeld,
maar ook andere seksen die gehuwd waren en hun partner verliezen hiermee in één begrip
gevat. Hiermee is geen uitbreiding van de reikwijdte van de wet beoogd, aangezien
de huidige wet al tevens ziet op de weduwnaar.
HOOFDSTUK 7 INVOERINGS- EN OVERGANGSRECHT
Het wetsvoorstel bevat in Hoofdstuk II een aantal invoerings- en overgangsbepalingen.
Daarnaast staan ook de slotbepalingen, de inwerkingtreding en de citeertitel, in dat
hoofdstuk opgenomen.
Op termijn zal artikel 7b van de AOV BES waarin de «duurtetoeslag» is geregeld, kunnen
vervallen. Dit is in beginsel het geval zodra het niveau van het ijkpunt sociaal minimum
voor alle openbare lichamen zal zijn bereikt, waarmee een «duurtetoeslag» dan niet
langer nodig en te rechtvaardigen is. In de aanloop ernaar toe kan de duurtetoeslag
reeds worden afgebouwd. De feitelijke ontwikkeling van de duurtetoeslag zal jaarlijks
bij de bekendmaking van de nieuwe bedragen worden gecommuniceerd.
In het BW BES worden nieuwe bepalingen voorgesteld ten aanzien van verlofregelingen
(zie hoofdstuk 3). Dat geldt met name calamiteitenverlof en geboorteverlof. Ten aanzien
van deze bepalingen geldt dat deze onmiddellijke werking hebben. Vanaf het moment
van inwerkingtreding van deze bepalingen kan een arbeider, als hij aan de voorwaarden
voldoet, een beroep doen op deze regelingen.
Tot slot kan worden gemeld dat ten aanzien van de invoering van de zwangerschaps-
en bevallingsuitkering voor zelfstandigen, meewerkende echtgenoten en gelijkgestelden
geldt dat deze bepalingen onmiddellijke werking hebben. Er is hier sprake van een
regeling die nieuw binnen Caribisch Nederland gaat gelden. Er is daarom ook geen reden
om personen die in aanmerking komen voor uitkering over andere, eerder liggende periodes,
uitkering te verstrekken. Met deze onmiddellijke werking zal een belanghebbende naar
gelang zij in de fase van zwangerschap of bevalling verkeert nog een (deel)uitkering
ontvangen. Er zit een flexibiliteit in het opnemen van de uitkering, te weten tussen
zes (tien bij meerling) en vier (acht bij meerling) weken voor de verwachte bevallingsdatum.
Een belanghebbende die op het moment van invoering in de periode rond haar bevalling
verkeert, kan daarbij gebruik maken van de voor haar meest gunstige regeling.
HOOFDSTUK 8 EFFECTEN, FINANCIËN, REGELDRUK EN UITVOERINGSEFFECTEN
8.1. Doeltreffendheid en doelmatigheid
Het doel van dit wetsvoorstel is om de bestaanszekerheid in Caribisch Nederland te
verbeteren door het sociale zekerheidsstelsel en de verlofregelgeving in Caribisch
Nederland op een niveau te brengen dat meer aansluit op dat van Europees Nederland.
Hierbij wordt een gelijkwaardig en evenwichtig stelsel van aanspraken, rechten, plichten
en inkomenswaarborgen beoogd, dat aansluit op de context van Caribisch Nederland.
Het wetsvoorstel sluit inhoudelijk aan op uitgangspunten die ook in Europees Nederlandse
wet- en regelgeving worden gehanteerd. Vanwege de context van Caribisch Nederland
zoals de schaalgrootte, het aldaar bestaande wettelijk kader en de uitvoeringspraktijk
is het niet wenselijk en ook niet mogelijk om het wettelijk kader uit Europees Nederland
één op één toe te passen.
De verwachting is dat als gevolg van het creëren van bewustzijn over het belang van
re-integratie en de gedeelde verantwoordelijkheid voor re-integratie het aantal ziektedagen
zal dalen en werknemers die (voor langere tijd) uit het arbeidsproces zijn geraakt
sneller zullen terugkeren naar werk. Aanvullend draagt de uitbreiding van het verlofstelsel
bij aan een betere werk-privé balans. Een neveneffect daarvan kan een dempende werking
op de uitkering ziekengeld (ZV BES) zijn. De combinatie van arbeid en de zorg thuis
voor gezinsleden kan uitdagend en belastend zijn voor de werknemer. Door de uitbreiding
van het verlofstelsel worden de verantwoordelijkheden beter verdeeld tussen werkgever,
werknemer en overheid.
De introductie van dubbele kinderbijslag, waarvoor dit wetsvoorstel in een grondslag
voorziet, stelt ouders waarvan het kind intensieve zorg behoeft, financieel beter
in staat de noodzakelijke zorg te bieden. Hiermee wordt een aan Europees Nederland
gelijkwaardige voorziening beoogd.
8.2. Financiële gevolgen
In deze paragraaf worden de financiële gevolgen van de maatregelen uit het wetsvoorstel
weergegeven. Het gaat daarbij om de gevolgen van aanpassingen in de bepalingen over:
– Activeringsfunctie en inkomenswaarborgfunctie arbeidsongeschikte werknemer
– Verlofregelingen
– Kinderbijslag
– AOV en AWW
De uitvoeringskosten worden apart vermeld in subparagraaf 8.2.5.
8.2.1. Activering en inkomensbescherming arbeidsongeschikte werknemer
Na de wijziging draagt de werkgever bij kortdurend ziekteverzuim (maximaal drie dagen)
volledig de financiële verantwoordelijkheid. Dit is gelijk aan de bestaande situatie.
Op grond van de vigerende ZV BES kan er uitsluitend recht zijn op ziekengeld indien
de arbeidsongeschiktheid meer dan drie dagen heeft geduurd; is dat het geval, dan
wordt het ziekengeld ook over de eerste drie ziektedagen uitgekeerd.
In geval het ziekteverzuim langer dan drie werkdagen duurt, heeft de werkgever in
het totaal bezien hogere lasten als gevolg van het voorstel, omdat het recht op ziekengeld
– dat feitelijk aan de werkgever wordt uitgekeerd – voor de eerste drie dagen komt
te vervallen en pas vanaf de vierde ziektedag kan ontstaan. Dit geldt ook voor de
OV BES, waar het recht op uitkering thans vanaf de dag na die van de melding van het
ongeval ingaat.
De werkgever kan de meerkosten beperken door het voeren van een actief beleid gericht
op voorkomen en beperken van ziekteverzuim en het bevorderen van veilig werken. Voor
zover werkgevers per saldo meer lasten ervaren, kan dit in redelijkheid van de werkgever
worden gevraagd. De macro toename van werkgeverslasten wordt grof geraamd op USD 450.000
per jaar. Er is alleen zicht op de kosten van alle werkgevers tezamen over de eerste
twee dagen van het langer dan twee dagen durend ziekteverzuim. Die bedragen gezamenlijk
rond de USD 300.000 per jaar. Dit leidt daarom ook jaarlijks tot een besparing van
zo’n € 300.000 op de uitkeringslasten van de OV en ZV BES.
8.2.2. Verlofregelingen
De verlofregelingen worden uitgebreid. Een deel van de uitbreiding komt voor rekening
van het Rijk omdat het verlof financieel mogelijk wordt gemaakt vanuit de ZV BES.
Dit geldt voor de uitkeringsfaciliteit voor zwangere zelfstandigen en de introductie
van het geboorteverlof voor partners.
De kosten hiervan worden geraamd op respectievelijk, € 0,02 mln./20.000 (geboorteverlof
2,5 dagen) en € 0,07 mln./70.000 uitkeringsfaciliteit zwangere zelfstandigen. Hiervoor
is reeds budget beschikbaar gesteld vanaf 2020 in verband met de sociaaleconomische
agenda.
8.2.3. Kinderbijslag
Met de uitbreiding van het recht op kinderbijslag BES voor ouders van kinderen die
om medische redenen binnen het openbare lichaam verblijven, komen naar schatting tien
kinderen extra in aanmerking voor kinderbijslag BES. Dit kost € 10.680 per jaar.
Er zijn geen harde cijfers beschikbaar over de omvang van de groep kinderen in Caribisch
Nederland die wegens ziekte of stoornis intensieve thuiswonende zorg behoeven. Een
grove schatting komt uit op circa 140 kinderen die in Caribisch Nederland in aanmerking
zouden komen voor de dubbele kinderbijslag. De kosten daarvan worden geraamd op € 149.520
per jaar.
8.2.4. AOV en AWW
De budgettaire gevolgen van de wijziging van de duurtetoeslag AOV zijn meegenomen
in het traject rondom de verhoging van de AOV naar het ijkpunt sociaal minimum (zie
5.3.1) en zullen hier dus niet worden toegelicht. Voor de wijzigingen in de AWW worden
geen financiële gevolgen voorzien.
8.2.5. Uitvoeringskosten
De RCN-unit SZW voert als onderdeel van het Ministerie van SZW de uitvoeringstaken
van het ministerie in Caribisch Nederland uit. Tot de taken van de RCN-unit SZW behoort
onder meer uitkeringsverstrekking, vergunningverlening en arbeidsinspectie. In dit
kader is de RCN-unit SZW ook verantwoordelijk voor de lokale informatie en communicatie
over de voorgestelde wijzigingen.
Het onderhavige wetsvoorstel brengt additionele uitvoeringskosten voor de RCN-unit
SZW met zich mee, die ten laste komen van de rijksbegroting. Hierna worden deze uitvoeringskosten
per onderdeel besproken, met dien verstande dat de kosten van implementatie en communicatie
apart worden benoemd. De tabel aan het slot van deze subparagraaf voorziet in een
overkoepelend beeld.
8.2.5.1. Maatregelen verlof, ziekte en arbeidsongeschiktheid
Met name introductie van de uitkering in verband met geboorteverlof en de arbeidsongeschiktheidsuitkering
voor de zwangere zelfstandige vergt extra personele capaciteit van de RCN-unit SZW.
In mindere mate geldt dit ook voor de beoogde uitbreiding van de re-integratiebepalingen
in de ZV BES en de OV BES, die van invloed zijn op het werk van de controlerend geneesheer.
Om de hiervoor benodigde capaciteit te kunnen organiseren, is een bedrag ter grootte
van € 100.000 voor nader in te vullen personeelskosten geraamd, aangevuld met € 50.000
voor kosten in verband met de ICT. Beide bedragen hebben een structureel karakter.
8.2.5.2. Kinderbijslag
In verband met de vaststelling van de zorgbehoefte van kinderen, wint de RCN-unit
SZW een op medische gegevens gebaseerd advies in bij een bij algemene maatregel van
bestuur aangewezen rechtspersoon. De uitvoeringskosten van de dubbele kinderbijslag
worden geraamd op € 100.000 per jaar structureel. De meerlasten betreffen met name
de inhuur van de externe partij die met het beoordelen van de zorgbehoefte wordt belast.
Aangezien verondersteld wordt dat de RCN-unit SZW het oordeel van de beoordelaar veelal
zonder meer kan overnemen, beperken de additionele kosten in verband met de behandeling
van aanvragen door de RCN-unit SZW zich in hoofdzaak tot administratieve handelingen
als het opmaken van beschikkingen. Eenmalige invoeringskosten worden hier niet meegenomen.
De invoeringskosten zijn reeds ingepast bij de tijdelijke regeling (die in 2022 is
opgestart).
Voor de voorgestelde wijzigingen die verband houden met het recht op kinderbijslag
voor kinderen die in een instelling verblijven worden geen extra uitvoeringskosten
geraamd.
8.2.5.3. AOV/AWW
De voorgestelde wijzigingen van de AOV en de AWW leiden inhoudelijk niet tot te kwantificeren
extra uitvoeringskosten.
8.2.5.4. Implementatie en communicatie
Het invoeren van de onderhavige voorstellen vergt een gedegen invoerings- en communicatietraject.
Het is van het grootste belang dat de RCN-unit SZW investeert in voorlichting aan
burgers en bedrijven, om degenen die het aangaat met de wijzigingen bekend te maken.
Hierbij is ook te denken aan de gevolgen voor werkgevers en werknemers van de wijzigingen
in de arbeidsverhoudingen als gevolg van de voorgestelde wijzigingen van het BW BES.
De inzet van de RCN-unit SZW op het vlak van communicatie beperkt zich dus niet tot
voorlichting die verband houdt met de uitvoeringstaken en dienstverlening van de unit
zelf, maar omvat alle elementen van dit wetsvoorstel.
De RCN-unit SZW zal het bestaand gedrukt communicatiemateriaal moeten aanpassen of
uitbreiden. Voor zover communicatie online plaatsvindt, is eveneens actualisering
of uitbreiding aan de orde. Om bekendheid met de voorgestelde wijzigingen te generen
zal informatie moeten worden verspreid via eigen mediakanalen en lokale media zoals
kranten, radio en sociale media. Hierbij is een actieve informatiecampagne voorzien,
waarbij de RCN-unit SZW actief «de boer op» gaat om belanghebbenden te informeren.
Het kan hierbij ook gaan om het organiseren van voorlichtingsbijeenkomsten per thema
of doelgroep.
De extra inzet met het oog op de implementatie moet nog planmatig worden uitgewerkt.
Vooralsnog wordt van een bedrag van € 50.000 uitgegaan. Het spreekt vanzelf dat de
nieuwe regeling ook blijvende extra inzet vanuit communicatie en uitvoeringsondersteuning
vragen. Hiervoor is structureel € 40.000 beschikbaar.
Overkoepelend beeld gevolgen uitvoeringskosten RCN-unit SZW, in € (in tabelvorm)
Eenmalig
Structureel
Verlofstelsel, ZV en OV BES
-
€ 150.000
KBV BES
-
€ 100.000
AOV/AWW
-
-
Implementatie en communicatie
€ 50.000
€ 40.000
Totaal
€ 50.000
€ 290.000
8.3. Regeldruk
De inhoudelijke nalevingskosten en de administratieve lasten vormen gezamenlijk de
kosten die samenhangen met regeldruk. De regering streeft ernaar de regeldruk voor
burgers, bedrijven en professionals terug te dringen. Het onderhavige wetsvoorstel
heeft gevolgen voor de regeldruk bij werkgevers/bedrijven en voor burgers en werknemers.
Voor het in kaart brengen van de regeldruk is aangesloten bij het door het Ministerie
van Economische Zaken en Klimaat (EZK) voorgeschreven Handboek meting regeldrukkosten.17 Voor het kwantificeren is de methodiek van het Standaard Kostenmodel gebruikt. Er
is geen Handboek meting regeldrukkosten voor Caribisch Nederland. Vanwege de verscheidenheid
aan voorgestelde maatregelen is in tabel 1 uitgesplitst met welk uurtarief rekening
is gehouden. Bij de berekening van de regeldruk is er uit gegaan van de tijdsbesteding
en tarieven die van toepassing zijn in Europees Nederland in euro’s. Voor de aantallen
is uitgegaan van beschikbare gegevens van het CBS, in sommige gevallen is het niet
mogelijk om de aantallen verder uit een te splitsen naar de betrokken doelgroep. Ook
is het niet op voorhand mogelijk om in te schatten hoeveel mensen gebruik zullen maken
van een van de voorstellen in dit wetsvoorstel. Al met al is de berekening van de
regeldruk dus een indicatie. De totale regeldrukkosten worden geschat op 143.358,20
euro. In de paragrafen hieronder wordt toegelicht hoe dit bedrag is berekend.
a. Vooraf
Er is een aantal maatregelen waar werkgevers en werknemers kennis van moeten nemen
en indien van toepassing op moeten acteren door bekend te worden met de wijzigingen
en zo nodig de wijzigingen te implementeren in eigen registratiesystemen, personeelsreglementen
of handboeken. Dit zijn de wijziging in arbeidsongeschiktheidswetgeving en de verlof
wet- en regelgeving.
De berekening van de regeldruk is met een aantal onzekerheden omgeven. In 2020 waren
er 3.410 bedrijven in Caribisch Nederland. Bij 840 bedrijven daarvan zijn geen werkzame
personen in dienst en bij 360 bedrijven één persoon. Van 860 bedrijven is onbekend
hoeveel werkzame personen er in dienst zijn. Bij de berekening van de regeldruk is
daarom rekening gehouden met 970 bedrijven waarbij bekend is dat er minstens één werknemer
naast de eigenaar in dienstverband werkzaamheden verricht. Naast de werkgever c.q.
leidinggevende zal ook administratief personeel op de hoogte moeten worden gebracht
van de wijzigingen. Het is afhankelijk van de grootte van het bedrijf of daarvoor
een aparte functie voor is of dat dit bij één persoon (de werkgever) is belegd. Bij
de berekening van de regeldruk is rekening gehouden met zowel het uurtarief voor een
leidinggevende als het uurtarief van administratief personeel.
In Caribisch Nederland zijn er volgens CBS zo’n 10.250 werknemers werkzaam in de private
sector. Niet alle wijzigingen zijn even relevant voor alle werknemers. Met name bij
de verlofregelingen hangt het af van de persoonlijke omstandigheden of de werknemer
wel of niet beroep zal doen op het verlof. Ten behoeve van het berekenen van de regeldruk
is waar mogelijk rekening gehouden met een specifieke doelgroep voor wie de voorgestelde
wijziging in meerdere mate relevant is.
b. Activering en inkomensbescherming
Het voorstel is om drie wachtdagen in te voeren voor uitbetaling ziekte- en ongevallengeld.
Op dit moment geldt er in de ZV BES ook al een systeem van drie wachtdagen, maar is
er sprake van terugwerkende kracht. Het aanmeldsysteem wijzigt niet, waardoor de gevolgen
voor de regeldruk zeer beperkt worden geacht. De activeringsplicht vanwege het bevorderen
van re-integratie van de zieke werknemer is nieuw. Dit spitst zich vooral toe op de
betrekkingen tussen werkgever en werknemer waarbij de controlerend geneeskundige een
adviserende en, indien noodzakelijk, een sturende rol op zich kan nemen. Vanwege de
schaal van de economie en het in de kinderschoenen staan van het flankerende beleidsveld
(arboconsultancy, re-integratieondersteuning, etc.) zijn de re-integratieverplichtingen
vormvrij gehouden. Desalniettemin zullen werkgevers zich moeten verdiepen in de materie
en daarop acteren. Het is afhankelijk van de specifieke situatie van de zieke werknemer
in hoeverre extra verplichtingen in het kader van re-integratie daarbovenop komen.
Bij het berekenen van de regeldruk is ervan uitgegaan dat alle werkgevers een keer
te maken krijgen met een zieke werknemer. Vervolgens zal het van de individuele situatie
(met name duur van de ziekte en de intensiteit) afhangen hoe groot de regeldruk voor
de werkgever en werknemer zal zijn. Omdat de re-integratieverplichtingen vormvrij
zijn, wordt de regeldruk beperkt geacht.
Voorgestelde wijziging
Berekening regeldruk
Totaal kosten
Invoering drie wachtdagen voor ziekte- en ongevallengeld en in combinatie daarmee
de mogelijkheid om bij schriftelijke overeenkomst of reglement van de loondoorbetalingsplicht
af te wijken, te begrenzen op een minimale loondoorbetaling van 80% van het vastgestelde
loon
Kennisnemen – eenvoudig / leidinggevende
3 minuten * 77 euro
Gegevens verwerken – eenvoudig / administratief personeel
3 minuten * 39 euro
Aantal werkgevers = 970
5.626,00
Opnemen activeringsplicht zieke werknemer in de ZV en de OV en bevorderings- en meewerkplicht
opnemen ten aanzien van re-integratie in het BW BES, met sanctiebepalingen in ZV en
OV als de arbeidsongeschikte werknemer verplichtingen niet nakomt
Kennisnemen – matig / leidinggevende
15 minuten * 77 euro
Interne vergaderingen – matig / leidinggevende
30 minuten * 77 euro
Controle/inspecties door overheidsinstanties / eenvoudig – leidinggevende
2 minuten * 77 euro
Aantal werkgevers = 970
Kennisnemen – eenvoudig /
Burger
2 minuten * 15 euro
Aantal werknemers = 10.250
96.938,20
c. Verlofregelingen
Zowel werkgevers als werknemers zullen kennis moeten nemen van de voorgestelde wijzigingen
in de verlofregelingen. Nieuw is de expliciete meldingsplicht voor opname van calamiteitenverlof
en kortdurend zorgverlof en het partnerverlof bij de geboorte van het kind. De uitkeringsaanvraag
geboorteverlof loopt qua proces overeenkomstig de werkwijze bij ziekte en zal daardoor
geen inhoudelijke nalevingskosten opleveren voor de werknemer. De werknemer zal informatie
moeten vergaren over het recht daarop en de werkgever moet een melding maken bij de
RCN-unit SZW. Bij de berekening van de regeldruk is uitgegaan dat alle werkgevers
en werknemers eens in hun loopbaan ermee te maken kunnen krijgen. Bij de berekening
van de regeldruk voor de gewijzigde notering van de verlofaanspraak in uren in plaats
van in dagen is ervan uitgegaan dat de meeste werkgevers gebruik maken van een loonadministratiepakket
van een externe aanbieder waarin het verlof in uren in plaats van in dagen een kleine
technische wijziging betreft en daarom niet is meegenomen in de berekening van de
regeldruk.
Voorgestelde wijziging
Berekening regeldruk
Totaal kosten
Uitbreiding calamiteitenverlof
Kennisnemen – eenvoudig / leidinggevende
3 minuten * 77 euro
Gegevens verwerken – eenvoudig / administratief personeel
3 minuten * 39 euro
Aantal werkgevers = 970
Kennisnemen – eenvoudig /
Burger
2 minuten * 15 euro
Aantal werknemers = 10.250
10.751
Introductie kortdurend zorgverlof voor noodzakelijke verzorging wegens ziekte van
naaste familielid
Kennisnemen – eenvoudig / leidinggevende
3 minuten * 77 euro
Gegevens verwerken – eenvoudig / administratief personeel
3 minuten * 39 euro
Aantal werkgevers = 970
Kennisnemen – eenvoudig /
Burger
2 minuten * 15 euro
Aantal werknemers = 10.250
10.751
Introductie geboorteverlof
Kennisnemen – eenvoudig / leidinggevende
3 minuten * 77 euro
Aantal werkgevers = 970
Gegevens verwerken – eenvoudig / administratief personeel + kennisnemen leidinggevende
(vanwege inschakelen vervangend personeel)
3 minuten * 39 euro
Kennisnemen – eenvoudig /
Burger
2 minuten * 15 euro
Aantal mannelijke werknemers = 5.830.
8.541
Vaststellen vakantieaanspraak in uren in plaats van in dagen
Kennisnemen – eenvoudig / leidinggevende
3 minuten * 77 euro
Gegevens verwerken – eenvoudig / administratief personeel
3 minuten * 39 euro
Aantal werkgevers = 970
Kennisnemen – eenvoudig /
Burger
2 minuten * 15 euro
Aantal werknemers = 10.250
10.751
Meldingsplicht werknemer voor opname calamiteitenverlof en kortdurend zorgverlof
Kennisnemen – eenvoudig / leidinggevende
3 minuten * 77 euro
Gegevens verwerken – eenvoudig / administratief personeel
3 minuten * 39 euro
Aantal werkgevers = 970
Kennisnemen – eenvoudig /
Burger
2 minuten * 15 euro
Aantal werknemers = 10.250
10.751
Tot slot krijgen zwangere zelfstandigen met het voorstel recht op een uitkering bij
zwangerschap en bevalling. Dit is een nieuwe uitkeringsregeling en het betreft een
nieuwe groep rechthebbenden voor de RCN-unit SZW. Vanzelfsprekend zijn hier inhoudelijke
nalevingskosten en administratieve lasten aan verbonden. De zwangere zelfstandige
moet kennisnemen van de wetgeving, een aanvraagformulier invullen, informatie verzenden
naar de bevoegde autoriteit en indien noodzakelijk vragen beantwoorden en aanvullende
informatie verzenden. Omdat het om reguliere informatie gaat die ondernemers reeds
bezitten op grond van andere wet- en regelgeving zoals een jaarrekening of inschrijving
Kamer van Koophandel, is de inschatting dat de moeilijkheidsgraad op eenvoudig tot
matig ligt. Het is onbekend hoeveel vrouwelijke zelfstandigen actief zijn in Caribisch
Nederland. Bij de berekening van de regeldruk is daarom rekening gehouden met de helft
van het aantal zelfstandigen:
Voorgestelde wijziging
Berekening regeldruk
Totaal kosten
Uitkering zwangerschaps- en bevallingsverlof zwangere zelfstandige
Kennisnemen – eenvoudig / Burger
2 minuten * 15 euro
Formulieren invullen – matig/ burger
5 minuten * 15 euro
Informatie of gegevens verzenden naar bevoegde autoriteiten – matig / burger
5 minuten * 15 euro Indienen van andere informatie aan autoriteiten / matig
5 minuten * 15 euro
Aantal: 2.530 zelfstandigen totaal. Onbekend welk percentage vrouw daarom is er rekening
gehouden met de helft.
14.863,75
d. Kinderbijslag
Er is een kleine groep ouders dat met dit wetsvoorstel toch in aanmerking komt voor
kinderbijslag voor hun kind als het in een instelling verblijft. Er is geen duidelijk
zicht op de aantallen. Er wordt vermoed dat het om slechts een beperkte groep ouders
gaat omdat voor andere ouders kinderbijslag reeds is toegekend.
8.4. Evaluatie
De voorgestelde wijzigingen vormen aanleiding expliciet stil te staan bij de vraag
rond nut en noodzaak van een evaluatie. Dit wetsvoorstel ziet niet op een afgebakend
onderdeel van het stelsel. Het is een verzameling van uiteenlopende wijzigingen in
diverse SZW-wetten. De voorgestelde wijzigingen beogen toe te werken naar een, op
de specifieke situatie van Caribisch Nederland afgestemd, stelsel dat gelijkwaardig
is aan dat in Europees Nederland. In deze context wordt geen integrale evaluatie van
het voorliggende pakket maatregelen beoogd. Voor zover er wel sprake is van een wezenlijk
nieuw element in het stelsel, kan evaluatie wel voor de hand liggen. Specifiek waar
het gaat om de dubbele kinderbijslag bij intensieve zorg, zal in de onderliggende
regelgeving nadrukkelijk overwogen worden een evaluatiebepaling op te nemen. Het gaat
hierbij om een nieuwe regeling, waarbij een evaluatie na invoering betekenis kan hebben.
Veel van de in deze wet voorgestelde wijzigingen worden uitgevoerd door de RCN-unit
SZW. Gezien dit gaat om een departementsonderdeel dat onder volledige ministeriële
verantwoordelijkheid opereert, zal gedurende de implementatie en in de uitvoeringsfase
nauw contact worden onderhouden en informatie over werking en effecten worden opgehaald.
Als signalen uit de uitvoering aanleiding tot nader onderzoek geven, kan een evaluatie
mogelijk alsnog zijn aangewezen.
HOOFDSTUK 9 ADVIES EN CONSULTATIE18
9.1. Algemeen
In dit hoofdstuk worden de internetconsultatie, de reactie van de ATR, de Uitvoeringstoets
van de RCN-unit SZW en de reactie van andere geconsulteerde partijen besproken.
9.2. Internetconsultatie
Het wetsvoorstel is via internet geconsulteerd in de periode 25 juli 2022 tot en met
22 augustus 2022. In de consultatie zijn de opvattingen gevraagd over ieder onderdeel
van het wetsvoorstel en de memorie van toelichting waarin de voorstellen zijn uitgewerkt.
In totaal zijn er zes reacties op de internetconsultatie ontvangen. Het grootste deel
van de respondenten zijn burgers (vier). Er zijn twee reacties ontvangen namens organisaties.
Dit deel van de toelichting vat de reacties samen. De reacties hebben geleid tot enkele
aanpassingen in het wetsvoorstel en verduidelijkingen in de memorie van toelichting.
Gelijkwaardigheid
De meeste reacties benadrukken het belang van gelijkwaardigheid en de op dit moment
ervaren ongelijkheid op het terrein van bestaanszekerheid in Caribisch Nederland ten
opzichte van Europees Nederland. Hierbij worden twee punten genoemd. Het eerste punt
betreft het bestaan van artikel 132a Grondwet dat de wettelijke grondslag behelst
voor een gedifferentieerde aanpak in Caribisch Nederland mits de bijzondere omstandigheden
aldaar die rechtvaardigen. In de memorie van toelichting is benoemd dat Caribisch
Nederland een eigen sociale zekerheidsstelsel kent. Dit stelsel is afhankelijk van
diverse zaken zoals het geldende belasting- en premiestelsel, arbeidsrechtelijk stelsel
maar ook andere relevante omstandigheden zoals economie en arbeidsmarkt. Desalniettemin
beoogt het wetsvoorstel het stelsel op een gelijkwaardig niveau te brengen. Te allen
tijde is er rekening gehouden met de hiervoor beschreven lokale omstandigheden waardoor
in sommige gevallen er bewust is gekozen om af te wijken van het stelsel zoals dat
in Europees Nederland van toepassing is. Het is ieders wens om zo snel mogelijk een
gelijkwaardig stelsel te bereiken. Hierbij moet echter ook rekening worden gehouden
met het absorptievermogen voor nieuwe wet- en regelgeving met bijkomende kosten en
verplichtingen. Het tweede punt concentreert zich op de hoogte van de uitkeringen
en het wettelijk minimumloon. Het vorige kabinet heeft om de bestaanszekerheid in
Caribisch Nederland te verbeteren een ijkpunt voor het sociaal minimum vastgesteld.
Dit wetsvoorstel concentreert zich op de rechten en plichten in sociale zekerheidswetgeving,
niet op de hoogte van de uitkeringen.
Discriminatie samenwonenden artikel 7A:1614ce BW BES
Het huwelijk is niet de enige duurzame levensvorm waar mensen voor kiezen. Ook de
partner die ongehuwd samenwoont of persoon die het kind erkent, draagt zorg voor het
pas geboren kind. Overeenkomstig artikel 1:3 van de Wet arbeid en zorg is een gelijkstelling
van ongehuwd samenwonenden en personen die het kind erkennen toegevoegd. Naar aanleiding
van de internetconsultatie is deze gelijkstelling expliciet geregeld in artikel 1613ca,
derde lid BW BES.
Werkgeverslasten
De lasten voor werkgevers worden als gevolg van de wijzigingsvoorstellen hoger. Dit
is onvermijdelijk bij een systeem waarin alle betrokken partijen en in het bijzonder
overheid en werkgever zorg dragen voor het welzijn van werknemers. De geconsulteerde
partijen maken zich hierover ongerust (zie paragraaf 9.5 en 9.6).
9.3. Toets Adviescollege toetsing regeldruk (ATR)
Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft op 17 augustus 2022 advies gegeven
op het wetsvoorstel. Het ATR heeft getoetst op de gevolgen voor de regeldruk en heeft
de volgende adviesopmerkingen gegeven:
– Het ATR adviseert om één concreet hoofddoel op te nemen in de toelichting. Het adviseert
aanvullend per afzonderlijke maatregel een meetbaar doel op te nemen zodat duidelijk
is wanneer het hoofddoel is bereikt.
– Het college adviseert een evaluatieparagraaf op te nemen in het voorstel.
– Het college adviseert per maatregel inzicht te geven in de overwogen (minder belastende)
alternatieven.
– Het college adviseert nader toe te lichten op welke wijze burgers zijn betrokken bij
de totstandkoming van de maatregelen en op welke wijze is gewaarborgd dat de maatregelen
doenbaar zijn voor burgers.
– Het college adviseert de regeldrukparagraaf kwalitatief en kwantitatief op het niveau
van handelingen uit te werken, conform Rijksbrede methodiek.
De memorie van toelichting is naar aanleiding van de bovenstaande adviezen op betreffende
punten aangevuld en verduidelijkt.
9.4. Uitvoeringstoets RCN-unit SZW
De RCN-unit SZW acht het wetsvoorstel uitvoerbaar en handhaafbaar. De RCN-unit SZW
constateert dat de wijzigingsvoorstellen tezamen wel een groot beslag kunnen leggen
op de bestaande uitvoering van de RCN-unit SZW. Dit zou ten kosten kunnen gaan van
uitvoering van wet- en regelgeving op andere domeinen. Het merendeel van de wijzigingen
zal geen gevolgen hebben voor het applicatielandschap, het geboorteverlof zal een
uitbreiding vergen binnen het bestaande portal. Systemen moeten wel worden aangepast
op de wijzigingsvoorstellen, maar voor het geheel geldt dat het op dit moment qua
automatisering haalbaar en uitvoerbaar is. Wel wordt geconstateerd dat de beheersing
van gebruikte applicaties meer onder druk komt te staan. Op termijn zullen de applicaties
niet meer houdbaar zijn, structurele wijzigingen zijn dan noodzakelijk om het beheersbaar
te houden. De wijzigingsvoorstellen zullen niet leiden tot noemenswaardige effecten
voor klanten van de RCN-unit SZW. Waar er wel effecten of extra administratieve lasten
worden verwacht, zoals bij dubbele kinderbijslag, leveren deze geen onevenredige belasting
op voor de klant. Ook de effecten op de capaciteit van de RCN-unit SZW zijn beperkt.
Voor de invoerings- en uitvoeringskosten wordt verwezen naar paragraaf 8.2.5.
Overigens merkt de RCN-unit SZW op dat de bepalingen in de OV en ZV over het verrekenen
van inkomsten niet adequaat zijn en dat een verrekenbepaling voor inkomsten OV eigennaam
ontbreekt. De vraag is of daar alsnog in kan worden voorzien.
Het bewaken van de uitvoerbaarheid van het onderhavige wetsvoorstel, ook in relatief
tot de bredere opgave voor de RCN-unit SZW, is een blijvend aandachtspunt. Het kerndepartement
en de RCN-unit SZW blijven hierover in gesprek. Het gesprek over passendheid van een
nieuwe of gewijzigde verrekenbepaling, zoals bepleit door de RCN-unit SZW, is nog
gaande. Voor de invulling ervan is de uitvoerbaarheid in hoge mate leidend.
9.5. Openbaar Lichamen
9.5.1. Openbaar Lichaam Bonaire
Het Openbaar Lichaam Bonaire heeft zijn standpunt over de wijzigingsvoorstellen door
middel van een brief kenbaar gemaakt. Naast een voorzichtige vreugde over de (beperkte)
reparatie van tekortkomingen die te lang hebben kunnen voortbestaan en met name de
burgers in kwetsbare posities raakt, is het Openbaar Lichaam Bonaire ook kritisch
op de aanpak en de plaats van de wijzigingen binnen het grotere bestel.
Het ontbreken van een sociaal minimum in Caribisch Nederland is onderbelicht in de
wijzigingsvoorstellen. Met name in relatie tot het doel van de wijzigingsvoorstellen,
een gelijkwaardig stelsel, is het extra opvallend dat een anker zoals een sociaal
minimum ontbreekt. Met betrekking tot een gelijkwaardig stelsel benadrukt het Openbaar
Lichaam Bonaire dat een stelsel wel of niet gelijkwaardig is. De dubbele kinderbijslag
wordt als voorbeeld aangehaald. In Europees Nederland kunnen ouders extra kinderbijslag
in de vorm van een jaarlijks bedrag ontvangen (AKW+). De AKW+ biedt een compensatie
voor de loonheffingskorting inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK). De IACK
is bedoeld om ouders met jonge kinderen te stimuleren te blijven werken. De dubbele
kinderbijslag intensieve zorg is naar analogie van het vaste dubbele bedrag dat in
Europees Nederland op grond van de AKW wordt toegekend. Er is afgezien van het overnemen
van de zogeheten «AKW+» vanwege de specifiek in Caribisch Nederland, met een inkomensafhankelijke
regeling gepaard gaande uitvoeringsproblematiek en de verschillen in de belastingsystematiek.
Om een meer gecentraliseerde aanpak te hanteren en niet fragmentarisch te werk te
gaan doet het Openbaar Lichaam Bonaire de suggestie om een inventarisatie te maken
naar alle van toepassing zijnde wet- en regelgeving in Caribisch Nederland en Europees
Nederland inclusief prioritering. Ook wordt aangestipt dat de wijzigingen een hogere
(administratieve) last voor werkgevers met zich brengt. Daarnaast wordt opgeworpen
dat het versterken van de eilandelijke economie ook een middel is om burgers minder
afhankelijk te maken van het sociaal vangnet. Het versterken van de economie en arbeidsmarkt
is het derde spoor in de aanpak van het ijkpunt sociaal minimum.
Over de relatie met het sociaal minimum zij in reactie op de inbreng van de zijde
van het Openbaar Lichaam Bonaire opgemerkt dat met beide trajecten, het moderniseren
van het stelsel en de beleidsinzet gericht op het sociaal minimum (dat voornamelijk
op de hoogte van bedragen ziet) het bevorderen van bestaanszekerheid wordt beoogd.
Daarbij geldt ook dat het niet mogelijk is om alle achterstanden in één keer kunnen
worden weggewerkt. Europees Nederlandse wetgeving kan immers niet «blind» voor Caribisch
Nederland worden overgezet; steeds is een nauwkeurige afweging nodig met betrekking
tot de passendheid in de lokale context, waarbij in verband met aanpak en tijdpad
bovendien capaciteit, absorptievermogen en uitvoerbaarheid moet worden meegewogen.
De suggestie om een vergelijkende inventarisatie van de wet- en regelgeving te maken
en vervolgens op basis daarvan prioriteiten te bepalen, wordt overgenomen. De regering
is voornemens de openbare lichamen bij deze uitwerking te betrekken.
9.5.2. Openbaar Lichaam Sint Eustatius
Het Openbaar Lichaam Sint Eustatius heeft zijn standpunt over de wijzigingsvoorstellen
door middel van een brief kenbaar gemaakt. Opmerkingen van de Central Dialogue Statia
zijn hierbij betrokken.
Het Openbaar Lichaam Sint Eustatius spreekt steun uit voor het verbeteren van de sociale
wetgeving, maar tekent wel aan moeite te hebben om de voor de beoordeling noodzakelijke
beleidscapaciteit te organiseren. Voor de toekomst wordt bovendien meer samenhang
in het ontwerpen en aanbieden van wetsvoorstellen met aanpalende departementen bepleit.
Voor het invoeren van een aantal van de voorgestelde wijzigingen suggereert het Openbaar
Lichaam hulp aan werkgevers in verband met de invoering ervan. Ook wordt het bezwaar
van extra financiële lasten voor werkgevers en werknemers van een aantal voorgestelde
maatregelen benoemd. Dit brengt het Openbaar Lichaam Sint Eustatius tot een afwijzend
standpunt ten aanzien van de voorgestelde maatregelen in de AOV, de OV en ZV BES en
het BW BES. Het Openbaar Lichaam geeft aan dat de behoefte ligt bij het verbeteren
van de bestaanszekerheid van de inwoners. Overigens wordt voorgesteld om de verschillen
tussen de BES-wetgeving en de Europees Nederlandse wet- en regelgeving te inventariseren
om de verschillen beter te kunnen beoordelen.
De regering is zich bewust van het belang om te werken aan bestaanszekerheid en zet
daar ook zwaar op in. Dit laat het belang van het moderniseren van het stelsel echter
onverlet. Daarom acht de regering de onderhavige maatregelen opportuun. De door het
Openbaar Lichaam Sint Eustatius gesuggereerde differentiatie bij het verhogen van
de AOV-leeftijd acht de regering zeer lastig uitvoerbaar en juridisch kwetsbaar. Om
rekening te houden met het lastenverzwarende effect op onderdelen, kan zo nodig worden
overwogen onderdelen van het wetsvoorstel iets naar achteren te schuiven. Dit ligt
in elk geval voor de hand voor de voorstellen met betrekking tot de OV en ZV BES om
een wachtdagenregeling en verplichtingen gericht op re-integratie te introduceren.
Het voorstel om werkgevers te ondersteunen bij de invoering van maatregelen en om
een vergelijkende inventarisatie van wet- en regelgeving te maken, neemt de regering
over.
9.5.3. Openbaar Lichaam Saba
Het Openbaar Lichaam Saba heeft zijn standpunt over de wijzigingsvoorstellen door
middel van een brief kenbaar gemaakt. In de bredere context is het Openbaar Lichaam
Saba tevreden met de verschillende acties die het Ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid onderneemt, waaronder de Wijzigingswet, maar er is ook een kritische
noot. De wijzigingsvoorstellen in deze wet zijn belangrijk, maar daarboven sluimert
onmiskenbaar het realiseren van een sociaal minimum als het gaat om bestaanszekerheid
(en gelijkwaardigheid) waarmee de inwoners rond kunnen komen in de kosten van hun
bestaan. Inmiddels duurt het realiseren van het ijkpunt te lang en het geduld raakt
op. Aanvullend daarop benadrukt het Openbaar Lichaam Saba het belang van een gezamenlijke
aanpak van alle betrokken ministeries om het armoedevraagstuk te verkleinen.
Het Openbaar Lichaam benadrukt dat de kosten van leven, maar ook de kosten van zaken
doen op Saba hoog ligt. De wijzigingsvoorstellen betreffen een lastenverzwaring voor
de werkgevers. Op Saba zijn dit met name MKB-bedrijven, met de nadruk op kleine bedrijven.
De onderdelen die in de Wijzigingswet de kosten van het zakendoen verhogen, zoals
de invoering van de wachtdagen bij ziekte of ongeval en de re-integratiemaatregelen,
worden op dit moment niet opportuun geacht.
Ook benadrukt het Openbaar Lichaam Saba om de bureaucratie zo beperkt mogelijk te
houden en het belang van een uitgebreide communicatiecampagne over de voorgestelde
wijzigingen.
Met betrekking tot het verlofstelsel doet het Openbaar Lichaam Saba de oproep om ook
verlof bij medische uitzending te regelen. De verhoging van de AOV-leeftijd is niet
verrassend in het licht van de leeftijdsontwikkelingen en ontwikkelingen in Europees
Nederland. Wel vraagt het Openbaar Lichaam Saba speciale aandacht voor de zware beroepen
en een mogelijke uitzondering daarvoor.
De reactie op de inbreng van het Openbaar Lichaam Saba komt goeddeels overeen met
de rectie op de inbreng van het Openbaar Lichaam Sint Eustatius, zodat hier met een
verwijzing naar paragraaf 9.5.2. kan worden volstaan. In verband met de opmerking
van het Openbaar Lichaam Saba over het opstellen van een (verlof)regeling voor de
begeleider bij medische uitzending zij hier nog opgemerkt dat de regering dienaangaande
inmiddels een concrete toezegging heeft gedaan.
9.6. Centraal Dialogen
De Centraal Dialoog Bonaire is in oktober 2019 via twee beleidsnotities geconsulteerd
over de voorgenomen wijzigingen over de aanpassing van de verlofregelingen en de arbeid
en ziekte. In de Centraal Dialoog hebben werkgevers, werknemersorganisaties en de
overheid samen zitting. De Central Dialogue Statia was in 2019 nog niet actief.
De Centraal Dialoog Bonaire heeft in januari 2020 een unaniem advies geschreven ten
aanzien van de voorgestelde wijzigingen. De adviezen van de Centraal Dialoog over
de verlofregelingen zijn in hoge mate overgenomen. Het kabinet is afgeweken van het
advies van de Centraal Dialoog ten aanzien van het voorgestelde aantal wachtdagen.
Wel heeft het kabinet besloten om in afwijking van het aanvankelijk voornemen geen
vijf wachtdagen te hanteren, te kiezen voor drie wachtdagen als eerste stap om de
gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het welzijn van werknemers nadrukkelijker bij
de werkgever te beleggen. Wat betreft re-integratie acht de Centraal Dialoog onder
meer herscholing in een aantal gevallen cruciaal om weer deel te kunnen nemen aan
de arbeidsmarkt. De Central Dialoog Statia gaat in een reactiebrief van 24 maart 2022
over het wetsvoorstel Verzamelwet SZW 2023 tevens in op de 2019 voorgelegde beleidsvoornemens.
De Central Dialogue raadt af om de aanspraak op ziekengeld uit te breiden tot de zesde
ziektedag, zoals aanvankelijk beoogd, gezien de negatieve impact voor werkgevers.
De Central Dialogue acht de bestaande limiet van vier dagen al omslachtig en ineffectief
voor het bedrijfsleven en werkgevers. De Central Dialogue adviseert om vooraf onderzoek
te doen naar de mogelijke sociaaleconomische impact van het voorgestelde beleid met
betrekking tot verlof en ziekteverzuim op bedrijven om onbedoelde nadelige gevolgen
te voorkomen. De Central Dialogue wijst in dit verband op de onzekerheid van de gevolgen
en mogelijk voortduren van de pandemie.
Het kabinet ziet in deze reactie van de Central Dialogue geen aanleiding tot een andere
insteek. Het aanvankelijk voornemen om 5 wachtdagen te voeren voor het wettelijk zieken-
en ongevallengeld is reeds teruggebracht naar 3 wachtdagen. Voor het overige is het
kabinet van mening dat de consequenties voor het bedrijfsleven als gevolg van de onderhavige
voorstellen, redelijkerwijs van het bedrijfsleven mogen worden gevergd, gelet op het
belang van een adequaat beschermingsniveau voor werknemers. Een deel van de lasten
wordt bovendien door de overheid gedragen (uitkering geboorteverlof, uitkering zwangere
zelfstandigen). Waar nodig kan op onderdelen worden gekozen voor inwerkingtreding
op een later moment.
Overigens geeft het onderhavige wetsvoorstel op onderdelen een andere invulling aan
de beleidsvoornemens ten opzichte van wat in 2019 met de genoemde partijen is gewisseld.
Zoals reeds vermeld betreft dit onder meer het aantal wachtdagen voor de loondervingsuitkering.
Ook regelt het wetsvoorstel andere onderwerpen die bij de consultatie in 2019 nog
niet in beeld waren. Dit betreft met name de kinderbijslag en de AOV.
Op 14 juli 2022 zijn de Centraal Dialoog Bonaire en de Central Dialogue Statia opnieuw
uitgenodigd om te reageren op de consultatie van de Wijzigingswet SZW-wetten CN. In
de ter consultatie voorgelegde Wijzigingswet SZW-wetten CN waren de adviezen van de
Centraal Dialoog Bonaire en Central Dialogue Statia op de hiervoor beschreven consultatie
van de beleidsvoornemens verwerkt.
De Centraal Dialoog Bonaire heeft op 24 augustus 2022 per reactiebrief aangegeven
zich achter de doelstellingen van de Wijzigingswet SZW-wetten CN te kunnen vinden
en tevreden te zijn dat de adviezen op de beleidsvoornemens zijn overgenomen. Desalniettemin
is hiermee nog geen gelijkwaardig stelsel bereikt en er is meer nodig om bestaanszekerheid
te vergroten. De Centraal Dialoog Bonaire wil graag een versneld traject afspreken
om overige elementen van de wetgeving gelijkwaardig te maken aan het wettelijk stelsel
in Europees Nederland. Alvorens daartoe kan worden overgegaan is het opstellen en
bespreken van een vergelijkend overzicht van de van toepassing zijnde wetgeving noodzakelijk.
Daarna kan via prioritering een orde worden aangebracht, rekening houdende met urgentie
en capaciteit. Vooruitlopend hierop wordt een werkloosheidsvoorziening ingevoerd.
Daarnaast vraagt de Centraal Dialoog Bonaire in verband met het aanvankelijk opgenomen
voornemen tot verhoging van de pensioenleeftijd om aandacht voor de zware beroepen.
Aangezien dit onderwerp uit het wetsvoorstel is geschrapt, is een reactie daarop thans
niet meer opportuun.
Voor de inbreng van de Central Dialogue Statia op het ontwerpwetsvoorstel en de reactie
daarop zij verwezen naar paragraaf 9.5.2. Het standpunt van de Central Dialogue Statia
is betrokken bij de brief van het Openbaar Lichaam Sint Eustatius.
ARTIKELSGEWIJS
Artikel I Burgerlijk Wetboek BES
A (artikel 1614c)
Met de wijzigingen in artikel 1614c wordt meer aangesloten bij de regels van artikel
7:629 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) rond loondoorbetaling bij ziekte. Op
een aantal onderdelen wijken de bepalingen af. In het eerste lid wordt een loondoorbetalingsplicht
voor de werkgever ingevoerd van ten minste drie werkdagen. Na ommekomst van de periode
dat de werkgever loon doorbetaalt gaat de betaling van ziekengeld over onder het regime
van de ZV BES dan wel van ongevallengeld op grond van de OV BES. Zie daarvoor de voorgestelde
wijziging van artikel 5 van beide wetten.
Het nieuwe tweede lid geeft vier gronden waarop er geen aanspraak bestaat op loondoorbetaling
bij ziekte. Deze bepalingen sluiten voor een deel aan bij wat thans is opgenomen in
artikel 1614c, eerste lid BW BES en zijn voor een ander deel nieuw. Overeenkomstig
artikel 7:629 BW, derde lid, zijn dat het veroorzaken van de ziekte of het niet melden
van een gebrek bij aanvang van de arbeidsovereenkomst (onderdeel a), het niet naleven
van verplichtingen rond de ziekte (onderdeel b), het door eigen toedoen belemmeren
van de genezing (onderdeel c) en het zonder deugdelijke reden nalaat zijn normale
arbeid te verrichten (onderdeel d).
Onderdeel a bepaalt dat geen recht op loon bestaat wanneer de werknemer zijn ziekte
zelf opzettelijk heeft veroorzaakt of wanneer de ziekte het gevolg is van een gebrek,
waarover hij zijn werkgever bij de aanvang van het dienstverband opzettelijk onjuist
heeft voorgelicht. In het laatste geval ligt het voor de hand dat het gaat om gebreken
die relevant zijn voor de uitoefening van de functie.
Onderdeel b betreft verplichtingen ten aanzien van zijn ziekmelding of de hem opgelegde
verplichtingen gericht op werkhervatting bij zijn werkgever. Als de werkgever bij
de belastbaarheid van de arbeider passende mogelijkheden met betrekking tot werkhervatting
aanbiedt, zal de arbeider daarvan gebruik moeten maken, tenzij hij gegronde redenen
heeft om hieraan niet mee te werken. Als de arbeider zonder deugdelijke gronden nalaat
een dergelijk voorschrift op te volgen, vervalt zijn recht op loondoorbetaling. Aan
de werkgever wordt hiermee een middel gegeven om de arbeider aan te sporen tot terugkeer
in zijn eigen werk.
Onderdeel c legt vast dat de zieke arbeider zijn genezing niet behoort te belemmeren
of te vertragen. De bepaling heeft een ruime strekking. Het gaat niet alleen om gevallen
waarin de werknemer door actief optreden aan zijn genezing in de weg staat, maar omvat
ook de gevallen waarin de arbeider door het nalaten van activiteiten zijn herstel
verstoort. Waar het in de bepaling om gaat is dat de arbeider steeds die dingen doet
en nalaat die van een zieke in zijn omstandigheden met het oog op een voorspoedige
genezing kunnen worden verlangd. De regeling brengt dus mee dat de werknemer zo nodig
een arts moet raadplegen, dat hij diens voorschriften moet opvolgen en in het algemeen
dat hij alles doet wat zijn genezing bevordert.
Onderdeel d strekt ertoe dat de arbeider zijn normale arbeid hervat zodra hij daartoe
in staat is. Deze bepaling geeft werkgever de mogelijkheid van de arbeider te verlangen
dat hij zijn normale arbeid verricht, zo nodig in aangepaste vorm, indien dit met
het oog op re-integratie wenselijk is. Door de arbeider zijn normale arbeid met aanpassingen
te bieden kan hij bevorderen dat deze zo snel mogelijk in het arbeidsproces terugkeert.
De ervaring is dat tijdige terugkeer op het werk de kans op langdurig ziekteverzuim
aanmerkelijk beperkt.
Het gevolg van het niet naleven van de voorschriften van het tweede lid is, dat de
arbeider zijn aanspraak op loondoorbetaling verliest. De werkgever kan hierin vanzelfsprekend
een andere afweging maken en het loon toch geheel of gedeeltelijk doorbetalen, zoals
vanwege het feit dat de arbeider slechts een geringe overtreding heeft begaan.
Het derde lid regelt een informatieplicht voor de werkgever. Als zich een van de vermelde
situaties voordoet, is de werkgever verplicht om de RCN-unit SZW, die namens de Minister
van SZW de uitkeringsregeling uitvoert, hierover uiterlijk op de vierde dag van arbeidsongeschiktheid
in te lichten. Na het verstrijken van die periode dient hij zo spoedig mogelijk, op
een latere dag dan die vierde dag de RCN-unit SZW over onverhoopt in gebreke blijven
van de werknemer in te lichten.
Het vierde lid bepaalt dat uitkeringen op grond van andere regelingen of verzekeringen
rond ziekte in mindering worden gebracht op het bedrag van loondoorbetaling. Op grond
van het zesde lid worden onkosten die de arbeider heeft uitgespaard omdat hij ziek
was in mindering gebracht op zijn loon.
In het zevende lid wordt ten opzichte van het huidige zevende lid een beperking aangebracht
aan de mogelijkheid om bij schriftelijke overeenkomst of reglement van de in het eerste
lid vervatte loondoorbetalingsplicht af te wijken. De loondoorbetaling kan niet los
worden gezien van de plicht op grond van de OV BES en de ZV BES om het wettelijk ongevallengeld
en ziekengeld dat aan de werkgever wordt uitbetaald, uit te keren aan de werknemer.
De introductie van een minimale loondoorbetaling van 80% is ingegeven door de voorgestelde
wachtdagenregeling in de artikelen 5 van de OV BES en de ZV BES.
B (artikelen 1614ca tot en met 1.614cc)
Met de artikelen 1614ca, 1614cb en 1.614cc wordt een regeling getroffen die overeenkomt
met de bepalingen in de Wet arbeid en zorg (artikel 4:1 en volgende).
Artikel 1614ca
De kern van de voorgestelde regeling in artikel 1614ca is dat de arbeider recht heeft
op verlof voor een korte naar billijkheid te berekenen tijd, wanneer hij zijn arbeid
niet kan verrichten op grond van onvoorziene omstandigheden en zeer bijzondere persoonlijke
omstandigheden, als gevolg van een door de wet of overheid, zonder geldelijke vergoeding,
opgelegde verplichting, waarvan de vervulling niet in zijn vrije tijd kan plaatsvinden
of de uitoefening van het actief kiesrecht. Aan dit recht op verlof is het behoud
van loon gekoppeld.
Onvoorziene omstandigheden zijn al die gebeurtenissen die onverwacht opkomen. Calamiteiten,
zoals een gesprongen waterleiding, verstopte riolering en dergelijke, die vergen dat
de arbeider onverwijld een voorziening treft, vallen onder de reikwijdte van onderdeel
a.
Voorbeelden van door de wet of overheid opgelegde verplichting (onderdeel c) zijn
het doen van aangifte van geboorte of overlijden. Uitgangspunt is dat er geen geldelijke
vergoeding tegenover staat en dat de verplichting niet in de vrije tijd kan worden
vervuld. Aangezien het uitoefenen van het actieve kiesrecht niet (meer) bij wet verplicht
is voorgeschreven, wordt deze omstandigheid afzonderlijk in onderdeel d genoemd.
Een andere grond voor loondoorbetaling is wanneer zich bijzondere persoonlijke omstandigheden
voordoen. Het tweede lid van artikel 1614ca geeft een aantal voorbeelden van zeer
bijzondere persoonlijke omstandigheden.
Het gaat hier om een niet-limitatieve opsomming van situaties die het noodzakelijk
maken dat de arbeider niet werkt of zijn werk onderbreekt. De bevalling van de echtgenoot
is een omstandigheid waarin verlof met behoud van loon bestaat. Dat geldt ook in geval
van overlijden van bloed- of aanverwanten in de rechte lijn en in de tweede graad
in de zijlijn. Zoals al in het algemeen deel van deze toelichting is aangegeven, wordt
onder echtgenoot eveneens verstaan, degene die een geregistreerd partnerschap heeft
afgesloten op grond van de Europees Nederlandse regelgeving. Op grond van artikel
80b van Boek 1 van het BW BES geldt een gelijkstelling van geregistreerde partners
met gehuwden. Daarnaast geldt, overeenkomstig artikel 1:3 van de Wet arbeid en zorg,
een gelijkstelling van ongehuwd samenwonenden en personen die het kind erkent. In
artikel 1613ca, derde lid, wordt deze gelijkstelling expliciet geregeld. Bij ongehuwd
samenwonen gaat het om het wonen in dezelfde woning en om bijdragen in de kosten van
de huishouding. Daarnaast zijn er andere persoonlijke factoren die mee bepalend kunnen
zijn voor het bestaan van een gezamenlijke huishouding.
Onder zeer bijzondere persoonlijke omstandigheden valt ook plotselinge ziekte van
kinderen of van anderen die aangewezen zijn op de verzorging door de arbeider. De
verlofmogelijkheid is in dergelijke gevallen bedoeld voor een eerste opvang van de
noodsituatie en voor het treffen van verdere voorzieningen, zoals oplossingen voor
de langere termijn. Het gaat om een naar billijkheid vast te stellen korte periode.
Indien binnen die betrekkelijk korte periode geen oplossing is gevonden voor de verzorging
van bijvoorbeeld een ziek kind, kan een beroep gedaan worden op het kortdurend zorgverlof
dat in artikel 1614cb is opgenomen. De consequentie daarvan is dan dat de mogelijkheid
om artikel 1614ca, tweede lid, onderdeel d, toe te passen eindigt na maximaal één
dag.
Artikel 1614cb
De regeling in artikel 1614cb komt overeen met artikel 5:1 van de Wet arbeid en zorg
en betreft een verlofaanspraak zonder recht op loondoorbetaling.
In het voorgestelde eerste lid, is het recht op kortdurend zorgverlof geregeld. Het
moet gaan om de noodzakelijke verzorging in verband met ziekte van een in het tweede
lid aangegeven persoon.
Er moet sprake zijn van noodzakelijke verzorging in verband met ziekte. De toevoeging
van het element noodzaak heeft niet alleen betrekking op de verzorging als zodanig
maar ook op het gegeven dat het die arbeider is die de verzorging moet verlenen. Dat
betekent dat aan de eis van de noodzakelijke verzorging niet wordt voldaan als een
ander dan de betrokken arbeider die taak op zich kan nemen. Het verlofrecht geldt
alleen zolang de situatie van de «noodzakelijke verzorging» zich voordoet, waarbij
echter de maximale verlofduur een gegeven is. De maximale verlofduur van twee maal
de voor de werknemer geldende arbeidsduur per week geldt per periode van 12 maanden,
te rekenen vanaf de eerste verlofdag. Na het verstrijken van deze periode van 12 maanden
herleeft het verlofrecht.
In het tweede lid van het voorgestelde artikel 1614cb is de kring van zorgbehoeftige
personen aangegeven. Het zijn onder meer de echtgenoot, eerstegraads bloedverwanten
en inwonende kinderen. Het gaat dan om eigen kinderen van de werknemer of de kinderen
van zijn echtgenoot, alsmede pleegkinderen, zijnde de kinderen die hij als zijn eigen
kinderen opvoedt en verzorgt. Voor wie als pleegouder wordt aangemerkt geldt artikel
18.7.4i en het op dat artikel berustende Besluit pleegzorg BES. Artikel 1 van dat
besluit omschrijft wie als pleegouder wordt aangemerkt.
Pleegouder is een persoon die een pleegkind niet zijnde zijn kind of stiefkind, als
behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt en daartoe een pleegzorgovereenkomst
heeft gesloten met een pleegzorgaanbieder.
Artikel 1.614cc
In dit artikel wordt bepaald dat de arbeider het opnemen van het kortdurend verlof
en zorgverlof vooraf moet melden aan de werkgever. Als dat niet mogelijk is, moet
hij het opnemen van het verlof zo spoedig mogelijk melden aan zijn werkgever. Daarbij
moet hij de reden voor het verlof aangeven. De melding is niet aan enige vorm gebonden.
Een melding kan dus bijvoorbeeld mondeling, per sms- of WhatsApp-bericht of e-mail
plaatsvinden.
Bij de melding van het kortdurend zorgverlof moet de arbeider ook aangeven wat de
omvang van het verlof zal zijn, de wijze waarop hij het wil opnemen en de vermoedelijke
duur ervan. Deze aspecten kunnen van belang zijn bij de afweging van een eventueel
zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang van de werkgever tegen het belang van de werknemer.
Het kan zijn dat de werkgever een zodanig zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang heeft
dat het belang van de werknemer voor het opnemen van verlof daarvoor naar maatstaven
van redelijkheid en billijkheid moet wijken. In dat geval eindigt het verlof of start
het verlof niet.
Daarmee kan het dus voorkomen dat de arbeider die wordt geconfronteerd met een noodzakelijke
zorgtaak, dat verlof toch niet kan opnemen, omdat de werkgever zwaarwegende bedrijfs-
of dienstbelangen heeft. De werkgever is overigens gehouden om, als hij tot afwijzing
van het verlof komt, die afwijzing te motiveren en dat besluit schriftelijk aan de
arbeider te melden.
C (artikel 1614cd)
Er wordt een bepaling opgenomen overeenkomstig artikel 3:1, vierde lid, van de Wet
arbeid en zorg. De bepaling ziet op de situatie dat een arbeider ziek is of wordt
in een periode dat de arbeider aanspraak zou kunnen maken op zwangerschapsverlof,
maar dit verlof nog niet heeft opgenomen. In dat geval worden dergelijke ziektedagen
aangemerkt als dagen waarover zwangerschapsverlof is genoten. Deze dagen kunnen derhalve
niet leiden tot een verlenging van de periode van het bevallingsverlof.
D (artikelen 1614ce en 1614cf)
Artikel 1614ce
Op grond van dit artikel heeft de arbeider die echtgenoot is van degene die is bevallen,
recht op verlof, geboorteverlof genoemd. Op grond van artikel 4c van de ZV BES bestaat
over deze verlofuren recht op uitkering. Deze uitkering wordt via de werkgever aan
de werknemer betaald. Het geboorteverlof is totaal de helft van de uren die de arbeider
per week werkt. Het geboorteverlof kan de arbeider opnemen in de periode van vier
weken vanaf de dag na de bevalling. Eindigt de arbeidsovereenkomst op een moment dat
het geboorteverlof nog niet geheel is verbruikt, dan heeft de arbeider de rest van
dat verlof als hij een nieuwe arbeidsovereenkomst start, tegenover de nieuwe werkgever.
De oude werkgever moet, als hem dat wordt gevraagd door de arbeider, een verklaring
geven waarin staat hoeveel geboorteverlof nog resteert voor de arbeider. In het vierde
lid van dit artikel wordt, door het van overeenkomstige toepassing verklaren van artikel
1614ca, derde lid, het begrip eveneens verder uitgebreid.
Artikel 1614cf
Dit artikel regelt het niet kunnen aanmerken van calamiteitenverlof, zwangerschaps-
en bevallingsverlof, kortdurend zorgverlof en geboorteverlof als vakantie. Het opnemen
van zwangerschaps- en bevallingsverlof, kortdurend zorgverlof of geboorteverlof leidt
in geen geval tot vermindering van vakantieaanspraken van de werknemer. Dat geldt
eveneens voor het calamiteitenverlof, met dien verstande dat werkgever en werknemer
ten aanzien van het calamiteitenverlof onderling anders kunnen afspreken, voor zover
het betreft opname van vakantiedagen die uitgaan boven het op grond van de Vakantiewet
1949 BES geldende minimum aantal vakantiedagen. Met dit artikel wordt gedeeltelijk
aangesloten bij de artikelen 3:4, 4:6 en 5:15 van de Wet arbeid en zorg.
F (artikel 1614ya)
Met artikel 1614ya wordt gedeeltelijk aangesloten bij de regels van artikel 7:658a
BW. Met dit artikel wordt een sterkere inzet geregeld bij het aan het werk houden
van arbeiders, die (eerder) ziek zijn geworden. Van de werkgever wordt deze inzet
verwacht en dient hij te bevorderen dat de arbeider zo gauw als mogelijk kan terugkeren.
Zeker als een ziekte langer gaat duren, is het van belang dat de arbeider, waar mogelijk,
ingeschakeld blijft in zijn normale arbeid. Van belang is dat de arbeid binnen de
krachten en de bekwaamheden van de arbeider valt. Krachten en bekwaamheden betreffen
zowel het geestelijk als het lichamelijk aankunnen van arbeid. Zodra er redenen zijn
waarom een arbeider die arbeid niet aankan, wordt het uitvoeren van de desbetreffende
arbeid ook niet van hem gevergd. Redenen zijn uiteenlopend van aard. Zowel lichamelijke
als geestelijke factoren zijn van belang, maar daarnaast kunnen ook sociale factoren
een rol spelen bij de vraag of arbeid van een arbeider kan worden gevergd. De werkgever
is verplicht maatregelen te treffen en als dat kan, aanwijzingen te geven zodanig
dat de arbeider in de gelegenheid wordt gesteld eigen arbeid te verrichten.
H (artikel 1615da)
Met artikel 1615da wordt gedeeltelijk aangesloten bij de regels van artikel 7:660a
BW. De werkgeversverplichtingen jegens de zieke arbeider staan in artikel 1614ya.
Dit artikel geeft de verplichtingen voor de zieke arbeider aan. Van de zieke arbeider
wordt verwacht dat hij de voorschriften die de werkgever in redelijkheid mag geven,
naleeft. Gegeven voorschriften moeten vanzelfsprekend aansluiten bij de belastbaarheid
van de zieke arbeider. Als de werkgever, of een door hem ingeschakelde deskundige
ter ondersteuning van de werkgever bij de terugkeer naar werk, maatregelen daartoe
treft, dient de arbeider daaraan mee te werken.
I (1615h)
Door vernummering wordt de verwijzing naar artikel 1614ca in het tweede lid van artikel
1615h aangepast naar het vernummerd lid artikel 1614cd.
Artikel II. Vakantiewet 1949 BES
In de Vakantiewet 1949 BES wordt nu geregeld dat vakantieverlof in uren, in plaats
van in dagen, wordt berekend. Er geldt een minimaal recht op drie maal het aantal
uren dat er volgens het arbeidscontract per week wordt gewerkt. Werkt de arbeider
een deel van het jaar, dan wordt het totaal vakantieverlof evenredig verminderd. Met
deze aanpassingen is geen wijziging van de hoogte van het vakantieverlof beoogd.
Artikel III. Wet algemene ouderdomsverzekering BES
A (artikel 2a)
Onder echtgenoot wordt eveneens verstaan, degene die een geregistreerd partnerschap
heeft afgesloten op grond van de Europees Nederlandse regelgeving. Op grond van artikel
80b van Boek 1 van het BW BES geldt een gelijkstelling van geregistreerde partners
met gehuwden. Daarnaast geldt, overeenkomstig artikel 1 van de Algemene Ouderdomswet,
een gelijkstelling van ongehuwd samenwonenden en personen die het kind erkent. In
artikel 2a wordt nu deze gelijkstelling eveneens geregeld. Bij ongehuwd samenwonen
gaat het om het wonen in dezelfde woning en om bijdragen in de kosten van de huishouding.
Daarnaast zijn er andere persoonlijke factoren die mee bepalend kunnen zijn voor het
bestaan van een gezamenlijke huishouding.
B en D
Door deze wetstechnische aanpassing wordt niet langer verwezen naar artikel 1, onderdeel
e, van de wet, maar naar artikel 14, vierde lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap.
C (artikel 7b)
Met de wijziging van het eerste lid wordt het onverkorte recht van een pensioengerechtigde
– in de praktijk betreft dat alleen degenen die wonen op Sint Eustatius en Saba –
op de zogeheten «duurtetoeslag» omgezet in een mogelijkheid om deze via een ministeriële
regeling toe te kennen. Door de in gang gezette verhoging van de AOV-bedragen in het
kader het sociaal minimum, gaat de uitkering voor ouderen omhoog, zodanig dat het
gewenste uitkeringsniveau via de AOV zelf wordt bereikt. In het eerste lid wordt daarom
gedurende de eerstkomende periode de regeling voor de tegemoetkoming op een andere
manier vormgegeven. De tegemoetkoming kan worden verleend indien het prijsniveau van
het desbetreffende openbaar lichaam daartoe aanleiding geeft. Bij de afweging over
het per openbaar lichaam verstrekken van een tegemoetkoming en de hoogte daarvan,
zullen in de toekomst mede de onderlinge verschillen in de hoogte van de AOV-uitkering
per openbaar lichaam in acht worden genomen. Artikel 7b kan dan op termijn vervallen.
Dat is geregeld in artikel IX. Bij koninklijk besluit wordt het moment geregeld waarop
artikel 7b vervalt.
E (artikel 8a)
De wijzigingen in het eerste en derde lid van dit artikel houden verband met de aanpassing
van artikel 7b (zie onderdeel C). Het met de ontwikkeling van het consumentenprijsindexcijfer
mee laten lopen van het bedrag van de duurtetoeslag is in de aanloop naar het afschaffen
ervan geen vanzelfsprekendheid. Daarom wordt het in combinatie met de aanpassing van
artikel 7b mogelijk gemaakt de hoogte van de duurtetoeslag ongeacht de ontwikkeling
van het consumentenprijsindexcijfer vast te stellen. Dat kan ook een lager bedrag
zijn.
F (Artikel 13)
Artikel 13 van de AOV BES bevat regels over de betaling van het ouderdomspensioen.
De wijziging van het tweede lid ziet op het meer in lijn brengen van de AOV BES met
het overeenkomstige artikel in de AOW (artikel 19 van die wet). De kosten van overmaking
naar het buitenland zullen slechts in rekening worden gebracht, voor zover daaromtrent
in beleidsregels is voorzien. Dit is van belang om willekeur te voorkomen.
De praktijk sinds de staatkundige transitie is al dat aan artikel 13, tweede lid,
feitelijk geen invulling wordt gegeven.
G (artikel 14)
Deze wijziging houdt verband met een gewijzigde aanduiding van verpleeginstellingen
in het Besluit zorg BES. Een overeenkomstige wijziging is aangebracht in artikel 17
van de AWW BES.
H (artikel 26)
Abusievelijk wordt niet verwezen naar alle relevante hoofstukken van de Wet inkomstenbelasting
BES en de Wet loonbelasting BES. Dat wordt met deze wijziging hersteld. In artikel
26, eerste lid, wordt ten behoeve van de premieheffing in Caribisch Nederland, verwezen
naar de hoofdstukken V, VI, VII en IX van de Wet inkomstenbelasting BES en hoofdstukken
III en IV van de Wet loonbelasting BES. Daar wordt een aantal hoofdstukken aan toegevoegd,
namelijk de hoofdstukken II, IV van de Wet inkomstenbelasting BES en hoofdstuk II
van de Wet loonbelasting BES.
Artikel IV. Wet algemene weduwen- en wezenverzekering BES
A (artikel 1)
Het begrip «nabestaande» wordt in de AWW BES geïntroduceerd. Daarbij wordt artikel
1 wetstechnisch aangepast.
B (artikel 3a)
Vanwege het introduceren van het begrip nabestaande in de wet komt de gelijkstelling
tussen weduwe en weduwenaars te vervallen. In artikel 3a wordt nu toegevoegd dat onder
echtgenoot ook de partner wordt verstaan waarmee de verzekerde een gezamenlijke huishouding
voert. Er is geen sprake van een gezamenlijke huishouding als een of beide partners
minderjarig zijn en als tussen de partners bloedverwantschap in de eerste graad bestaat.
Deze bepaling is overeenkomstig de bepalingen die in de AOV BES hierover zijn opgenomen.
Deze bepaling is, zij het anders verwoord, overeenkomstig hetgeen in de artikelen
3 en 4 van de Algemene nabestaandenwet is geregeld.
C (diverse artikelen)
In de verschillende artikelen die over «weduwen- en wezenpensioen», over «weduwe»
of over «weduwenpensioen(en)» wordt gesproken worden deze begrippen alle aangepast
op het nieuwe begrip «nabestaande».
D (artikel 7)
Artikel 7 is in verband met de nieuwe begrippen opnieuw geredigeerd.
E en F (Artikel 8, Artikel 10a)
Met de wetstechnische aanpassing van artikel 1 kan niet meer verwezen worden naar
artikel 1, onderdeel e. Met het verwijzen naar artikel 14, vierde lid, van de Rijkswet
op het Nederlanderschap is dit opgelost. Artikel 8 is in verband met de nieuwe begrippen
geredigeerd.
G (artikel 14a)
Om te kunnen bepalen of recht bestaat op nabestaanden- of wezenpensioen, bestaat de
mogelijkheid op grond van dit nieuwe artikel om betrokkene aan een geneeskundig onderzoek
te laten onderwerpen. Dat geldt in de situaties zoals beschreven in artikel 9, vijfde
lid jo. 12, derde lid (in verband met wezenpensioen voor wezen 16 jaar of ouder),
11, vierde lid (bepaling invaliditeit nabestaande).
H (Artikel 16)
Artikel 16 van de AWW BES bevat regels over de betaling van het nabestaandenpensioen.
De wijziging van het derde lid ziet op het meer in lijn brengen van de AWW BES met
het overeenkomstige artikel in de ANW (artikel 46 van die wet). De kosten van overmaking
naar het buitenland zullen slechts in rekening worden gebracht, voor zover daaromtrent
in beleidsregels is voorzien. Dit is van belang om willekeur te voorkomen. De praktijk
sinds de staatkundige transitie is al dat aan artikel 16, derde lid, feitelijk geen
invulling wordt gegeven.
I (artikel 17)
Met de wijziging van artikel 17 wordt aangesloten bij de terminologie in het Besluit
zorg BES, waarin intramurale zorg wordt omschreven en de instellingen waar intramurale
zorg wordt verleend worden benoemd. Bij intramurale zorg gaat het om zorg binnen de
muren van een instelling, met een 24 uur per dag-opname en volledige verzorging. Het
gaat bij de instellingen om algemene ziekenhuizen, psychiatrische ziekenhuizen, verpleeghuizen,
bejaardenhuizen met een verpleeghuisfunctie, psychogeriatrische verzorgingshuizen,
instellingen voor lichamelijk gehandicapten en instellingen voor geestelijk gehandicapten.
J (artikel 29)
Abusievelijk wordt niet verwezen naar alle relevante hoofstukken van de Wet inkomstenbelasting
BES en de Wet loonbelasting BES. Dat wordt met deze wijziging hersteld. In artikel
29, eerste lid, wordt ten behoeve van de premieheffing in Caribisch Nederland, verwezen
naar de hoofdstukken V, VI, VII en IX van de Wet inkomstenbelasting BES en hoofdstukken
III en IV van de Wet loonbelasting BES. Daar wordt een aantal hoofdstukken aan toegevoegd,
namelijk de hoofdstukken II, IV van de Wet inkomstenbelasting BES en hoofdstuk II
van de Wet loonbelasting BES.
K (hoofdstuk VII-artikelen 41 en 42)
De artikelen 41 en 42 kunnen vervallen, aangezien er geen nabestaande of wees meer
zal zijn die aan de relevante leeftijdscriteria voldoet om in aanmerking te komen
voor nabestaanden- of wezenpensioen.
L (artikel 58)
Dit artikel regelt de nieuwe naam van deze wet. Het begrip «weduwe» is gewijzigd naar
het in het hedendaags meer gebruikelijke begrip «nabestaande». Daardoor zullen niet
alleen vrouwen, maar ook andere seksen die in een gehuwden-, geregistreerdpartnerschapsrelatie
(conform artikel 80b van Boek 1 van het BW BES) of in een gezamenlijke huishouding
leefden en die hun partner verliezen, in aanmerking kunnen komen voor uitkering, nabestaandenpensioen.
Artikel V Wijziging wetsbepalingen in verband met wijziging citeertitel Wet algemene
weduwen- en wezenverzekering BES
Met de wijzigingen die in dit artikel zijn opgenomen, wordt in alle relevante wetgeving
de naamswijziging van de Wet algemene weduwen- en wezenverzekering BES in Algemene
nabestaandenwet BES verwerkt.
Artikel VI. Wet kinderbijslagvoorziening BES
A (artikel 5)
Met het nieuwe derde lid wordt geregeld dat naast een kind dat tot het huishouden
van de ingezetene behoort, ook voor een kind dat niet tot diens huishouden behoort
maar wel binnen het openbaar lichaam verblijft, recht op kinderbijslag bestaat. Het
gaat dan om een kind dat om welke reden dan ook (ziekte, langdurige zorg, gedragsproblemen)
in een instelling verblijft. Voor een kind dat in jeugddetentie verblijft, bestaat
daarentegen geen reden om kinderbijslag te verstrekken. Daarom is die situatie uitgesloten
van het recht op kinderbijslag.
B (artikel 5a)
Door invoeging van dit artikel wordt ook binnen CN een verdubbeling van de kinderbijslag
geregeld. Een persoon krijgt recht op dubbele kinderbijslag voor zijn thuiswonende
kind dat drie jaar of ouder is, als dat kind intensieve zorg nodig heeft. Deze persoon
kan de ouder van het kind zijn, maar als het kind bij een andere persoon wordt ondergebracht,
waar het vervolgens wordt verzorgd, dan geldt dat die andere persoon het recht op
de dubbele kinderbijslag heeft. In lagere regelgeving wordt uitgewerkt welke mate
van intensieve zorg er moet zijn om voor de verdubbeling in aanmerking te komen.
In het tweede lid van dit artikel wordt bepaald dat de zorgbehoefte moet blijken uit
een advies door een daartoe aangewezen rechtspersoon. Dat zal naar verwachting een
rechtspersoon zijn die op een van de CN-eilanden zetelt. In het algemeen deel van
deze memorie van toelichting is nader ingegaan op de werkzaamheden van deze rechtspersoon
en op de procedure zoals deze binnen CN wordt gevolgd om te komen tot een goed oordeel
over de toekenning van de dubbele kinderbijslag. De gang van zaken bij de aanvraag
om dubbele kinderbijslag wordt nader geregeld bij algemene maatregel van bestuur.
Het derde lid regelt dat er ten aanzien van dit artikel bij of krachtens algemene
maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld. Deze regels betreffen in elk geval
de vier in dat lid vermelde onderwerpen, te weten de wijze waarop de rechtspersoon
wordt ingeschakeld, de wijze waarop wordt vastgesteld of er sprake is van intensieve
zorg, het proces van beoordeling en de criteria voor de beoordeling en de gegevensuitwisseling
tussen de rechtspersoon en de Minister.
D (artikel 11, derde lid)
Met de wijziging van dit artikellid wordt aangegeven dat een verdubbeling van het
recht op kinderbijslag moet worden aangevraagd. Die aanvraag gaat via een aanvraagformulier.
Onderdelen C, E tot en met H en J tot en met O
In verschillende artikelen van de KBV BES wordt gesproken over kinderbijslag BES.
In artikel 5a gaat het om een verdubbeling van deze kinderbijslag. Deze verdubbeling
valt dus eveneens onder het begrip «kinderbijslag BES». Dat geldt de artikelen 6,
7, 12 en 15.
In enkele artikelen echter is om daarover duidelijkheid te geven, expliciet opgenomen
dat het mede om het verdubbelingsbedrag gaat. In verband daarmee zijn de artikelen
8, 11, 13, 14, 15,16, 17, 18, 19, 20, 21, 23 en 25 aangepast. Overigens wordt in het
merendeel van de aangepaste artikelen alleen de eerste keer dat het begrip wordt vermeld,
de omschrijving aangepast.
I (artikel 17, vijfde lid)
Dit artikellid regelt de betaling van de verdubbeling van de kinderbijslag in geval
twee personen daar recht op hebben. Ingeval een kind door twee personen wordt verzorgd
en onderhouden zonder dat deze personen een gemeenschappelijke huishouding voeren,
krijgt degene die de kinderbijslag ontvangt, eveneens het bedrag van de verdubbeling.
Artikel VII Wet ongevallenverzekering BES
A en B (artikelen 4 en 5)
Het opschrift bij artikel 4 dient geen doel en is daardoor geschrapt. In plaats daarvan
wordt bij artikel 5 een opschrift geplaatst.
C (artikel 5)
In artikel 5, eerste lid, wordt geregeld dat met ingang van de derde werkdag na de
melding van het ongeval recht op ongevallengeld bestaat. Tijdens deze drie werkdagen
geldt een verplichting tot loonbetaling op grond van artikel 7A:1614c BW BES. In bijzondere
situaties kan echter worden afgeweken van deze drie dagentermijn in de OV BES, ten
gunste van de werknemer. Dit kan zich voordoen in gevallen dat het enerzijds niet
de bedoeling is om een werknemer tekort te doen en anderzijds de werkgever niet ongerechtvaardigd
te belasten, bijvoorbeeld doordat het ongeval zich geheel buiten zijn invloedssferen
heeft voorgedaan. Het nieuwe achttiende lid regelt dat.
D (artikel 5c)
Dit nieuwe artikel 5c komt overeen met het nieuwe artikel 5a van de ZV BES. Een werknemer
die een ongeval is overkomen is gehouden inspanningen te verrichten gericht op werkhervatting.
Tegen de achtergrond van het arbeidsongeschiktheidsbegrip in de OV BES zal het streven
in beginsel gericht zijn op terugkeer naar zijn normale arbeid. Het voorgaande wordt
in het tweede lid nader ingevuld door de werknemer een aantal verplichtingen op te
leggen. Voor zover dit aan het in het eerste lid omschreven doel bijdraagt mag bereidheid
van de werknemer worden verlangd om, binnen het kader van de mogelijkheden binnen
de arbeidsorganisatie van de werkgever, werkzaamheden of activiteiten te verrichten
die bijdragen aan de mogelijkheid van werkhervatting en die in redelijkheid van de
werknemer kunnen worden gevergd. Daarbij is niet op voorhand uitgesloten dat de invulling
daarvan in meerdere of mindere mate van de normale arbeid van de werknemer afwijkt.
Dit alles in het kader van re-integratie en voor zover dit eraan bijdraagt.
Ten aanzien van persoonsgebonden voorzieningen of aanpassing van de arbeidsplaats
die kunnen bijdragen aan de mogelijkheden om weer aan het werk te gaan en die wenselijk
worden geacht, geldt eveneens een medewerkingsplicht voor de werknemer.
Om het eerste en tweede lid verder uit te werken, kunnen bij algemene maatregel van
bestuur nadere regels worden gesteld. In die regels kan ook worden ingegaan op ondersteuning
bij de terugkeer van werknemers in het eigen werk. Ten slotte kunnen groepen werknemers
worden vrijgesteld van de verplichtingen die in het eerste en tweede lid zijn opgenomen.
Een algemene maatregel van bestuur die op grond van dit artikel zal worden getroffen,
zal mede zijn gebaseerd op artikel 5a van de ZV BES.
E (artikel 6)
Met dit artikel wordt het aanvraagproces verder gestructureerd. Er geldt dat aan de
hand van een geneeskundige beoordeling wordt vastgesteld of recht bestaat op ongevallengeld.
Er wordt een standaard aanvraagformulier gehanteerd, waarmee de aanvraag voor ongevallengeld
kan worden ingediend. Voor de aanvraag ongevallengeld is het indienen ervan via de
elektronische weg het uitgangspunt. De aanvraag geschiedt als regel door de werkgever.
Aangezien het aan de werkgever toegerekende recht op ongevallengeld en uitbetaling
op grond van artikel 5, twaalfde lid, van de Wet ongevallenverzekering BES onlosmakelijk
is verbonden met diens plicht om een uitkering gelijk aan het wettelijk ongevallengeld
aan de werknemer uit te betalen, is een informatieplicht van de werkgever jegens de
arbeidsongeschikte werknemer aangewezen. De werknemer heeft er recht op te weten wat
de hoogte is van het ongevallengeld dat is berekend, omdat dit zijn uitkeringsaanspraak
bedoeld in artikel 5, twaalfde lid, eerste zin, van de Wet ongevallenverzekering BES
bepaalt.
Met het derde lid (nieuw) worden tekstuele technische wijzigingen gemaakt. Hierdoor
is het duidelijker dat de aanhef betrekking heeft op het geheel van de opsomming.
Onderdeel e en f worden verduidelijkt door «naar zijn oordeel» toe te voegen. Opgemerkt
moet worden dat geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschiktheid voor een aanspraak op
grond van de OV BES niet wordt vastgesteld door een behandelende geneeskundige, maar
door de controlerende geneeskundige.
F (artikel 6a)
Ook het nieuwe artikel 6a voorziet erin orde aan te brengen in het aanvraag- en verleningsproces.
Duidelijkheid over het te verstrekken bedrag en een beslistermijn worden hiertoe opgenomen.
Overschrijding van een termijn van acht weken na het ontvangen van de uitkeringsaanvraag,
moet schriftelijk worden gemeld aan de aanvrager.
G (artikel 7)
Artikel 7 bevat de mogelijke gevolgen van de niet-nakoming van verplichtingen. In
het eerste lid wordt aangegeven dat het verlies van een recht niet volledig hoeft
te zijn, een gedeeltelijk verlies is ook mogelijk. Een en ander is mede afhankelijk
van de mate waarin een werknemer zijn verplichtingen niet nakomt. Bij de toepassing
ervan zal een maatregelenbeleid worden ontwikkeld.
De verplichting om de aanwijzingen van de controlerend geneeskundige op te volgen
is verduidelijkt.
Het nieuwe onderdeel g van het eerste lid behelst de mogelijke consequenties van het
niet of onvoldoende opvolgen van aanwijzingen die kunnen leiden tot terugkeer in het
arbeidsproces. De bedoelde aanwijzingen worden gegeven vanuit het perspectief van
een (verzekerings)geneeskundige of arbeidskundige beoordeling.
Voor zover dit wenselijk wordt geacht kan hierbij worden aangesloten bij de verplichtingen
die voor de werknemer op grond van artikel 5c gelden. Indien het niet naleven van
die in de private sfeer gelegen verplichtingen feitelijk neerkomt op het niet naleven
van een gegeven aanwijzing als bedoeld in het onderhavige artikel, kan dit dus leiden
tot het geheel of gedeeltelijk vervallen van het recht op uitkering. Hierbij is relevant
dat dit wetsvoorstel tevens een wijziging van artikel 1614c van het BW BES bevat,
waarin is opgenomen dat de werkgever in de omschreven situaties van verwijtbaar handelen
of weigering de loondoorbetalingsverplichting niet heeft en dat hij in dat geval verplicht
is de Minister daarover te informeren. Het spreekt voor zich dat dit relevante informatie
is die een rol kan spelen bij de door of vanwege de Minister te geven aanwijzingen
en het eventueel sanctioneren bij onverhoopt in gebreke blijven.
H (artikel14c)
Wegens een verlettering in artikel 7 is een technische wijziging van artikel 14c nodig.
Artikel VIII Wet ziekteverzekering BES
A (artikel 1)
Een uitzondering in de definitiebepaling van werknemer vervalt. Deze bepaling regelde
dat werknemers die gewoonlijk opeenvolgende dienstverbanden van minder dan twaalf
dagen hebben, zijn uitgesloten van de werkingssfeer van de ZV BES. Met deze bepaling
is dus niet beoogd om een drempeltijdvak op te werpen van minimaal twaalf dagen. Ook
de werknemer die minder dan twaalf dagen in dienst is van een werkgever heeft recht
op ziekengeld bij arbeidsongeschiktheid als gevolg van ziekte. Opvolgende kortdurende
dienstverbanden van minder dan twaalf werkdagen komen in die zin niet of nauwelijks
voor. Aangezien deze uitsluitingsgrond tot verwarring kan leiden waardoor aanvragen
onterecht niet worden ingediend, komt deze bepaling te vervallen. Ook wordt een aantal
begripsbepalingen toegevoegd, verband houdend met de opname van zelfstandigen, meewerkende
echtgenoten en gelijkgestelden als rechthebbenden op grond van deze wet. De toegevoegde
begripsbepalingen komen, rekening houdend met de gangbare teksten in de fiscale wetgeving
geldend voor Caribisch Nederland, overeen met de begripsbepalingen die in artikel
3:17, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg zijn opgenomen.
De Belastingdienst Caribisch Nederland geeft de CRIB-nummers uit. Het CRIB-nummer
is het identificatienummer dat de inspecteur op grond van artikel 8.86 van de Belastingwet
BES aanmaakt voor alle inwoners tussen (15 en 65 jaar) en verstrekt die aan de administratieplichtigen,
waartoe onder andere personen behoren die een bedrijf of beroep uitoefenen.
Voorts is, ten behoeve van de regeling in de artikelen 4, 4a en 4b, een definitie
gegeven van zelfstandige, meewerkende echtgenoot en gelijkgestelde. Zoals eerder aangegeven
wordt onder «echtgenoot» mede verstaan de geregistreerde partner, van wie dat partnerschap
op grond van de Europees Nederlandse regelgeving tot stand is gekomen. Een en ander
is bepaald in artikel 80b van Boek 1 van het BW BES.
Het nieuwe derde lid van artikel 1 regelt de gelijkstelling van ongehuwd samenwonenden
met echtgenoten. Deze gelijkstelling is in het kader van deze wet vooral van belang
bij toepassing van de bepalingen rond de meewerkende echtgenoot en bij toepassing
van artikel 1a. Het is van belang dat betrokkenen duidelijk kunnen aantonen dat er
sprake is van een gezamenlijke huishouding.
Het al lang ingeschreven staan op hetzelfde adres, het gezamenlijk bijdragen in de
kosten van de huishouding, het gezamenlijk zorgen voor de zaken binnen dat huishouden,
dat zijn voorbeelden waarmee kan worden aangetoond dat er sprake is van een gezamenlijke
huishouding.
B (artikel 3)
Artikel 3 geeft aan welke gronden er zijn voor een recht op uitkering op grond van
de ZV BES.
Naast ziekte en zwangerschap van een werknemer is dat de periode van het zwangerschapsverlof
van een zelfstandige, een meewerkende echtgenoot of een gelijkgestelde en de periode
waarin recht op geboorteverlof bestaat.
C (artikel 4)
Met artikel 4 en volgende wordt een recht op uitkering bij zwangerschap en bevalling
geïntroduceerd voor zelfstandigen, meewerkende echtgenoten of gelijkgestelden.
Wat de doelgroep betreft gaat het om personen die een voldoende omvang aan inkomen
bereiken. Als een zelfstandige met de werkzaamheden inkomsten genereert die lager
liggen dan de belastingvrije som, zoals vermeld in artikel 24 van de Wet inkomstenbelasting
BES, dan komt deze zelfstandige niet in aanmerking voor uitkering in verband met zwangerschap
en bevalling. Er moet dus sprake zijn van inkomsten van ten minste het bedrag van
de belastingvrije som. Dit bedrag komt min of meer overeen met het bedrag van het
binnen Caribisch Nederland geldende minimumloon. Hierbij kan overigens worden opgemerkt
dat het minimumloonbedrag, anders dan de belastingvrije som, verschilt per eiland
binnen Caribisch Nederland.
De regeling is qua uitkeringsduur overeenkomstig hetgeen in de Wet arbeid en zorg
is geregeld voor zelfstandigen. Het betreft een uitkeringsrecht gedurende ten minste
zestien weken.
Vanaf zes weken (tien weken ingeval van meerling) voor de dag na de vermoedelijke
datum van bevalling bestaat recht op uitkering in verband met zwangerschap. Het uitkeringsrecht
loopt na de bevalling door voor een periode van ten minste tien weken. Deze periode
wordt navenant langer als de uitkeringsperiode tijdens de zwangerschap minder dan
zes (tien) weken heeft geduurd.
Een uitkeringsrecht in verband met bevalling wordt verlengd als het kind in het ziekenhuis
doorbrengt, vanaf de achtste dag van opname. Dat duurt tot en met de laatste dag van
het uitkeringsrecht, met een maximum van tien weken.
D (artikelen 4a, 4b en 4c)
Artikel 4a geeft een aantal voorschriften rond een aanvraag om uitkering in verband
met zwangerschap en bevalling. De aanvraag moet bijtijds worden ingediend. Bij de
aanvraag moet in ieder geval de verwachte datum van bevalling en de datum waarop betrokkene
de uitkering wil laten ingaan worden gemeld. Ingeval van een verlenging van een uitkeringsrecht
na bevalling moeten verklaringen worden overlegd.
Artikel 4b regelt de uitkeringshoogte. De uitkering bedraagt het minimumloon, als
omschreven in artikel 9 van de Wet minimumlonen BES. Als gemeld is er alleen sprake
van uitkering als de zelfstandige met de werkzaamheden inkomsten genereert die ten
minste gelijk liggen met de belastingvrije som, zoals vermeld in artikel 24 van de
Wet inkomstenbelasting BES. Komt de zelfstandige niet aan dat inkomen, dan valt deze
buiten deze regeling van uitkering in verband met zwangerschap en bevalling.
Artikel 4c behelst de regels rond de uitkering in verband met geboorteverlof. Die
uitkering kan de echtgenoot van degene die is bevallen aanvragen bij de RCN-unit SZW,
met dien verstande dat de aanvraag feitelijk wordt gedaan door de werkgever, aan wie
de uitkering wordt verstrekt met het oog op diens loondoorbetalingsplicht. Dit is
overeenkomstig de werkwijze bij het wettelijk ziekengeld. Een aanvraag dient wel binnen
drie weken na de bevalling te worden ingediend. Bij de aanvraag dient een bewijs te
worden overlegd dat belanghebbende in aanmerking komt voor deze uitkering. Het kan
onder meer een bewijs zijn van geboorte van het kind of een bewijs van aangifte. Het
bedrag aan uitkering is 100 procent van zijn loon, met dien verstande dat het deel
van het loon dat boven het bepaalde maximum dagloon uitkomt, voor de berekening van
de uitkering buiten beschouwing wordt gelaten. Dit volgt uit het van overeenkomstige
toepassing verklaren van de tweede volzin van artikel 5, tweede lid, van de ZV BES.
De uitkeringsduur bedraagt een halve werkweek van de werknemer.
E (artikel 5)
Artikel 5
In het eerste lid wordt geregeld dat met ingang van de derde werkdag na de ziekmelding
recht op ziekengeld bestaat. De huidige terugwerkende kracht bij ziekte die langer
dan drie dagen duurt, alsmede de uitzondering dat er toch ziekengeld wordt uitgekeerd
als de ziekte opneming in een ziekenhuis nodig maakt, vervalt. Tijdens deze drie werkdagen
geldt een verplichting tot loonbetaling op grond van artikel 7A:1614c BW BES.
De uitkeringsduur is, zolang de ziekte door eenzelfde ziekteoorzaak voortduurt, twee
jaar. Is de werknemer op tijdelijke arbeidsovereenkomst werkzaam, eindigt de uitkering
bij einde van die arbeidsovereenkomst, doch ook maximaal na twee jaar ziekte. Ziekteperioden
worden samengeteld als zij elkaar opvolgen met een onderbreking van minder dan vier
weken.
Het nieuwe tiende lid vormt de basis voor een no risk voor de werkgever via een algemene
maatregel van bestuur. Hiermee kan geregeld worden dat voor bepaalde gevallen de drie
wachtdagen voor de ingang van het wettelijk ziekengeld, niet geldt. In bepaalde situaties
waarin de arbeidsongeschiktheid redelijkerwijs niet aan de werkgever kan worden toegerekend,
kan daar aanleiding toe zijn.
F (artikel 5a)
In dit artikel wordt geregeld wat de plichten zijn van de arbeidsongeschikte werknemer
in verband met het recht op ziekengeld. Deze verplichtingen zijn, gelet op de uitvoeringsmogelijkheden
in Caribisch Nederland, beperkter dan in de Ziektewet (artikel 29g) zijn opgenomen.
In het eerste lid wordt bepaald dat de werknemer verplicht is mogelijkheden te benutten
of te behouden gericht op werkhervatting bij zijn werkgever. Het gaat erom dat hij
zijn verdiencapaciteit naar vermogen behoudt of vergroot. Tegen de achtergrond van
het arbeidsongeschiktheidsbegrip in de ZV BES zal het streven in beginsel gericht
zijn op terugkeer naar zijn normale arbeid. Het voorgaande wordt in het tweede lid
nader ingevuld door de werknemer een aantal verplichtingen op te leggen.
Voor zover dit aan het in het eerste lid omschreven doel bijdraagt mag bereidheid
van de werknemer worden verlangd om, binnen het kader van de mogelijkheden binnen
de arbeidsorganisatie van de werkgever, werkzaamheden of activiteiten te verrichten
die bijdragen aan de mogelijkheid van werkhervatting en die in redelijkheid van de
werknemer kunnen worden gevergd. Daarbij is niet op voorhand uitgesloten dat de invulling
daarvan in meerdere of mindere mate van de normale arbeid van de werknemer afwijkt.
Dit alles in het kader van re-integratie en voor zover dit eraan bijdraagt en bij
de belastbaarheid van de werknemer aansluit.
Ten aanzien van een aanpassing van de arbeidsplaats of door de werkgever beschikbaar
gestelde voorzieningen die kunnen bijdragen aan de mogelijkheden om weer aan het werk
te gaan en die wenselijk worden geacht, geldt eveneens een medewerkingsplicht voor
de werknemer.
Om het eerste en tweede lid verder uit te werken, kunnen bij algemene maatregel van
bestuur nadere regels worden gesteld. In die regels kan ook worden ingegaan op ondersteuning
bij de terugkeer van werknemers in het eigen werk. Ten slotte kunnen groepen werknemers
worden vrijgesteld van de verplichtingen die in het eerste en tweede lid zijn opgenomen.
Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan werknemers die in het kader van dagbesteding
of beschut werk werkzaam zijn bij een werkgever.
G (artikel 6)
Artikel 6
Met dit artikel wordt het aanvraagproces verder gestructureerd. Ten eerste geldt dat
aan de hand van een geneeskundige beoordeling wordt vastgesteld of recht bestaat op
ziekengeld. Voorts wordt een standaard aanvraagformulier gehanteerd, waarmee de aanvraag
voor ziekengeld kan worden ingediend. Voor de aanvraag ziekengeld is het indienen
ervan via de elektronische weg het uitgangspunt. De aanvraag geschiedt als regel door
de werkgever.
Aangezien het aan de werkgever toegerekende recht op ziekengeld en uitbetaling op
grond van artikel 5, zesde lid, van de Wet ziekteverzekering BES onlosmakelijk is
verbonden met diens plicht om een uitkering gelijk aan het wettelijk ziekengeld aan
de werknemer uit te betalen, is een informatieplicht van de werkgever jegens de arbeidsongeschikte
werknemer aangewezen. De werknemer heeft er recht op te weten wat de hoogte is van
het ziekengeld dat is berekend, omdat dit zijn uitkeringsaanspraak bedoeld in artikel
5, zesde lid, eerste zin, van de Wet ziekteverzekering BES bepaalt.
Onderdeel e en f worden verduidelijkt door «naar zijn oordeel» toe te voegen. Opgemerkt
moet worden dat arbeidsongeschiktheid voor een aanspraak op grond van de ZV BES niet
wordt vastgesteld door een behandelende geneeskundige, maar door de controlerende
geneeskundige.
H (Artikel 6a)
Artikel 6a
Met deze wijziging wordt eveneens orde aangebracht in het aanvraag- en verleningsproces.
Duidelijkheid over het te verstrekken bedrag en een beslistermijn worden hiertoe opgenomen.
Overschrijding van een termijn van acht weken na het ontvangen van de uitkeringsaanvraag,
moet schriftelijk worden gemeld aan de aanvrager.
I (artikel 7)
Artikel 7 bevat de mogelijke gevolgen van de niet-nakoming van verplichtingen. In
het eerste lid wordt aangegeven dat het verlies van een recht niet volledig hoeft
te zijn, een gedeeltelijk verlies is ook mogelijk. Een en ander is mede afhankelijk
van de mate waarin een werknemer zijn verplichtingen niet nakomt. Bij de toepassing
wordt een maatregelenbeleid ontwikkeld.
De verplichting om de aanwijzingen van de controlerend geneeskundige op te volgen
is verduidelijkt.
In onderdeel g (nieuw) gaat het om aanwijzingen, gegeven op basis van een (verzekerings)geneeskundige
of arbeidskundige beoordeling die in opdracht van de Minister is uitgevoerd, gericht
op werkhervatting. De bedoelde aanwijzingen worden gegeven vanuit het perspectief
van een (verzekerings)geneeskundige of arbeidskundige beoordeling. Voor zover dit
wenselijk wordt geacht kan hierbij worden aangesloten bij de verplichtingen die voor
de werknemer op grond van het voorgestelde artikel 5a gelden. Indien het niet naleven
van die in de private sfeer gelegen verplichtingen feitelijk neerkomt op het niet
naleven van een gegeven aanwijzing als bedoeld in het onderhavige artikel, kan dit
dus leiden tot het geheel of gedeeltelijk vervallen van het recht op uitkering. Hierbij
is relevant dat dit wetsvoorstel tevens een wijziging van artikel 1614c van het BW
BES bevat, waarin is opgenomen dat de werkgever in de omschreven situaties van verwijtbaar
handelen of weigering de loondoorbetalingsverplichting niet heeft en dat hij in dat
geval verplicht is de Minister daarover te informeren. Het spreekt voor zich dat dit
relevante informatie is die een rol kan spelen bij de door of vanwege de Minister
te geven aanwijzingen en het eventueel sanctioneren bij onverhoopt in gebreke blijven.
Met het nieuwe tweede lid wordt geregeld dat bij samenloop van de uitkering met een
soortgelijke uitkering die hij aan een buitenlandse wettelijke regeling ontleent,
de ziekengelduitkering op grond van deze wet op de buitenlandse uitkering in mindering
wordt gebracht. Het derde lid bepaalt dat, zodra een uitsluitingsgrond zoals in het
eerste lid omschreven, ten einde is, het uitkeringsrecht herleeft.
J (artikel 14c)
In artikel 7 worden twee leden toegevoegd aan een artikel dat nog niet uit leden bestaat.
Daarnaast is er sprake van verlettering in artikel 7, eerste lid. Dit artikel regelt
een technische wijziging van artikel 14c.
Artikel IX Wet algemene ouderdomsverzekering BES (artikel 7b)
Dit artikel voorziet in het op termijn laten vervallen van artikel 7b van de AOV BES.
In hoofdstuk 5.3 van de algemene toelichting en bij de artikelsgewijze toelichting
bij artikel 7b van de AOV BES is op het op termijn laten vervallen van artikel 7b
nader ingegaan.
Artikel X Inwerkingtreding
In Artikel X is bepaald dat de inwerkingtreding van de artikelen plaatsvindt op een
bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor ieder artikel of onderdelen daarvan
verschillend kan worden vastgesteld. Het voornemen is de artikelen van deze wet in
werking te laten treden met ingang van 1 juli 2024. Een aantal artikelen treedt op
een later tijdstip in werking. Zoals in het algemene deel van deze toelichting is
uiteengezet, geldt dit voor de afschaffing van de duurtetoeslag (artikel IX) en de
introductie van de wachtdagen voor het wettelijk zieken- en ongevallengeld (artikel
VIII).
De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, C.J. Schouten
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.