Lijst van vragen : Lijst van vragen over de Initiatiefnota van het lid Omtzigt over tien voorstellen ter verbetering van de constitutionele toetsing (Kamerstuk 36344-2)
2024D19381 LIJST VAN VRAGEN
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft een aantal vragen voorgelegd aan
de initiatiefnemer over zijn initiatiefnota over tien voorstellen ter verbetering
van de constitutionele toetsing.
De fungerend voorzitter van de commissie,
Peter de Groot
Adjunct-griffier van de commissie,
Kling
Nr
Vraag
1
Waarom is gekozen voor deze geconcentreerde toetsing en niet voor gespreide toetsing
zoals het kabinet voorstelt?
2
Beoogt de initiatiefnemer het beslechten van tal van andere constitutionele conflicten,
zoals bijvoorbeeld de vraag of ontbinding van het parlement grondwettig is, of presidenten
en vertegenwoordigers rechtmatig zijn verkozen, of politieke partijen mogen worden
verboden, of de scheiding van machten correct wordt gehandhaafd, zoals gebeurt in
andere landen die een constitutioneel hof hebben, ook op termijn?
3
Waarom is er gekozen voor het plaatsvinden van constitutionele toetsing zowel aan
klassieke (rechtsbeschermende) grondrechten als aan organisatorische grondrechten?
Bestaat er volgens de initiatiefnemer een rangorde in grondrechten, of is elk grondrecht
van evenveel gewicht?
4
In hoeverre is een constitutioneel hof naast een grondwettelijke vernieuwing ook een
verbetering? Kan de initiatiefnemer dit toelichten, ook in ogenschouw nemende eventuele
aanpassingen aan het rechterlijke stelsel?
5
Waarom is gekozen voor een constitutioneel hof en bijvoorbeeld niet voor het Britse
model, waarin de rechterlijke macht aangeeft welke wetten/regels in strijd zijn met
de Grondwet zodat wetgeving (bijvoorbeeld een commissie voor grondrechten en constitutionele
toetsing) kan worden geëntameerd om deze strijdigheid op te heffen?
6
Hoe wordt gewaarborgd dat het Constitutionele Hof zo min mogelijk de ruimte krijgt
om de grondwetsartikelen naar eigen inzicht te interpreteren, aangezien veel grondwettelijke
artikelen niet specifiek zijn gedefinieerd en er daardoor veel interpretatieruimte
is?
7
Zou de grondwettelijke toetsing ook de toetsing aan de ongeschreven rechtsbeginselen
moeten omvatten? Kan de initiatiefnemer dit toelichten?
8
In hoeverre bevordert het schrappen van het toetsingsverbod de politisering van de
rechterlijke macht? Zorgt de voorgestelde grondwettelijke toetsing er niet voor dat
de rechtspraak meer op het terrein van de wetgevende macht gaat opereren?
9
Welke gevolgen heeft de voorgestelde constitutionele toetsing en het constitutionele
hof voor artikel 93 en 94 Grondwet?
10
In welke mate is de verwachting dat de constitutionele toetsing bij het nieuwe constitutionele
hof zal worden aangewend? Kan de initiatiefnemer voorbeelden geven?
11
Hoe ziet de initiatiefnemer het vervolg van de behandeling van het onderwerp constitutionele
toetsing voor zich? Hoe en wanneer zouden de voorstellen die de initiatiefnemer doet
ingevoegd moeten worden in het traject dat het kabinet bewandelt? Waarom heeft de
initiatiefnemer er niet voor gekozen om voor wat betreft de rechterlijke toetsing
te wachten tot de fase van behandeling van het wetsvoorstel en dan eventueel amendementen
voor te stellen?
12
Hoe reageert de initiatiefnemer op kritiek dat door een grondwettelijk hof een sterkere
machtsconcentratie in het juridische landschap kan ontstaan en dat gespreide toetsing
met een hoger beroep door bijvoorbeeld de Hoge Raad meer evenwicht in het systeem
zou kunnen waarborgen? Hoe weegt de initiatiefnemer het nadeel dat, zoals te zien
is in landen als de Verenigde Staten, een beperkt aantal opperrechters verstrekkende
oordelen geeft over ingrijpende vragen en dat de (politieke) druk op dat orgaan erg
hoog kan worden?
13
Wat is het verschil tussen het toetsen aan een internationaal verdrag of de Grondwet
door een Nederlandse rechter en een rechter in Straatsburg, en op basis waarvan verdient
het eerste de voorkeur volgens de initiatiefnemer?
14
Kan de initiatiefnemer nog meer argumenten aandragen tegen de stellingname dat rechters
teveel macht krijgen?
15
Wat vindt de initiatienemer van de keuze van het wetsvoorstel-Halsema om de positie
van het openbaar onderwijs in artikel 23, vierde lid, Grondwet buiten de rechterlijke
toetsing te laten vallen, gelet op het feit dat dit lid een sociaal karakter heeft
dat vrij specifiek is uitgewerkt, zoals het voorzien in voldoende aantal algemeen
toegankelijke scholen? Hoe weegt de initiatiefnemer mee dat het een duidelijke verplichting
voor de overheid betreft waaraan burgers concrete verwachtingen mogen ontlenen? Vindt
de initiatiefnemer het wenselijk en logisch om juist dit ene lid ertussenuit te laten,
afgezien van de inleiding en het slot van artikel 23?
16
Wat is er bekend uit wetenschappelijke literatuur en internationale ervaringen over
de effecten van het beslechten van interbestuurlijke conflicten door rechters, onder
andere op het vertrouwen in het bestuur en de rechtspraak en verhoudingen tussen de
verschillende machten en de duurzaamheid van de uitspraken?
17
Kan de initiatiefnemer een uitputtende lijst geven van aan welke organisatorische-institutionele
bepalingen aan de rechter voorgelegd zouden moeten kunnen worden voor toetsing, welke
daarvan uitgesloten dienen te worden en wat hiervoor de redenen zijn?
18
In hoeverre vindt de initiatiefnemer het bezwaarlijk dat met het instellen van een
constitutioneel hof een vijfde instantie wordt toegevoegd die zich gaat uitspreken
over conflicten in het bestuurlijke domein?
19
Welke deskundigheid is benodigd bij constitutionele toetsing en op basis van welke
informatie oordeelt dat initiatiefnemer dat deze bij gespreide toetsing onvoldoende
geborgd zou zijn?
20
In hoeverre is de initiatiefnemer van mening dat er momenteel sprake is van onvoldoende
rechtseenheid in de Nederlandse rechtspraak?
21
In hoeverre is het middel van gespreide of geconcentreerde toetsing bovengeschikt
aan het doel van constitutionele toetsing voor de initiatiefnemer?
22
Hoe definieert de initiatiefnemer «belang» in de context van de zin: «Daarbij geldt
dat de burger belang moet hebben bij de constitutionele vragen die gesteld worden»?
23
Op basis van welke criteria zou een versterkte ex ante toetsing door de Raad van State
en een commissie voor grondrechten en constitutionele toetsing moeten plaatsvinden?
24
Is de proportionaliteitstoets volgens de initiatiefnemer ook van toepassing bij het
toetsen aan organisatorische-institutionele bepalingen?
25
Is het de bedoeling van de initiatiefnemer dat een commissie voor grondrechten en
constitutionele toetsing alle wetgeving toetst? Zo nee, op basis van welke criteria
wordt er een selectie gemaakt?
26
Wat vindt de initiatienemer ervan dat door zijn voorstel een commissie voor grondrechten
en constitutionele toetsing ook amendementen zou moeten beoordelen, volksvertegenwoordigers
op gestructureerde wijze een oordeel gaan uitspreken over de grondwettigheid van elkaars
voorstellen? Is hem bekend welke keuze hieromtrent gemaakt wordt in andere Europese
landen? Waarom kiest de initiatiefnemer er niet voor om de inzet van de commissie
te beperken tot de voorstellen die door de regering gedaan worden?
27
Hoe verhoudt de stelling van een lijdelijke rol van het parlement zich tot situaties
waarin het parlement in strijd met een glashelder advies van de Raad van State dat
een wetsvoorstel ongrondwettig was, het wetsvoorstel toch heeft aanvaard op grond
van een sterke politieke wil? In hoeverre verwacht de initiatiefnemer dat zulke situaties
zich niet meer zullen voordoen met een commissie voor grondrechten en constitutionele
toetsing?
28
Welke argumenten voor het toetsen aan sociale grondrechten heeft de initiatiefnemer
in overweging genomen?
29
Wat zegt jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en
het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) ten aanzien van het toetsen van
sociale grondrechten?
30
Is er in rechtspraak van het EHRM, het HvJEU of elders ter wereld sprake van jurisprudentie
die rechtsregels geven voor het toetsen van sociale grondrechten en in het bijzonder
de inspanningsverplichting? Zo ja, welke rechtsregels zijn er?
31
Waaruit blijkt, in rechtspraak, wetenschappelijke literatuur en/of onderzoek, dat
toetsing aan sociale grondrechten een groter risico op rechterlijk activisme opleveren
dan bij klassieke grondrechten?
32
Wat is de definitie van rechterlijk activisme volgens de initiatiefnemer?
33
Op basis van welke (rechts)wetenschappelijke literatuur, buiten de gemelde bronnen
in de initiatiefnota, is de conclusie getrokken dat toetsing aan sociale grondrechten
niet wenselijk is?
34
Is de publicatie «Constitutionele toetsing aan sociale grondrechten» van Gijsbert
Vonk betrokken bij het schrijven van de initiatiefnota?
35
Welke klassieke grondrechten zijn er in de Nederlandse Grondwet? Welke sociale grondrechten
zijn er in de Nederlandse Grondwet? En welke artikelen in de Nederlandse Grondwet
bevatten zowel sociale als klassieke grondrechten?
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P.C. (Peter) de Groot, voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
Y.C. Kling, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.