Advies Afdeling advisering Raad van State en Nader rapport : Advies Afdeling advisering Raad van State en Nader rapport
36 551 Regels over onafhankelijke bijstand en individuele oordeelsvorming bij discriminatie en tot wijziging van de Algemene wet gelijke behandeling en enige andere wetten in verband met de invoering van regels inzake gelijke behandeling in Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Wet bescherming tegen discriminatie op de BES)
Nr. 4 ADVIES AFDELING ADVISERING RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
d.d. 14 maart 2024 en het nader rapport d.d. 26 april 2024, aangeboden aan de Koning
door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, mede namens de Ministers
voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
voor Rechtsbescherming en de Staatssecretarissen van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Het advies van de Afdeling advisering van
de Raad van State is cursief afgedrukt.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 23 november 2023, nr. 2023002750
machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake
het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies,
gedateerd 14 maart 2024, nr. W04.23.00344/I bied ik U hierbij aan, mede namens de
Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, de Minister van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap, de Minister voor Rechtsbescherming, de Staatssecretaris van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport.
De tekst van het advies treft u hieronder cursief weergegeven aan, voorzien van mijn
reactie.
Bij Kabinetsmissive van 23 november 2023, no. 2023002750, heeft Uwe Majesteit, op
voordracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, mede namens
de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, de Minister van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap, de Minister voor Rechtsbescherming, de Staatssecretaris van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging
aanhangig gemaakt het voorstel van wet houdende regels over onafhankelijke bijstand
en individuele oordeelsvorming bij discriminatie en tot wijziging van de Algemene
wet gelijke behandeling en enige andere wetten in verband met de invoering van regels
inzake gelijke behandeling in Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Wet bescherming tegen
discriminatie op de BES), met memorie van toelichting.
Het wetsvoorstel strekt tot een integrale invoering van de gelijkebehandelingswetten
op Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Het doel hiervan is om de aanpak van discriminatie
in Caribisch Nederland naar eenzelfde niveau te brengen als in Europees Nederland.
Op die manier wordt de inwoners van Caribisch Nederland betere bescherming geboden
tegen discriminatie.
Ook worden regels gesteld over de inrichting van een laagdrempelige anti-discriminatievoorziening,
die voorlichting geeft, adviseert, klachten registreert en afwikkelt en bijstand biedt
bij vragen. Daarnaast wordt voorzien in een oordelende taak voor het College voor
de Rechten van de Mens bij individuele discriminatiezaken in Caribisch Nederland.
De Afdeling advisering van de Raad van State adviseert in de toelichting aandacht
te besteden aan de mogelijke gevolgen van de invoering van de verschillende gelijkebehandelingswetten
in Caribisch Nederland. Ook maakt de Afdeling een opmerking over de rol van lokale
omstandigheden bij de beoordeling of het geleidelijk zorg dragen voor algemene toegankelijkheid
van een bedrijf of organisatie een onevenredige belasting vormt.
Tot slot adviseert de Afdeling toe te lichten welke concrete stappen nog moeten worden
genomen voordat kan worden overgegaan tot ratificatie van het VN-verdrag inzake de
rechten van personen met een handicap voor Caribisch Nederland.
In verband met deze opmerkingen is aanpassing van de toelichting wenselijk.
1. Achtergrond en inhoud van het wetsvoorstel
Na herhaaldelijke oproepen van het College voor de Rechten van de Mens en de bestuurscolleges
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba tot het onderzoeken van de mogelijkheden tot invoering
van gelijkebehandelingswetgeving in Caribisch Nederland, is in opdracht van de regering
een verkenning uitgevoerd.2 Hieruit is gebleken dat invoering van de gelijkebehandelingswetten en bijbehorende
instituties in Caribisch Nederland voorziet in een behoefte op de eilanden en een
belangrijke bijdrage kan leveren aan de rechtsbescherming van de inwoners.3 Dit wetsvoorstel beoogt uitwerking te geven aan de aanbevelingen uit de verkenning.
In het wetsvoorstel is naar aanleiding van de uitkomsten van de verkenning de keuze
gemaakt om de gelijkebehandelingswetgeving zoals deze momenteel in Europees Nederland
geldt, integraal van toepassing te verklaren in Caribisch Nederland. Met het wetsvoorstel
worden de Algemene wet gelijke behandeling, de Wet gelijke behandeling op grond van
handicap of chronische ziekte, de Wet gelijke behandeling mannen en vrouwen, de Wet
gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid, de Wet verbod op onderscheid
van arbeidsduur en de Wet onderscheid bepaalde tijd en onbepaalde tijd van toepassing
op Bonaire, Sint Eustatius en Saba.4
Deze wetten bevatten normen voor aanbieders van goederen en diensten en werkgevers.
Handelen van de overheid valt daar ook onder. Afgezien van deze wetten is de overheid
ook in het algemeen verplicht om op grond van artikel 1 van de Grondwet burgers gelijk
te behandelen. Artikel 7a van de Algemene wet gelijke behandeling (Awgb) regelt daarnaast
nog in het bijzonder dat onderscheid op grond van ras verboden is bij sociale bescherming
en sociale voordelen.5
Ter bevordering van de naleving van de gelijkebehandelingswetgeving, voorziet het
wetsvoorstel in de inrichting van een lokale anti-discriminatievoorziening en een
oordelende taak voor het College voor de Rechten van de Mens.6 De lokale anti-discriminatievoorziening krijgt een belangrijke rol op het gebied
van voorlichting, advisering en registratie. Deze voorziening wordt niet zoals in
Europees Nederland op gemeenteniveau geregeld, maar vanwege de behoefte aan een meer
onafhankelijke positionering ingebed in het Juridisch Loket BES, dat momenteel in
oprichting is.7
Beoogd wordt om op elk van de drie eilanden een voorziening in te richten, om zo op
laagdrempelige wijze bijstand te kunnen bieden.8 Voorafgaand aan de inwerkingtreding van het wetsvoorstel zullen deze voorzieningen,
overeenkomstig de aanbevelingen uit de verkenning, starten met een voorlichtings-
en bewustwordingscampagne.9
Naast een individuele oordelende taak ten aanzien van discriminatieklachten, krijgt
het College voor de Rechten van de Mens een voorlichtende, aansporende en adviserende
taak, ter stimulering van de naleving van de gelijkebehandelingswetten in Caribisch
Nederland.10 Blijkens de toelichting ligt het in de rede om deze taken – net zoals dat het geval
is in Europees Nederland – bij het College te beleggen, omdat het College bij uitstek
expertise heeft op het gebied van antidiscriminatie, gezaghebbend en toegankelijk
is en reeds een onderzoeksfunctie heeft in Caribisch Nederland.11 Om het College hiertoe voldoende uit te rusten, wordt structurele bekostiging gerealiseerd
en voorzien in de inrichting van gespecialiseerde ondersteuning en de benoeming van
tenminste één plaatsvervangend Collegelid in Caribisch Nederland, aldus de toelichting.
2. Constitutioneel kader en wetgevingsbeleid
Bonaire, Sint Eustatius en Saba zijn sinds 10 oktober 2010 onderdeel van het Nederlandse
staatsbestel. In 2017 werd de staatkundige positie van de drie eilanden als openbare
lichamen in de Grondwet vastgelegd.12 De Grondwet en daarmee ook artikel 1 inzake gelijke behandeling en het discriminatieverbod
geldt zowel in Europees als in Caribisch Nederland. De gelijke behandelingswetgeving
geeft uitvoering aan artikel 1 Grondwet en is van groot belang voor de effectuering
en handhaving hiervan en de doorwerking in horizontale verhoudingen.
Van 2010 tot 2019 gold het uitgangspunt van «legislatieve terughoudendheid». Dit hield
in dat wetgeving uit Europees Nederland in beginsel niet zou gelden voor Caribisch
Nederland en de tot dan toe bestaande wetgeving voor de Nederlandse Antillen van kracht
bleef op Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Het had als doel om een periode van gewenning
en rust voor de burgers en bestuurders van Caribisch Nederland te creëren.13
In 2019 is het uitgangspunt van «legislatieve terughoudendheid» losgelaten. Daarvoor
in de plaats geldt het uitgangspunt «comply or explain». Het doel van «comply or explain»
is een gelijkwaardig effect met als uitgangspunt een gelijkwaardig voorzieningenniveau
te bereiken binnen de mogelijkheden van de Caribische context.14 Daarbij dient de in Europees Nederland geldende wetgeving te worden onderzocht op
de mogelijke van toepassing verklaring in Caribisch Nederland. De invoering van gelijke
behandelingswetgeving past in dit nieuwe beleid.
3. Gevolgen invoering gelijkebehandelingswetgeving
a. Andere wetten dan Wgbh/cz
De gelijkebehandelingswetten bestaan grotendeels uit discriminatieverboden, die vragen
om burgers gelijk te behandelen, maar geen actief overheidsoptreden verlangen. De
Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (Wgbh/cz) kent
echter ook een aantal verplichtingen voor werkgevers en aanbieders van goederen en
diensten tot specifieke aanpassingen met het oog op betere toegankelijkheid. Deze
vragen om actief handelen. Zo vraagt de Wgbh/cz om het verrichten van doeltreffende
aanpassingen wanneer daar door iemand om wordt verzocht, tenzij deze aanpassingen
een onevenredige belasting vormen.15 Daarnaast dienen werkgevers en aanbieders van goederen en diensten geleidelijk zorg
te dragen voor de algemene toegankelijkheid voor personen met een handicap of chronische
ziekte.16
In de toelichting en verkenning wordt uitvoerig ingegaan op de huidige situatie in
Caribisch Nederland op het terrein van toegankelijkheid voor mindervalide en chronisch
zieke personen.17 Ook wordt geschetst wat de te verwachten gevolgen zijn van de invoering van de Wgbh/cz
in Caribisch Nederland. Het valt daarbij op dat de toelichting vrijwel geen aandacht
besteedt aan de invoering van de andere gelijkebehandelingswetten, zoals de Algemene
wet gelijke behandeling en de Wet gelijke behandeling mannen en vrouwen.
De Afdeling begrijpt dat in de toelichting meer aandacht wordt besteed aan de invoering
van de Wgbh/cz dan aan die van andere wetten, omdat deze wet, meer dan de andere wetten,
vraagt om actief handelen. Toch verdient ook de invoering van de andere gelijkebehandelingswetten
toelichting. Dat deze wetten voornamelijk verbodsbepalingen kennen, neemt niet weg
dat ook de invoering van deze wetten (financiële) gevolgen kan meebrengen voor werkgevers
en aanbieders van goederen en diensten in Caribisch Nederland. Het is zonder overzicht
van de stand van zaken op de terreinen waar deze wetten op zien echter niet goed te
voorzien of de gevolgen van de van toepassing verklaring in Caribisch Nederland ingrijpend
zullen zijn, omdat niet duidelijk is in welke mate de verschillende gelijkebehandelingswetten
reeds worden nageleefd.
De Afdeling adviseert in het licht van het voorgaande om in de toelichting in te gaan
op de stand van zaken met betrekking tot gelijke behandeling op andere terreinen dan
handicap en chronische ziekte, alsmede de voorziene gevolgen van de van toepassing
verklaring van de gelijkebehandelingswetgeving op deze terreinen in Caribisch Nederland.
In reactie op het advies van de Afdeling wordt opgemerkt, dat op dit moment onderzoek
wordt verricht naar de gevolgen van de invoering van alle gelijkebehandelingswetten
die binnen de werkingssfeer van dit wetsvoorstel vallen. Hiertoe behoren een zogeheten
nulmeting naar ervaren discriminatie en een impact assessment over de (financiële,
organisatorische en administratieve) gevolgen van de invoering van de wetgeving. Zodra
de uitkomsten van dit onderzoek bekend zijn, wordt het parlement hierover geïnformeerd,
opdat deze kunnen worden betrokken bij de wetsbehandeling. Hoofdstuk 7 van de memorie
van toelichting wordt dienovereenkomstig aangepast.
b. Vrijwillige toepassing van het Unierecht
De toelichting wijst er terecht op dat een aantal gelijkebehandelingswetten die van
toepassing zouden worden in Caribisch Nederland de implementatie van enkele EU-richtlijnen
vormen. Meer specifiek vermeldt de toelichting dat dit betekent dat deze EU-richtlijnen,
door de in het wetsvoorstel ingevoerde regels, in Caribisch Nederland gaan gelden.18
De toelichting besteedt geen aandacht aan de reikwijdte en de gevolgen van deze vrijwillige
toepassing van EU-richtlijnen op het gebied van gelijke behandeling.
De Afdeling wijst erop dat de nationale wetgever zelf kan beslissen of Unierecht wordt
geadopteerd ten behoeve van de rechtsorde van landen en gebieden overzee (LGO’s),
en in voorkomend geval kan bepalen hoe ver die adoptie strekt. De toelichting geeft
hierover geen informatie.
Zo rijst de vraag of de met deze richtlijnen verband houdende algemene beginselen
van Unierecht en de Uniegrondrechten evenzeer van overeenkomstige toepassing zijn.19 Verder mist de Afdeling een nadere beschouwing over de vraag of en in hoeverre de
uitvoerende en rechterlijke instanties, met het oog op de uniforme toepassing van
Unierecht, gehouden zijn om de uitleg van deze richtlijnen door het Hof van Justitie
van de EU te volgen. Een dergelijke beschouwing is te meer van belang omdat volgens
de huidige stand van het Unierecht onzeker is of het Gemeenschappelijk Hof van Justitie
zelf prejudiciële vragen over de uitleg van het aldus van overeenkomstige toepassing
verklaarde Unierecht kan stellen omdat het niet in algemene zin als verwijzende rechter
in de zin van 267 VWEU kan worden aangemerkt.20
De Afdeling adviseert om in de toelichting aandacht te besteden aan de gevolgen van
de toepassing van EU-richtlijnen op het gebied van gelijke behandeling in Caribisch
Nederland en het voorstel zo nodig aan te passen.
In reactie op het bovenstaande wordt opgemerkt, dat de Afdeling er terecht op wijst
dat de nationale wetgever zelf kan beslissen of Unierecht wordt geadopteerd ten behoeve
van de rechtsorde van landen en gebieden overzee (LGO’s), en in voorkomend geval kan
bepalen hoe ver die adoptie strekt. Langs die weg kan Europese normstelling stapsgewijs
op de BES gaan gelden. Met de integrale toepassing van de gelijkebehandelingswetten
met een Europese oorsprong gaat deze nationale – implementatie – wetgeving nu gelden
op de BES.
Voor wat betreft de met deze richtlijnen verband houdende algemene beginselen van
Unierecht en de Uniegrondrechten wordt opgemerkt, dat de EU-verdragen niet integraal
van toepassing zijn op de BES. Wel zijn op de BES de verdragsbepalingen over de associatie
tussen de EU en de LGO’s (deel IV van het VWEU) van toepassing, en kunnen de inwoners
van de BES een beroep doen op de rechten die aan Unieburgers toekomen (deel II van
het VWEU en daarmee corresponderende bepalingen uit het Handvest van de grondrechten
van de EU). Kortheidshalve wordt in dit verband verwezen naar het ongevraagde advies
van de Afdeling over het Koninkrijk, verdragen en het Unierecht.21 Inzake de vraag of en in hoeverre de uitvoerende en rechterlijke instanties gehouden
zijn om de uitleg van de gelijkebehandelingsrichtlijnen door het Hof van Justitie
van de EU te volgen, wordt opgemerkt dat uitleg en toepassing van deze richtlijnen
over de band van de onderhavige wet «bescherming tegen discriminatie op de BES» zal
geschieden. Het ligt in de rede dat bij de interpretatie van dit – nationale, voor
de BES nieuwe – recht aansluiting wordt gezocht bij de jurisprudentie van het Hof
van Justitie van de EU als rechtsbron. Ook de uitspraken van het College voor de Rechten
van de Mens kunnen betrokken worden bij de interpretatie van de gelijkebehandelingswetgeving
op de BES. Dit laat overigens onverlet dat in een concreet geval lokale feiten en
omstandigheden een rol kunnen spelen. Zie tevens bij punt 4. Hoofdstuk 3 van de memorie
van toelichting wordt dienovereenkomstig aangepast.
4. Onevenredige belasting en lokale omstandigheden
Het van toepassing verklaren van de Wgbh/cz brengt mee dat werkgevers en aanbieders
van goederen en diensten geleidelijk zorg dienen te dragen voor de algemene toegankelijkheid
van hun bedrijf of organisatie. Zij moeten tevens aan individuele verzoeken tot doeltreffende
aanpassing voldoen, tenzij dit een onredelijke belasting vormt.
Volgens de toelichting biedt deze toets aan de onevenredige belasting ruimte om lokale
feiten en omstandigheden te laten meewegen, waardoor de gevolgen van invoering van
de Wgbh/cz te overzien zouden zijn.22 Zo zou bij de beoordeling door het College voor de Rechten van de Mens of sprake
is van onevenredige belasting, rekening kunnen worden gehouden met de insulaire, cultureel-maatschappelijke,
sociaaleconomische en geografische feiten en omstandigheden op de eilanden.23
Niet wordt toegelicht hoe deze lokale feiten en omstandigheden zich verhouden tot
het juridische kader van de Wgbh/cz en de uitwerking daarvan in het Besluit algemene
toegankelijkheid voor personen met een handicap of chronische ziekte. Dit besluit
geldt op dit moment in de Europees-Nederlandse context en is van toepassing bij de
beoordeling of het geleidelijk zorg dragen voor algemene toegankelijkheid een onevenredige
belasting vormt.
Volgens artikel 7 van dit besluit wordt bij de beoordeling of sprake is van een onevenredige
belasting in het bijzonder rekening gehouden met onder andere de omvang, de middelen
en de aard van de organisatie of onderneming, de geraamde kosten en het geraamde nut
voor personen met een handicap of chronische ziekte in het algemeen. Voor met name
grotere of meer draagkrachtige organisaties zullen aanpassingen minder snel een onevenredige
belasting vormen. Het College voor de Rechten van de Mens heeft daarbij, onder verwijzing
naar de overwegingen bij richtlijn 2000/78/EG tot instelling van een algemeen kader
voor gelijke behandeling in arbeid en beroep, opgemerkt dat eveneens rekening dient
te worden gehouden met de mogelijkheid om overheidsgeld of andere vormen van steun
te verkrijgen.24
Lokale feiten en omstandigheden worden in dit artikel niet genoemd als relevante overwegingen.
Hoewel lokale omstandigheden gevolgen kunnen hebben voor bijvoorbeeld de kosten van
een doeltreffende aanpassing en op deze wijze een rol kunnen spelen in de beoordeling
of sprake is van een onevenredige belasting, hebben ze geen zelfstandige rol in het
toetsingskader. Gezien het voornemen van de regering de gelijkebehandelingswetten
«integraal» in te voeren op de openbare lichamen, zal het feit dat een bedrijf of
organisatie is gevestigd op Bonaire, Sint Eustatius of Saba, daarmee in beginsel op
zichzelf niet leiden tot een andere beoordeling.
Gelet op het hierboven omschreven toetsingskader is het voorstelbaar dat de invoering
van de Wgbh/cz in Caribisch Nederland (financiële) gevolgen zal hebben voor werkgevers
en dienstverleners op Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Daarnaast is er (nog) geen
nulmeting en impactanalyse uitgevoerd om de gevolgen van de invoering van de gelijkebehandelingswetten
in Caribisch Nederland in kaart te brengen. De aanname dat de gevolgen van de invoering
van de Wgbh/cz voor bedrijven en organisaties te overzien zullen zijn vanwege de rol
van lokale omstandigheden bij de beoordeling of sprake is van een onevenredige belasting,
vraagt daarom om een nadere argumentatie.
Daarbij tekent de Afdeling ook aan dat in de Europees-Nederlandse context regelingen
bestaan die de (financiële) belasting voor werkgevers kunnen mitigeren, onder andere
binnen het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Antwoord op de vraag
of dergelijke regelingen, in aanvulling op bestaande lokale regelingen25 ook zijn voorzien voor Caribisch Nederland is van belang voor de beoordeling of sprake
is van onevenredige belasting voor werkgevers.
De Afdeling adviseert nader uiteen te zetten welke rol lokale omstandigheden spelen
bij de beoordeling van de vraag of sprake is van onevenredige belasting in het kader
van de Wgbh/cz en in de toelichting op het voorgaande nader in te gaan. Daarbij adviseert
zij ook aandacht te besteden aan de vraag of in aanvullende financiële regelingen
wordt voorzien om eventuele onevenredige belasting te verlichten.
In reactie op het bovenstaande wordt opgemerkt dat, zoals de Afdeling ook aangeeft,
volgens artikel 7 van het Besluit algemene toegankelijkheid voor personen met een
handicap of chronische ziekte, bij de beoordeling of sprake is van een onevenredige
belasting in het bijzonder rekening wordt gehouden met onder andere de omvang, de
middelen en de aard van de organisatie of onderneming, de geraamde kosten en het geraamde
nut voor personen met een handicap of chronische ziekte in het algemeen. Het betreft
een niet-limitatieve opsomming. In de nota van toelichting bij dit Besluit wordt in
dit verband aangegeven dat een brede afweging nodig is.26 Ook de memorie van toelichting bij de bovenliggende Wgbh/cz stelt dat het hier een
redelijkheidstoets betreft, waarbij een brede afweging van de baten en lasten van
de aanpassing nodig is; de open norm biedt ruimte voor verdere rechtsontwikkelingen
en maatschappelijke ontwikkelingen.27 Ditzelfde blijkt tenslotte uit de memorie van toelichting bij de uitvoeringswet bij
het VN-verdrag handicap,28 die mede aan de Wgbh/cz ten grondslag ligt. Kortom: de formulering in de Wgbh/cz,
zoals mede uitgewerkt in het voornoemde Besluit, is bewust open/breed en biedt daarmee
nadrukkelijk ruimte voor het meewegen van specifieke elementen en lokale – Caribische –
feiten en omstandigheden en maatwerk in het concrete geval.
Zoals bij punt 3a is uiteengezet, wordt nader onderzocht welke (financiële, organisatorische
en administratieve) gevolgen de invoering van onder meer de Wgbh/cz op de BES heeft.
Zodra de uitkomsten van dit onderzoek bekend zijn, wordt de Tweede Kamer hierover
geïnformeerd, opdat deze kunnen worden betrokken bij de wetsbehandeling. Benadrukt
wordt dat de omstandigheid, dat een werkgever geen financiële tegemoetkoming van de
overheid ontvangt, wordt meegewogen bij het bepalen van (algemene en individuele)
passende, voor hem niet onevenredig belastende, toegankelijkheidsmaatregelen. De redelijkheidstoets
in de Wgbh/cz behelst immers een brede afweging van de baten en lasten. Hoofdstuk 4
van de memorie van toelichting wordt aangepast in lijn met het bovenstaande.
5. VN-verdrag handicap
Het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (hierna: VN-verdrag
handicap) is in 2016 goedgekeurd voor het gehele Koninkrijk, maar is op dit moment
alleen voor het Europese deel geratificeerd.29 Het verdrag is daarmee (nog) niet van toepassing op Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
Hoewel met de invoering van de Wgbh/cz een belangrijke stap wordt gezet in het voldoen
aan de verdragsverplichtingen, is de reikwijdte van deze wet beperkt tot bepaalde
sectoren en strekt deze zich niet uit tot het zogenoemde «eenzijdig overheidsoptreden».
De Afdeling acht daarom ratificatie van dit mensenrechtenverdrag voor Caribisch Nederland
van belang.30
Hoewel volgens de toelichting wordt toegewerkt naar ratificatie van het VN-verdrag
voor Caribisch Nederland,31 wordt niet toegelicht welke concrete stappen nog genomen moeten worden om het verdrag
te ratificeren en wat het tijdspad voor ratificatie is. Al in 2016 is in opdracht
van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in kaart gebracht in welke
mate wetgeving, beleid en de praktijk op Bonaire, Sint Eustatius en Saba voldoen aan
het VN-verdrag en wat er nodig is voor ratificatie van het verdrag.32 Dit heeft tot op heden niet geleid tot zicht op ratificatie. De Afdeling adviseert
daarom meer duidelijkheid te bieden over de termijn waarop het verdrag zal worden
geratificeerd voor Caribisch Nederland.
De Afdeling adviseert toe te lichten welke concrete stappen nog moeten worden genomen
voordat kan worden overgegaan tot ratificatie van het VN-verdrag handicap en wat het
tijdspad voor ratificatie is.
In reactie op het advies van de Afdeling wordt opgemerkt dat, om genoemd VN-verdrag
te kunnen ratificeren, de drie eilanden moeten voldoen aan de burgerlijke en politieke
rechten zoals gedefinieerd in dit Verdrag. Hiervoor is uitvoerings-wetgeving nodig
op verschillende terreinen. Het op de BES toepasselijk worden van de Wgbh/cz is hierbij
een grote maar niet de enige stap. In de komende maanden wordt, samen met de betrokken
departementen en openbare lichamen, gewerkt aan een plan van aanpak dat voorziet in
de te zetten stappen om tot ratificatie over te kunnen gaan; ook bevat het een overzicht
van de andere wet- en regelgeving die nog op de BES benodigd is. Vooruitlopend op
het ratificatieproces is het Ministerie van VWS reeds gestart met de uitrol van een
beleidsprogramma voor de BES.
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal opmerkingen bij het
voorstel en adviseert daarmee rekening te houden voordat het voorstel bij de Tweede
Kamer der Staten-Generaal wordt ingediend.
De vice-president van de Raad van State,
Th.C. de Graaf
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om het wetsvoorstel op enkele punten te verduidelijken.
In artikel I, tweede lid, onderdeel a en artikel IV, onderdeel B, van het wetsvoorstel
is omwille van de leesbaarheid een verdeling in subonderdelen gemaakt.
In artikel I, vijfde lid, van het wetsvoorstel wordt de grondslag voor het stellen
van nadere regels over de verwerking van persoonsgegevens gespecificeerd in die zin,
dat de nadere regels ook betrekking hebben op de beveiliging van persoonsgegevens.
Ik verzoek U, mede namens de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen,
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de Minister voor Rechtsbescherming,
de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Staatssecretaris
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, het hierbij gevoegde gewijzigde wetsvoorstel
en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te
zenden.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.M. de Jonge
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Th.C. de Graaf, vicepresident van de Raad van State -
Mede ondertekenaar
H.M. de Jonge, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
PVV | 37 | Tegen |
GroenLinks-PvdA | 25 | Voor |
VVD | 24 | Voor |
NSC | 20 | Voor |
D66 | 9 | Voor |
BBB | 7 | Voor |
CDA | 5 | Voor |
SP | 5 | Voor |
ChristenUnie | 3 | Voor |
DENK | 3 | Voor |
FVD | 3 | Tegen |
PvdD | 3 | Voor |
SGP | 3 | Tegen |
Volt | 2 | Voor |
JA21 | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.