Lijst van vragen : Lijst van vragen inzake Uitkomst verwervingsvoorbereidingsfase vervanging onderzeebootcapaciteit (Kamerstuk 34225-52)
2024D16154 LIJST VAN VRAGEN
De vaste commissie voor Defensie heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Staatssecretaris
van Defensie over de Uitkomst verwervingsvoorbereidingsfase vervanging onderzeebootcapaciteit (Kamerstuk
34 225, nr. 52).
De fungerend voorzitter van de commissie,
De Roon
Adjunct-griffier van de commissie,
Manten
Nr
Vraag
1
Hoe staat uw uitspraak dat er in de offerte van Naval Group sprake is van brede betrokkenheid
van de Nederlandse defensie- en veiligheid gerelateerde technologische industriële
basis (NLDTIB) in verhouding tot uw uitspraak dat er honderden miljoenen, ten opzichte
van een order van 5,6 miljard euro, naar Nederlandse bedrijven zal vloeien? Kunt u
zo gedetailleerd mogelijk aangeven op welke manier en waar deze miljoenen de «supply
chain» van Nederland versterken?
2
Wat was voor het kabinet de reden om in november 2019 te kiezen voor een open aanbestedingsprocedure?
Zijn hier in een later stadium redenen aan toegevoegd? Zo ja, welke en wanneer?
3
Zijn er in de achterliggende periode in aanloop van of tijdens de aanbestedingsprocedure
door de werven betrokken bij de aanbesteding of door de Nederlandse overheid toezeggingen
gedaan die niet bekend zijn geworden bij de Tweede Kamer? Zo ja, welke en aan wie?
4
Wat zijn de gevolgen van de voorlopige gunning aan de Franse werf Naval voor de samenwerking
op maritieme basis in Noord-Europa? Betekent dit dat deze samenwerking niet of nauwelijks
meer zal plaatsvinden?
5
Waarom is er gekozen voor een strategische samenwerking met Frankrijk op het terrein
van de bouw van schepen/boten voor de Koninklijke Marine? Komt hierdoor de continuïteit
van de Nederlandse marinebouw niet in gevaar, die in de sectoragenda voor de Maritieme
Maakindustrie van het kabinet van groot belang voor onze strategische autonomie wordt
geacht?
6
Is er bij de beoordeling van de puntenscore voor de deelnemende werven gebruikgemaakt
van een «multiplier»? Zo ja, op welke wijze? Wie heeft opdracht gegeven deze «multiplier»
te hanteren voor wat betreft de puntentelling?
7
In hoeverre is de prijs van doorslaggevend belang geweest bij de keuze? Is dit belang
gedurende het aanbestedingstraject nog groter geworden als gevolg van autonome prijsstijgingen
door externe factoren? Was het daardoor in feite onmogelijk om een lage prijs te evenaren
door het bieden van een kwalitatief betere boot en/of door een grotere Nederlandse
industrieparticipatie?
8
In hoeverre is door het grote belang van de prijs in de weging een commerciële werf
bij voorbaat kansloos in vergelijking met een staatsgesteunde werf? In hoeverre is
deze overweging meegenomen gedurende de beslissingscriteria?
9
Kunt u een opsomming geven van de projecten die Naval Group en/of zijn voorganger
DCNS in de laatste 25 jaar op tijd en binnen budget heeft opgeleverd? En welke niet?
10
Kunt u een vaststaande opsomming geven van de geverifieerde betrokkenheid van Nederlandse
bedrijven bij de assistentie van de bouw door de Franse werf Naval? Zo nee, waarom
niet en wanneer is die duidelijkheid er wel?
11
Wat is de omvang van de toegezegde betrokkenheid van de Nederlandse industrie bij
de bouw door Naval?
12
Hoe ziet u de bredere toekomstige (veiligheids)samenwerking met Frankrijk concreet
voor zich? Waar zou die uit moeten bestaan?
13
In hoeverre zijn de opgaven over de daadwerkelijke betrokkenheid van Nederlandse bedrijven
in de industriële samenwerkingsovereenkomsten (ICA) daadwerkelijk gecheckt bij die
bedrijven? Wat is het aandeel Nederlandse manjaren in de biedingen van de drie werven?
14
Kunt u een opsomming geven van de projecten die Damen Naval in de laatste 25 jaar
op tijd en binnen budget heeft opgeleverd? En welke niet?
15
Hoe is het track record van Naval meegewogen in het gunningstraject, denk aan de déconfiture
van de verwerving van 12 Australische boten en andere casussen?
16
Hoe verhoudt de gunning aan de Franse werf Naval zich tot de inhoud van de ambitieuze
sectoragenda «No guts, no Glorie» over het belang van de Nederlandse maritieme maakindustrie
en de actielijn daarin onze vitale nationale belangen zwaarder mee te wegen bij inkooptrajecten
van de overheid met een zo groot mogelijke betrokkenheid van de Nederlandse maritieme
maakindustrie?
17
Hoe is invulling gegeven aan het voornemen vanaf het begin van het besluitvormingsproces
te sturen op het zoveel mogelijk richten van de toekomstige vervangingsprojecten van
de Marine en de Rijksrederij op onze maritieme maakindustrie?
18
Hoe is het feit dat Naval Group's laatste onderzeebootproject, de Barracudaklasse,
bijna 25 jaar besloeg tot oplevering van de eerste boot in het gunningstraject? Wat
betekent dit voor de levertermijn van de nieuwe onderzeeboten? Hoe weet u zeker dat
de boten binnen de gestelde termijn worden opgeleverd?
19
Wat is de contractuele verplichting van de ICA voor de Nederlandse maritieme industrie
in een percentage van de order voor de onderzeeboten? Hoeveel is de directe betrokkenheid,
dus leveringen van Nederlandse producten, systemen en kennis die direct in de onderzeeboot
worden toegepast?
20
Welke afspraken zijn gemaakt over het (deels) overdragen van intellectueel eigendom
om zo het reguliere onderhoud in Nederland door Nederlandse bedrijven te kunnen blijven
uitvoeren?
21
Hoe is het strategische belang van maximale Nederlandse betrokkenheid meegewogen in
de beoordeling?
22
Heeft de commissaris militaire productie (CMP), werkzaam voor het Ministerie van Economische
Zaken en Klimaat, Nederlandse bedrijven bezocht die worden genoemd in de drie voorstellen?
Heeft het Ministerie van EZK zich de «hardheid» van de industriële opvolging nagetrokken?
23
Kan er inzicht worden gegeven in de situatie die zou ontstaan als de puntentelling
in de aanbesteding per werf wordt uitgesplitst naar prijs, kwaliteit en Nederlandse
industriële betrokkenheid? Welke werf scoort dan op de verschillende onderdelen het
beste?
24
Loopt de OEM-positie van de Damen-werf bij de bouw van oppervlakteschepen in de toekomst
gevaar door de voorlopige gunning van de onderzeebootorder aan de Franse werf Naval?
Kan Naval bijvoorbeeld via IHC meedingen bij de aanbesteding van de vervanger van
het luchtverdedigings- en commandofregat (LCF)? Verzwakt dit de positie van de Nederlandse
marinebouw niet binnen Europa?
25
In hoeverre is tijdens de procedure getoetst of hier sprake is van oneerlijke concurrentie
door een Frans staatsbedrijf?
26
Is het juist dat de offertes van de werven kunnen worden verlengd tot 31 december
2024? Heeft een van de aanbieders daarover al duidelijkheid verschaft?
27
Klopt het dat de D-brief lijkt te suggereren dat er ook een strategische overweging
ten grondslag ligt aan de keuze voor de Franse aanbieder? Is deze keuze gemaakt op
andere, niet in de D-brief genoemde, overwegingen? Zo ja welke? Zo nee, waarom worden
de strategische overwegingen dan genoemd?
28
Welke «andere capaciteitsterreinen» zijn nog beschikbaar voor materieelsamenwerking
in de toekomst tussen Nederland en Frankrijk, en waar wil het kabinet dan op inzetten?
29
Met welke landen bestaat op dit moment een samenwerking op onderzeebootgebied? Is
dat met de Franse Marine nog niet het geval? Wat is hiervan de achtergrond?
30
Is het juist dat de regering van het Verenigd Koninkrijk (VK) er bij het kabinet op
heeft aangedrongen te kiezen voor het Zweeds-/Nederlandse ontwerp van Saab-Damen,
om de bestaande Brits-Nederlandse samenwerking op onderzeebootgebied niet verder te
bemoeilijken?
31
In hoeverre betekent de strategische samenwerking met Frankrijk op onderzeebootgebied
een complicatie voor de samenwerking met het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten
(VS)?
32
Heeft u bij uw afweging voor strategische samenwerking en strategische consequenties
ten aanzien van de gunning van de onderzeebootbouw de aanwezigheid van de Franse atoomwapencapaciteit
laten meewegen?
33
In hoeverre moet het gunningsbesluit worden gezien als een stap naar een grotere Frans-Europese
autonomie op defensieterrein?
34
Onder welke voorwaarden kreeg een werf een groen licht met betrekking tot de ICA?
En bij welk percentage van participatie van de Nederlandse industrie?
35
Welke extra risico’s worden voorzien, aangezien in paragraaf 2.4.2 van het ADR-rapport
wordt geconstateerd dat er extra risico’s zijn ten aanzien van de aanpassing van het
ontwerp van de winnende werf aan de eisen van Defensie? Welke beheersmaatregelen zijn
genomen?
36
Hoe is de objectiviteit in het proces van de totstandkoming en beoordeling van de
ICA’s geborgd? Heeft daar ook een onafhankelijke partij meegekeken?
37
Welke risico’s ziet u voor de huidige planning? Hoeveel ruimte is er in de planning
om deze risico’s op te vangen?
38
Hoe verhoudt de betrokkenheid van de Nederlandse industrie op basis van de offerte
en ICA van Naval Group zich tot de offertes en ICA’s van de andere werven?
39
Wat zijn de financiële risico’s als gevolg van het opsplitsen van aanschaf en instandhouding?
Hoe groot en reëel zijn deze risico’s? Wat valt te zeggen over het risico van een
te lage inschatting van onderhoudskosten en het risico van uitstel en duurder onderhoud?
Hoe gaat u borgen dat de winnende werf gestimuleerd wordt om de onderhoudskosten zo
laag mogelijk te houden?
40
Hoe wordt geborgd dat de kwaliteit en voortgang van de winnende werf wordt bewaakt
en dat afspraken en toezeggingen worden nagekomen, aangezien daar twijfels kunnen
rijzen? Is het mogelijk dat een onafhankelijke partij zoals de Auditdienst Rijk (ADR)
periodiek onderzoek doet naar het nakomen van de afspraken en toezeggingen van Naval
Group en dat de Kamer hierover periodiek geïnformeerd wordt?
41
Hoe is de regierol van de Directie Materiële Instandhouding (DMI) en de rol van de
Nederlandse Defensie-industrie bij onderhoud geborgd? Worden de gebruiksrechten volledig
overgedragen?
42
Hoe is het proces bij de totstandkoming van de ICA verlopen?
43
Waarom vraagt, volgens de ADR, de inrichting van programmabeheersing nog de nodige
aandacht om te komen tot de vaststelling ervan voor de start van de realisatiefase?
Wat is de situatie van de inrichting van de programmabeheersing op dit moment en wat
moet er nog gebeuren? Is Defensie wel voldoende in staat om de kwaliteit en voortgang
van de winnende werf te borgen zodat afspraken en toezeggingen worden nagekomen, aangezien
daar twijfels kunnen rijzen? Hoe wordt dit geborgd? Is het mogelijk dat ook de ADR
een nadere toelichting geeft?
44
Waarom wil het kabinet zoveel mogelijk aansluiten bij het kwaliteitssysteem van de
winnende werf? Erkent het kabinet dat dat ook het risico van de slager die zijn eigen
vlees keurt in zich heeft?
45
Hoe is geborgd dat de uiteindelijke leveringen voldoen aan onze kwaliteitseisen? In
hoeverre is geborgd dat er ook extern toezicht komt op de kwaliteit van de leveringen?
46
Kunt u kwalitatief en kwantitatief naast elkaar zetten (i) hoeveel omzet uit de opdracht
toevalt aan Nederlandse bedrijven, respectievelijk aan buitenlandse aanbieders, (ii) hoeveel
procent dit van de totale opdrachtsom is, (iii) welke afhankelijkheden en voorwaarden
verbonden zijn aan deze percentages en getallen bij elk van de partijen, (iv) hoeveel
middelen van elk van de aanbiedingen in de komende 20 jaar zouden toevallen aan Nederlandse
partners, inclusief onderhoud en doorontwikkeling van de schepen, en (iv) bevestigen
dat, respectievelijk uiteenzetten, waarom de keuze voor Naval Group de meeste financiële
middelen in ons eigen land houdt, ofwel waarom dit de beste keuze is voor de Nederlandse
maritieme maakindustrie?
47
Kunt u uitweiden waarom de aanbieding van Naval Group is gepresenteerd als «drie groene
stoplichten»? Kunt u tevens toelichten middels kwalitatieve en kwantitatieve onderbouwing
bij welk percentage of bedrag aan Nederlandse bijdragen in het project, het stoplicht
op groen gaat? Welke selectiecriteria zijn op dit punt aangehouden in de aanbesteding
van de onderzeeboten?
48
Klopt het dat van de drie aanbieders de Naval Group het minste bijdraagt aan de Nederlandse
strategische autonomie? Kunt u uiteen zetten hoe de verhoudingen liggen?
49
Kunt u toelichten hoeveel Nederlandse bedrijven daadwerkelijk direct zullen bijdragen
aan de bouw van de onderzeeboten? Kunt u een concreet aantal en bedrag noemen en kunt
u aangeven hoeveel van deze partijen daadwerkelijk gecontracteerd zijn, hoeveel contracten
nog in ontwikkeling zijn en bij hoeveel van de genoemde bedrijven sprake is van een
niet bindende intentie, ofwel een verkenning?
50
In hoeverre is de aanbesteding van de vier onderzeeboten bij Naval Group te vergelijken
met de mislukte order van Australië met betrekking tot de onderzeeboten?
51
Kunt u garanderen dat bij de gunning aan het Franse Naval Group niet dezelfde contractuele
problemen zullen opspelen, zoals de geraamde kosten die al verdubbeld bleken te zijn
voordat de bouw feitelijk begon en dat de beloofde industriële samenwerking niet geëffectueerd
werd, omdat er in Australië geen geschikte bedrijven zouden zijn? Kunt u gedetailleerd
toelichten welke waarborgen hiertoe zijn getroffen? Welke mate van juridische houdbaarheid
hebben die waarborgen? Kunt u op dit punt tevens een garantie van de landsadvocaat
overleggen om de juridische houdbaarheid te ondersteunen?
52
Heeft de betrouwbaarheid van de te kiezen partner een officiële rol gespeeld bij de
voorlopige keuze? Zo ja, hoe scoren Naval, Saab en ThyssenKrupp hierin en hoe is die
score tot stand gekomen?
53
In hoeverre kunt u de Nederlandse inbreng garanderen?
54
Welke gunnings-, subgunnings- en subsubgunningscriteria zijn gehanteerd voor het veiligstellen
van een zo groot mogelijke bijdrage van Nederlandse content en het Nederlandse bedrijfsleven?
Welke eisen zijn op dit punt gesteld aan het borgen van juridische zekerheid over
hetgeen door een inschrijver op dit punt wordt aangeboden?
55
Wat is de hardheid van de samenwerkingsovereenkomsten die Naval Group met Nederlandse
bedrijven aangaat en welke garanties op nakoming zijn daarin opgenomen?
56
Kunt u benoemen of kwalitatief en kwantitatief sancties zijn opgenomen wanneer de
contractuele verplichting van de ICA voor de Nederlandse maritieme industrie niet
worden nagekomen? Kunt u de Kamer een oordeel van de landsadvocaat toesturen over
de hardheid en garanties die met deze sancties verbonden zijn?
57
Kunt u kwalitatief en zo mogelijk ook kwantitatief reflecteren op het effect op het
Nederlandse verdienvermogen van de verschillende aanbiedingen, zowel in termen van
directe als indirecte financiële effecten?
58
Hoe kwalificeert u het belang van de laagste prijs voor de aanbesteding in verhouding
met het behoud van verdienvermogen in Nederland?
59
Kunt u tevens toelichten hoe dit aspect (vraag 58) is meegewogen in de gunnings-,
subgunnings- en subsubgunningscriteria en schetsen hoe dit criterium zich verhoudt
tot andere gunningscriteria? Kunt u toelichten in welke mate, zowel kwalitatief als
kwantitatief, Nederlandse bedrijven betrokken worden bij het onderhouden van de onderzeevloot
na oplevering daarvan? Welke zekerheden zijn op dit punt geborgd, voor welke periode
en hoe is uitgesloten dat onderhoud gaandeweg toch naar een ander land verplaatst
wordt, waardoor het verdienvermogen van de Nederlandse maritieme maakindustrie afneemt?
60
Wat zijn de belangrijkste factoren die hebben geleid tot de beslissing om Naval Group
de opdracht van de onderzeeboten toe te kennen?
61
Kunt u de scorematrix voor de gunningscriteria voor elk van de drie beoordeelde aanbiedingen
naast elkaar plaatsen en de Kamer dit in afschrift toesturen?
62
Klopt het dat volgens u Naval Group een brede groep van Nederlandse bedrijven en kennisinstituten
betrekt en dat Naval goed heeft gekeken naar wat de Nederlandse industrie kan bieden
en een gebalanceerd, veelzijdig en realistisch voorstel heeft ingediend? Kunt u uitleggen
wat dit inhoudt? Wat is de definitie van «goed gekeken»? Wat is de definitie van «gebalanceerd»
en wanneer is geen sprake van een gebalanceerd voorstel? Wat is de definitie van «veelzijdig»
en wanneer is geen sprake van een veelzijdig voorstel? Wat is de definitie van «realistisch»
en wanneer is geen sprake van een realistisch voorstel?
Hoe zijn deze criteria meegewogen in de gunnings-, subgunnings- en subsubgunningscriteria,
welk gewicht kwam daaraan per criterium toe en hoe zijn de aanbiedingen op deze punten
onderling ten opzichte van elkaar vergeleken? Hoe scoorden de andere aanbiedingen
op de criteria «goed gekeken», «gebalanceerd» en «realistisch»?
63
Ligt volgens u de kracht van de ICA van Naval Group in de diversiteit van de activiteiten,
het hoogtechnologische en innovatieve karakter van de activiteiten, en de brede betrokkenheid
van de NLDTIB? Hoe kwalificeert dit tegenover de biedingen van de andere twee partijen?
64
Wat betekent het, dat in de gebalanceerde ICA een aanzienlijk deel van de Nederlandse
maritieme defensie-industrie vertegenwoordigd is, in getallen of percentages? Wat
is de definitie van «aanzienlijk»? Hoe verhoudt het oordeel «aanzienlijk» uit de ICA
van Naval zich ten opzichte van de ICA’s van Saab en ThyssenKrupp? Hoe hebben de drie
partijen onderling ten opzichte van elkaar gescoord op het criterium dat «de Nederlandse
maritieme defensie-industrie vertegenwoordigd is»?
65
Kunt u de wezenlijke strategische verandering gezien de eerdere nauwe samenwerking
met de Noordelijke NAVO-landen duiden? Waarom is de keuze voor Naval op dit punt de
beste en waarom is die keuze beter dan een keuze voor Saab-Damen, nu juist die combinatie
gaat om de Noordelijke NAVO-landen?
66
Kunt u toelichten of er in de procedures is meegewogen dat staatsbedrijven voordelen
hebben op het gebied van het nemen van financiële risico’s? Zo ja, hoe zijn deze voordelen
in de afweging van de offertes gemitigeerd?
67
Kunt u toelichten waarom er, ondanks de voordelen van staatsbedrijven op het gebied
van garanties en financiële risico’s die kunnen leiden tot een groot prijsverschil,
volgens u geen reden is voor een onderzoek naar een gelijk speelveld?
68
Kunt u gedetailleerd ingaan op de berichtgeving van De Telegraaf, waarin stond dat
Frankrijk beschikt over wetgeving die Franse bedrijven toestaat om spionageactiviteiten
uit te voeren in andere staten? Is dat juist en beschikt Frankrijk over dergelijke
wetgeving? Hoe beoordeelt u dat principe? Hoe beoordeelt u het feit dat u voornemens
bent om een Franse partij de opdracht voor de bouw van onderzeeboten te gunnen, die
daartoe moet samenwerken met Nederlandse bedrijven waarop dan dus ook spionageactiviteiten
mogelijk zijn? Welk risico op het weglekken van strategische, nationale kennis van
onze maakindustrie ziet u op dit punt? Welke maatregelen kunt u treffen op dit punt
en heeft u die ook getroffen? Zo ja, hoe? Heeft u de berichtgeving geverifieerd bij
zowel uw Franse als uw Zweedse ambtsgenoot en bij de beide betrokken bedrijven Saab
en Naval?
69
Kunt u aangeven waar er mogelijk knelpunten kunnen ontstaan tot het tijdig opleveren
van de eerste onderzeeboot?
70
In hoeverre zijn de huidige onderzeeboten nog modern en geavanceerd genoeg om tot
in de jaren ’30 door te varen?
71
Is het uit te sluiten dat de huidige onderzeeboten eerder aan vervanging toe zijn?
72
Hoe zijn we ervan verzekerd dat ten tijde van de ingebruikneming van de onderzeeboten
ook de «state of the art» elektronische oorlogvoering wordt toegepast?
73
Welke kandidaatwerf heeft het beste gescoord op de gunningscriteria afgezien van de
prijs? Is dit de beste onderzeeboot van de drie aanbiedingen?
74
Welke kandidaatwerf heeft de grootste Nederlandse participatie uitgedrukt in euro's?
75
Tot welke datum zijn de ingediende offertes geldig?
76
Hoe en wanneer zijn de gunningscriteria en de ICA tegen elkaar gewogen?
77
Wanneer is er in 2019 in de ministerraad, dan wel in de ministeriële onderraden en
overleggen, over de vervanging van de onderzeeboten gesproken? Kunt u voor ieder gesprek
aangeven welke bewindspersonen daarbij aanwezig zijn geweest?
78
Zijn er aanwijzingen dat er, naast Saab in 2019, Nederlandse bedrijven en/of kennisinstituten
zijn gehackt of bespioneerd in dit proces? Wat betekent de noodzaak van het stellen
van deze vraag voor de bescherming van de Nederlandse veiligheidsbelangen? Bent u
het ermee eens dat een strategische samenwerking aangaan met een land dat actief spionage
inzet om Nederlandse besluitvorming te beïnvloeden niet wenselijk is?
79
Hoe schat u het risico in dat Nederlandse bedrijven en kennisinstituten die meewerken
aan de vervanging van de onderzeeboten het slachtoffer worden van economische spionage?
80
Kunt expliciteren waarom Defensie «onder de indruk van de maturiteit van het bod van
Naval» is? Hoe verschilt dit van de andere ontwerpen? Op welke manier is de maturiteit
van de ontwerpen onderdeel geweest van de gunningscriteria?
81
Wat waren de minimale eisen om een groen stoplicht te krijgen voor de ICA?
82
Hoeveel industriële participatie of andere gerelateerde verplichtingen hebben bedrijven
uit Frankrijk, Duitsland en Zweden in Nederland openstaan? Zijn er in het verleden
vertragingen opgetreden bij de invulling van deze verplichtingen door bedrijven uit
de eerdergenoemde landen? Zo ja, kunt u dit kwantificeren?
83
Wat is de verhouding tussen de directe industriële participatie van de drie aanbiedende
werven in de aangeboden ICA’s per 28 november 2023?
84
Wanneer is het gunningsmodel en de daarbij behorende verhouding tussen kwaliteit,
prijs en autonomie vastgesteld? Op welke wijze is dit gunningsmodel aangepast voor
inflatie in de indexering en andere prijsopdrijvende effecten in de periode tussen
het vastgestelde gunningsmodel en datum prijspeil van de offertes om te voorkomen
dat de prijs een onevenredig aandeel in het gunningsmodel heeft?
85
Loopt de zelfscheppendheid van de Nederlandse marinebouw in de toekomst gevaar door
de voorlopige gunning van de onderzeebootorder aan de Franse werf Naval Group, gezien
de verregaande samenwerking met Frankrijk op materieelgebied zoals benoemd in de D-brief?
Hoe bent u van plan te voorkomen dat Naval Group meedingt bij de aanbesteding van
de vervanger van het luchtverdedigings- en commandofregat (LCF)?
86
Kunt u garanderen dat de offerteprijs de prijs is waarvoor u gaat tekenen? Zo nee,
hoeveel stijgt de prijs?
87
Heeft het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat een inschatting gemaakt van
de effecten van de concurrerende ICA's op de levenslange instandhouding van de te
vervangen onderzeeboten, met inbegrip van een bredere Nederlandse betrokkenheid die
zou leiden tot een grotere monetaire terugvloei naar de staatskas over de periode
van instandhouding? Zo niet, waarom is dit niet gedaan, en kan dit inzicht alsnog
worden gegeven op basis van de aangeboden ICA's per 28 november 2023?
88
Kunt u nader onderzoek doen naar de «all-over» economische en sleuteltechnologie-effecten
van een aanbesteding aan Naval Group (Frankrijk) vis-á-vis de Zweedse of Duitse aanbieding?
Kunnen hierbij de indirecte effecten worden meegenomen zoals de mogelijkheid een nieuwe
hightech exportmarkt («de maritieme ASML») te ontwikkelen, de instandhouding van de
onderzeeboten, spill-over effecten naar het civiele scheepsbouwdomein en de inzet
van het Nederlandse MKB en kennisinstellingen?
89
In hoeverre is de Nederlandse onderzeedienst en de instandhouding van de onderzeeboten
kwetsbaar door de keuze voor Naval Group in vergelijking tot de andere aanbieders,
waarbij Nederland (naast Pakistan, India, Brazilië en Maleisië) nu één van de vele
kleinere onderzeediensten zal zijn voor Naval Group? Hoe verhoudt zich dit tot de
beoogde waarborging van vitale belangen van Nederland zoals verwoord in de recente
sectoragenda voor een toekomstbestendige maritieme maakindustrie?
90
Waarom vergroot het kabinet bewust de afhankelijkheid van Frankrijk, terwijl er genoeg
capaciteiten zijn in eigen land – en Indonesië, India en Brazilië, samen met Naval
Group wel in eigen land bouwen – om een strategisch project als onderzeeboten veel
meer nationaal en in evenwichtige Europese samenwerking op te pakken?
91
Kan Defensie een inventarisatie geven in de kennisdomeinen die in Nederland ontbreken
en in Indonesië, India en Brazilië blijkbaar wel aanwezig zijn, aangezien deze landen
in hun eigen land bouwen, waarop Defensie steeds de conclusie trekt dat Nederland
de kennis niet meer bezit om in Nederland onderzeeboten te bouwen?
92
Welk belang is vanuit Nederland gediend met een keuze voor Naval Group waarmee verdere
marktconsolidatie wordt bestendigd op het gebied van zowel oppervlakteschepen, zoals
fregatten en mijnenvegers, als onderzeeboten?
93
Zal er buiten deze aanbesteding eveneens een Frans-Nederlands defensiepact worden
gesloten zoals Frankrijk in 2021 met Griekenland is overeengekomen ten tijde van de
aanbesteding voor Griekse fregatten inclusief veiligheidsgaranties? Zo ja, welke?
Zo niet, is dit dan geen gemiste kans? Waarom is niet afgesproken dat Frankrijk (een
deel van) haar oppervlakte vloot aanbesteedt bij de Nederlandse marinebouw?
94
Wat zijn de effecten van een consumerende Nederlandse Defensie die grotendeels haar
Marine heeft aanbesteed bij buitenlandse partijen?
95
Hoe is de mathematische verdeling tussen de drie «ingrediënten» – «beste boot voor
de beste prijs», risicobeheersing, en de waarborging van het wezenlijke nationale
veiligheidsbelang en strategische autonomie – in het gunningsmodel, zoals benadrukt
in de brieven aan het parlement en het debat op 24 maart 2013?
96
Welke harde minimale eisen van daadwerkelijke Nederlandse industriële participatie
zijn vastgesteld en welke stimulansen zijn er geïmplementeerd in het gunningsmodel,
zoals beschreven in de B-brief? Hoe zwaar hebben deze factoren meegewogen in het totale
gunningsmodel?
97
Welk onderscheid in de weging is er gemaakt tussen onderzeeboot gerelateerde industriële
participatie en niet-onderzeeboot gerelateerde industriële participatie gezien het
herhaalde belang van de waarborging van wezenlijk nationaal veiligheidsbelang en de
strategische autonomie die u heeft benadrukt met betrekking tot het onderzeebootprogramma?
98
Welk percentage was intern bepaald als het minimum voor het verkrijgen van het zogenaamde
«groene licht» voor de ICA, ondanks dat Minister Adriaansens aan de Kamer meldde dat
er geen minimum en maximum was vastgesteld voor de inbreng van de kandidaten? Hoe
wordt een (veel) grotere inbreng van andere kandidaten meegewogen, gezien het feit
dat volgens uw brief er naast de WNV-eisen een zo groot mogelijke Nederlandse betrokkenheid
moet worden vastgelegd?
99
Hoe verschilt de ICA die, als een juridisch bindende commerciële overeenkomst volgens
Nederlands recht zal gelden, van de vroegere offset overeenkomsten, indien dit niet
identiek is?
100
Wat houden de kritische challengers in, waarover wordt gesproken in het beoordelingsproces
van de offertes, en wat is de rol geweest van deze challengers?
101
Welke specifieke maatregelen heeft u binnen het kader van het onderzeebootprogramma
genomen om een gelijk speelveld te waarborgen, zoals vermeld in uw brief «DIS in nieuwe
geopolitieke context» (Kamerstuk 31 125, nr. 123) aan de Tweede Kamer, waarin u refereert aan een gebrek aan een gelijk speelveld
in de defensiemarkt en de intentie tot het implementeren van een actievere industriepolitiek
voor meer eerlijke concurrentie?
102
Hoe kunt u onder concurrentie contracteren als er geen realistisch alternatief is,
aangezien u in de D-brief schrijft dat daar waar CZSK/DMI niet onafhankelijk kan opereren
van de leverancier, en er geen realistisch alternatief is voor de leverancier, zijn
noodzakelijke diensten zoveel als mogelijk op voorhand onder concurrentie gecontracteerd
worden?
103
Waarom heeft het demissionaire kabinet ervoor gekozen om een buitengewoon drastische
koerswijziging op strategisch veiligheidsgebied te maken door te besluiten tot een
strategische maritieme samenwerking met Frankrijk, gezien het feit dat er al intensieve
samenwerkingen zijn met Noord-Europese landen en het Verenigd Koninkrijk, en het potentieel
voor maritieme industriële samenwerking in Noord-Europa? Zijn er adviezen van De Adviesraad
Internationale Vraagstukken (AIV) die hieraan ten grondslag liggen?
104
Op welke momenten (tijdstippen) kan Defensie op basis van de prestaties van de winnende
werf zonder financiële consequenties het contract beëindigen?
105
Hoe worden ICA's beoordeeld? Hoe gaat Defensie de definitieve ICA's blijvend monitoren
en zorgen dat afspraken over en weer worden nageleefd?
106
Zal de voorlopig toegekende onderzeeër grote en kostbare aanpassingen nodig hebben
binnen het onderzeebootprogramma om TLAM en MARK48 te kunnen lanceren of worden die
modificatiekosten volledig doorgeschoven naar andere programma’s?
107
Wat zijn de garanties dat ISS-werkzaamheden in Nederland worden uitgevoerd?
108
Heeft de, al dan niet, invulling van de ICA van de winnende werf invloed op het betaalschema
van het onderzeebootprogramma? Wat zijn eventueel de consequenties van het niet tijdig
nakomen van de gecontracteerde ICA?
109
Hoe verhoudt de aankondiging dat honderden miljoenen euro's naar Nederlandse bedrijven
zullen gaan, zich tot het totale projectbudget van ongeveer 5,5 miljard euro zoals
vermeld in de D-brief? In het bijzonder, gezien het feit dat dit waarschijnlijk betekent
dat hoogstens 10% van de waarde van de order naar Nederlandse bedrijven zal gaan,
hoe verhoudt dit zich tot grote militaire aanbestedingen van andere landen, zoals
het F126-project van Duitsland waar 70% van het werk in Duitsland wordt uitgevoerd?
110
Hoe verhoudt de aankondiging van Naval Group om met tien Nederlandse bedrijven samen
te willen werken zich tot de biedingen van TKMS en Saab? Hebben deze bedrijven bevestigd
dat ze technische biedingen en offertes aan Naval Group hebben verstrekt, zoals op
28 november toen de ICA werd gesloten?
111
Is het haalbaar om direct na de EDC te beginnen met de gedetailleerde engineeringfase
voor de Blacksword Barracuda, gezien het feit dat dit een volledig nieuw ontwerp lijkt
te zijn met verschillende rompdiameter, lengte en tonnage dan de eerdere Barracuda-varianten?
Zal er wellicht eerst een definitiefase en basisengineeringfase moeten plaatsvinden?
En zo ja, is hiervoor voldoende tijd toegewezen in het projectschema zoals vermeld
in de D-brief?
112
Hoe zal Defensie ervoor zorgen dat de kosten van het Nederlandse onderzeebotenproject
niet dezelfde stijging ondergaan als het Shortfin Barracuda-project voor Australië,
dat oorspronkelijk begon met een begroting van 50 miljard Australische dollar en uiteindelijk
toenam tot 90 miljard Australische dollar voordat het werd geannuleerd?
113
Welke strategische hefbomen heeft Defensie om prijsstijgingen en vertragingen tegen
te gaan, en bestaat er een back-up plan voor een dergelijk scenario?
114
Hoe realistisch is het dat Nederlandse bedrijven betrokken worden bij het onderhoud
van de onderzeeërs als ze niet betrokken zijn bij de productie? Is er een kennisoverdracht
overeengekomen met Naval Group? Hoe worden deze bedrijven gecompenseerd voor de tijd
en moeite die ze steken in het opbouwen van de kennis gezien ze de kennis niet opbouwen
tijdens de ontwikkelings- en productiefase?
115
Waar komt het grote prijsverschil vandaan, kijkende naar de prijsstelling van Naval
Group die relatief laag is in vergelijking met de recente order van Scorpène van Indonesië
en de order voor TKMS van Noorwegen?
116
Zijn er bepaalde wegingen veranderd met betrekking tot het betrekken van de Nederlandse
industrie tijdens het wervingsproces?
117
In hoeverre zijn de ervaringen in Australië, zoals gemeld door voormalig Minister-President
Scott Morrison en Naval Group Australia directeur John Davis, waarbij de order van
Naval in Australië zowel qua tijdlijn en budget buiten de perken liep en de samenwerking
met lokale industrie werd afgeschaald, meegewogen in de gunning van het Nederlandse
onderzeebootprogramma, gezien het feit dat u aangaf dat er tijdens de AUKUS-samenwerking
lessen zijn meegenomen door een gezant naar Australië?
118
In hoeverre is staatssteun meegewogen in de prijsverschillen, gezien de prioriteit
in de Defensie Industriële Strategie (DIS) om de Nederlandse Maritieme Industrie fors
te ondersteunen en het feit dat Nederland deelneemt aan een Noordelijke alliantie
van marinebouw om «non-level playing fields» in de Maritieme Maakindustrie tegen te
gaan?
119
Hoe is de beslissing voor een strategisch partnerschap met Frankrijk tot stand gekomen,
zoals beschreven in de D-brief? Betekent deze keuze dat Nederland zich weg beweegt
van samenwerkingen met de VS, het VK en de andere Five Eyes? Wat zijn de implicaties
van deze keuze voor onze rol in de Northern Naval Capability Cooperation? Is er met
ons parlement besproken dat Nederland ervoor kiest om met Frankrijk samen te werken
op het gebied van bescherming?
120
Wat houdt de inrichting van de programmabeheersing in en hoe wordt hier aandacht aan
gegeven? Welke rol spelen onder meer de Auditdienst Rijk en de Algemene Rekenkamer
bij de rest van het projectproces? Kunt u daar meer over uitweiden?
121
Is er formeel of informeel informatie ingewonnen over hoe onze partners in de Five
Eyes over deze gunning denken? Zo ja, welke zienswijze hebben zij met het Defensie
gedeeld? Zo nee, waarom niet?
122
Wanneer werd er «groen» gegeven in de stoplichten-procedure? Is er verschil tussen
lichtgroen en donkergroen? Wat was het kantelpunt naar «groen» binnen de ICA-evaluatie?
123
Hoe worden het belang van interne kwaliteitsborging binnen de programmaorganisatie
en het toezicht op de voortgang en de kwaliteit van de werkzaamheden van de werf bezien?
124
Hoe kan er onder concurrentie worden gecontracteerd ten aanzien van het onderhoud
gedurende de levenscyclus als er geen realistisch alternatief is voor de winnende
leverancier, zoals beschreven in de D-brief, waarin staat dat CZSK/DMI de bij het
onderhoud gedurende de levenscyclus noodzakelijke diensten zoveel mogelijk op voorhand
onder concurrentie dient te contracteren bij de winnende werf?
125
Hoe worden de financiële risico's beheerst ten aanzien van het verdere onderhoud van
de onderzeeboten?
126
Kunt u beschrijven hoe het bezwaarproces in zijn algemeenheid is vormgegeven, aangezien
in de media is vermeld dat TKMS bezwaar maakt tegen de voorgenomen gunning? Kan het
bezwaar nog impact hebben op de verdere gunning en uitvoering van dit proces?
127
Leidt het veranderen en toenemen van dreigingen in de afgelopen jaren tot risico's
of gedachten rondom het ontwerp, rekening houdend met de bescherming van de bodem
van de Noordzee, elektronische oorlogsvoering en toegenomen kennis en kunde op het
gebied van sensoren, zowel van onze bondgenoten als van onze tegenstanders?
128
Was «prijs» onderdeel van de gunningcriteria? In welke mate heeft dat meegespeeld?
129
Kunt u iets zeggen over het prijsverschil tussen de scheepswerven? Hoe groot is dat
prijsverschil?
130
Wanneer wordt de ICA hard? Voor of na de gunning?
131
Wat zijn de aanvullende risico's waar de Kamer volgens het ADR-rapport onvoldoende
over is geïnformeerd?
132
Op welke wijze wordt er toezicht gehouden op het verloop van de planning van het project?
Kan hierbij expliciet worden ingegaan op de vraag welke lessen uit eerdere grote projecten
getrokken zijn om vertraging te voorkomen?
133
Wie zijn de kritische challengers die betrokken zijn geweest bij de beoordeling van
de offertes en wat is precies hun rol geweest?
134
Hoe is de objectiviteit in het proces van de totstandkoming en beoordeling van de
ICA’s geborgd? Heeft daar ook een onafhankelijke partij meegekeken?
135
Kunt u iets zeggen over hoe de betrokkenheid van de Nederlandse industrie op basis
van de offerte en ICA van Naval Group zich verhoudt tot de offertes en ICA’s van de
andere werven?
136
Hoe is de regierol van DMI en de rol van de Nederlandse Defensie-industrie bij onderhoud
geborgd? Worden de gebruiksrechten volledig overgedragen?
137
Is het mogelijk dat een onafhankelijke partij, zoals bijvoorbeeld de ADR, periodiek
onderzoek kan doen naar het nakomen van de afspraken en toezeggingen van Naval Group
en dat de Kamer hierover periodiek geïnformeerd wordt?
138
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de inrichting van de programmaorganisatie
en programmabeheersing en hoe wordt de interne kwaliteitsborging en het toezicht op
de voortgang en kwaliteit van de werkzaamheden van Naval Group hierin opgenomen?
139
Kunt u in de Gateway Review ook de inrichting van de programmabeheersing in de realisatiefase
laten beoordelen?
140
Kunt u de Gateway Review met de Kamer delen zodra deze afgerond is?
141
Hoe gaat u de financiële risico’s als gevolg van het opsplitsen van de aanschaf en
de instandhouding ondervangen?
142
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de kosten voor instandhouding goed ingeschat worden en
dat hier voldoende financiële ruimte voor beschikbaar komt?
143
Hoe gaat u borgen dat de winnende werf gestimuleerd wordt om de onderhoudskosten zo
laag mogelijk te houden?
144
Wanneer wordt het instandhoudingsbudget geactualiseerd op basis van de gunning aan
Naval Group?
145
Kunt u inzicht geven in de tijdlijnen die verbonden zijn aan de verschillende deelfases
na contracttekening?
146
Welke risico’s ziet u voor de huidige planning? Hoeveel ruimte heeft u in de planning
om deze risico’s op te vangen?
147
Kunt u de Kamer voortaan, desnoods vertrouwelijk, meer inzicht geven in de risico’s
en risicoreservering conform de afspraken in de uitgangspuntennotitie?
148
Kunt u in een volgende technische briefing over dit project ook gedetailleerd ingaan
op het risicodossier?
149
Wat is uw reflectie op de constatering van de ADR dat het beschikbare bedrag om onbenoemde
risico’s op de kunnen vangen beperkt is?
150
Wanneer verwacht u dat de Onderzeedienst de strategische personeelsplanning gebaseerd
op het bemannings- en onderhoudsconcept in kan voeren?
151
Kunt u iets dieper ingaan op de huidige uitstroom van personeel en het tekort aan
specifiek (technisch) personeel? Is de uitstroom hoger dan verwacht? Wat zijn de redenen
voor uitstroom? Welke maatregelen worden genomen om uitstroom te beperken?
152
Waarom is de bemannings- en trainingsfilosofie gewijzigd naar vijf bemanningen voor
vier boten en hoe verhoudt dit zich tot de schijnbaar gehandhaafde filosofie van twee
operationele onderzeeboten? Heeft dit een effect op de gereedheid?
153
Passen de benodigde infrastructurele en vastgoedaanpassingen in het budget van het
project «Uitbreiding afmeercapaciteit» in de Nieuwe Haven?
154
Kan de precieze tijdlijn voor het vervolg van de vervanging van de onderzeebootcapaciteit
worden gegeven, met daarbij de nu reeds bekende data en de bandbreedtes waarbinnen
volgende fasen uitgevoerd zullen worden?
155
Welke offerte scoorde het hoogst op het beste product voor de beste prijs, welke scoorde
als tweede, en welke scoorde als derde?
156
Welke offerte scoorde het hoogst op het aspect risicobeheersing? Welke als tweede
en welke als derde?
157
Welke offerte scoorde het hoogst op het aspect waarborging van het wezenlijk nationaal
veiligheidsbelang? Welke scoorde als tweede en welke als derde?
158
Welke offerte scoorde het hoogst op het aspect strategische autonomie? Welke als tweede
en welke als derde?
159
Hoe definieert u «waardige opvolger»? Is dit voldoen aan dezelfde eisen of veel zaken
nog beter doen? Zijn de eisen niet anders voor wat de Marine nu nodig heeft?
160
Kan het kabinet het voldoen of ruimschoots voldoen en overtreffen van operationele
behoeften nader toelichten?
161
Welke bedrijven gaat DMI inschakelen bij instandhouding en wat gaat Defensie zelf
doen? Wat is hierbij de rol van het project «werf van de toekomst»?
162
Wat is momenteel het tijdspad van nu tot de vier onderzeeboten te water gaan? Wat
zijn de risico's die het tijdspad kunnen vertragen?
163
Wat is de onderbouwing voor de keuze niet tijdens verwerving maar wel bij instandhouding
gebruik te maken van art. 346 VWEU?
164
Gelet op de informatie die in media terug te vinden was voor het verzenden van de
D-brief, zijn de non-disclosure agreements tijdens het proces ergens geschonden?
165
Kunt u aangeven hoeveel procent van de bedrijven die benodigd zijn bij de ontwikkeling
van de nieuwe onderzeeboten uit Nederlandse bedrijven bestaat?
166
Kunt u aangeven in hoeverre de Nederlandse industrie wordt betrokken bij het onderhoud
van de nieuwe onderzeeboten?
167
Wanneer verwacht u dat het «derde groene licht» behaald zal worden?
168
Welke juridisch bindende afspraken worden beoogd met Naval Group inzake de ontwikkeling
van de ICA?
169
Wat leidde tot het faillissement van de Rotterdamsche Droogdok Maatschappij in de
jaren 90?
170
Kunt u aangeven waarom Nederland niet meer beschikt over zelfscheppende onderzeeboot
bouw?
171
Kunt u toelichten wat het uit de vaart nemen van twee van de vier onderzeeboten betekent
voor de cyclus van opwerken en inzet met minder schepen?
172
Kunt u aangeven wat u van plan bent met de Walrusklasse-onderzeeboten wanneer ze uit
de vaart gaan?
173
Op basis waarvan zijn de vier militaire functionaliteiten gekozen?
174
Hoe wordt de kwaliteit tijdens de bouw gemonitord en voor het in gebruik nemen gecheckt?
175
Wat kunt u oogmerken onder de zin «een realistisch, gebalanceerd, veelzijdig en realistisch
voorstel» in relatie tot wat de Nederlandse industrie kan bieden?
176
Hoe verhoudt de balans die de offerte van Naval Group biedt wat betreft het beste
product voor de beste prijs, risicobeheersing en de waarborging van het wezenlijk
nationaal veiligheidsbelang en de strategische autonomie zich tot de balans van de
andere twee offertes op deze specifieke aspecten? Op welke aspecten was de offerte
van Naval beter dan de andere, op welke minder en wat heeft de doorslag gegeven?
177
Met wie wordt het instandhoudingscontract getekend? Hoe is de rolverdeling tussen
Defensie, producerende werf en andere bedrijven en kennisinstanties bij instandhouding?
178
Wat moet worden verstaan onder «een aanzienlijk aandeel» en «een duidelijke impuls»,
aangezien te lezen valt dat de gebalanceerde ICA een aanzienlijk deel van de Nederlandse
maritieme defensie-industrie vertegenwoordigt en dat het een duidelijke impuls zal
geven aan de Nederlandse (maritieme) defensie-industrie?
179
Op welk proces berust het inschakelen van Nederlandse bedrijven door Defensie?
180
Er wordt gesproken over samenwerking tussen de werf en de Nederlandse industrie en
kennisinstituten. Hoe is geborgd dat deze samenwerking ook in ruime mate plaats gaat
vinden?
181
Kunt u voorbeelden geven van eerdere missies die onze onderzeeboten met andere landen
draaiden? Is dit al vaker met Frankrijk geweest?
182
Kunt u specifiek voor de onderzeebootdienst cijfers over instroom en uitstroom van
personeel geven voor de afgelopen drie tot vijf jaar?
183
Hoe wordt gewaarborgd dat Nederlandse bedrijven toetreden tot toeleveringsketens van
Naval Group?
184
Worden de systemen en componenten die zich ook in de onderzeeboten van Frankrijk bevinden
in de toekomst mogelijk ontwikkeld door Nederlandse bedrijven?
185
In hoeverre kan de nationale overheid van de winnende werf afwijken van de Memorandum
of Understanding (MoU)?
186
Wat betekent de materieelsamenwerking met Frankrijk voor de concurrentiepositie van
de Nederlandse markt?
187
Hoeveel vaardagen per jaar heeft de onderzeebootdienst in de afgelopen drie tot vijf
jaar gehad? Hoeveel neemt dat naar verwachting af in de komende jaren als er boten
uit gebruik worden genomen?
188
In de toekomst moeten vijf bemanningen beschikbaar zijn voor vier onderzeeboten. Betekent
dit dan dat een set bemanning niet aan een vaste boot is gekoppeld?
189
Welke mogelijkheden zijn er voor de opleiding van komende capaciteit van de Onderzeedienst?
190
In hoeverre zal Defensie samenwerken in de training van personeel voor de nieuwe klasse
onderzeeboten met Frankrijk?
191
Kunt u aangeven of er budgettaire gevolgen zijn voor de opleiding, training en gereedstelling?
192
Kunt u aangeven in hoeverre personeel dat wordt getraind voor de komende onderzeebootklasse
al ingezet wordt op de bestaande onderzeeboten?
193
Zijn er al bedrijven die zich in de Maintenance Valley willen gaan vestigen om dit
te ondersteunen?
194
Hoeveel procent van de betrokken bedrijven zal Nederlands zijn in de instandhouding?
195
Hoe noemenswaardig is de spreiding van de voorgestelde betrokkenheid van Nederlandse
bedrijven en kennisinstellingen?
196
Kunt u uiteenzetten wat de impact is van de gunning van dit type onderzeeboten op
de werkgelegenheid in de regio Den Helder?
197
Kunt u aangeven of het ontwikkelen van vastgoed en infrastructuur, alsook de simulatoren
en werktuigen voor de instandhouding ook worden geleverd door Nederlandse bedrijven?
198
Kunt u aangeven hoeveel kosten worden verwacht voor de instandhouding van de onderzeeboten?
199
Welke mogelijkheden bestaan er mocht de winnende werf niet voldoen aan de gestelde
eisen en afspraken?
200
Kunt u aangeven of er beperkingen zijn bij de inzet van de verouderde klasse en de
nieuwe klasse?
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R. de Roon, voorzitter van de vaste commissie voor Defensie -
Mede ondertekenaar
N.E. Manten, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.