Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over het rapport “Dit is mijn verhaal” en reactie op de motie van het lid Grinwis c.s. over onderzoek naar de oorzaak en achtergrond van de sterke stijging van het aantal abortussen (Kamerstuk 32279-247)
2024D15251 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
In de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport bestond bij enkele fracties
behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister voor Medische
Zorg over de brief van 14 maart 2024 over het Rapport «Dit is mijn verhaal» en reactie
op de motie van het lid Grinwis c.s. over onderzoek naar de oorzaak en achtergrond
van de sterke stijging van het aantal abortussen (Kamerstuk 32 279, nr. 247) – 32 279, nr. 252.
De fungerend voorzitter van de commissie,
Agema
Adjunct-griffier van de commissie,
Abma-Mom
Inhoudsopgave
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de FVD-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
II. Reactie van de Minister
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het Rapport «Dit is mijn verhaal»
en de reactie op de motie van het lid Grinwis c.s. over onderzoek naar de oorzaak
en achtergrond van de sterke stijging van het aantal abortussen en hebben hierover
nog enkele vragen.
Wat neemt de Minister exact mee uit de onderzoeksresultaten om te komen tot het streven
van dit kabinet om het aantal te doen dalen?
Er wordt in het rapport gesteld dat er op basis van de literatuurstudie geen waarde
gehecht kan worden aan de volgorde van de genoemde motieven en dat veelal dezelfde
elementen een rol spelen in het besluitvormingsproces die telkens anders wordt ingevuld.
Er wordt geconcludeerd dat motieven altijd in samenspel met elkaar en in de context
gezien moeten worden en dat deze er telkens weer anders uitzien. Het besluitvormingsproces
en de rol van omstandigheden is hierdoor een complex onderzoeksobject gebleken, omdat
het onmogelijk los te zien is van de sociale, maatschappelijke en culturele context
waarin de keuze tot abortus of uitdragen gemaakt is. Heeft dit onderzoek de Minister
nieuwe inzichten opgeleverd?
Wat vindt de Minister van de suggestie die wordt gedaan door de onderzoekers dat in
het politieke en publieke debat de focus op het waarom iemand een bepaalde keuze maakt, daarom verlegd zou moeten worden naar de vraag hoe iemand dat proces beleeft en ervaart, en waar hierin eventueel wel of geen behoefte
aan is?
Neemt de Minister dit in overweging en zo ja, hoe is hij voornemens hier dan gehoor
aan te geven?
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de
brief van de Minister en het onderliggende rapport. De reden om de tweede deelstudie,
het onderliggende rapport, nu al met de Kamer te delen was om het mogelijk te maken,
zo nodig, beleid bij te sturen om het aantal abortussen te verminderen. Kan de Minister
aangeven of het onderliggende rapport aanleiding biedt om beleid aan te scherpen?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie onderschrijven de conclusies van het onderliggende
rapport. Zij begrijpen dat de keuze voor een zwangerschapsafbreking vaak uit verschillende
facetten bestaat, dat het moeilijk is om redenen te classificeren en dat het al helemaal
ondoenlijk is om doorslaggevende redenen te identificeren. Ook delen zij het standpunt
van de Minister dat het onwenselijk is om redenen voor het besluit te gaan registreren.
De reden die de Minister aangeeft hiervoor, en ook wordt onderschreven door voornoemde
leden, is dat het opgeven van rijtjes kan leiden tot vooroordelen en stereotypering.
Kan de Minister nader toelichting hoe de ervaren stigmatisering tot stand komt als
vrouwen worden verplicht een reden te geven voor hun keuze?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie begrijpen ook niet zo goed hoe het inzicht
krijgen in de redenen voor abortus of registratie kan helpen om het aantal abortussen
te verminderen. Een abortus is een mogelijke keus die gemaakt wordt nadat iemand onbedoeld
zwanger is geworden. Daarna kan blijken dat de zwangerschap gewenst of ongewenst is
en kan dat tot een keus voor een zwangerschapsafbreking leiden. Met andere woorden,
als je echt iets aan het aantal abortussen wil doen, dan is het vooral zaak om te
voorkomen dat vrouwen voor de keus komen te staan bij een onbedoelde zwangerschap.
Hoe ziet de Minister dat?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen in het rapport dat wetenschappers waarschuwen
voor het effect van registreren van rijtjes redenen bij abortus. Genoemde leden nemen
deze waarschuwing van de wetenschap serieus. Zij vragen de Minister hoe in de medische
wereld naar het registreren van redenen naar abortussen wordt gekeken? Delen huisartsen
en abortusartsen de zorgen van de wetenschappers als het gaat om het registreren van
redenen voor abortus?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen de Minister of het politieke debat
en de aandacht die er is voor de «redenen voor abortus» niet eenzelfde soort effect
stigmatiserend kan hebben. En of zij het met de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
eens is dat het politieke debat zich beter kan focussen op het voorkomen van onbedoelde
zwangerschappen en verbeteren van de toegang en de kwaliteit van de abortuszorg? Met
betrekking tot het voorkomen van onbedoelde zwangerschappen hebben genoemde leden
ook nog een vraag. Zij lezen in de brief dat tweeduizend scholen gebruik hebben gemaakt
van het lesprogramma over gezonde relaties en seksualiteit. Dit gaat om zowel po,
vo als mbo. Kan de Minister aangeven hoe de verhouding ligt van het soort scholen
die gebruik hebben gemaakt van het lespakket en wat er wordt gedaan om scholen te
bereiken die (nog) niet van dit lespakket gebruik maken.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het rapport. Zij danken de onderzoekers
voor de zorgvuldigheid waarmee zij dit rapport hebben opgesteld. Genoemde leden hebben
een aantal vragen over de inhoud van het rapport.
Dit rapport is het eerste deel van een tweeluik, zo lezen deze leden. In het tweede
deel van dit tweeluik staan de omstandigheden die bijdragen aan een onbedoelde zwangerschap
en ervaringen met zorg en hulpverlening centraal. Kan de Minister al iets zeggen over
de scope van het tweede onderzoek en welke thema’s dit zal omvatten? Genoemde leden
vinden het belangrijk dat het onderzoek bijdraagt aan het tegengaan van misvattingen
over onbedoelde zwangerschap en abortus. Wil en kan de Minister ervoor zorgen dat
de inhoud van dit onderzoek betrokken wordt in de informatievoorziening richting de
samenleving over abortus en onbedoelde zwangerschappen, zo vragen de leden? Hoe kan
de inhoud van het onderzoek op een toegankelijke manier beschikbaar worden gesteld?
De onderzoekers concluderen dat de besluitvorming bij onbedoelde zwangerschap een
veelvormig, individueel proces is waarbij gevoelens, intuïties en waarden en normen
een rol spelen. Zij waarschuwen ervoor dat de uitkomsten van dit soort onderzoek niet
mogen leiden tot «rijtjes» van redenen die onveranderlijk of objectief zouden zijn.
De leden van de VVD-fractie zijn het hiermee eens. Zij zijn geen voorstander van het
uitvragen van redenen voor abortus, juist omdat bepaalde motieven voor verschillende
personen verschillende waarden of betekenissen kunnen hebben. Die complexiteit en
nuancering in afwegingen van verschillende redenen kan wat de leden van de VVD-fractie
betreft niet gereduceerd worden tot een eenvoudig zwart-wit motief.
Kent de Minister voorbeelden uit andere landen waarbij redenen voor abortus wel uitgevraagd
worden? En zo ja, welke landen zijn dit, en hoe is de abortuszorg in deze landen georganiseerd?
De Minister schrijft in de Kamerbrief dat uit onderzoek blijkt dat bij de keuze voor
een abortus vaak een combinatie van persoonlijke redenen en factoren een rol speelt,
maar dat een causaal verband, ook wanneer er onderzoek gedaan wordt naar associaties
tussen abortuscijfers en dergelijke factoren, niet kan worden aangetoond. Is de Minister
het met de leden van de VVD-fractie eens dat naast dat het onwenselijk is om «rijtjes»
van redenen op te stellen, het vanwege bovenstaande reden ook onwenselijk is om beleid
op basis van dergelijke «rijtjes» te maken, omdat dit voorbij gaat aan de complexiteit
die ten grondslag kan liggen aan het keuzeproces?
De leden van de VVD-fractie lezen dat onder het hoofdthema «gezinsplanning» actieve
vermelding van het gebruik van anticonceptie is gecodeerd. Genoemde leden vragen de
Minister of er onder dit hoofdthema ook iets te zeggen valt over het gebruik van natuurlijke
anticonceptiemethoden, of dat dit een thema is dat in het tweede rapport belicht wordt.
Kan de Minister een reactie geven op de ontwikkelingen rondom anticonceptiegebruik
in Nederland zoals uiteengezet in de monitor seksuele gezondheid 2023?1
De leden van de VVD-fractie lezen dat in bijna al het gebruikte onderzoek gevraagd
is naar «redenen» voor het afbreken of uitdragen van de zwangerschap. Deze manier
van uitvragen kan leiden tot meer cognitief en normatief gekleurde antwoorden, dan
wanneer gevraagd wordt naar de ervaring of gevoelens van de zwangere persoon ten aanzien
van de zwangerschap, zo stellen de onderzoekers. De leden van de VVD-fractie vinden
dat de focus op het «waarom» verlegd zou moeten worden naar «wat heeft iemand nodig».
Hoe iemand het proces beleeft en waar wel of geen behoefte aan is draagt naar de mening
van genoemde leden ook veel meer bij aan het kunnen verbeteren van abortuszorgverlening.
In het rapport wordt dit ook in de aanbevelingen onderstreept. Deelt de Minister deze
mening met de onderzoekers en de leden van de VVD-fractie? Genoemde leden vragen over
de aanbevelingen in het algemeen of deze onderdeel zullen uitmaken van het tweede
rapport dat in deze tweeluik gepubliceerd zal worden. Zo nee, hoe is de Minister voornemens
de aanbevelingen op te volgen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van NSC-fractie hebben met aandacht het rapport gelezen.
De leden van de NSC-fractie staan pal voor een abortuspraktijk, die veilig, legaal,
toegankelijk, maar tegelijkertijd wel zeldzaam is. In een maatschappij waarin vrouwen
goede toegang hebben tot zorg, een stevig sociaal maatschappelijk netwerk, bestaanszekerheid
met een toereikend inkomen en huisvesting, kiezen minder vrouwen voor abortus. Afbreking
van de zwangerschap blijft bijzondere zorg en moet een uitzondering blijven.
Het valt deze leden op dat bestaanszekerheid, zowel qua huisvesting als financieel
toereikend inkomen een belangrijke overweging is bij het uitdragen dan wel afbreken
van een zwangerschap. Hoe beziet de Minister dit? Is dit een belangrijke factor in
de toename van abortussen?
Met betrekking tot zicht op abortus: de Minister schrijft dat de noodzakelijke gegevens
ontbreken. Het structureel uitvragen van de redenen van abortus is geen goed idee,
maar steekproefsgewijs zou volgens deze leden wel een belangrijke aanvulling kunnen
bieden. Hoe ziet de Minister dit? Welke mogelijkheden zijn er om dit in te vullen?
Het is aannemelijk dat de stijging van abortus niet alleen gepaard gaat met sociaal
maatschappelijke en economische factoren zoals huisvesting en besteedbaar inkomen,
maar ook met de toename van onbeschermde seks en de achteruitgang van het gebruik
van (hormonale) anticonceptie. Dit gaat overigens gepaard met een afname van condoomgebruik,
dat correspondeert met de toename van seksueel overdraagbare aandoeningen (soa)’s
onder jongeren zoals gonorroe.
Er is veel beschikbare literatuur wereldwijd over anticonceptie. Een handvol initiatieven
zijn nu verspreid over een aantal organisaties om het gebruik van anticonceptie te
bevorderen. Welke acht de Minister het meest effectief om anticonceptie gebruik te
bevorderen? Welke maatregelen gaat de Minister verder inzetten om anticonceptie te
bevorderen en de toename van ongewenste zwangerschappen en soa’s te keren?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse het rapport en de reactie van de
Minister gelezen. Daartoe hebben deze leden nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie zijn het ten zeerste met de Minister eens dat het vragen
naar redenen voor een abortus indruist tegen het recht dat vrouwen, zoals ook in de
wet staat, zelf bepalen of en zo ja, waarom zij voor een zwangerschapsafbreking kiezen.
Deze leden vinden dat daar geen verdere stappen in moeten worden gezet; het onderzoeken
op individueel niveau doet afbreuk aan dit recht. Hoe ziet de Minister dit, zo vragen
deze leden.
Voorts vragen de leden van de D66-fractie of en zo ja, hoe de Minister het advies
uit het rapport volgt om de vraag te verleggen van waarom iemand een bepaalde keuze
maakt naar hoe iemand het proces beleeft en ervaart.
De leden van de D66-fractie vinden dat er veel meer moet worden ingezet op het voorkomen
van onbedoelde of ongewenste zwangerschappen. Deze leden vragen daarom of de Minister
kan aangeven of zij het eens is met de leden van de D66-fractie dat het breed beschikbaar
stellen van anticonceptie en het voorkomen van desinformatie over anticonceptie hieraan
kan bijdragen. Kan de Minister voorts aangeven op welke wijze hierop wordt ingezet,
zo vragen deze leden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB hebben kennisgenomen van het rapport Rapport «Dit is mijn verhaal»
en reactie op de motie van het lid Grinwis c.s. over onderzoek naar de oorzaak en
achtergrond van de sterke stijging van het aantal abortussen. Deze leden hebben de
volgende vragen aan de Minister.
In het rapport wordt vermeld dat er verschillende motieven werden genoemd door mensen
die vóór het uitdragen kozen (waarden en normen) en door mensen die vóór abortus kozen
(timing). Het opvallende is dat er ook veel overlapping bestaat in de genoemde omstandigheden
en motieven. Interessant is dat eerder Nederlands onderzoek van Brauer et al. (2012;
2019) heeft aangetoond dat de profielen van vrouwen die twijfelen over hun besluit
zeer vergelijkbaar zijn, ongeacht de uiteindelijke keuze die ze maken. Bovendien staan
beide groepen evenzeer achter hun besluit, ongeacht de uitkomst van de zwangerschap.
De motieven die genoemd worden voor abortus of uitdragen hebben dus niet zozeer te
maken met verschillende «omstandigheden», maar meer met de waarde en interpretatie
die eraan gegeven wordt. Deze beperking is ook informatief: we weten nu beter wat
we wel en niet kunnen vragen en welke kennis dit oplevert.
Aangezien uit het rapport blijkt dat we nu beter weten wat we wel en niet kunnen vragen
en welke kennis dit oplevert, willen genoemde leden graag van de Minister meer informatie
over de vraag of deze resultaten kunnen bijdragen aan een beter gesprek tussen arts
en patiënt bij gesprekken over abortus, en hoe deze resultaten daaraan kunnen bijdragen.
Genoemde leden lezen ook dat er een mogelijke stijging van abortuscijfers is als gevolg
van de toenemende verspreiding van des- en misinformatie over anticonceptie op sociale
media, en de groeiende populariteit van zogenaamde «natuurlijke» anticonceptiemethoden,
samen met mogelijke andere ontwikkelingen. Het kabinetsbeleid is gericht op het streven
naar minder (herhaalde) abortussen, maar blijft onverminderd inzetten op het voorkomen
van onbedoelde en ongewenste zwangerschappen. Er zijn verschillende maatregelen die
het kabinet neemt om dit te bevorderen, maar om effectief beleid te voeren is het
belangrijk om de oorzaak te kennen.
Daarom vragen de leden de Minister of er momenteel onderzoek wordt gedaan naar de
mogelijke samenhang tussen de stijging van abortuscijfers en de toenemende verspreiding
van des- en misinformatie over anticonceptie op sociale media en de groeiende populariteit
van «natuurlijke» anticonceptiemethoden, samen met mogelijke andere ontwikkelingen?
Als er een onderzoek gaande is, willen zij graag weten wanneer dit onderzoek naar
de Kamer wordt gestuurd? Als er geen onderzoek gaande is, is de Minister dan bereid
om hier onderzoek naar te doen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de FVD-fractie
De leden van de FVD-fractie hebben kennisgenomen van het onderzoek «Dit is mijn verhaal»
en de reactie van de Minister op de motie Grinwis c.s. over het onderzoek naar de
oorzaak en achtergrond van de sterke stijging van het aantal abortussen in 2022. Zij
hebben hierover de nodige vragen.
Op basis van welke abortuscijfers is het onderzoek verricht? Met andere woorden, zijn
de abortuscijfers gedifferentieerd naar spontane abortus (dat wil zeggen een spontane,
ongewilde afbreking van een zwangerschap tot zestien weken) en abortus provocatus
(dat wil zeggen opzettelijke zwangerschapsafbreking), zodat voor het onderzoek mogelijk
was om, ter beantwoording van de onderzoeksvraag, enkel de cijfers van de abortus
provocatus in ogenschouw te nemen?
Welke conclusies mogen uit het rapport – dat het resultaat is van de eerste deelstudie
waarbij specifiek onderzocht moest worden welke omstandigheden bijdragen aan het uitdragen
dan wel afbreken van een onbedoelde zwangerschap – getrokken worden, gegeven het feit
dat in de methodologische evaluatie van het rapport (p.6) gewag gemaakt wordt van
«kwaliteitsproblemen (die) verband hielden met het gebrek aan informatie over hoe
er gevraagd is naar de motieven voor het besluit tot abortus of uitdragen van de zwangerschap»?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het onderzoek «Dit is mijn verhaal»
en de reactie van de Minister op de motie Grinwis c.s. over het onderzoek naar de
oorzaak en achtergrond van de sterke stijging van het aantal abortussen in 2022. Zij
hebben hierover de nodige vragen.
AVOZ-deelstudie «Dit is mijn verhaal»
De leden van de SGP-fractie vinden het van groot belang dat het inzicht in de motieven
van vrouwen voor abortus wordt verbeterd. Zij juichen het dan ook toe dat de Minister
hier onderzoek naar laat verrichten. De leden van de SGP-fractie willen graag benadrukken
dat het hen er niet om gaat dat vrouwen verantwoording zouden moeten afleggen of een
bepaald stigma opgelegd krijgen. Het gaat de leden van de SGP-fractie erom dat de
best mogelijke hulp en ondersteuning wordt geboden aan de vrouw en haar ongeboren
kind. Door het inzicht te vergroten in motieven van vrouwen om voor abortus te kiezen
of om de zwangerschap uit te dragen, hopen de leden van de SGP-fractie de hulp en
steun voor vrouwen te verbeteren en de bescherming van het ongeboren leven te versterken.
De leden van de SGP-fractie constateren dat de meeste geselecteerde studies in het
literatuuronderzoek van «Dit is mijn verhaal» zich richten op het besluit tot abortus.
Slechts vier van de twintig geselecteerde studies onderzoeken daarnaast óók deelnemers
die kozen voor het uitdragen van een onbedoelde zwangerschap. De leden van de SGP-fractie
vragen de Minister of zij de mening deelt dat meer inzicht in motieven voor het uitdragen
van de zwangerschap het overheidsbeleid om het aantal ongewenste en onbedoelde zwangerschappen
en (herhaalde) abortussen te doen afnemen kan bevorderen. Is zij bereid om extra onderzoek
te initiëren naar vrouwen die kiezen voor het uitdragen van de zwangerschap?
De leden van de SGP-fractie constateren dat de onderzoekers geen doorslaggevende motieven
kunnen noemen die leiden tot het besluit tot abortus of het uitdragen van een zwangerschap.
De besluitvorming bij onbedoelde zwangerschap is volgens de onderzoekers een individueel
proces dat er telkens anders uitziet. De onderzoekers stellen tevens dat het terugbrengen
tot «rijtjes motieven» geen recht doet aan de complexiteit van het onderwerp. De leden
van de SGP-fractie kunnen zich daarbij iets voorstellen. Volgens de onderzoekers zitten
er zoveel methodologische haken en ogen aan de beschikbare data dat er geen algemene
conclusies kunnen worden getrokken. Op basis van dit onderzoek kunnen geen doorslaggevende
motieven genoemd worden die leiden tot het besluit om een onbedoelde zwangerschap
juist wel of niet uit te dragen. Dat vinden de leden van de SGP-fractie teleurstellend.
Deelt de Minister de opvatting dat het onderzoek wel degelijk aanknopingspunten biedt
om vrouwen beter te ondersteunen?
De leden van de SGP-fractie zien dat de Minister de onderzoeksresultaten keurig samenvat.
Zij constateren dat de Minister de conclusies van het onderzoek onderschrijft. Genoemde
leden missen echter een nadere reflectie op de onderzoeksresultaten in het licht van
de insteek van het onderzoek, namelijk het kabinetsdoel om het aantal ongewenste en
onbedoelde zwangerschappen en (herhaalde) abortussen te verminderen.
De leden van de SGP-fractie vragen de Minister te reflecteren op de kritiek van de
onderzoekers op de term «redenen» voor abortus. De onderzoekers gebruiken in plaats
van «redenen» het begrip «motieven». De onderzoekers stellen dat het ontwarren van
alle mogelijke motieven of omstandigheden geen zin heeft als je wilt begrijpen wat
er aan een besluit tot abortus of uitdragen van een onbedoelde zwangerschap vooraf
gaat. De onderzoekers benadrukken dat ook gevoel en intuïtie meespelen bij een besluit
over abortus. De leden van de SGP-fractie vragen de Minister wat zij van deze opvatting
vindt. Hoe verhoudt dit zich tot het beeld van de «autonome vrouw» die een weloverwogen
«keuze» maakt voor abortus? Impliceert de term «keuze» ook niet een zekere rationaliteit
in de afwegingen rondom abortus? Hoe zouden artsen het «gevoel» en de «intuïtie» van
de vrouwen moeten laten meewegen in het besluitvormingsproces? Kan de Minister hierop
reageren, mede gelet op de door de wetgever geformuleerde zorgvuldigheidseisen?
De leden van de SGP-fractie lezen dat veelvoorkomende motieven die genoemd waren bij
een besluit tot afbreken van een zwangerschap zijn: gezinsplanning of geen kinderwens
hebben, woonruimte of financiën, leefomstandigheden zoals een drukke baan, en de partnerrelatie.
De leden van de SGP-fractie vinden zij het belangrijk om vast te stellen dat heel
praktische omstandigheden zoals woonruimte of financiën een rol spelen bij de overwegingen
voor abortus, vrijwel altijd in combinatie met andere overwegingen. De leden van de
SGP-fractie vragen de Minister of zij de mening deelt dat financiële of sociaaleconomische
overwegingen nooit een motief voor abortus zou moeten zijn. Erkent de Minister dat
de keuzevrijheid van vrouwen wordt vergroot op het moment dat zij financieel en materieel
in staat worden gesteld om de zwangerschap uit te dragen en hun kind groot te brengen?
De onderzoekers benadrukken dat het onmogelijk is om vast te stellen welke motieven
doorslaggevend zijn voor het beëindigen of uitdragen van een onbedoelde zwangerschap.
Zij willen vanwege allerlei methodologische beperkingen hierover geen conclusies formuleren.
De leden van de SGP-fractie vragen de Minister of zij het ermee eens dat dit noopt
tot aanvullend onderzoek. Is zij bereid om dat aanvullende onderzoek te initiëren?
Het onderzoek laat zien dat er geen specifieke omstandigheden zijn die leiden tot
de keuze om de zwangerschap uit te dragen of juist af te breken. Er is daarom geen
goed onderscheid te maken tussen degenen die kiezen voor het uitdragen van een zwangerschap
en degenen die kiezen voor het afbreken van een zwangerschap. Waar de één in een bepaalde
situatie voor abortus kiest, zou een ander in exact dezelfde situatie een ander besluit
nemen. De leden van de SGP-fractie vinden dit een interessante observatie. Deelt de
Minister de opvatting dat als het blijkbaar zo dicht bij elkaar kan liggen het nuttig
kan zijn om nader te onderzoeken hoe vrouwen dan tot een keuze komen, mede gelet op
het kabinetsdoel om het aantal (herhaal)abortussen te verminderen?
De leden van de SGP-fractie constateren verder dat de partnerrelatie op uiteenlopende
manieren een cruciale rol speelt bij de motieven voor het beëindigen of uitdragen
van een onbedoelde zwangerschap. Dit kan bijvoorbeeld een afwezige partner zijn, druk
vanuit de partner om voor abortus te kiezen of een partner die de vrouw steunt, wat
een belangrijk motief kan zijn om de zwangerschap uit te dragen. De leden van de SGP-fractie
vragen de Minister om hierop te reflecteren. Hoe zou de rol en verantwoordelijkheid
van de partner méér kunnen worden benut of aangesproken bij het kabinetsstreven om
het aantal onbedoelde zwangerschappen en (herhaalde) abortussen te verminderen? Hoe
zou de positie en het belang van de partner meer recht kunnen worden gedaan in wetgeving
en beleid?
De leden van de SGP-fractie verwonderen zich sterk over de kritiek van de onderzoekers
op het discours «gebaseerd op het idee dat een onbedoelde zwangerschap een ongewenste uitkomst is
die moet worden voorkomen.»2 Hoe verhoudt dit zich tot het kabinetsbeleid, zo vragen de leden van de SGP-fractie
zich af. De onderzoekers stellen dat het uiteindelijk niet uitmaakt «welke motieven men heeft, zolang iemand een eigen en weloverwogen keuze heeft kunnen
maken. Het is geheel en al aan de zwangere in kwestie, welke keuze die maakt. Er is
hiervoor dan ook geen verantwoording nodig.»3 Deelt de Minister de mening dat de onderzoekers zich hier in politiek vaarwater terecht
dreigen te komen? De leden van de SGP-fractie hebben de indruk dat de onderzoekers
eigenlijk tegen de opzet van hun eigen onderzoek waren. Klopt die observatie?
Reactie motie Grinwis c.s. over de stijging van het aantal abortussen
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de reactie van de Minister op
de motie-Grinwis c.s. waarin wordt gevraagd om onderzoek te verrichten naar de stijging
van het aantal abortussen in 2022. Zij vinden de reactie van de Minister zeer teleurstellend.
De leden van de SGP-fractie lezen dat het vanwege een gebrek aan gegevens niet mogelijk
is om goed onderzoek uit te voeren naar de stijging. Zij lezen echter ook dat de Minister
van mening is dat het niet nodig is om meer gegevens te gaan registreren om dat onderzoek
wél te kunnen verrichten.
De leden van de SGP-fractie vragen de Minister of zij erkent dat het niet kunnen verrichten
van onderzoek naar de stijging meer te maken heeft met politieke onwil, dan dat het
wetenschappelijk onmogelijk zou zijn? Erkent de Minister dat zij hier mee bewust blind
wil blijven voor een verklaring van de stijging? De leden van de SGP-fractie vragen
hoe de Minister, nu zij niet bereid blijkt te zijn om meer gegevens te laten registreren
en dus meer inzicht te ontwikkelen ten aanzien van motieven voor abortus, van plan
is om dan effectief beleid te ontwikkelen gericht op het voorkomen van onbedoelde
en ongewenste zwangerschappen?
De leden van de SGP-fractie lezen dat de Minister die het belangrijk vindt om goed
zicht te houden op ontwikkelingen die mogelijk samenhangen met veranderingen in abortuscijfers.
Ze noemt hierbij concreet de verspreiding van des- en misinformatie over anticonceptie
op sociale media en aan de toenemende populariteit van zogenaamde «natuurlijke» anticonceptiemethoden,
en mogelijke andere ontwikkelingen. De leden van de SGP-fractie vragen of de Minister
kan toelichten wat zij bedoelt met «mogelijke andere ontwikkelingen». Ook vragen zij
waarom de Minister wel deze specifieke voorbeelden noemt, maar verder niet kan onderbouwen
óf en zo ja, in hoeverre deze ontwikkelingen van invloed zijn op de stijging van het
aantal abortussen. Toont dit juist niet aan waarom het relevant is juist wel meer
gegevens te laten registreren en verdiepend onderzoek te laten verrichten naar de
oorzaken van de stijging?
De leden van de SGP-fractie vragen de Minister om te verduidelijken welke informatie
er wél door artsen (of andere zorgverleners) wordt geregistreerd, maar níét hoeft
te worden gerapporteerd aan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). De leden
van de SGP-fractie vragen de Minister hoe kan worden beoordeeld of de wet goed wordt
uitgevoerd, als niet alle relevante informatie die door artsen wordt geregistreerd
(geabstraheerd en geanonimiseerd) met de IGJ wordt gedeeld ten behoeve van de jaarrapportage.
De leden van de SGP-fractie vragen de Minister of alle informatie die conform artikel
11, eerste lid van de Wet afbreking zwangerschap (Wafz) moet worden gedeeld met IGJ
ook door de IGJ ook daadwerkelijk geanonimiseerd publiek wordt gemaakt. Zij wijzen
bijvoorbeeld op het bepaalde in artikel 11, eerste lid, onderdeel a, dat stelt dat
de klinieken de plicht hebben om ten aanzien van het aantal abortussen ook verplicht
is «de eventueel daarbij opgetreden bijzonderheden» te vermelden. Gebeurt het weleens,
zo vragen de leden van de SGP-fractie de Minister, dat klinieken dergelijke bijzonderheden
vermelden en toelichten? Is bijvoorbeeld de stijging van het aantal abortussen met
15% in 2022 toegelicht door de klinieken?
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met interesse het rapport «Dit is mijn
verhaal» gelezen. Het geeft meer diepte aan de redenen die spelen bij vrouwen met
een ongewenste zwangerschap. Deze leden merken wel op dat de literatuurstudie voornamelijk
gaat over vrouwen uit andere landen en dat de DAMHS-studie data gebruikt die tien
jaar oud is. Deze leden vragen de Minister of zij vindt dat met deze studie voldoende
inzicht wordt geboden in de omstandigheden en redenen van Nederlandse vrouwen de afgelopen
jaren. En op basis waarvan neemt zij aan dat resultaten van vrouwen uit andere landen
en van jaren geleden ook zullen gelden voor Nederlandse vrouwen nu?
Dat er vaak meerdere redenen spelen bij het kiezen voor een abortus of juist voor
het uitdragen van een zwangerschap komt in het onderzoek helder naar voren. De leden
van de ChristenUnie-fractie lezen dat de onderzoekers ervoor waarschuwen om «lijstjes»
te maken van enkelvoudige redenen, om zo een abortus te kunnen verklaren. Is er in
het onderzoek zicht gekomen op de manier waarop verschillende redenen invloed op elkaar
hebben of met elkaar samenhangen, vragen deze leden. Zij zien dit deels in de BluePrInt
studie terug, namelijk of en hoe vaak verschillende thema’s samen worden genoemd door
vrouwen. Kan dit nog verder worden uitgediept? Daarnaast merken de leden van de ChristenUnie-fractie
op dat de categorie «timing» erg breed is, van de status van de relatie (pril of bijna
uit elkaar) tot combinatie met studie, onzekerheid over baan of te snel na geboorte
van een eerder kind. Is deze categorie niet te breed om hier beleid op te voeren?
De onderzoekers concluderen dat in plaats van lijstjes er vooral ruimte moet zijn
voor het gesprek met de vrouw als ze de keuze maakt. De leden van de ChristenUnie-fractie
vinden dat te vrijblijvend. Dat de situatie en de afwegingen per vrouw verschillen
betekent niet dat er geen hulp kan worden geboden om een keuze over de onbedoelde
zwangerschap te veranderen. Deze leden zijn namelijk van mening dat als de vrouw bijvoorbeeld
onder andere materiële redenen heeft voor een abortus, deze vrouw geholpen kan zijn
met materiële ondersteuning. Zij heeft er dan vrij weinig aan als er slechts goed
geluisterd wordt naar haar redenen. Welke verantwoordelijkheid ziet de Minister voor
de hulpverlener bij wie de vrouw komt met haar onbedoelde zwangerschap om hulp aan
te bieden om redenen voor een abortus weg te nemen? Ziet zij ook dat alleen luisteren
niet altijd voldoende is? Wil zij, met de leden van de ChristenUnie-fractie, ook de
keuzemogelijkheden voor vrouwen vergroten om de zwangerschap uit te dragen?
Onderschrijft de Minister de conclusie van de onderzoekers dat het bij het begeleiden
van vrouwen bij een onbedoelde zwangerschap niet zozeer gaat om de reden voor een
abortus maar of vrouwen een keuze in autonomie hebben genomen? Hoe rijmt zij dit met
het streven van het kabinet om het aantal abortussen omlaag te brengen?
Waarom stelt de Minister dat het uitvragen van de reden van een abortus bij een abortuskliniek
niet wenselijk is omdat het de indruk zou geven dat vrouwen zich moeten verantwoorden,
terwijl zij als enige zouden hoeven in te schatten of een abortus een goede keuze
is of niet? Is het niet zo dat de noodsituatie van een vrouw nog altijd invoelbaar
moet zijn voor de arts die haar ziet? Uit dat gesprek komt toch ook een reden of vaak
meerdere redenen naar voren?
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de Minister geen verklaring heeft voor
de stijging van het aantal abortussen in 2022 en deze ook niet zegt te kunnen onderzoeken.
Zij grijpt terug op de resultaten uit de AVOZ-studie die omschrijven dat er vaak een
combinatie van persoonlijke redenen en factoren een rol spelen bij een abortus. Deze
leden merken op dat de AVOZ-studie deel I niet gaat over abortussen in 2022 en de
literatuurstudie maar beperkt gaat over de Nederlandse situatie. Verder geeft de Minister
aan dat er verder geen gegevens voorhanden zijn om meer inzicht te krijgen en dat
zij ook niet van plan is om deze gegevens te verzamelen. De leden van de ChristenUnie-fractie
vinden het echter erg beperkt als het verkrijgen van inzicht in stijgende aantallen
abortussen die recent zijn waar te nemen met deze constatering stopt. Deze leden vragen
de Minister hoe zij effectief wil sturen op het omlaag brengen van het aantal abortussen
als er geen inzicht is in de oorzaken van de recente stijging. Komen in het andere
deel van de AVOZ-studie meer recente cijfers en gesprekken met vrouwen terug die wellicht
meer inzicht gaan bieden in de omstandigheden en oorzaken van ongewenste zwangerschappen?
Zo nee, is de Minister bereid nieuw onderzoek te initiëren die dit wel kan bereiken?
II. Reactie van de Minister
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. Agema, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
E.Y. Abma-Mom, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.