Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
36 535 Wijziging van de Wet inburgering 2021 in verband met het mogelijk maken van het opstellen van een nadere voorlopige uitkering aan gemeenten voor de kosten van voorzieningen die bijdragen aan het voldoen aan de inburgeringsplicht en het creëren van een grondslag voor de specifieke uitkering onderwijsroute
Nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
Algemeen deel
1. Nadere voorlopige uitkering
Elk jaar ontvangen de gemeenten een specifieke uitkering (hierna: SPUK) voor de kosten
van voorzieningen die bijdragen aan het voldoen aan de inburgeringsplicht onder de
Wet inburgering 2021 (hierna: Wi2021). De beschikkingen voor deze SPUK worden jaarlijks,
conform artikel 40, derde lid, Wi2021, uiterlijk op 1 oktober voorafgaand aan het
kalenderjaar waarop zij betrekking hebben, aan de gemeenten verstuurd. In het Besluit
inburgering 2021 (hierna: Bi2021) staan de totstandkoming en berekening van de SPUK
verder uitgewerkt.
Een geïdentificeerd knelpunt met betrekking tot de SPUK betreft de lange periode tussen
vaststelling van het budget voor de SPUK in de SZW-begroting op basis van de huisvestingtaakstelling
en de Meerjarige Productie Prognose van het Ministerie van Justitie en Veiligheid
(februari t-1, waarbij t het uitvoeringsjaar is) en de vaststelling van de definitieve
uitkering na afloop van het uitvoeringsjaar op basis van realisaties (uiterlijk juni
t+1). In het geval dat er na vaststelling van de SZW-begroting een wijziging is in
de prognose van het aantal asielstatushouders in cohort jaar t kan het ruim anderhalf
jaar duren voor dit kan worden doorvertaald in de definitieve uitkering aan gemeenten.1
Gemeenten hebben aangegeven dat zij bij kleine volumewijzigingen goed in staat zijn
om gedurende het uitvoeringsjaar rekening te houden met de afrekening die na afloop
van dat jaar volgt. Als gemeenten meer, maar niet veel meer, inburgeraars zien binnenkomen
dan op basis van de voorlopige uitkering verwacht, kunnen gemeenten de extra kosten
in afwachting van de definitieve uitkering voorfinancieren. Bij grote volumewijzigingen,
zoals bij een verhoogde instroom door het uitbreken van een conflict, is het voor
gemeenten vaak moeilijker om financieel te anticiperen op de afrekening na afloop
van het uitvoeringsjaar. Om dit knelpunt op te lossen voorziet de voorliggende wijziging
in een nader voorlopig beschikkingsmoment gedurende en uiterlijk halverwege het uitvoeringsjaar
t, waarbij de uitkering wordt herzien op basis van bij algemene maatregel van bestuur
te bepalen actuele gegevens. De beoogde actuele gegevens zijn de actuele landelijke
halfjaarlijkse huisvestingstaakstelling voor het tweede kalenderhalfjaar van jaar
t of een prognose van de landelijke huisvestingstaakstelling.
2. Specifieke uitkering onderwijsroute
De Wi2021 heeft als doelstelling: alle inburgeringsplichtigen doen snel en volwaardig
mee in de Nederlandse maatschappij, liefst via betaald werk. Dit doel vertaalt zich
in een specifiek beleidsdoel: inburgeringsplichtigen bereiken het voor hen hoogst
haalbare taalniveau (liefst niveau B1) en kennis van de Nederlandse maatschappij,
in combinatie met gerichte inspanningen op participeren naar vermogen vanaf de start
van het inburgeringstraject.
Om dit resultaat te bereiken zijn in de Wi2021 drie leerroutes gerealiseerd waarmee
aan de inburgeringsplicht kan worden voldaan: de B1-route, de zelfredzaamheidsroute
en de onderwijsroute.
Met de nieuwe regierol voor gemeenten is het aan gemeenten om voor asielstatushouders
te voorzien in het aanbod van de leerroutes. Het Rijk stelt een totaalbudget beschikbaar
via een specifieke uitkering (de SPUK inburgeringsvoorzieningen) waarmee gemeenten
onder andere de drie leerroutes moeten financieren.
Na signalen van gemeenten en onderwijskoepels over het beperkte budget dat gemeenten
tot hun beschikking hadden voor de onderwijsroute in verhouding tot de reële kosten
van de onderwijsroute, is in de zomer van 2021 in opdracht van de Minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid een onderzoek uitgevoerd, zodat de gestelde discrepantie
kon worden onderbouwd en verklaard. Dit onderzoek is uitgevoerd door Andersson Elffers
Felix (AEF). Het AEF-rapport constateerde onder meer dat er sprake is van onvoldoende
bekostiging én dat er inhoudelijke knelpunten zijn waardoor de aanbesteding van de
onderwijsroute niet van de grond komt.
Het totaalbudget dat verstrekt wordt aan gemeenten dient ter financiering van de kosten
van inburgeringsvoorzieningen die bijdragen aan het voldoen aan de inburgeringsplicht.
Deze middelen worden verstrekt via de SPUK-inburgeringsvoorzieningen. Daarnaast ontvangen
gemeenten middelen via het gemeentefonds voor de kosten die verband houden met de
uitvoering van de Wi2021.
Om het zo spoedig mogelijk realiseren van landelijk dekkend aanbod van de onderwijsroute
mogelijk te maken, is in 2022 een eenmalige specifieke uitkering vastgesteld gebaseerd
op artikel 17, vijfde lid, van de Financiële-verhoudingswet (hierna: Fvw). De keuze
voor een aparte SPUK naast de SPUK-inburgeringsvoorzieningen komt voort uit het feit
dat een ophoging van de SPUK-inburgeringsvoorzieningen voor gemeenten gelet op de
systematiek van deze SPUK, namelijk directe financiering op basis van aantallen inburgeraars,
niet past bij het vaste budget dat via de SPUK-onderwijsroute beschikbaar worden gesteld.
In de kamerbrief van 29 juni 20222 heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangekondigd voor de jaren
2023 tot en met 2025 aanvullend budget ter hoogte van € 35.000.000 (35 miljoen euro)
beschikbaar te stellen voor de onderwijsroute. Deze middelen volgen boven op de eerdere
aanvullende middelen ad. € 24.000.000 (24 miljoen euro) voor de jaren 2022 en 20233. De Minister heeft in voornoemde brief voorts aangegeven de verwachting te hebben
dat met de extra aanvullende middelen de aanbestedingsprocedures hervat kunnen worden
waardoor de bestaande infrastructuur behouden blijft. Met de voorliggende wetswijziging
wordt de grondslag neergelegd binnen de Wi2021 om een specifieke uitkering voor de
onderwijsroute te verstrekken.
Na de inwerkingtreding van deze wet berust de ministeriële regeling specifieke uitkering
onderwijsroute op artikel 42a, tweede lid, van deze wet.
3. Advies en consultatie
3.1 Regeldruk
De introductie van de nadere voorlopige uitkering heeft minimale gevolgen voor de
regeldruk voor gemeenten, omdat met de nadere voorlopige uitkering enkel de omvang
van de voorlopige uitkering, bedoeld in artikel 40, wordt aangepast.
Gemeenten verantwoorden al sinds de verstrekking van de specifieke uitkering onderwijsroute
(op grond van de ministeriële regeling specifieke uitkering onderwijsroute ex artikel 17,
vijfde lid, Fvw) via het SiSa-systeem voor de uitvoering. Deze wetswijziging leidt
daarmee niet tot een stijging van de administratieve lasten en regeldruk voor gemeenten.
Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor
een formeel advies, omdat het geen gevolgen voor de regeldruk heeft.
3.2 Uitvoeringstoets VNG
Beide wijzigingen zijn afgestemd met de Vereniging van Nederlands Gemeenten (VNG)
als vertegenwoordigende koepelorganisatie van de Nederlandse gemeenten. De VNG geeft
gezien het technische karakter van de wijzigingen aan geen noodzaak voor een uitvoeringstoets
te zien.
3.3 Internetconsultatie
De regeling is niet opengesteld voor internetconsultatie, omdat de regeling voornamelijk
technisch van aard is en enkel gevolgen heeft voor gemeenten. Gemeenten zijn via de
VNG betrokken geweest bij de totstandkoming van deze regeling.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel I, onderdeel A
Met dit artikelonderdeel wordt een nieuw artikel ingevoegd waarin is bepaald dat het
totale bedrag van de uitkering voor de kosten van voorzieningen, niet zijnde uitvoeringskosten,
die bijdragen aan het voldoen aan de inburgeringsplicht («de reguliere SPUK-inburgering»),
als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de Wi2021, kan worden bijgesteld. Bijstelling
gebeurt op basis van geactualiseerde gegevens. Bij algemene maatregel van bestuur
wordt de berekeningswijze nader uitgewerkt. Tevens wordt in het voorgestelde tweede
lid van artikel 40a bepaald dat de Minister het bedrag waarmee de uitkering wordt
bijgesteld binnen vier weken na de wijziging bekendmaakt.
Artikel I, onderdeel B
Het huidige opschrift van artikel 41 wordt aangepast. Dit betreft een technische wijziging.
Artikel 41 bevat bepalingen die zien op de definitieve uitkering. Door dit te expliciteren
in het opschrift, wordt mogelijke verwarring voorkomen met het nieuwe artikel 40a.
Artikel I, onderdeel C
Aan gemeenten kan op grond van het nieuwe artikel een specifieke uitkering worden
verstrekt. In het tweede lid is geregeld dat bij een ministeriële regeling regels
worden gesteld ter uitwerking van de specifieke uitkering onderwijsroute, waaronder
de bestedingseisen van de uitkering, de bevoorschotting, de hoogte van de uitkering,
de verdeling onder de gemeenten en de verantwoording door het college.
In het derde lid van het nieuwe artikel 42a is opgenomen dat de in artikel 17a van
de Fvw geregelde verantwoording door gemeenten over de specifieke uitkeringen van
toepassing zijn. Als niet uit de verantwoordingsinformatie blijkt dat de uitkering
in overeenstemming met de wet is besteed, kan de Minister deze uitkering geheel of
gedeeltelijk terugvorderen.
Op 19 september 2023 heeft de Minister voor de jaren 2026 tot en met 2029 aanvullende
middelen beschikbaar gesteld voor de onderwijsroute.4 Er wordt separaat gewerkt aan een aanpassing van de wet- en regelgeving zodat de
aanvullende middelen voor de jaren 2026 tot en met 2029 kunnen worden uitgekeerd.
Vanuit het oogpunt van wetstechnische flexibiliteit is in artikel 42a, vierde lid,
opgenomen dat het artikel vervalt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Artikel II
In oktober en december 2023 is een tweetal wijzigingen van de Regeling specifieke
uitkering onderwijsroute in werking getreden.5 De wijzigingsregelingen zijn opgesteld in verband met aanvullende financiële middelen
voor de jaren 2023 tot en met 2025. Deze regelingen vinden thans hun grondslag in
artikel 17, tweede lid, van de Fvw. Dat artikel biedt in samenhang met artikel 4:23,
derde lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht, de mogelijkheid om, vooruitlopend
op de totstandkoming van een wettelijke grondslag, een ministeriële regeling vast
te stellen. Het voorgestelde artikel II voorziet erin dat de wijzigingsregelingen
worden omgehangen. Dat betekent dat de grondslag voor deze regelingen na inwerkingtreding
van deze wet is gelegen in artikel 42a van de Wi2021.
Tevens voorziet dit wetsvoorstel in de door artikel 17, eerste lid, Fvw, gevergde
grondslag voor het vaker dan éénmalig verstrekken van een specifieke uitkering. De
Regeling specifieke uitkering onderwijsroute,6 die thans is vormgegeven als een eenmalige specifieke uitkering, wordt daartoe omgehangen.
Dit wetsvoorstel voorziet niet in enige inhoudelijke wijzigingen van deze regeling.
Artikel III
Dit artikel regelt de inwerkingtreding. In dit artikel is bepaald dat deze wet inwerking
treedt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, C.E.G. van Gennip
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.