Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de Geannoteerde agenda informele Landbouwraad 7-9 april 2024 (Kamerstuk 21501-32-1631)
21 501-32 Landbouw- en Visserijraad
Nr. 1634 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 4 april 2024
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
over de brief van 27 maart 2024 over de geannoteerde agenda informele Landbouwraad
7–9 april 2024 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1631).
De vragen en opmerkingen zijn op 2 april 2024 aan de Minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 4 april 2024 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Graus
Adjunct-griffier van de commissie, Van den Brule-Holtjer
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
Vragen en opmerkingen van de leden van de GL-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de agenda van de
informele Landbouw- en Visserijraad. Daarover hebben deze leden enkele vragen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat aan de hand van twee vragen de Landbouwraad
overlegt. Wat betreft het vergroten van het Europese eiwitaanbod schrijft de Minister
dat «het definiëren van duidelijke doelstellingen voor de Europese eiwitproductie
en -consumptie [kan] bijdragen.» Kan de Minister nader invullen welke doelstellingen
volgens hem nodig zijn om de productie en consumptie van alternatieve eiwitten in
Europa te stimuleren? Op welke termijn moeten deze doelen zijn geformuleerd en van
kracht zijn? Zijn er volgens de Minister afzonderlijke doelen nodig voor verschillende
alternatieve eiwitten? Zo ja, welke? Welke rol hoopt Nederland op termijn te vervullen
voor het ontwikkelen van alternatieve eiwittien?
Antwoord
Ten aanzien van alternatieve eiwitten in het algemeen zijn geen kwantitatieve doelstellingen
geformuleerd, behoudens voor de productie van vlinderbloemigen (100.000 hectare in
2030) en de doelstelling voor de balans van consumptie van dierlijke en plantaardige
eiwitten (50–50% in 2030). In de Bean Deal zijn de volgende kwalitatieve doelstellingen
opgenomen: Nederland meer zelfvoorzienend maken in nieuwe en plantaardige eiwitten;
een gezond verdienmodel creëren voor meer Nederlandse telers van eiwitrijke gewassen;
de verkoop van levensmiddelen met in Nederland geteelde eiwitten vergroten; een groter
aandeel van in Nederland geteelde plantaardige eiwitten in levensmiddelen; een goede
samenwerking in de hele keten, waarbij circulariteit het uitgangspunt is.
Aan de productiekant, voor de opschaling van de teelt en verwerking van vlinderbloemigen
voor humane consumptie, zal er meer inzet nodig zijn op het gebied van veredeling,
teelttechniek en verwaarding van de productie. Europese subsidies kunnen ketenpartijen
hierbij ondersteunen en de uitkomsten hiervan versnellen. Wat betreft de consumptie,
heeft het kabinet in Nederland de doelstelling om in 2030 te komen tot een consumptieverhouding
van 50% dierlijke en 50% plantaardige eiwitten in ons voedingspatroon. Om deze doelstelling
te kunnen halen, zie ik ook een grote rol weggelegd voor de verschillende partijen
in de levensmiddelensector. Binnen Nederland zien we dat steeds meer partijen, zoals
supermarkten en cateraars in beweging komen, mede vanwege deze consumptiedoelstelling
van de overheid. In het rapport van de Gezondheidsraad van december 2023 stelt de
raad dat wanneer de doelstelling voor 50/50 is gehaald in 2030, we in moeten zetten
op een verdere verschuiving naar 60% plantaardige eiwitten en 40% dierlijke eiwitten
kijkend naar de positieve effecten op de gezondheid en het klimaat.
Ik ben van mening dat het goed zou zijn om ook Europees te verkennen of we kunnen
komen tot een doelstelling voor de consumptie. Daarnaast verken ik binnen mijn eigen
inzet hoe de voedselomgeving meer betrokken kan worden bij de eiwittransitie, door
voor en met deze partijen doelstellingen te formuleren, bijvoorbeeld op verkoop. De
termijn waarbinnen de doelen gehaald moeten worden is wat mij betreft gelijklopend
met de termijn voor de doelstelling die we in Nederland hebben: 2030.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben over de reactie op de tweede vraag
ook enkele vragen. De Minister schrijft dat hij betere samenwerking voor zich ziet
op het gebied van onderzoek en innovatie. Welke drempels ziet hij nu in het makkelijk
delen van kennis tussen lidstaten? Welke rol kan Nederland spelen om het uitwisselen
van kennis en ervaring te verbeteren?
Antwoord
Binnen Europa zie ik een verschil tussen lidstaten die actief een coalitie zoeken
voor een gecoördineerde Europese eiwitstrategie en meer samenwerking zoeken op het
gebied van onderzoek en innovatie, en lidstaten die geen voorstanders zijn van eiwittransitie,
meestal met politieke weerstand tegen sterk verwerkte producten (vlees- en zuivelvervangers,
insecten en kweekvlees).
Wat betreft het delen van kennis, is Nederland lid geworden van de Protein Task Force
onder het Standing Committee on Agricultural Research (SCAR). Dit is een nieuwe werkgroep
met als doel de belangrijkste hindernissen en kansen voor de eiwittransitie in Europa
in kaart te brengen vanuit een Research and Innovation-perspectief. De werkgroep is
formeel van start gegaan in september 2022 en bestaat momenteel uit 30 leden uit 10 landen,
en dus niet alle lidstaten van de Europese Unie.
Kan de Minister ook nader uitleggen wat hij bedoelt met «op Europees niveau de beperkte
biomassa strategisch [inzetten] en [waken] voor conflicterend beleid tussen energie-
en eiwitproductie»? Welke stappen moet de Europese Unie (EU), en de afzonderlijke
lidstaten, nemen om dit waar te maken?
Antwoord
Zowel de landbouw- als de energiesector maken aanspraak op deels dezelfde grondstoffen,
wat tot concurrentie kan leiden en de beschikbaarheid van reststromen voor eiwitproductie
via diervoeder kan beïnvloeden. Het optimaliseren van het gebruik van deze grondstoffen
is cruciaal voor een duurzamer en autonomer voedselsysteem. Hoewel momenteel beide
sectoren worden gestimuleerd om meer reststromen te gebruiken, kan het beperkte aanbod
van biomassa daarbij knelpunten veroorzaken. Het meewegen van zowel eiwit- als energiedoelen
in nationale en EU-geharmoniseerde ambities kan helpen om conflicterend beleid te
voorkomen.
Deze leden lezen ook dat de Minister wil inzetten op het creëren van nieuwe afzetmarkten.
Kan hij deze denkrichting verder toelichten? Welke manieren om de afzetmarkt voor
alternatieve eiwitten acht de Minister kansrijk? Wat kan Nederland doen om hier aan
bij te dragen?
Antwoord
Het Ministerie van LNV werkt onder andere met het LNV Attaché Netwerk (LAN) aan de
export- en investeringspositie van Nederlandse ondernemers. Tegelijkertijd wordt geïnvesteerd
in oplossingen voor lokale uitdagingen en economische ontwikkeling. Het LAN informeert
de stakeholders – waaronder bedrijven, onderzoeksinstellingen en overheden – over
ontwikkelingen en zij faciliteert in het leggen van contacten via missies en bezoeken
(zie ook de recente Kamerbrief over de internationale inzet van LNV rond voedselsystemen)1. Voorbeelden zijn onder meer een recent bezoek van Nederlandse partijen aan Denemarken,
om kennis te nemen van de ontwikkelingen aldaar. Ook werd recent een innovatiemissie
georganiseerd naar Chili gericht op het gebruik van zeewier als alternatieve eiwitbron.
Eerder bracht het LAN een Special uit op Agroberichten Buitenland gericht op de eiwittransitie
met artikelen over de ontwikkelingen op dit terrein.2
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde
agenda van de informele Landbouw- en Visserijraad van 7 tot en met 9 april 2024. Deze
leden hebben daarbij nog enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie zijn vergenoegd in de geannoteerde agenda te lezen dat
de Minister tijdens de Landbouw- en Visserijraad zal pleiten om de Europese regels
voor het gebruik van dierlijke eiwitten in veevoer op korte termijn te versoepelen.
Ver vooruitlopend diende het voormalig lid Lodders, samen met het CDA en ChristenUnie,
in 2019 al een motie in (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1164), Ddie het kabinet verzocht op Europees niveau insectenteelt te agenderen en dit
zo snel mogelijk toe te staan als bestanddeel van veevoer. Kan het kabinet een reflectie
geven op het proces dat tot op heden heeft plaatsgevonden om dit mogelijk te maken?
Kan het kabinet daarnaast, in het licht van de komende inzet tijdens de Landbouw-
en Visserijraad, een laatste stand van zaken geven over de recentere motie van het
lid Van der Plas (Kamerstuk 33 037, nr. 462) met betrekking tot de belemmeringen van het benutten van insecten in veevoer? Kan
de Minister daarbij aangeven in hoeverre Europese regelgeving op dit moment knelt
met de ambities van het kabinet en uitvoering van voornoemde moties?
Antwoord
In 2021 is, mede door Nederlandse inzet, Europese wetgeving versoepeld waardoor het
mogelijk geworden is om insecteneiwitten te gebruiken in diervoeder. De motie-Van
der Plas (Kamerstuk 33 037, nr. 462) betreffende de belemmeringen in wetgeving om insecten als veevoer te kunnen gebruiken,
is afgedaan in de Kamerbrief «Naar een veerkrachtige duurzame diervoederproductie»
(Kamerstuk 36 410 XIV, nr. 20) van 23 januari 2024. In deze Kamerbrief kunt u verder lezen hoe ik mij inzet voor
de insectenteelt voor diervoeder. Onder meer onderzoeken we het veilig verwerken van
nog niet toegestane reststromen voor insectenkweek. Dit onderzoek kan mogelijk leiden
tot versoepeling van Europese wetgeving en een bredere toepassing van reststromen
in insectenkweek.
Deze leden zouden daarnaast in navolging van de gedane toezegging, tijdens het commissiedebat
van 15 maart 2022 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1409), de Minister willen vragen zo snel mogelijk stappen te zetten in het toestaan van
meer reststromen in veevoer. Deze leden vragen de Minister dan ook welke concrete
stappen er de komende periode zullen worden genomen.
Zoals vermeld in de Kamerbrief «Naar een veerkrachtige duurzame diervoederproductie»
(Kamerstuk 36 410 XIV, nr. 20) van 23 januari 2024, geef ik invulling aan deze toezegging door mij in te zetten
voor voldoende beschikbaarheid van reststromen voor diervoeder door bredere toelating
van deze grondstoffen. Het pleiten om de Europese regels voor het gebruik van dierlijke
eiwitten in veevoer op korte termijn te versoepelen is daar een voorbeeld van. Verder
lopen er onderzoeken naar het gebruik van nog niet toegestane reststromen, zoals keukenafval,
in diervoeder. De resultaten daarvan worden op EU-niveau gedeeld en indien veilig,
kan dit het gesprek openen met de Europese Commissie over het toestaan van een breder
aanbod van reststromen in diervoeder.
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde
agenda van de Landbouw- en Visserijraad van 7 tot en met 9 april 2024. Deze leden
hebben daarbij nog enkele vragen.
De leden van de NSC-fractie hebben vernomen dat het Europees Parlement (EP) cellulaire
landbouw In het kader van een EU-eiwitstrategie uitsluit. Wat vindt de Minister hiervan?
Antwoord
Het Europees Parlement heeft op 19 oktober 2023 een resolutie aangenomen met een verzoek
aan de Europese Commissie om te komen met een allesomvattende, ambitieuze eiwitstrategie.
Daarin is een van de aandachtspunten de ethische, maatschappelijk, ecologische en
economische uitdagingen van cellulaire voeding. De Novel Food Regulation schiet nu
tekort in het adresseren hiervan. Het Europees Parlement roept de Europese Commissie
op om in haar eiwitstrategie de belangen en verwachtingen van consumenten meer aan
bod te laten komen. Er is dus geen sprake van een uitsluiting. Nederland vindt cecullulaire
agricultuur (kweekvlees en precisiefermentatie) een belangrijk onderwerp in het kader
van de eiwitstrategie en moet daarin haar koploperspositie behouden. Daarom zal Nederland
de opgedane kennis actief blijven delen met andere lidstaten. Ook ben ik blij met
de investering van € 60 miljoen uit groeifondsmiddelen, om een impuls te geven aan
onderwijs, onderzoek en opschaling en de proeverijen die binnenkort gehouden gaan
worden.
De leden van de NSC-fractie vragen of de Minister een reactie kan geven op de 23 beleidsmaatregelen
die het EP voorstelt in het kader van (de uitwerking van) een toekomstige EU-eiwitstrategie.
Antwoord
Ik heb met belangstelling gekeken naar de voorstellen van het Europees Parlement in
het kader van (de uitwerking van) een toekomstige EU-eiwitstrategie. Ik zal deze voorstellen
verder bestuderen en eventueel meenemen in mijn beoordeling van het uiteindelijke
voorstel van de Europese Commissie om tot een Europese eiwitstrategie te komen en
de daaropvolgende Nederlandse inzet.
De leden van de NSC-fractie vragen ook aan de Minister of hij inzichtelijk kan maken
wat deze strategie voor Nederland betekent.
Antwoord
De Nederlandse Nationale Eiwitstrategie (NES) heeft als doel om de komende 5 tot 10 jaar
de EU-zelfvoorzieningsgraad van nieuwe en plantaardige eiwitten te vergroten op een
duurzaam geproduceerde manier die bijdraagt aan de gezondheid van consumenten, vee
en vis, schaal- en schelpdieren. Daarbij beoogt een Europees integrale strategie tevens
bij te dragen aan de bodemkwaliteit, de biodiversiteit, minder voedselverspilling,
een duurzame veehouderij, een goed verdienmodel voor de boeren, het klimaat, en de
eiwittransitie. Deze strategie kan de Europese samenwerking op het gebied van kennis,
ontwikkeling en innovatie op het gebied van plantaardige eiwitten versterken, de handelsbetrekkingen
op de interne Europese markt voor plantaardige eiwitten uitbreiden en een vestigingsklimaat
creëren voor bedrijven die eiwitten verwerken op de Europese markt. Tevens kan een
gemeenschappelijke Europese strategie leiden tot meer inzet van Europees instrumentarium
en regelgeving om de doelen van NES te bereiken.
Wat betreft de Nederlandse Nationale Eiwit Strategie krijgen mariene eiwitten een
bijzondere positie. Daarom is het belangrijk om de «Voedselvisie – Voedsel uit zee
en grote wateren» op weg naar 2050 beter te koppelen aan de NES.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben de geannoteerde agenda informele Landbouwraad voor
7–9 april 2024 met veel interesse gelezen. Deze leden hebben daar nog enkele vragen
over.
De leden van de BBB-fractie hebben ook kennisgenomen van de Nationale Eiwit Strategie.
Hierbij merken deze leden op dat het kabinet stuurt op een 50/50 verhouding van het
aanbod van dierlijk en plantaardig eiwit,nu 60 procent dierlijk eiwit, 40 procent
plantaardig eiwit. Is het kabinet bereid om de sectoren te dwingen om tot deze verhoudingen
te komen? Daarnaast vragen deze leden tot hoever de consument mag kiezen of ze dierlijk
of plantaardig eiwit mogen consumeren. Verder merken deze leden op dat vlees vaak
negatief in het nieuws is gebracht. Deze leden vragen de Minister of hij bij de informele
Landbouwraad dierlijk eiwit even positief wil behandelen als plantaardige eiwitten.
Antwoord
Het kabinet streeft een voedselbeleid na waarin gezondheid en duurzaamheid integraal
samenkomen en neemt de Schijf van Vijf hierbij als uitgangspunt. Met het realiseren
daarvan wordt ook de consumptie van dierlijke en plantaardige eiwitten naar 50/50
bereikt. Het beleidsdoel is om deze verschuiving in 2030 te realiseren. Om de 50/50-doelstelling
in 2030 te bereiken zie ik een grote rol weggelegd voor partijen die de voedselomgeving
en consumptieroutines bepalen, zoals supermarkten, horeca, voedselproducenten en groothandels.
Het is belangrijk dat zij zich committeren aan een manier van ondernemen die bijdraagt
aan een duurzame en gezonde voedselomgeving. Ik zie dat de partijen hier ook stappen
in zetten – denk aan het feit dat sommige supermarkten zelfs een verschuiving naar
een voedingspatroon met 60% plantaardige en 40% dierlijke eiwitten als ambitie hebben
in 2030. Op dit moment zet ik geen dwingende maatregelen in om hier verdere stappen
op te zetten. Dit is aan een volgend kabinet.
Uiteraard is het aan de consument om de keuze te maken. Het is echter voor de consument
niet altijd makkelijk om de juiste keuze te maken om bij te dragen aan eigen gezondheid,
het milieu en klimaat. Daarom vraag ik aan bedrijven die de voedselomgeving bepalen
hier een stevige bijdrage te leveren.
Kijkend naar het gehele voedselsysteem en een gezond en duurzaam voedselpatroon dan
hebben zowel dierlijke als plantaardige eiwitten een belangrijke rol. En binnen het
dierlijke gedeelte, is het belangrijk voor een gezond voedingspatroon, om voldoende
vis/schelp/schaaldieren te blijven eten. Ik waardeer iedere sector binnen het Nederlandse
voedselsysteem, maar roep deze ook op te werken aan een toekomstbestendige en duurzame
productiewijze. Dit neem ik mee in de gesprekken over een Europese eiwitstrategie.
Kijkend naar de doelstelling op de eiwittransitie (een verschuiving in ons consumptiepatroon),
is het echter belangrijk in te zetten op een grotere waardering voor de plantaardige
sector om meer balans te krijgen in ons consumptiepatroon.
De leden van de BBB-fractie merken ook op dat de Minister wil werken aan een stijging
van de zelfvoorzieningsgraad van het veevoer. Hierbij wil de Minister werken aan de
terugkeer van dierlijk eiwit in het veevoer. Deze leden vragen dan ook welke regels
de Minister in Europa wil versoepelen. Deze leden vinden de stap naar dierlijke eiwit
een goede vorm van kringlooplandbouw. De Minister heeft aangegeven ook te willen kijken
naar de optie om insecten te verwerken in veevoeder. Hoe wil de Minister dit doen
en houdt de Minister rekening met het financiële aspect? Deze leden hebben vernomen
dat één kilo soja vervangen met insecten vier tot vijf keer zo duur is. Zij vragen
aan de Minister hoe hij de voerprijs stabiel wil houden, zodat de boeren eenzelfde
kostprijs houden.
Antwoord
De beoogde versoepeling betreft aanpassing van de EU-verordening op het gebied van
verwerkte dierlijke eiwitten (Verordening (EG) nr. 999/2001).
Insecten kunnen door hun gunstige aminozuursamenstelling een waardevolle eiwitbron
zijn in diervoeder. De diervoederketen stelt voer samen dat aansluit bij de voerbehoefte
van het dier en kiest hierbij de grondstoffen die daarvoor nodig zijn. Hierbij speelt
ook de prijs van grondstoffen een rol. Daar waar producten van insecten een toegevoegde
waarde kunnen spelen in het diervoeder, kunnen en zullen deze benut worden. Het is
aan de markt zelf om deze keuze te maken.
De leden van de BBB-fractie zijn voor het gebruik van reststromen in veevoeder. Deze
leden vinden dat de boeren wel de mogelijkheid moeten hebben om de juiste nutriënten
in het voer te kunnen stoppen. Deelt de Minister deze mening? Sommige partijen in
deze Kamer willen de intensieve veehouderij dwingen om compleet op reststromen over
te gaan. Deze leden vragen de Minister om zijn mening hierop.
Antwoord
Ik zet in op de verduurzaming van diervoeders, maar voedselveiligheid en diergezondheid
blijven natuurlijk voorop staan. Deze zaken moeten simpelweg op orde zijn, daar moeten
we op kunnen vertrouwen. De wetgeving over diervoeder is sterk geharmoniseerd in Europa
en weerspiegelt deze prioriteiten ook. Zodoende is het niet mogelijk om op nationaal
niveau wettelijke eisen op te leggen aan de samenstelling van diervoeders. Om bepaalde
duurzaamheidsdoelen te behalen ben ik daarom continu in overleg met sectorpartijen,
bijvoorbeeld in het kader van de Duurzaam Diervoedermonitor, om het gebruik van reststromen
zoveel mogelijk te stimuleren.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
De leden van de PvdD-fractie constateren dat tijdens de informele bijeenkomst van
de landbouwministers van de EU de strategische autonomie ten aanzien van eiwitten
wordt besproken. Minder afhankelijkheid van eiwitten van landen buiten de EU is om
vele redenen gunstig: voor het klimaat, milieu, dierenwelzijn, de volksgezondheid,
en niet in de laatste plaats voor boeren om te komen tot een toekomstbestendig en
duurzaam verdienmodel.
De leden van de PvdD-fractie zijn van mening dat de overheid meer actie moet ondernemen
om de eiwittransitie te bespoedigen. De overheid heeft immers een voorbeeldfunctie,
en dat geldt ook op Europees niveau. Een onderzoek van de Wageningen Universiteit
& Research (WUR) (WUR, 2023, «Naar een plantaardiger voedselaanbod») laat zien dat
publieke voedselinkoop een belangrijk instrument is voor het versnellen van de eiwittransitie.
Het inkopen en aanbieden van meer plantaardig ten opzichte van dierlijk voedsel door
overheden, scholen, universiteiten, ziekenhuizen en gevangenissen is een belangrijke
route om de vraag naar duurzame en gezonde producten te verhogen. Deelt de Minister
deze conclusie? Deelt de Minister de mening van de onderzoekers dat een visie op het
voedselsysteem met concrete en ambitieuze doelen voor de eiwittransitie met een brede
mix van beleidsinstrumenten ook van belang is voor de Europese context? Deelt de Minister
de mening dat de Europese Commissie (EC), het EP en de Europese Raad een voorbeeldfunctie
hebben, en hun inkoop en aanbesteding in lijn zou moeten zijn met de transitie naar
meer plantaardige en minder dierlijke productie en consumptie? Is de Minister bereid
om in Brussel aan te kaarten om deze onderdelen op te nemen in de Europese Eiwitstrategie,
alsmede een mix aan financiële maatregelen?
Antwoord
Ja, ik ben het eens met de conclusie dat het voedselaanbod buitenshuis, in kantoren,
scholen, ziekenhuizen en anderszins, een belangrijke kans biedt om te verduurzamen
en bij te dragen aan de eiwittransitie en eiwitstrategie. Hier zet het kabinet ook
op in via verschillende beleidsactiviteiten, zoals de inzet op een duurzamer en gezonder
voedselaanbod op scholen en zorginstellingen en het gezonder maken en de verduurzaming
van de catering binnen de Rijksoverheid. Dit laatste geeft invulling aan onder meer
de voorbeeldrol die de overheid heeft. Dit heb ik ook geagendeerd bij de Europese
Commissie in het kader van de destijds te ontwikkelen Kaderrichtlijn Sustainable Food
Systems. Ik zal dit ook doen in het kader van een Europese Eiwitstrategie.
De leden van de PvdD-fractie constateren dat ongeveer 68 procent van de landbouwgrond
in de EU momenteel wordt gebruikt voor de dierlijke productie. De productie van plantaardige
gewassen wordt veelal gebruikt om intensief gefokte dieren te voeden die leven in
dieronvriendelijke systemen. Deze leden vinden dit onacceptabel. Kan de Minister bevestigen
dat één van de principes van duurzame landbouw is dat de productie van plantaardige
gewassen voor humane consumptie prioritair is ten opzichte van de productie van veevoer?
Kan de Minister bevestigen dat de visie over de eiwittransitie nog steeds wordt onderschreven
door dit kabinet, hetzij in demissionaire status? Is de Minister bereid om in Brussel
het belang hiervan aan te kaarten en zich in te zetten voor de prioritering van de
productie van gewassen voor humane consumptie boven de productie van veevoer binnen
de EU-eiwitstrategie?
Antwoord
Het kabinet ondersteunt de transitie naar een meer plantaardige productie en consumptie,
maar zet ook in op een goed gebruik van landbouwgronden en de aandacht hierbij voor
een goede waterkwaliteit en herstel van (bodem-) biodiversiteit.
Als onderdeel van de Nationale Eiwitstrategie is in 2022 een Green Deal Eiwitrijke
Gewassen opgezet met 72 partijen uit de gehele eiwitketen (Rijksoverheid, regionale
overheden, en ketenpartijen). Doel van deze deal is opschaling van de Nederlandse
teelt en verwerking van eiwitrijke gewassen, primair bestemd voor humane consumptie,
met een focus op stikstofbindende vlinderbloemigen. De teelt van vlinderbloemigen
is goed voor bodem en biodiversiteit. Door het opnemen van de eiwitrijke gewassen
in de eco-regeling van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) wordt de teelt van
vlinderbloemigen gestimuleerd. Grasland (al dan niet kruidenrijk) draagt bij aan een
goede waterkwaliteit en een groot aantal veevoedergewassen (bijvoorbeeld vlinderbloemigen
als luzerne, klaver en verschillende graansoorten) zijn geschikt als rustgewassen
voor de bodem. Zij dragen bij aan het herstel van (bodem-) biodiversiteit. Daarnaast
blijft voldoende diervoeder ook nodig voor de diergezondheid van de Nederlandse veestapel.
Naast het verbouwen van plantaardig voedsel direct voor de mens zet het kabinet ook
in op het stimuleren van een plantaardig eetpatroon. Dit is conform de ambitie die
aan de Kamer is gemeld op 29 maart 2022 (Kamerstuk 31 532, nr. 271) en in de Kamerbrief van 28 maart jl. (Kamerstuk 31 532, nr. 291) en die luidt: 50% plantaardige eiwitten en 50% dierlijke eiwitten in ons consumptiepatroon
in 2030.
De leden van de PvdD-fractie zijn verder van mening dat er een concreet EU Plantbased
Action Food Plan moet komen dat zich verder uitstrekt tot meer plantaardige voeding
dan enkel plantaardige eiwitten, voor zowel food als feed. Ziet de Minister hier een
meerwaarde in en is hij bereid om dit tijdens de informele Raad voor te stellen? Zo
nee, waarom niet?
Antwoord
Het is mij bekend dat Denemarken een Danish Action Plan for Plant-based Foods heeft.
Dit Action Plan for Plant-based Foods moet integraal oplossingen bieden voor de uitdagingen
op het gebied van klimaat, milieu en voeding. Het is onduidelijk of een EU Plant-based
Action Food Plan, eventueel naast de Europese Eiwitstrategie, van meerwaarde kan zijn
voor de EU. Hierover zal ik met Denemarken in gesprek gaan.
De leden van de PvdD-fractie zijn tevens van mening dat insecten moeten worden uitgesloten
van de eiwitstrategie. Insecten hebben, net zoals andere dieren, een intrinsieke waarde
en zouden niet mogen worden gedefinieerd als «alternatief eiwit» onder dezelfde paraplu
als niet-dierlijke eiwitten. Deelt de Minister deze visie? Bij gebrek aan enige EU-wetgeving
over het welzijn van insecten gaan de industriële insectenkweekpraktijken volledig
voorbij aan het welzijn van insecten en de effecten die de productie van insecten
kan hebben op de gezondheid van mens, dier en milieu. Er is momenteel een overweldigend
gebrek aan kennis over de insectenteelt, waaronder de claims op het gebied van circulariteit
en duurzaamheid van de sector. Bovendien worden insecten vooral gekweekt voor veevoer,
wat een ander bezwaar is van deze leden. Deelt de Minister de mening dat het onwenselijk
is om een nieuwe bioindustrie op te bouwen, in de vorm van de insectenkweekindustrie?
Is de Minister bereid zich in Europa hard te maken voor het niet verder uitbreiden
van de Europese insectenindustrie? Kan de Minister toezeggen te pleiten voor gedegen
onderzoek naar mogelijke ongewenste gevolgen van insectenkweek?
Antwoord
Ik sluit me aan bij de redenering (De ontpopping van de insectenketen 2019) van de
Raad voor Dierenaangelegenheden (RDA) dat ook in het geval van wetenschappelijke onzekerheid
of onbekendheid met het voelend vermogen, we op basis van voorzorg ongewervelde dieren
behandelen als ware zij voelende wezens en daarmee dieren van wie we de intrinsieke
waarde erkennen.
Ik zet zowel nationaal als in Europa in op de ontwikkeling van een duurzame insectensector.
Insecten zijn aangeduid als alternatieve eiwitbron, omdat zij een positieve bijdrage
aan de circulaire landbouw kunnen leveren. Ontwikkelingen die bijdragen aan het terugdringen
van emissies, het verminderen van verspilling van biomassa en het sluiten van kringlopen
passen in de transitie naar een kringlooplandbouw en een circulaire economie. Insectenkweek
heeft de potentie om bepaalde reststromen, die nu als afvalstoffen worden verwijderd,
om te zetten in hoogwaardige eiwitten voor humane dan wel dierlijke consumptie, waarmee
kringlopen verder kunnen worden gesloten. Daarnaast heeft insectenkweek een aantal
milieuvoordelen ten opzichte van de veehouderij waaronder een verminderde uitstoot
van broeikasgassen.
Ik deel de mening van de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren dat er
bij deze nieuwe sector nog veel onderzoek nodig is, onder andere naar dierenwelzijn
en diergezondheid. Dat stimuleer ik ook, door verschillende publieke en publiek-private
onderzoeken, onder andere op basis van de verduurzamingsagenda die de insectensector
samen met mij heeft opgesteld en die dit jaar wordt geactualiseerd.
Overig
De leden van de PvdD-fractie vragen verder aan de Minister welke adviezen van de Raad
voor Dierenaangelegenheden (RDA) over vissenwelzijn (RDA, 2018, «RDA Zienswijze «Welzijn
van Vissen» (RDA Zienswijze «Welzijn van Vissen» | Zienswijze | Raad voor Dierenaangelegenheden) hij niet alleen op nationaal niveau, maar ook op Europees niveau wil oppakken. Is
de Minister bereid om het welzijn van vissen en de adviezen van de RDA bij deze informele
Raad aan te kaarten? Zo niet, ziet de Minister ruimte om dat op de korte termijn wel
te doen?
Antwoord
Vissenwelzijn heeft mijn aandacht en ik vind het van belang dat hier stappen in worden
gezet. Dit onderwerp krijgt niet alleen in Nederland, maar ook in de EU, steeds meer
prioriteit. Voor het verbeteren van het welzijn van gekweekte en gevangen vissen,
vind ik het van belang dat dit in Europees verband opgepakt wordt. Zo wordt het vissenwelzijn
EU-breed verbeterd en zorgt dit tevens voor een gelijk speelveld tussen alle lidstaten.
Dit laat onverlet dat vissenwelzijn ook een onderdeel is in nationaal beleid. Zo zet
ik mij in voor het vergroten van wetenschappelijke kennis omtrent vissenwelzijn. Ik
heb onderzoeken uitgezet naar het bedwelmen van enkele pelagische en demersale vissoorten
aan boord. Ook loopt er op dit moment een onderzoek naar de technische specificaties
voor het elektrische bedwelmen van de Noordzeekrab en de Europese kreeft. Hierover
bent u recent geïnformeerd bij de schriftelijke vragen bij de Begrotingsbehandeling
(Kamerstuk 36 410 XIV, nr. 19). Deze onderzoeksresultaten zijn nodig voor de ontwikkeling van wetenschappelijk
onderbouwd beleid. Vissenwelzijn is ook expliciet als criterium opgenomen voor de
visserij- en aquacultuur innovatieregelingen die 5 maart jl. zijn opengesteld (Kamerstuk
29 675, nr. 228). Het gaat hier specifiek om projecten die ten goede komen aan de ecologische verduurzaming
van de sector, waaronder verbeterd dierenwelzijn.
In de afgelopen periode is er door Nederland bij verschillende gelegenheden expliciet
aandacht gevraagd om tot stappen te komen ter verbetering van het vissenwelzijn bij
het houden, vangen, transporteren en doden van vissen. Zo heeft Nederland recent naar
aanleiding van het opstellen van Raadsconclusies over het speciaal verslag «Aquacultuurbeleid
van de EU – Stagnerende productie en onduidelijke resultaten ondanks meer EU-financiering»
van de Europese Rekenkamer ingezet op het opstellen van meetbare duurzaamheidsindicatoren
die zijn toegepast op de aquacultuur deelsectoren, inclusief indicatoren voor dierenwelzijn.
Deze prioriteit is opgenomen in de Raadsconclusies (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1621). Vissenwelzijn valt echter niet binnen de reikwijdte van het onderwerp van de informele
Raad. Ik ben daarom niet voornemens de zienswijze van de RDA te agenderen bij deze
informele Raad.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
D.J.G. Graus, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
A. van den Brule-Holtjer, adjunct-griffier