Advies Afdeling advisering Raad van State en Nader rapport : Advies Afdeling advisering Raad van State en Nader rapport
36 531 Uitvoering van verordening (EU) 2022/2065 van het Europees Parlement en de Raad van 19 oktober 2022 betreffende een eengemaakte markt voor digitale diensten en tot wijziging van Richtlijn 2000/31/EG (Uitvoeringswet digitaledienstenverordening)
Nr. 4 ADVIES AFDELING ADVISERING RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
d.d. 7 februari 2024 en het nader rapport d.d. 28 maart 2024, aangeboden aan de Koning
door de Minister van Economische Zaken en Klimaat, mede namens de Staatssecretaris
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het advies van de Afdeling advisering
van de Raad van State is cursief afgedrukt.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 6 november 2023, nr. 2023002578,
machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake
het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies,
gedateerd 7 februari 2024, nr. W18.23.00330/IV, bied ik U hierbij aan.
De tekst van het advies treft u hieronder cursief aan, voorzien van mijn reactie.
Bij Kabinetsmissive van 6 november 2023, no. 2023002578, heeft Uwe Majesteit, op voordracht
van de Minister van Economische Zaken en Klimaat, bij de Afdeling advisering van de
Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot uitvoering
van verordening (EU) 2022/2065 van het Europees Parlement en de Raad van 19 oktober
2022 betreffende een eengemaakte markt voor digitale diensten en tot wijziging van
Richtlijn 2000/31/EG (Uitvoeringswet digitaledienstenverordening), met memorie van
toelichting.
De digitaledienstenverordening (ofwel Digital Services Act, hierna: DSA) voorziet
in regels over het aanbieden van zogenoemde tussenhandeldiensten. Daarbij gaat het
onder meer om onlineplatforms en onlinezoekmachines. De DSA beoogt in dat kader de
verspreiding van illegale online-inhoud, desinformatie of andere maatschappelijke
risico’s tegen te gaan en een goede werking van de interne markt voor tussenhandeldiensten
te bevorderen. Zij stelt verschillende soorten regels. Enerzijds geeft zij een kader
voor vrijstelling van aansprakelijkheid van aanbieders van tussenhandeldiensten indien
zij kunnen aantonen aan bepaalde verplichtingen te hebben voldaan. Anderzijds bevat
de DSA zorgvuldigheidsvereisten waaraan aanbieders moeten voldoen om de hiervoor genoemde
risico’s te voorkomen en te bestrijden.
Verder bevat de DSA regels over toezicht en handhaving. Het toezicht op de DSA is
belegd bij zowel de Europese Commissie (hierna: Commissie) als nationale toezichthouders.
Het wetsvoorstel geeft uitvoering aan de DSA door de Autoriteit Consument en Markt
(ACM) en de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) aan te wijzen als toezichthouder. De
ACM wordt daarnaast als digitaledienstencoördinator aangewezen en heeft daarmee verschillende
taken op nationaal en Europees niveau.
De Afdeling advisering van de Raad van State wijst erop dat de DSA van groot economisch
en constitutioneel belang is, omdat zij niet alleen gericht is op bevordering van
de interne markt maar ook op de bescherming van de democratie, grondrechten en de
openbare veiligheid. Met het oog daarop verplicht zij tussenhandeldiensten tot soms
ingrijpende afwegingen waarbij ook sprake kan zijn van botsing van grondrechten en
belangen. Op dit uit constitutioneel oogpunt belangrijke terrein regelt de DSA een
verschuiving van bevoegdheden van de lidstaten naar de Commissie.
De Afdeling adviseert om, mede met het oog op een heldere afbakening van bevoegdheden
tussen de verschillende actoren, in de toelichting het in de DSA cruciale begrip «illegale
inhoud» en daarmee samenhangende begrippen te verduidelijken. Voorts merkt zij op
dat het voor de ACM, anders dan in de toelichting bij het wetsvoorstel staat, in bepaalde
gevallen onontkoombaar zal zijn om te beoordelen of bepaalde informatie die aanwezig
is op de diensten van tussenhandelaanbieders als illegale inhoud in de zin van de
DSA moet worden beschouwd. Zij adviseert hierop in de toelichting in te gaan.
In verband daarmee kan het soms ook nodig zijn dat de ACM op grond van de DSA oordeelt
over individuele besluiten van een tussenhandeldienst die betrekking hebben op informatie
die online is of wordt verspreid (inhoudsmoderatie). De Afdeling adviseert daarom
de bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete of een last onder dwangsom
niet te beperken tot overtredingen die schade aan de collectieve belangen toebrengen
en de toelichting op dit punt aan te passen.
Gelet op de mogelijk ingrijpende afwegingen die soms door de ACM gemaakt zullen moeten
worden, gaat de Afdeling ook in op de wijze waarop de ACM verantwoording aflegt over
de uitoefening van zijn bevoegdheden. De ministeriële verantwoordelijkheid wordt in
het wetsvoorstel beperkt door op enkele punten af te wijken van de Kaderwet zelfstandig
bestuursorganen (hierna: Kaderwet zbo’s).
De Afdeling adviseert om de uitsluiting van de bevoegdheid van de Minister om beleidsregels
te stellen dragend te motiveren en in dit verband duidelijkheid te scheppen over de
vraag hoe, voor zover de ministeriële verantwoordelijkheid niet geldt, dan wel publieke
verantwoording door de ACM wordt afgelegd. Dat geldt ook voor het optreden van de
ACM als digitaledienstencoördinator in Europees verband, evenals voor het optreden
van de Europese digitaledienstenraad.
In verband met deze opmerkingen is aanpassing wenselijk van het wetsvoorstel en de
toelichting.
1. Inhoud van de verordening en het wetsvoorstel
a. Reikwijdte en algemene bepalingen
De DSA voorziet in Europese regels over het aanbieden van zogenoemde tussenhandeldiensten.
De DSA legt voorwaarden op voor het opkomen van digitale diensten en de groei hiervan
in de interne markt. De DSA beoogt door het opleggen van deze voorwaarden verspreiding
van illegale online-inhoud, desinformatie of andere maatschappelijke risico’s tegen
te gaan en een goede werking van de interne markt voor tussenhandeldiensten te bevorderen.2
De DSA beoogt tevens daarmee rechtszekerheid voor ontwikkelaars en aanbieders te waarborgen,
en communicatie tussen en samenwerking door diensten te bevorderen.3 De DSA biedt, met andere woorden, een kader voor het reguleren van tussenhandeldiensten
binnen de grenzen van en ter bescherming van de democratische rechtsstaat en met inachtneming
van de grondrechten van burgers.4
Voor een goed begrip van de DSA zijn twee begrippen in het bijzonder van belang: «illegale
inhoud» en «tussenhandeldienst».
Het begrip «illegale inhoud» is in de DSA gedefinieerd als alle informatie die op
zichzelf of in verband met een activiteit, waaronder de verkoop van producten of het
aanbieden van diensten, indruist tegen het Unierecht of tegen het met het Unierecht
in overeenstemming zijnde recht van een lidstaat, ongeacht het precieze voorwerp of
de precieze aard van dat recht.5
Bij informatie die op zichzelf in strijd is met het recht gaat het bijvoorbeeld om
terroristische, kinderpornografische, haatzaaiende of discriminerende inhoud, of informatie
waarvan openbaarmaking of verspreiding in strijd is met het recht omdat het bijvoorbeeld
gaat om bedrijfsgeheimen of inbreuken op intellectueel eigendom. Bij informatie die
in verband met een activiteit in strijd is met het recht is de informatie zelf niet
per se onrechtmatig, maar de wijze waarop en het doel waarmee die wordt verspreid.
Voorbeelden hiervan zijn valsheid in geschrifte, het gebruik van een online omgeving
voor oplichting, de verkoop of verspreiding van illegale of non-conforme producten
en het gebruik van malware.
De DSA legt met het oog op de bestrijding van illegale online inhoud aan tussenhandeldiensten
verschillende soorten verplichtingen op (zie hierna). Essentieel in de DSA is daarom
ook het begrip «tussenhandeldienst». Dit wordt gedefinieerd als een van de volgende
diensten:
– Een «mere conduitdienst», die bestaat in de doorgifte in een communicatienetwerk van
door een afnemer van de dienst verstrekte informatie, of in het verstrekken van toegang
tot een communicatienetwerk. Voorbeelden zijn internetknooppunten en vpn-diensten.6
– een «cachingdienst», die bestaat in de doorgifte in een communicatienetwerk van door
een afnemer van de dienst verstrekte informatie, waarbij die informatie automatisch,
tussentijds en tijdelijk wordt opgeslagen met als enige doel om de latere doorgifte
van die informatie aan andere afnemers van de dienst op hun verzoek doeltreffender
te maken. Dergelijke diensten zijn van cruciaal belang voor een soepele en efficiënte
informatiedoorgifte via het internet. Voorbeelden hiervan zijn proxydiensten.7
– een «hostingdienst», die door een afnemer van de hostingdienst verstrekte informatie
opslaat, zoals websites, foto’s of applicaties. Voorbeelden zijn cloudcomputing, betaalde
zoekmachineadvertentiediensten of diensten die het online delen van informatie en
inhoud mogelijk maken, waaronder het opslaan en delen van bestanden. Een subcategorie
hostingdiensten zijn onlineplatforms, waaraan de DSA extra verplichtingen oplegt.
Voorbeelden van dergelijke platforms zijn Bol.com (een online marktplaats) en Mastodon
(een sociaal netwerk).8
– Een aparte categorie binnen de DSA zijn de onlinezoekmachines. Een onlinezoekmachine
is een tussenhandeldienst die gebruikers de mogelijkheid biedt om zoekacties uit te
voeren. Onlinezoekmachines kunnen ook aan te merken zijn als mere conduit-, caching-,
of als hostingdienst.
De DSA kent een gelaagdheid van regels. In het algemeen geldt dat afhankelijk van
de aard en grootte (in termen van aantallen gebruikers), de aanbieder van de tussenhandeldienst
aan zwaardere verplichtingen moet voldoen. De meest vergaande verplichtingen gelden
voor de zeer grote onlineplatforms en onlinezoekmachines. Zij worden gecategoriseerd
als «zeer groot» als zij maandelijks minimaal 45 miljoen actieve afnemers van de dienst
in de Unie hebben.9
De Commissie heeft inmiddels 17 aanbieders van online platforms en onlinezoekmachines
als zeer groot aangewezen. Hieronder vallen bijvoorbeeld META (voor Facebook en Instagram),
Google (voor Search, Play, Maps, Shopping en Youtube), maar ook Booking.com.10
Zoals gezegd bevat de DSA verschillende soorten regels. Zij bevat allereerst voorwaardelijke
aansprakelijkheidsvrijstellingen voor informatie voor mere conduit-, caching- en hostingdiensten,
die voorheen waren opgenomen in de richtlijn elektronische handel.11 Aanbieders van tussenhandeldiensten kunnen op deze aansprakelijkheidsvrijstellingen
een beroep doen als zij vrijwillig onderzoek doen naar illegale inhoud of als zij
maatregelen nemen die zijn gericht op het opsporen, identificeren en verwijderen van,
of het uitschakelen van toegang tot, illegale inhoud.12 Zij worden echter niet verplicht tot monitoring van de door hen opgeslagen informatie
noch tot actief onderzoek naar feiten of omstandigheden die duiden op illegale activiteiten.13 Dit is gelijk aan wat in de richtlijn elektronische handel al was geregeld.
Daarnaast stelt de DSA regels over de bevelen die nationale gerechtelijke (civiele
rechter of strafrechter) of bestuursrechtelijke autoriteiten (zoals de Autoriteit
online Terroristisch of Kinderpornografisch Materiaal) aan aanbieders kunnen richten
ten aanzien van het bestrijden van illegale inhoud of het verstrekken van informatie
over afnemers van de diensten.14 De DSA geeft zelf geen grondslagen voor het uitvaardigen van dergelijke bevelen;
die grondslagen zijn voorzien in het Unierecht of in het nationale recht. De DSA stelt
wel enkele eisen aan de inhoud van bovengenoemde bevelen en de opvolging daarvan.
De bedoeling daarvan is dat zulke bevelen met name in een grensoverschrijdende context
op een efficiënte en doeltreffende manier kunnen worden uitgevoerd.15
Zoals het voorgaande laat zien hangt de DSA samen met andere in de digitale economie
relevante nationale en EU-regelgeving. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om regelgeving
die bepaalde inhoud verbiedt zoals de EU-verordening over terroristische online-inhoud
en het wetsvoorstel bestuursrechtelijke aanpak online kinderpornografisch materiaal.16
Veel andere (reeds bestaande of recent voorgestelde) Europese regels hangen hiermee
samen, zoals richtlijn 2011/93 ter bestrijding van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting
van kinderen en kinderpornografie, de voorgestelde verordening ter voorkoming en bestrijding
van online seksueel misbruik van kinderen, en de voorgestelde richtlijn ter bestrijding
van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, maar ook de aankomende mediavrijheid-verordening.17 In dit verband kan verder worden gewezen op de voorstellen voortvloeiend uit de Europese
digitaliserings- en datastrategie. Met name is de digitalemarktenverordening (DMA)
van belang die regels stelt ten aanzien van kernplatformdiensten van de grootste online
platforms.18 Zoals hierna (punt 1b) uiteen wordt gezet heeft de DSA daarnaast raakvlakken met
de AVG.
b. Zorgvuldigheidsverplichtingen
Een relatief groot deel van de DSA bestaat uit zorgvuldigheidsverplichtingen waaraan
een aanbieder van een tussenhandeldienst moet voldoen, afhankelijk van zijn aard en
omvang. Daarbij geldt: hoe groter de dienst, hoe zwaarder de verplichtingen. In dit
verband is van belang dat een tussenhandeldienst zowel afzonderlijk, als onderdeel,
of samen met een andere tussenhandeldienst of andere dienst, kan worden aangeboden.
Een aanbieder die verschillende categorieën tussenhandeldiensten aanbiedt, heeft dus
te maken met de verplichtingen die op de verschillende categorieën tussenhandeldiensten
van toepassing zijn.
Bij de zorgvuldigheidsverplichtingen die in de DSA zijn opgenomen gaat het onder meer
om de volgende verplichtingen.
– Alle aanbieders moeten contactpunten instellen voor toezichthouders en afnemers van
de diensten.19
– Alle aanbieders moeten verder informatie over inhoudsmoderatie in hun algemene voorwaarden
opnemen en op een zorgvuldige, objectieve en evenredige wijze inhoudsmoderatie toepassen.20
– Hostingdiensten moeten daarnaast voorzien in kennisgevings- en actiemechanismen, en
hun besluiten motiveren.21
– Onlineplatforms dienen zich te houden aan aanvullende bepalingen: zij dienen een intern
klachtenafhandelingssysteem te hebben en te goeder trouw samen te werken met buitengerechtelijke
geschillenbeslechtingsorganen.22 Ook dienen zij maatregelen te nemen tegen misbruik door gebruikers (bijvoorbeeld
wanneer deze frequent kennelijk illegale inhoud verstrekken).23
– Onlineplatforms hebben ook te maken met de aanvullende bepalingen over misleidend
ontwerp van interfaces,24 reclame en profilering (ook in verband met de bescherming van minderjarigen) en over
transparantie van aanbevelingssystemen.25
– Voor platforms die aan consumenten de mogelijkheid bieden op afstand overeenkomsten
te sluiten met handelaren (zoals Bol.com of Zalando), gelden aanvullende bepalingen.
De zeer grote onlineplatforms en zeer grote onlinezoekmachines moeten ten slotte voldoen
aan extra zorgvuldigheidsverplichtingen, zoals het uitvoeren van een beoordeling van
systeemrisico’s.26 Het gaat daarbij om risico’s die het individu overstijgen en die de samenleving en
de democratie ernstige schade toe kunnen brengen, zoals bijvoorbeeld beïnvloeding
van het publieke debat door desinformatie. Voor vier categorieën risico’s moet jaarlijks
een risicobeoordeling worden doorlopen. Het betreft systeemrisico’s die:
– voortvloeien uit de verspreiding van illegale inhoud via hun diensten;
– betrekking hebben op de werkelijke of voorzienbare negatieve effecten van de dienst
op de uitoefening van grondrechten;
– werkelijke of voorzienbare negatieve effecten hebben op de burgerdialoog en verkiezingsprocessen
en op de openbare veiligheid; en
– werkelijke of voorzienbare negatieve effecten in relatie tot gendergerelateerd geweld,
de bescherming van de volksgezondheid en minderjarigen en het lichamelijk en geestelijk
welzijn van personen.27
De zorgvuldigheidsverplichtingen die in de DSA zijn opgenomen zijn cumulatief in de
zin dat ook steeds aan de verplichtingen van de onderliggende categorieën moet worden
voldaan. Dat wil zeggen, dat bijvoorbeeld een zeer groot onlineplatform ook moet voldoen
aan de verplichtingen voor «gewone» onlineplatforms, en ook voor hostingdiensten en
de verplichtingen die gelden voor alle tussenhandeldiensten.
c. Toezicht
De DSA bepaalt dat elke lidstaat een of meer bevoegde autoriteiten aanwijst als verantwoordelijke
voor het toezicht op aanbieders van tussenhandeldiensten en de uitvoering van de verordening.28 Daarnaast wijst iedere lidstaat één van de bevoegde autoriteiten aan als zogenoemde
digitaledienstencoördinator. De digitaledienstencoördinator is verantwoordelijk voor
alle kwesties die verband houden met het toezicht op en de handhaving van de DSA in
de lidstaat, tenzij de betrokken lidstaat specifieke taken of sectoren aan andere
bevoegde autoriteiten heeft gelaten. De digitaledienstencoördinator is in elk geval
verantwoordelijk voor de coördinatie op nationaal niveau en voor het bijdragen tot
het doeltreffend en consistent toezicht houden op en handhaven van deze verordening
binnen de hele Unie.29
De DSA voorziet voorts in de oprichting van een onafhankelijke adviesgroep van digitaledienstencoördinatoren,
de digitaledienstenraad.30 Deze adviesgroep adviseert de digitaledienstencoördinatoren en de Commissie, en draagt
zo bij aan:
– consistente toepassing en effectieve samenwerking;
– het coördineren van en bijdragen aan richtsnoeren en analyse van opkomende kwesties;
– het bijstaan van de coördinatoren en de Commissie bij het toezicht op zeer grote onlineplatforms
en onlinezoekmachines.
Het toezicht op de DSA is gelaagd; er is een taakverdeling tussen de nationale toezichthouders
en de Commissie. Toezicht op lidstaatniveau is de hoofdregel. De aangewezen toezichthouders
van het land waar de aanbieder zijn hoofdvestiging heeft, houden in beginsel toezicht
op de verplichtingen onder de DSA. De Commissie is echter exclusief bevoegd voor het
toezicht op en de handhaving van de specifieke verplichtingen31 in de DSA die alleen gelden voor aanbieders van zeer grote onlineplatforms en zeer
grote onlinezoekmachines.32
Als het gaat om de overige verplichtingen van de DSA waaraan ook zeer grote onlineplatforms
en zeer grote onlinezoekmachines moeten voldoen, zijn de nationale toezichthouders
bevoegd, tenzij de Commissie de zaak «naar zich toe heeft getrokken» en een procedure
is gestart naar een inbreuk op een of meer van die overige verplichtingen die mogelijk
door een zeer groot onlineplatform of een zeer grote onlinezoekmachine is gepleegd.33
Vereenvoudigd samengevat ziet de gelaagde toezichtsstructuur op grond van de DSA er
als volgt uit:
Figuur 1 Deze figuur laat zien dat (1) verplichtingen toenemen afhankelijk van de
aard en omvang van de tussenhandeldienst, en (2) welke toezichthouder op welke verplichtingen
toezicht houdt. Bijvoorbeeld, een zeer groot onlineplatform moet ook aan de onderliggende
verplichtingen moet voldoen, waarop gezamenlijk toezicht is. Een onlineplatform dient
weer te voldoen aan de onderliggende verplichtingen, enzovoorts. Ontleend aan https://commission.Europa.eu/strategy-and-policy/priorities-2019-2024/E….
d. Inhoud van het wetsvoorstel
Het wetsvoorstel geeft op nationaal niveau uitvoering aan de DSA. De Autoriteit Consument
en Markt (ACM) wordt aangewezen als digitaledienstencoördinator.34 De ACM is ook toezichthouder op het overgrote deel van de DSA. De ACM krijgt in het
wetsvoorstel verschillende bevoegdheden toegekend indien een aanbieder zijn verplichtingen
niet nakomt, zoals het opleggen van een bestuurlijke boete, een last onder dwangsom
en een zelfstandige last.35 Daarnaast dient de ACM de Commissie volgens het wetsvoorstel bij te staan in de uitvoering
van haar toezichthoudende taak.36
De AP wordt aangewezen als bevoegde autoriteit voor zover het gaat om toezicht op
verwerking van persoonsgegevens, meer specifiek in relatie tot profilering.37 Ook worden regels gesteld over de bevoegdheden van de ACM en de AP, over samenwerking
tussen de ACM en de AP en tussen het OM en de ACM en over gegevensuitwisseling.
Uit de toelichting blijkt daarnaast dat de ACM en de AP samenwerken met de Autoriteit
Financiële Markten en het Commissariaat voor de Media in het Samenwerkingsplatform
Digitale Toezichthouders (SDT). Het SDT heeft een aparte DSA-kamer, waar op onderdelen
mogelijk ook andere toezichthouders bij betrokken zijn of zullen worden.38
2. Constitutionele uitgangspunten
De DSA beoogt, naast bevordering van de goede werking van de interne markt voor tussenhandeldiensten,
een veilige, voorspelbare en betrouwbare online-omgeving te waarborgen.39 Daarbij gaat het om belangrijke constitutionele beginselen en publieke waarden zoals
de bescherming van de democratie, de openbare veiligheid, de vrijheid en pluriformiteit
van de media, individuele grondrechten zoals vrijheid van meningsuiting en informatie,
de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en (in het kader van de DSA) ook consumentenbescherming.
Deze beginselen en waarden zijn indringender aan de orde naarmate de tussenhandeldiensten
grootschaliger zijn. In dat geval zijn de regels gericht op voorkoming van risico’s
die het democratisch bestel als geheel kunnen raken. Een voorbeeld van een dergelijk
systeemrisico is het verspreiden van desinformatie en misinformatie tijdens verkiezingen
door buitenlandse actoren dat zich, zoals de ervaring in de afgelopen jaren leert,
op bepaalde onlineplatforms kan voordoen.40
Met het oog op de waarborging van de genoemde beginselen en waarden verplicht de DSA
tussenhandeldiensten tot soms ingrijpende afwegingen. Daarmee veronderstelt de DSA
de doorwerking van bepaalde grondrechten in private rechtsverhoudingen (horizontale
werking van grondrechten), zoals de toelichting aangeeft.41 Omdat er verschillende, soms tegengestelde, grondrechtelijke belangen van burgers
in het geding kunnen zijn, kan er ook sprake zijn van botsing van grondrechten. De
DSA faciliteert en bevordert deze horizontale doorwerking door middel van de daarin
geregelde zorgvuldigheidsverplichtingen en het publieke toezicht daarop, zoals het
voorgaande laat zien. Ook vanuit dit oogpunt is de DSA van constitutioneel belang.
Ook voor overheidsinstanties heeft de DSA gevolgen; deze dienen bij de uitoefening
van de in de DSA aan hen toegekende bevoegdheden tot een eerlijk evenwicht («fair
balance») tussen de betrokken rechten en belangen te komen.42 Dat raakt niet alleen de toezichthouders die zijn aangewezen om op de naleving van
de DSA toe te zien (in casu de ACM en de AP) maar ook de rechterlijke instanties en
bestuursorganen die door middel van een bevel moeten optreden tegen illegale inhoud
in de zin van de DSA.
De DSA is naast de verplichting voor private en publieke actoren tot democratisch-rechtsstatelijke
afwegingen ook van constitutioneel belang vanwege de verschuiving van bevoegdheden
van de lidstaten naar de Unie, meer specifiek naar de Commissie. De DSA voorziet in
gedeeld toezicht tussen de Commissie en de nationale toezichthouders – in Nederland,
ingevolge het wetsvoorstel, de ACM en de AP. De Commissie is niet alleen exclusief
bevoegd als toezichthouder op te treden ten aanzien van de verplichtingen die voor
zeer grote onlineplatforms en onlinezoekmachines gelden.43 Het is ook aan de Commissie om te beoordelen wanneer zij het toezicht naar zich «toetrekt»
ten aanzien van de overige verplichtingen van zeer grote onlineplatforms en onlinezoekmachines.44 De Commissie heeft daarmee een potentieel ruime bevoegdheid om op te treden als toezichthouder.45
Bovendien voorziet de DSA in een zogenoemd crisisresponsmechanisme. Daarmee is aan
de Commissie de bevoegdheid toegekend om (op aanbeveling van de digitaledienstenraad)
aanbieders van zeer grote onlineplatforms en onlinezoekmachines te verplichten maatregelen
te nemen in tijden van crisis.46 Dit kan bijvoorbeeld betekenen dat bepaalde online-inhoud moet worden geblokkeerd
of verwijderd.
Tegen de achtergrond van deze constitutionele gezichtspunten gaat de Afdeling hierna
verder in op enerzijds de reikwijdte van het toezicht, en in het bijzonder het beoordelen
van illegale inhoud en individuele besluiten, en anderzijds de publieke verantwoording
over de wijze waarop het toezicht op de naleving van de DSA moet worden uitgeoefend.
3. Reikwijdte van het toezicht en de handhaving
a. Zorgvuldigheidsvereisten, meldingen, klachten en buitengerechtelijke geschilbeslechting
Uit het voorgaande bleek dat de zorgvuldigheidsverplichtingen voor aanbieders van
tussenhandeldiensten in de DSA zijn gericht op het tegengaan van verspreiding van
illegale online-inhoud, desinformatie en andere maatschappelijke risico’s. Die zorgvuldigheidsverplichtingen
vereisen een actieve houding van de aanbieders van tussenhandeldiensten om die verspreiding
tegen te gaan. Tegelijkertijd moeten zij ook voorzien in mechanismen voor gebruikers
van hun diensten om melding te doen van de aanwezigheid van specifieke informatie
die een gebruiker als illegale inhoud beschouwt (melding).47
De DSA voorziet in verschillende modaliteiten van klachtenbehandeling. Aanbieders
van onlineplatforms dienen in de eerste plaats te voorzien in een klachtenafhandelingssysteem
waarmee elektronisch en gratis klachten kunnen worden ingediend tegen het besluit
van de aanbieder van het onlineplatform na ontvangst van een melding.48 Afnemers kunnen een geschil ook voorleggen aan een buitengerechtelijk geschillenbeslechtingsorgaan,
waaronder ook klachten die niet via het voormelde klachtenafhandelingssysteem konden
worden opgelost.49
Afnemers van tussenhandeldiensten hebben ten slotte het recht om een klacht in te
dienen tegen aanbieders van tussenhandeldiensten wegens vermeende inbreuk op de DSA
bij de digitaledienstencoördinator van de lidstaat waar de afnemer van de dienst zich
bevindt.50
b. Wat is illegale inhoud?
Voor de beoordeling in welke gevallen aanbieders van tussenhandelsdiensten (en mogelijk
ook overheidsinstanties) beslissingen en maatregelen moeten nemen en op welke wijze,
is het begrip «illegale inhoud» essentieel. Zoals hiervoor aangegeven wordt dat begrip
in de DSA gedefinieerd als, kort samengevat, alle informatie die in strijd is met
het Unierecht of met het nationale recht van de lidstaat.51 Uit de DSA zou echter kunnen worden afgeleid dat de reikwijdte van de DSA verder
strekt dan de bestrijding van «illegale inhoud». De terminologie loopt niet in alle
gevallen parallel.
De Afdeling wijst in de eerste plaats op overweging 9 waaruit blijkt dat met het oog
op het doel van de DSA (een veilige, voorspelbare en betrouwbare onlineomgeving) deze
niet alleen gericht is op de aanpak van «illegale online-inhoud» maar ook van «de
maatschappelijke risico’s die de verspreiding van desinformatie of andere inhoud met
zich kunnen brengen».
Dezelfde ruime reikwijdte komt naar voren in de omschrijving van de systeemrisico’s
die aanbieders van zeer grote onlineplatforms en zeer grote onlinezoekmachines moeten
identificeren, analyseren en beoordelen. Deze hebben blijkens artikel 34, eerste lid,
DSA niet alleen betrekking op de verspreiding van illegale inhoud (onderdeel a) maar
ook op de werkelijke of voorzienbare negatieve effecten op onder meer grondrechten,
verkiezingen, de openbare veiligheid en de bescherming van de volksgezondheid (onderdelen
b tot en met d). Niet duidelijk is of en zo ja, in welke mate deze categorieën elkaar
overlappen.
Tegenover het voorgaande staan overwegingen en bepalingen van de DSA waarin uitgegaan
lijkt te worden van een beperktere reikwijdte. Zo spreekt artikel 9 (onder het kopje
«Bevel om op te treden tegen illegale inhoud») van een door de bevoegde nationale
rechter of bestuurlijke autoriteit gegeven bevel om tegen «een of meer specifieke
illegale inhoudselementen» op te treden.52 Niet duidelijk is in hoeverre onder «illegale inhoud» in de context van deze bepalingen
ook inhoud kan of moet worden verstaan die negatieve effecten heeft op de grondrechten,
de democratie of de openbare veiligheid in bovengenoemde zin en wat het antwoord op
deze vraag betekent voor de bevoegdheden van toezichthouders (zie ook hierna onder c).
Daarbij is het bijvoorbeeld de vraag of en zo ja, in welke gevallen desinformatie
en de verspreiding daarvan als «illegaal» kwalificeert in de betekenis van de DSA.
Met het oog op het laatste constateert de toelichting terecht dat het begrip «desinformatie
of andere inhoud» als bedoeld in overweging 9 niet in de DSA wordt gedefinieerd. In
die lacune wordt voorzien door in de toelichting een eigen omschrijving daarvan te
geven. Als «desinformatie» beschouwt de regering «het .... doelbewust, veelal heimelijk,
verspreiden van misleidende informatie, met het doel om schade toe te brengen aan
het publieke debat, democratische processen, de open en kenniseconomie of de volksgezondheid.53 Het is een vorm van schadelijk, maar vaak legaal gedrag, aldus de toelichting. Niet
duidelijk is echter of en zo ja, in welke gevallen de verspreiding van desinformatie
weliswaar niet wettelijk verboden is maar wel onrechtmatig kan zijn en in hoeverre
in dat verband daartegen, in het licht van de brede doelstelling van de DSA, bij de
gewone rechter kan worden opgekomen.
De Afdeling adviseert in de toelichting in het licht van de reikwijdte van de DSA
nader in te gaan op de begrippen «illegale inhoud» en «desinformatie of andere inhoud»
en op welke wijze dit doorwerkt in de bevoegdheid van de nationale toezichthouder,
de nationale rechter en de overige bij de uitvoering van de DSA betrokken bestuursorganen.
Aan dit onderdeel van het advies is gevolg gegeven door paragraaf 2.4.2 van de memorie
van toelichting over het begrip begrip «desinformatie of andere inhoud» uit te breiden.
In de eerste plaats is het begrip «desinformatie» nader uitgewerkt aan de hand van
de in praktijk gangbare definities. Alle definities van het begrip hebben met elkaar
gemeen dat het steeds gaat om (i) informatie die onjuist of misleidend is, (ii) die
leidt tot maatschappelijke schade en (iii) waarbij een element van intentie/opzettelijkheid
aanwezig is.
In de tweede plaats wordt ook nader toegelicht hoe het begrip «desinformatie» zich
verhoudt tot het begrip «illegale inhoud», en wat dat betekent voor de behandeling
van «desinformatie» onder de verordening. Toegelicht is dat het begrip desinformatie
uiteenlopende juridische kwalificaties kan hebben. Het kan zowel illegale (strafbare
of anderszins onrechtmatige), als toegestane, doch mogelijk schadelijke uitingen omvatten.
Indien desinformatie tevens kwalificeert als «illegale inhoud», zijn de daarmee corresponderende
bepalingen uit de verordening van toepassing. In zijn algemeenheid kan op grond van
de verordening niet beoordeeld worden of een specifieke desinformatie-uiting tevens
kwalificeert als «illegale inhoud». Die beoordeling is afhankelijk van de omstandigheden
van het geval en hangt af van het op de uiting toepasselijke recht. De beoordeling
of informatie illegaal is, dient immers te geschieden aan de hand van het toepasselijke
Unierecht of het recht van de lidstaten (artikel 3, onderdeel h, van de verordening)
en dus niet aan de hand van de verordening zelf (zie paragraaf 2.4.1 van de memorie
van toelichting).
In de derde plaats is in paragraaf 2.4.2 aangevuld met een nadere toelichting over
welke onderdelen van de verordening betrekking hebben op «illegale inhoud», welke
op «desinformatie» en welke op «andere inhoud». Zoals de Afdeling terecht opmerkt,
komt de aanpak van desinformatie of andere schadelijke inhoud met name terug in de
verplichtingen over systeemrisico’s die louter gelden voor zeer grote online platforms
en zeer grote online zoekmachines (de artikelen 34 en 35 van de verordening). Op grond
van die bepalingen kan het niet-optreden door zeer grote online platforms en zeer
grote online zoekmachines tegen desinformatie strijd opleveren met de verordening.
Voor het toezicht is van belang dat de Commissie op grond van artikel 56, tweede lid,
van de verordening exclusief bevoegd is voor het toezicht op en de handhaving van
de verplichtingen die uitsluitend gelden ten aanzien van aanbieders van zeer grote
online platforms en zeer grote online zoekmachines, waaronder de verplichtingen ten
aanzien van systeemrisico’s. De lidstaten – en dus de op nationaal niveau aangewezen
bevoegde autoriteiten – hebben geen bevoegdheid tot toezicht op en handhaving ten
aanzien van deze verplichtingen.
Het bovenstaande neemt uiteraard niet weg dat de vaststelling (door de Europese Commisie)
dat een zeer groot online platform of zeer grote online zoekmachine de artikelen 34
en 35 van de verordening heeft overtreden relevant kan zijn voor de beoordeling of
een aanbieder onrechtmatig handelt door de civiele rechter. Hetzelfde geldt voor de
Europese praktijkcode tegen desinformatie, die is ondertekend door 34 partijen. Deze
en andere gedragscodes kunnen worden gebruikt door de civiele rechter ter invulling
van de algemene zorgvuldigheidsnormen.
c. Beoordeling van illegale inhoud
Volgens de toelichting bij het wetsvoorstel moeten de bevoegde autoriteiten bij de
uitoefening van hun handhavingstaken de zorgvuldigheidsverplichtingen die gelden voor
de verschillende categorieën van aanbieders van tussenhandeldiensten effectief controleren
en handhaven en zich niet richten op het identificeren en tegengaan van illegale inhoud
op die diensten. De DSA bevat daarom volgens de toelichting ook geen bevoegdheden
voor de bevoegde autoriteiten om te oordelen of inhoud illegaal is, en verplicht lidstaten
ook niet om dergelijke bevoegdheden aan hun autoriteiten toe te kennen.
De Afdeling begrijpt de toelichting zo, dat de regering ervan uitgaat dat de ACM als
toezichthouder niet zal oordelen over de illegaliteit van de inhoud op tussenhandeldiensten.
De vraag is echter gerezen of dit in alle gevallen houdbaar is. De ACM heeft er in
zijn reactie op het wetsvoorstel op gewezen dat het onwenselijk is het toezicht op
zorgvuldigheidsverplichtingen uit de DSA in alle gevallen los te trekken van de bevoegdheid
om te oordelen over de illegaliteit van de inhoud.54 De Afdeling begrijpt het standpunt van de ACM zo, dat toezicht op de naleving van
de zorgvuldigheidsverplichtingen niet (altijd) goed mogelijk is zonder, in elk geval
marginaal, te beoordelen of de desbetreffende inhoud mogelijk illegaal is of niet.
De Afdeling onderschrijft het uitgangspunt dat het niet primair de taak van de ACM
is om aanbieders van tussenhandeldiensten te bevelen op te treden tegen specifieke
illegale inhoud.55 De DSA gaat er vanuit dat dergelijke bevelen afhankelijk van het rechtsstelsel van
elke lidstaat en het betrokken rechtsgebied door nationale rechters of bestuurlijke
autoriteiten worden gegeven, met inbegrip van rechtshandhavingsinstanties.56 Dat is ook in de Nederlandse rechtsorde het uitgangspunt. Tegelijkertijd lijkt de
ACM om te onderzoeken en vast te stellen of de zorgvuldigheidsvereisten door de aanbieders
van tussenhandeldiensten worden nageleefd, er niet altijd aan te kunnen ontkomen om
een oordeel te vormen over of bepaalde inhoud mogelijk illegaal is. In hoeverre dat
zo is hangt van de bijzondere omstandigheden van het geval.
De Afdeling wijst bij wijze van voorbeeld op de verplichting van aanbieders van onlineplatforms
om de mogelijkheid te bieden tot indiening van een klacht. Een klacht moet in die
context betrekking hebben op een eerder genomen besluit van de aanbieder en kan bijvoorbeeld
inhouden dat de aanbieder informatie ten onrechte niet heeft verwijderd omdat de betrokken
informatie, anders dan de aanbieder meent, «illegale inhoud vormt of onverenigbaar
is met zijn algemene voorwaarden».57 Een aanbieder moet die klacht op grond van de DSA op tijdige, zorgvuldige, niet-willekeurige
en niet-discriminerende wijze behandelen. Als de aanbieder de klacht gegrond acht
omdat de informatie bij nader inzien toch illegaal is, trekt hij het besluit in en
kan hij in het gegeven voorbeeld alsnog tot verwijdering overgaan.58 Indien vervolgens de ACM moet beoordelen of de aanbieder de klacht in overeenstemming
met de zorgvuldigheidseisen van de DSA heeft behandeld59 en gelet daarop in het concrete geval terecht tot verwijdering is overgegaan, kan
de ACM in dat kader niet of althans niet geheel ontkomen aan een oordeel over de vraag
of de desbetreffende informatie illegale inhoud bevat en de aanbieder van het online
platform gehouden zou kunnen zijn om maatregelen te treffen.
Ook bij de toepassing van andere bepalingen van de DSA kan een zekere beoordeling
van de inhoud door de ACM niet worden uitgesloten. Zo vereist de DSA dat aanbieders
van onlineplatforms hun dienst voor afnemers die frequent kennelijk illegale inhoud
verstrekken voor een redelijke periode en na een voorafgaande waarschuwing schorsen.60 Schorsing kan ook aan de orde zijn voor verwerking van meldingen en klachten die
zijn ingediend door personen of klagers die regelmatig meldingen of klachten indienen
die kennelijk ongegrond zijn.61 Ook bij toezicht op naleving van deze bepalingen in de DSA zal ACM vermoedelijk meer
dan eens een op zijn minst marginaal oordeel moeten geven over de vraag of informatie
als «illegale inhoud» in de zin van de DSA moet worden beschouwd. De DSA bevat hieromtrent
in elk geval geen specifieke regels die hieraan in de weg staan.62 Zo nodig kan de ACM over de taakverdeling in contact treden met de terzake bevoegde
toezichthouder.63
De Afdeling adviseert in de toelichting uiteen te zetten dat de ACM zich, bij de uitoefening
van haar taak op grond van de DSA, in sommige gevallen een op zijn minst marginaal
oordeel zal moeten vormen of bepaalde inhoud mogelijk illegaal is.
Het ontwerp van de memorie van toelichting, zoals dat aan de Afdeling voor advies
is voorgelegd, bevatte een aantal passages waarin de bepalingen van de verordening
zo werden uitgelegd, dat de ACM bij het toezicht op de zorgvuldigheidsverplichtingen
uit hoofde van de verordening niet beschikt over de bevoegdheid om te oordelen of
specifieke online inhoud illegaal is en dat lidstaten ook niet verplicht waren om
een dergelijke bevoegdheid aan hun toezichthoudende autoriteit toe te kennen. De Afdeling
onderschrijft dit uitgangspunt, maar adviseert om in de memorie van toelichting uiteen
te zetten dat de ACM in sommige gevallen een op zijn minst marginaal oordeel zal moeten
vellen of bepaalde inhoud mogelijk illegaal is.
De verordening heeft mede tot doel om de veiligheid van de onlineomgeving te vergroten
en om de verspreiding van illegale inhoud tegen te gaan. In het verlengde daarvan
hebben verschillende verplichtingen in de verordening betrekking op hoe aanbieders
van tussenhandeldiensten om moeten gaan met illegale inhoud op hun dienst. Of sprake
is van illegale inhoud op de diensten van een aanbieder, speelt dus een rol bij de
vraag of de betreffende verplichtingen van toepassing zijn, wat die verplichtingen
in het concrete geval inhouden en dus ook bij de beoordeling of een aanbieder die
verplichtingen heeft overtreden.
De ACM zal dus inderdaad in het kader van het toezicht op en de handhaving van deze
verplichtingen zich in zekere mate een oordeel moeten vormen over welk type illegale
inhoud aanwezig is op de dienst van een bepaalde aanbieder en wat de ernst daarvan
is. Het ligt ook in de rede dat de ACM hierbij kiest voor een risicogestuurde aanpak
van toezicht en handhaving en samenwerkt met politie, OM en bevoegde toezichthouders
om tot een optimale aanpak te komen. Het is dus aan de ACM om hier in de praktijk
een invulling aan te geven die past binnen de kaders van de verordening. Op EU-niveau
kunnen de digitaledienstenraad, waar de ACM aan deelneemt, en de Commissie eraan bijdragen
dat de verordening op dit punt uniform wordt toegepast. Uiteindelijk is de uitleg
van de verordening op dit punt aan de rechter, in laatste instantie het Hof van Justitie
van de Europese Unie.
Naar aanleiding van dit advies zijn de betreffende passages van de memorie van toelichting
aangepast, omdat daaruit ten onrechte zou kunnen worden afgeleid dat de ACM op geen
enkele manier bij het toezicht op de zorgvuldigheidsverplichtingen zou kunnen oordelen
over de vraag of sprake is van illegale inhoud op de diensten van een aanbieder. Specifiek
is paragraaf 5.3.1 van de memorie van toelichting over de reikwijdte van het toezicht
en de handhaving aangevuld met een nieuwe paragraaf 5.3.1.2 over de beoordeling van
illegale inhoud. Ook zijn de paragrafen 2.4.1 (het begrip «illegale inhoud»), 4.3.4.2
(schorsing van gebruikers) en 9.1.1 (reactie op het onderdeel «illegale inhoud» van
de UHT van de ACM) aangevuld en aangepast.
Het kabinet wil in dit verband wel benadrukken dat de Uniewetgever in de overwegingen
31 en 109 bij de verordening duidelijk heeft gemaakt dat de verordening niet voorziet in de taak voor de toezichthouder op de zorgvuldigheidsverplichtingen om
uitspraak te doen over de rechtmatigheid van specifieke inhoud of in een rechtsgrond
voor het uitvaardigen van bevelen aan aanbieders om op te treden tegen illegale inhoud.
Deze afbakening van de reikwijdte van het toezicht en de handhaving past ook bij de
systematiek van de verordening, waarin het begrip «illegale inhoud» geen zelfstandige,
geharmoniseerde betekenis heeft en waarbij de beoordeling van de rechtmatigheid van
specifieke online inhoud geschiedt met toepassing van ander EU-recht of lidstatelijk
recht. De ACM zal zijn toezichts- en handhavingsbevoegdheden met inachtneming van
deze beperkingen moeten inzetten, ook in de specifieke voorbeelden die de Afdeling
noemt (de verplichting voor aanbieders van online platforms om klachten zorgvuldig
te behandelen en om de gebruikers en indieners van meldingen en klachten, die misbruik
van de dienst maken, te schorsen).
d. Individuele besluiten
Volgens de toelichting volgt uit de DSA dat het toezicht op en handhaving van de zorgvuldigheidsverplichtingen
zich niet moeten richten op individuele besluiten van aanbieders. In situaties waarin
een aanbieder in een individueel geval een inbreuk zou hebben gepleegd op de DSA voorziet
deze in de hierboven beschreven interne klachtenprocedure of buitengerechtelijke geschillenbeslechting.
Ook is er in die gevallen altijd de mogelijkheid om een geschil aan de civiele rechter
voor te leggen, aldus de toelichting. Het toezicht op de zorgvuldigheidsbepalingen
door de ACM zal zich volgens de toelichting alleen moeten richten op de vraag of de
aanbieder de juiste procedures heeft ingesteld en toegepast om een zorgvuldig besluit
te nemen.64
Dit uitgangspunt is in de opzet van het wetsvoorstel met name van belang voor het
toezicht op de zorgvuldigheidsverplichtingen die eisen stellen aan de wijze waarop
aanbieders in individuele gevallen omgaan met inhoud die mogelijk illegaal is of in
strijd met de algemene voorwaarden: een zorgvuldige besluitvorming over inhoudsmoderatie,65 een zorgvuldige beoordeling van kennisgevingen van illegale inhoud,66 een goede motivering van besluiten tot inhoudsmoderatie,67 een zorgvuldige beoordeling van klachten,68 de verplichting om te goeder trouw samen te werken met buitengerechtelijke geschillenbeslechtingsorganen,69 en een zorgvuldige besluitvorming over schorsing wegens misbruik.70 Omdat het volgens de regering niet aan de ACM is om een oordeel te geven over de
vraag of in een individueel geval de DSA is overtreden is in het wetsvoorstel geregeld
dat een bestuurlijke boete of last onder dwangsom alleen kan worden opgelegd als de
collectieve belangen van de afnemers van een dienst of andere betrokkenen in het geding
zijn.71
De Afdeling merkt op dat de stelling in de toelichting dat toezicht en handhaving
van zorgvuldigheidsverplichtingen zich niet moeten richten op individuele besluiten
van aanbieders geen grondslag vindt in de DSA. Deze lijkt zelfs van het tegendeel
uit te gaan, nu afnemers van diensten van aanbieders het recht hebben om bij de ACM
een klacht in te dienen tegen een aanbieder wegens een vermeende inbreuk op de verordening.
Klachten kunnen een overzicht geven van problemen met de naleving van de DSA door
een bepaalde aanbieder van tussenhandeldiensten.72 Een individuele klacht zal waarschijnlijk in veel gevallen echter betrekking hebben
op een individueel besluit over bijvoorbeeld inhoudsmoderatie. In dit verband wijst
de Afdeling erop dat een zodanige klacht ook een verzoek om handhavend op te treden
kan behelzen of een ander verzoek om een besluit over een vermeende inbreuk op de
DSA te nemen. De ACM moet dan over het betreffende individuele geval beslissen.
Ook de voorgestelde beperking dat een bestuurlijke boete of last onder dwangsom alleen
kan worden opgelegd als de collectieve belangen van de afnemers van een dienst of
andere betrokkene in het geding zijn,73 vindt geen grondslag in de DSA. Overweging 117 zegt dat lidstaten ervoor moeten zorgen
dat het opleggen van geldboetes of dwangsommen wegens een inbreuk op de DSA «in elk
afzonderlijk geval doeltreffend, evenredig en ontradend is» door overeenkomstig de
DSA nationale regels en procedures vast te stellen. Daarbij dient rekening te worden
gehouden met alle criteria betreffende de algemene voorwaarden die gelden voor het
opleggen van boetes of dwangsommen.74
De Afdeling begrijpt die overweging vooral zo dat, indien wordt overgegaan tot het
treffen van bestuurlijke handhavingsmaatregelen, bij de keuze van de sanctie en de
hoogte daarvan met die criteria rekening gehouden moet worden. Daaruit blijkt niet
dat toezicht en handhaving zich niet (ook) moeten richten op individuele besluiten
van aanbieders over inhoudsmoderatie.
Uit het voorgaande volgt dat, anders dan waarvan in de toelichting wordt uitgegaan,
het voor de ACM op grond van de in de DSA aan de toezichthouder toegekende bevoegdheden
in bepaalde gevallen noodzakelijk kan zijn om te oordelen over individuele besluiten
van aanbieders. De Afdeling adviseert daarom de bevoegdheid tot het opleggen van een
bestuurlijke boete of een last onder dwangsom niet te beperken tot overtredingen die
schade aan de collectieve belangen toebrengen. De Afdeling adviseert in verband hiermee
in het voorgestelde artikelen 2.3, tweede lid, en 2.4, tweede lid, de zinsnede «de
collectieve belangen van» te schrappen en de toelichting op dit punt aan te passen.
In de artikelen 2.3, tweede lid, en 2.4, tweede lid, van het ontwerpwetsvoorstel,
was bepaald dat de ACM enkel bevoegd zou zijn om bij een overtreding van bepaalde
zorgvuldigheidsverplichtingen een bestuurlijke boete of een last onder dwangsom op
te leggen als sprake was van «schade aan de collectieve belangen van de afnemers van
de dienst of van andere betrokkenen». Het ging om de verplichtingen voor aanbieders
om, kort gezegd, zorgvuldig, evenredig, objectief en tijdig te handelen bij beoordelingen
van meldingen van vermeende illegale online inhoud en bij besluiten over inhoudsmoderatie.
Het kabinet heeft besloten deze bepalingen niet langer op te nemen in het wetsvoorstel,
omdat de Afdeling in dit onderdeel van haar advies terecht opmerkt dat deze beperking
van de sanctiebevoegdheden van de ACM niet één-op-één te herleiden is tot de tekst
van de verordening.
Het kabinet merkt tegelijkertijd op dat een eventuele inbreuk op deze zeer ruim en
open geformuleerde verplichtingen het meest doeltreffend kan worden beoordeeld door
de instantie (de rechter, het interne klachtenafhandelingssysteem van de aanbieder,
het buitengerechtelijke geschillenbeslechtingsorgaan) die ook bevoegd is om de inhoud
van het inhoudsmoderatiebesluit zelf te beoordelen en om een doeltreffende remedie
op te leggen (zoals bevelen dat de inhoud wordt verwijderd of juist wordt teruggeplaatst,
of het vaststellen van een schadevergoeding). Het is aan de ACM om te bepalen welk
beleid zij voert met betrekking tot het toezicht op en de handhaving van deze verplichtingen,
in het licht van de eisen uit de verordening en algemeen geldende principes als het
legaliteitsbeginsel. In de visie van het kabinet is het niet de bedoeling van de verordening
dat de toezichthouder gaat fungeren als extra beroepsinstantie voor klachten over
individuele inhoudsmoderatiebesluiten. Het toezicht moet zich, daarentegen, richten
op de vraag of een aanbieder alle op grond van de verordening vereiste procedures
ingesteld heeft en in de praktijk ook toepast. De memorie van toelichting is aangevuld
met een nieuwe paragraaf 5.3.1.3, waarin wordt ingegaan op de reikwijdte van het toezicht
op individuele inhoudsmoderatiebesluiten.
4. Publieke verantwoording
a. Ministeriële verantwoordelijkheid en beleidsregels
Mede gelet op de soms verstrekkende bevoegdheden van de toezichthouder op grond van
de DSA en de democratisch-rechtsstatelijke afwegingen die in dat kader aan de orde
zijn (zie hiervoor punt 3), is de vraag van belang op welke wijze daarover publieke
verantwoording wordt afgelegd. Voor zover de toezichthouder besluiten neemt in een
individueel geval staat beroep op de rechter open. In andere gevallen echter is dat
niet of niet zonder meer het geval. Voor zover het gaat om algemene activiteiten of
beleidsbeslissingen rijst de vraag in hoeverre nog ruimte bestaat voor ministeriële
verantwoordelijkheid en, in verband daarmee, de uitoefening van parlementaire controle.
Voor het antwoord op die vraag is van belang dat nationale toezichthouders op grond
van de DSA moeten voldoen aan onafhankelijkheidsvereisten zodat zij hun taken op onpartijdige,
transparante en tijdige wijze kunnen uitvoeren. Zij moeten over alle nodige middelen
kunnen beschikken om hun taken te kunnen vervullen. Ook moeten zij voldoende autonomie
hebben ten aanzien van het beheer van hun begroting binnen de grenzen van de begroting.
Met betrekking tot hun onafhankelijkheid moeten zij vrij blijven van directe en indirecte
externe invloed, en mogen zij geen instructies vragen of aanvaarden van enige andere
overheidsinstantie of particulier.75
Met het oog op deze onafhankelijkheidsvereisten wordt in de toelichting gewezen op
de (al bestaande) vormgeving van de autoriteiten als zelfstandig bestuursorgaan (zbo).
Dat is ook van toepassing op de ACM en diens al bestaande bevoegdheden. In het wetsvoorstel
wordt met betrekking tot de uitoefening van de nieuwe bevoegdheden van de ACM op grond
van de DSA een aantal bevoegdheden buiten werking gesteld, die de Minister op grond
van de Kaderwet zbo’s normaliter heeft.
Dit betreft in het bijzonder de bevoegdheid tot het stellen van beleidsregels.76 De Minister kan gelet op de in het wetsvoorstel geregelde beperkingen alleen nog
noodzakelijke voorzieningen treffen wegens taakverwaarlozing door de ACM of de AP
ten aanzien van het gevoerde financiële beheer en de administratieve organisatie.77 Verder worden de leden van de ACM door de verantwoordelijke Minister benoemd en valt
de uitvoering van de taken door de ACM «in algemene zin onder de verantwoordelijkheid
van de Minister van EZK», aldus de toelichting.78 Wat die algemene verantwoordelijkheid concreet betekent – en waar het parlement de
Minister op grond daarvan wel en niet voor verantwoordelijk kan houden – blijkt uit
de toelichting niet.
De Afdeling merkt op dat ministeriële verantwoordelijkheid een wezenlijk, grondwettelijk
verankerd element is van onze parlementaire democratie en daarmee van groot belang
is voor de werking van ons stelsel.79 Dit impliceert dat (verdere) beperking van de ministeriële verantwoordelijkheid door
afwijking van de Kaderwet zbo’s slechts bij uitzondering zou moeten worden toegestaan
en alleen na zorgvuldige motivering.80 Dat geldt in het bijzonder voor de ministeriële bevoegdheid om beleidsregels te stellen
omdat daarbij beleidsmatige afwegingen aan de orde zijn die sterk raken aan het politieke
domein. De Afdeling merkt op dat het in het wetsvoorstel categorisch buitenwerking
stellen van deze bevoegdheid in de toelichting niet wordt gemotiveerd.
Met het oog op de noodzakelijke nadere motivering merkt de Afdeling op dat de DSA
geen beletsel vormt voor evenredige verantwoordingsverplichtingen met betrekking tot
de algemene activiteiten van de digitaledienstencoördinator en andere bevoegde autoriteiten,
zoals financiële uitgaven en verslaglegging aan het parlement, voor zover die vereisten
geen afbreuk doen aan de wezenlijke doelstellingen van de DSA.81 De opsomming van «algemene activiteiten» als bedoeld in de DSA is niet limitatief.
Daarmee lijkt de DSA een ministeriële bevoegdheid om beleidsregels te stellen zoals
voorzien in de Kaderwet zbo’s, niet bij voorbaat uit te sluiten.82
De Afdeling merkt ten slotte op dat waar door afwijking van de Kaderwet zbo’s verantwoordingsmechanismen
buiten werking wordt gesteld, uit de toelichting niet duidelijk wordt hoe publieke
verantwoording over de uitoefening van bevoegdheden, anders dan de rechtsbescherming
in individuele gevallen via de bestuursrechter, dan wel gerealiseerd wordt. Dit klemt
temeer nu, gelet op de voorgaande punten, de ACM – en tot op zekere hoogte de AP –
bij het toezicht op de DSA soms constitutioneel ingrijpende en maatschappelijk zeer
relevante afwegingen zal moeten maken. Publieke verantwoording in deze context moet
ruim worden opgevat in die zin dat zij betrekking heeft op zowel de vraag in hoeverre
de ACM voorafgaande aan de besluitvorming zal consulteren en wie daarbij zullen worden
betrokken als de vraag op welke wijze achteraf verantwoording wordt afgelegd.
De Afdeling adviseert in de toelichting in het licht van het voorgaande de voorgestelde
afwijking van de Kaderwet zbo’s dragend te motiveren. Zij adviseert verder om, voor
zover de ministeriële verantwoordelijkheid in het kader van de uitvoering van de DSA
niet geldt, in concrete zin duidelijkheid te schappen over hoe dan wel publieke verantwoording
in bovenbedoelde zin door de ACM wordt afgelegd.
De Afdeling merkt terecht op dat op grond van aanwijzing 2.46 van de Aanwijzingen
voor de regelgeving afwijkingen van de Kaderwet zbo’s dragend gemotiveerd dienen te
worden in de memorie van toelichting. Daarom is de motivering van de afwijkingen in
het wetsvoorstel in paragraaf 5.2.2.1 van de memorie van toelichting nader toegelicht.
Artikel 50, tweede lid, van de verordening schrijft voor dat de bevoegde autoriteiten
volledig onafhankelijk handelen, vrij blijven van elke directe dan wel indirecte externe
invloed en geen instructies vragen of aanvaarden van enige andere overheidsinstantie
of particulier. Gelet op deze verwoording passen naar het oordeel van het kabinet
geen ministeriële bevoegdheden uit de Kaderwet zbo’s die de Minister de mogelijkheid
geven om inhoudelijke invloed uit te oefenen op de uitvoering van de taken op grond
van de verordening. Het gaat dan om de bevoegdheid om beleidsregels op te stellen,
besluiten te vernietigen of in te grijpen bij ernstige inhoudelijke taakverwaarlozing.
Voor de goede orde wordt opgemerkt dat de Minister wel bevoegd blijft in te grijpen
bij ernstige taakverwaarlozing ten aanzien van het gevoerde financiële beheer en de
administratieve organisatie.
Tevens sluit deze afwijking van de Kaderwet zbo’s aan bij andere uitvoeringswetten
ter uitvoering van verordeningen waarin vergelijkbare onafhankelijkheidsvereisten
worden gesteld aan de bevoegde autoriteiten (zie artikel 13 van de Uitvoeringswet
Algemene verordening gegevensbescherming en artikel 5 van de Uitvoeringswet verordening
terroristische online-inhoud). Bovendien wordt door de afwijking (de schijn) van politieke
inmenging in grondrechtelijke afwegingen, zoals bijvoorbeeld met betrekking tot de
vrijheid van meningsuiting, voorkomen.
Daarnaast is op verzoek van de Afdeling in paragrafen 5.2.2.1 en 5.2.2.2 van de memorie
van toelichting nader verduidelijkt hoe door de bevoegde autoriteiten publieke verantwoording
wordt afgelegd. Dit vindt onder andere plaats door het vaststellen van jaarverslagen
op grond van nationale regelgeving en de verordening. Daarnaast zijn de bevoegde autoriteiten
verplicht om desgevraagd inlichtingen te verstrekken aan de verantwoordelijke Minister.
b. Transparantie en verantwoording van de digitaledienstencoördinator
De vraag naar de wijze van publieke verantwoording is ook van belang als het gaat
om de uitoefening van de bevoegdheden op grond van de DSA op Europees niveau. De ACM
heeft, als digitaledienstencoördinator, zitting in de Europese digitaledienstenraad
onder voorzitterschap van de Commissie. De digitaledienstenraad adviseert de nationale
digitaledienstencoördinatoren en de Commissie en staat hen ook bij in het toezicht
op de zeer grote onlineplatforms en onlinezoekmachines.83 In het bijzonder is de taak van de digitaledienstenraad «het ondersteunen en bevorderen
van de ontwikkeling en uitvoering van Europese normen, richtsnoeren, verslagen, sjablonen
en gedragscodes».84
De Afdeling heeft bij soortgelijke gelaagde toezichtsstructuren eerder opgemerkt dat
ook hier transparantie en publieke verantwoording van belang is.85 De regering verwijst, in reactie daarop, naar Commissiebesluit C(2016)3301 dat voorziet
in regels voor deskundigengroepen.86 De Afdeling merkt op dat het Commissiebesluit weliswaar ingaat op transparantievereisten,87 maar dat niet duidelijk is of en hoe door deskundigengroepen, adviesgroepen en soortgelijke
entiteiten, in casu de digitaledienstenraad, ook verantwoording wordt afgelegd.
Voor verantwoording is transparantie weliswaar noodzakelijk maar op zichzelf niet
voldoende. Verantwoording afleggen omvat meer dan dat en heeft in die zin een bredere
functie: het beoogt een voor burgers, en de samenleving als geheel, zichtbaar aanspreekpunt
te bieden.88 Dit klemt in het kader van dit wetsvoorstel te meer nu de ACM als digitaledienstencoördinator
vanuit Nederland deelneemt aan de digitaledienstenraad.
De Afdeling wijst erop dat de digitaledienstenraad ruime bevoegdheden heeft, die in
voorkomende gevallen verstrekkende gevolgen kunnen hebben voor het functioneren van
de democratische rechtsstaat en voor de bescherming van grondrechten van burgers in
de lidstaten.89 De bevoegdheden van de digitaledienstenraad zien met het oog daarop ook op het ontwikkelen
van soft law als richtsnoeren en gedragscodes.
Aangenomen moet worden dat dit in de praktijk van substantieel belang zal zijn voor
uitleg en toepassing van de DSA – niet alleen voor de ACM maar ook voor andere bestuursorganen,
rechters, bedrijven en burgers in Nederland. De DSA bepaalt op dit punt dat de uitoefening
van deze taak «in nauwe samenwerking met de relevante belanghebbenden» zal plaatsvinden.90 In algemene zin bepaalt de DSA dat de digitaledienstenraad «in voorkomend geval»
belanghebbenden «kan» raadplegen en de resultaten daarvan openbaar maakt.91 Wat deze verplichtingen precies betekenen en in welke gevallen en op welke wijze
zij worden toegepast blijkt daaruit niet. Ook de toelichting gaat op het bovenstaande
niet in.
De Afdeling adviseert in de toelichting nader op het voorgaande in te gaan.
De Afdeling stelt terecht vast dat de digitaldienstenraad ruime bevoegdheden heeft
die mede neerkomen op het ondersteunen en bevorderen van de ontwikkeling van soft
law, zoals richtsnoeren en gedragscodes. In de praktijk zullen dergelijke instrumenten
naar verwachting van substantieel belang zijn voor de uitleg en toepassing van de
verordening. Eveneens merkt de Afdeling terecht op dat de initiërende rol van de digitaledienstenraad
bij de inzet van het crisisresponsmechanisme van invloed kan zijn op het functioneren
van de democratische rechtstaat en voor de bescherming van grondrechten van burgers
in lidstaten.
Het kabinet onderschrijft het standpunt van de Afdeling dat het van belang is dat
de digitaledienstenraad transparant is over de inzet van haar bevoegdheden en publieke
verantwoording aflegt over de uitvoering van haar taken en de inzet van haar bevoegdheden.
In dit verband zij echter wel opgemerkt dat de structuur, taken en bevoegdheden van
de digitaledienstenraad rechtstreeks voortvloeien uit de verordening. Voor de lidstaten
is het daarom niet mogelijk om aanvullende eisen te stellen aan de werkwijze van de
digitaledienstenraad of om te voorzien in mechanismen voor publieke verantwoording.
Dat wil niet zeggen dat de digitaledienstenraad geen publieke verantwoording af zal
leggen. De verordening zelf bevat enkele relevante bepalingen in dit verband. Relevant
is ook de bestaande praktijk met vergelijkbare samenwerkingsverbanden van toezichthouders,
zoals Berec (het samenwerkingsverband van telecomtoezichthouders) of het Europees
comité voor gegevensbescherming. Dit is nader uitgewerkt in paragraaf 5.4.5.1 van
de memorie van toelichting.
Zo schept artikel 62, zesde lid, van de verordening de bevoegdheid voor de digitaledienstenraad
om belanghebbenden te raadplegen. In lijn hiermee bepaalt artikel 63, eerste lid,
onderdeel e, van de verordening dat het ondersteunen en bevorderen van de ontwikkelingen
en uitvoering van Europese normen, richtsnoeren, verslagen en gedragscodes «in nauwe
samenwerking met de relevante belanghebbenden» zal plaatsvinden. De Afdeling stelt
terecht vast dat de verordening de digitaledienstenraad niet verplicht om voorafgaand
aan de vaststelling van soft law instrumenten relevante belanghebbenden te raadplegen,
bijvoorbeeld via een openbare consultatie. Het betreft een discretionaire bevoegdheid
van de digitaledienstenraad. Het ligt echter wel in de lijn der verwachting dat de
digitaledienstenraad dit, in navolging van vergelijkbare Europese samenwerkingsverbanden
van toezichthouders, in de praktijk zal doen. In dit kader is in paragraaf 5.4.5.1
van de memorie van toelichting de parallel getrokken met het werk van het Europees
comité voor gegevensbescherming (EDPB) en Berec, twee vergelijkbare samenwerkingsverbanden
waar de AP respectievelijk de ACM zitting in hebben. Aangenomen wordt dat de nationale
toezichthouders mede daardoor de goede praktijken van het Europees comité voor gegevensbescherming
en Berec zullen inbrengen in de digitaledienstenraad. Zo verrichten Berec en de EDPB,
hoewel daartoe niet verplicht, doorgaans openbare consultaties van werkplannen, adviezen,
aanbevelingen en richtsnoeren voordat die worden vastgesteld. Net als deze organen
zal ook de digitaledienstenraad een reglement van orde moeten vaststellen, waarin
de werkwijze verder wordt uitgewerkt.
5. Overige wijzigingen
De memorie van toelichting is na ommekomst van de Raad van State geactualiseerd. Voorts
zijn het wetsvoorstel en de memorie van toelichting op de volgende punten gewijzigd:
– In artikel 2.1 van het wetsvoorstel is verduidelijkt dat de ACM, naast als digitaledienstencoördinator,
ook wordt aangewezen als bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 49, eerste lid, van
de verordening.
– De nummering in de wijzigingsopdracht voor de wijziging van het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering (artikel 5.6 van het wetsvoorstel) is aangepast vanwege de samenloop
tussen dit wetsvoorstel en artikel 5, eerste lid, van het voorstel voor de Uitvoeringswet
digitalemarktenverordening.92 Tevens is om die reden een samenloopbepaling ingevoegd (nieuw artikel 6.1 van het
wetsvoorstel).
– Gelet op de belangrijke rol die grondrechten spelen bij inhoudsmoderatie door aanbieders
van tussenhandeldiensten, is paragraaf 7.1 «Verhouding tot grondrechten» aangevuld
met een nadere duiding van de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese
Unie over het vinden van een «juist evenwicht» tussen botsende grondrechten. Ook is
nader toegelicht welke rol de grondrechten spelen in de verschillende bepalingen van
de verordening.
– Paragraaf 7.2 «Overige EU-rechtshandelingen die bepaalde aspecten van de aanbieding
van tussenhandeldiensten regelen» van de memorie van toelichting is aangevuld met
de paragrafen 7.2.11 en 7.2.12 over het voorstel voor de verordening mediavrijheid93 en het voorstel voor de verordening transparantie van politieke reclame.94 Over beide voorstellen is recent politiek akkoord bereikt op EU-niveau.
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal opmerkingen bij het
voorstel en adviseert de regering om daarmee rekening te houden voordat zij het voorstel
bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal indient.
De waarnemend vice-president van de Raad van State,
B.P. Vermeulen
Ik moge U, mede namens de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
verzoeken het hierbij gevoegde voorstel van wet en de memorie van toelichting aan
de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat, M.A.M. Adriaansens
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Th.C. de Graaf, vicepresident van de Raad van State -
Mede ondertekenaar
M.A.M. Adriaansens, minister van Economische Zaken en Klimaat
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
PVV | 37 | Voor |
GroenLinks-PvdA | 25 | Voor |
VVD | 24 | Voor |
NSC | 20 | Voor |
D66 | 9 | Voor |
BBB | 7 | Voor |
CDA | 5 | Voor |
SP | 5 | Voor |
ChristenUnie | 3 | Voor |
DENK | 3 | Voor |
FVD | 3 | Tegen |
PvdD | 3 | Voor |
SGP | 3 | Voor |
Volt | 2 | Voor |
JA21 | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.