Brief regering : Toezegging gedaan tijdens het commissiedebat Raad Buitenlandse Zaken Handel van 15 februari 2024, over een “Plan B” voor eerlijke concurrentie en een gelijk speelveld op het gebied van industriële subsidies
21 501-02 Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken
Nr. 2864
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT EN VOOR BUITENLANDSE HANDEL
EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 2 april 2024
Tijdens het Commissiedebat Raad Buitenlandse Zaken Handel op 15 februari jl. heeft
de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking toegezegd aan het
lid Zeedijk (NSC) om samen met de Minister van Economische Zaken en Klimaat uw Kamer
nader te informeren over een «Plan B» voor eerlijke concurrentie en een gelijk speelveld
op het gebied van industriële subsidies.1 We maken graag gebruik van deze gelegenheid om breder te schetsen hoe het kabinet
in de huidige internationale context inzet op een mondiaal gelijk speelveld. In deze
brief wordt tevens de motie Zeedijk geadresseerd, die vraagt om een kwantitatieve
vergelijking van innovatiesubsidies in de VS en Azië, en daarnaast vraagt op welke
wijze Nederlandse en Europese staatssteunwetgeving zou kunnen worden aangepast om
beter met deze landen te kunnen concurreren.2
Een op regels gebaseerd open handelssysteem volgens de WTO
Al sinds de oprichting van het multilaterale handelsstelsel in 1947 dragen handelsafspraken
bij aan voorspelbare handel en het voorkomen van onnodige handelsbeperkingen. Deze
afspraken zijn sinds 1995 binnen de Wereldhandelsorganisatie (WTO) vastgelegd in verschillende
deelakkoorden. Wanneer een WTO-lid of -leden van mening zijn dat handelsmaatregelen
van een ander lid strijdig zijn met WTO-afspraken kan hierop onder WTO-regels worden
geacteerd. Ook voor subsidies zijn in WTO-verband in 1995 afspraken gemaakt, in het
verdrag inzake subsidies en compenserende maatregelen (hierna: SCM-verdrag). Dit verdrag
disciplineert onder andere het gebruik van subsidies en legt vast welke maatregelen
leden kunnen treffen om de verstorende effecten van subsidies te adresseren. Het SCM-verdrag
en de andere WTO-afspraken vormen zo de spelregels volgens welke de leden (inmiddels
166 landen) internationaal kunnen handelen. Door het vastleggen hiervan ontstaat meer
duidelijkheid en een gelijker speelveld, hetgeen bijdraagt aan efficiëntie in internationale
handel en innovatie. Nederland heeft als economie met een open karakter een bijzonder
belang bij dit open en op regels gebaseerde handelssysteem. Nederlandse bedrijven
zijn vaak nauw verweven in mondiale productieketens en profiteren daarom van de duidelijke
kaders en regels die het handelssysteem biedt.
De wereld heeft echter niet stilgestaan sinds de inwerkingtreding van deze afspraken.
Zoals ook met uw Kamer gedeeld in de Kaderinstructie voor de 13eMinisteriële Conferentie van de WTO (MC13) is het nodig dat de WTO institutioneel
en inhoudelijk hervormt, ook waar het gaat om afspraken over subsidies.3 Bestaande afspraken zijn ontoereikend om marktverstorende effecten van bepaalde subsidies
te adresseren; onderling toezicht van leden op elkaars maatregelen is onvoldoende
mogelijk door een gebrek aan transparantie; en er is momenteel geen functionerend
beroepslichaam binnen de WTO om eventuele geschillen definitief te beslechten.4 De EU zet zich daarom, gesteund door Nederland, al geruime tijd in om in WTO-verband
tot aanvullende afspraken te komen en de organisatie te hervormen en te moderniseren.5 Het bereiken van vereiste consensus voor multilaterale afspraken is echter niet vanzelfsprekend.
Het feit dat er tijdens MC13 geen overeenstemming is bereikt over het starten van
een werkprogramma over handel en industriepolitiek («Plan A») illustreert dit en toont
dat de EU-inzet in WTO-verband een proces van de lange adem is.6 Conform de genoemde toezegging geven wij u in deze brief daarom een overzicht van
alternatieve handelingsopties die er in de EU en Nederland zijn om toch het gelijke
speelveld voor het Europese en Nederlandse bedrijfsleven te blijven borgen («Plan
B»).
Een veranderende rol van de overheid in industriebeleid
We zien de afgelopen jaren een verschuiving in het denken over overheidsingrijpen
en industrieel beleid in de EU en daarbuiten.7 Hier liggen verschillende ontwikkelingen aan ten grondslag. Ten eerste komen geopolitieke
spanningen, zoals die tussen de VS en China, steeds vaker tot uiting via economische
maatregelen. Daarnaast hebben de Russische agressieoorlog in Oekraïne en de Covid-19-pandemie
ons laten zien dat mondiale waardeketens kwetsbaar kunnen zijn. Veel landen, waaronder
Nederland, streven er daarom naar om economisch weerbaar en veilig te zijn. Dit doen
zij niet alleen door het beschermen van de economie, maar ook door versterking van
waardeketens die strategisch bijdragen aan het waarborgen van publieke belangen. Een
derde drijvende factor achter de veranderende rol van de overheid is de maatschappelijke
opgave om de digitale en duurzame transities te ondersteunen. Zonder gerichte overheidsinterventies
worden de maatschappelijk gewenste uitkomsten die deze transities beogen, zoals een
groene energievoorziening, niet tijdig gehaald.
Bovengenoemde ontwikkelingen hebben mogelijk negatieve gevolgen voor het Europees
concurrentievermogen en gelijk speelveld, maar ook reacties vanuit de EU op interventies
van derden kunnen dat hebben. Dat betekent dat een gedegen probleemanalyse nodig is
en het hele EU-instrumentarium betrokken dient te worden om te komen tot proportionele
beleidsantwoorden. Bij die probleemanalyse wordt gekeken naar het industriebeleid
van landen, beschikbare data en kwantitatief onderzoek op het gebied van subsidies,
alsook kwalitatieve analyses.
Handelen op basis van imperfecte informatie over subsidies
Subsidies zijn een voor de hand liggend instrument bij het voeren van industriepolitiek.
Er is echter nog veel onbekend over de mate waarin derde landen subsidies inzetten,
en de (verstorende) effecten hiervan op internationale handel. De OESO, het IMF, de
Wereldbank, en de WTO bevestigen dit beeld bijvoorbeeld in een gezamenlijk rapport
uit 2022.8 Desalniettemin wordt er veel onderzoek verricht om kennistekorten te verkleinen.9 Doordat de vorm van overheidssteun vaak wordt afgestemd op de eigenschappen van de
eigen economie, kunnen subsidievormen van land tot land verschillen. Het hoeft niet
alleen om financiële steun te gaan, maar kan ook om indirecte overheidssteun gaan.
Dit maakt dat er internationaal geen eenduidige afgebakende definitie is van de term
subsidie.10 Er is daarom ook geen heldere scheidslijn tussen ongeoorloofde subsidies, marktverstorend
overheidsingrijpen en geoorloofde industriepolitiek. Tevens moet worden opgemerkt
dat niet alle subsidies die in andere landen worden ingezet per definitie nadelig
zijn voor Nederland en de EU, en marktverstorende effecten hebben. Zo kunnen buitenlandse
subsidies de kosten van onze importen verlagen zonder dat dit ten koste hoeft te gaan
van onze economie, zeker wanneer er geen of weinig productie in de EU plaatsvindt.
Om iets te kunnen zeggen over de mate waarin het mondiale gelijk speelveld en eerlijke
concurrentie door subsidies worden verstoord, is het dan ook nodig om breder naar
het door landen gevoerde industriebeleid te kijken. De effecten van dergelijke maatregelen
zijn echter niet eenvoudig in cijfers uit te drukken. Samen met het feit dat betrouwbare
cijfers van andere landen niet altijd voorhanden zijn, maakt dit het lastig om op
kwantitatieve wijze de impact van verleende subsidies te vergelijken. Van de steun die door de
Chinese overheid aan het Chinese bedrijfsleven wordt gegeven zijn bijvoorbeeld geen
betrouwbare cijfers beschikbaar. Het is echter wel bekend dat China, onder andere
via de Made in China 2025-strategie een actief industriebeleid voert om in bepaalde waardeketens, zoals batterijen
en zonnepanelen, een strategische positie in te nemen. Het gaat daarbij niet alleen
om steun via subsidies, maar ook door middel van een planmatige economische aanpak,
het geven van landrechten, goedkope leningen en coördinatie van overheidsproductie
en -inkoop11. De concurrentie tussen lokale Chinese overheden om industrieën aan te trekken speelt
hierbij een belangrijke rol. Ook de VS is de laatste jaren meer industriepolitiek
gaan voeren, bijvoorbeeld met de Inflation Reduction Act (IRA) die in 2022 is aangenomen. De IRA streeft ernaar om de energietransitie in
de VS te versnellen door een mix van vraagstimulering- en productiestimuleringsinstrumenten.
Ook hier gaat het niet alleen om het geven van financiële steun, maar betreft het
ook andere maatregelen zoals stimulerende wet- en regelgeving, inzet van aanbestedingen
vanuit de publieke sector, belastingprikkels, goedkope leningen en gerichte hulp bij
infrastructuur. Verschillende maatregelen gaan gepaard met locatie-gebonden criteria
om productie op eigen bodem te stimuleren. In het kader van de IRA heeft de Europese
Commissie aangegeven dat zij de impact hiervan op de EU nog moeilijk in kan schatten.12 Schattingen van de omvangcijfers van de IRA lopen eveneens uiteen en variëren van
$ 370 tot 400 miljard in de komende jaren.13
In de Europese Unie zijn de onder het Green Deal Industrial Plan (GDIP) opgerichte Net-Zero Industry Act (NZIA) en het Tijdelijk Crisis en Transitie kader (TCTF) de meest recente voorbeelden van maatregelen om de productie van netto-nul-technologieën
aan te wakkeren. Met de NZIA zijn geen nieuwe middelen beschikbaar gekomen. Het TCTF
geeft EU-lidstaten meer mogelijkheden om (versneld) staatssteun te verlenen aan sectoren
die cruciaal zijn voor een netto-nul-economie (ofwel: klimaatneutraal) en de mogelijkheid
om steun vanuit andere jurisdicties te evenaren (anti-relocatiesteun).14 Naast Europese maatregelen hebben EU-lidstaten ook nationaal recent meer maatregelen
genomen. Zo heeft Frankrijk een «Groene Industriewet» aangenomen waarin het vijf strategische
sectoren op energieterrein wil stimuleren, en wil Duitsland in de industriestrategie
van het Duits Ministerie van Economische Zaken uit 2023 hun industrie weerbaar, duurzaam
en klaar voor de toekomst te maken. Ook het kabinet heeft een economische visie gepubliceerd
in de Kamerbrief Perspectief op de Economie.15 Het kabinet investeert via generieke en gerichte instrumenten in een innovatieve,
duurzame en weerbare economie waar de samenleving breed van kan profiteren. Met deelname
aan Important Projects of Common European Interest (IPCEI’s), InvestNL, het Nationaal Groeifonds, het missiegedreven Innovatiebeleid,
de kabinetsinzet strategische afhankelijkheden, het Klimaatplan, de Groeimarktenanalyse
en de Nationale Technologiestrategie geeft het kabinet invulling en vorm aan deze
investeringen, door ze te richten op onze maatschappelijke missies, de groei van onze
economie en onze technologisch leiderschap.
In het kader van de motie Zeedijk, die de regering verzoekt een kwantitatieve vergelijking te maken van de publieke innovatiesubsidies in de VS en Azië, is daarom
het begrip «Onderzoek en Ontwikkelingen» (R&D) gebruikt, aangezien daarvoor internationaal
vergelijkbare statistiek bestaat. Hier moet wel de kanttekening geplaatst worden dat
hiermee zowel een krappe definitie voor de term innovatie, als voor de term subsidie
(financiële steun) is gebruikt. In het algemeen geldt dat de EU op R&D gebied achterloopt
op de VS en China.16 De motie vraagt echter om subsidies waardoor het voor de hand ligt om te kijken naar
wat overheden uitgeven aan steun voor R&D17. Met name Japan (1,7% bbp) en Zuid-Korea (1,4%) komen ruim boven de EU27 (0,74%)
en de VS (0,66%) uit in 202218. Bij steun aan bedrijven voor R&D geeft de VS 0,24% van hun bbp uit en de EU-27 0,17%,
al is de meest recente OESO-data hiervan uit 2019. Voor zo ver bekend zijn er geen
recentere internationaal vergelijkbare gegevens beschikbaar die gebruikt kunnen worden
voor internationale vergelijkingen van innovatiesubsidies. Het is belangrijk om op
te merken dat deze data gebaseerd zijn op bekende overheidsbudgetten voor R&D, waarbij
China ontbreekt, en directe en indirecte overheidssteun voor R&D van bedrijven. Andere
vormen van staatssteun, zoals het geven van voordelige leningen, vallen hier buiten.
Naast de vergelijking van de middelen die overheden inzetten ter bevordering van hun
industrie is het, gegeven de cijfermatige beperkingen, goed om ook te kijken naar
de resultaten van de concurrerende machtsblokken op mondiaal niveau. Op technologiegebied
zien we dat de technologiepositie van Nederland en de EU verslechtert ten opzichte
van die van China en de VS.19 Ook lopen Europese bedrijven achter op hun Amerikaanse tegenspelers op het gebied
van bedrijfsprestaties, met name in technologie-gedreven sectoren.20
Bovenstaande laat zien dat niet alle maatregelen rond subsidies en steun aan industrie
en innovatie met een mogelijke impact op het gelijk speelveld, eenvoudig met elkaar
te vergelijken zijn. Hoewel er dus de nodige beperkingen zijn in de beschikbare informatie
op het gebied van subsidies, betekent dat echter niet dat de EU geen handelingsopties
heeft. Juist nu veel overheden een grotere rol (willen) spelen in industriebeleid
is het belangrijk dat de EU zich blijft inzetten voor het op regels gebaseerde handelssysteem,
het Europees en mondiaal gelijk speelveld behouden blijft, de verstorende effecten
van buitenlandse subsidies scherp in de gaten worden gehouden, en schadelijke subsidies
waar nodig worden tegengegaan. De EU beschikt hiervoor al over een breed instrumentarium.
Bevordering van een gelijker speelveld: handelsdefensieve instrumenten
De EU heeft verschillende instrumenten in haar toolbox om marktverstorende praktijken van derde landen te adresseren. Als er sprake is van
dumping of marktverstorende subsidiering van geïmporteerde goederen kan de EU anti-dumping-
of anti-subsidiemaatregelen nemen. Dit zijn effectieve maatregelen om ernstige schade
aan de EU-industrie te voorkomen en een gelijk speelveld te herstellen. Daarbij moet
een zorgvuldige afweging gemaakt worden tussen de belangen van de producenten, industriële
gebruikers en de consument. De extra kosten die voortvloeien uit anti-dumping- of
anti-subsidieheffingen worden immers verdisconteerd in de prijzen van importgoederen
en kunnen leiden tot prijsstijgingen voor verwerkers, gebruikers en consumenten.
Daarnaast is op 12 januari 2023 de Verordening voor buitenlandse subsidies op de interne
markt (FSR) in werking getreden. Deze verordening, die tot stand is gekomen op basis
van een Nederlands initiatief, is gericht op het tegengaan van concurrentieverstoringen
op de Europese interne markt en geeft de Commissie onder meer de bevoegdheid om onderzoek
te doen naar, en waar nodig op te treden tegen, subsidies die (dochter)bedrijven ontvangen
van landen buiten de EU. Voor het ingrijpen wordt er een zorgvuldige afweging gemaakt
tussen de negatieve effecten van een buitenlandse subsidie en de positieve effecten
op de ontwikkeling van de relevante economische activiteit in de interne markt die
wordt gesubsidieerd. Met deze verordening kan een beter antwoord gegeven worden op
derde landen die via (in)directe vormen van subsidie de concurrentie op de interne
markt verstoren.21
Zelfs indien gecorrigeerd kan worden voor ongeoorloofde subsidies via de hierboven
genoemde instrumenten, kunnen specifieke vereisten op de interne markt nog steeds
een ongewenst concurrentievoordeel opleveren voor bedrijven uit derde landen. Dit
is bijvoorbeeld het geval bij sectoren die onder ETS (Emission Trading System) 1 en
2 vallen.22 Om zogenaamde koolstoflekkage tegen te gaan en om andere landen en bedrijven buiten
de EU te stimuleren om te vergroenen is het Europese Carbon Border Adjustment Mechanisme
(CBAM) ingesteld. CBAM zorgt er ook voor dat bedrijven uit Europa en uit derde landen
op vergelijkbare basis kunnen concurreren in de EU.
Toch is het is niet altijd in het belang van de EU om, als er sprake is van een marktverstorende
praktijk, daadwerkelijk handelsdefensieve maatregelen in te zetten. Er moet ook rekening
gehouden worden met de effecten van de maatregelen. Een voorbeeld hiervan is de import
van zonnepanelen. De Europese markt is op dit moment zo afhankelijk van import, dat
mogelijke handelsdefensieve maatregelen zouden leiden tot verminderde beschikbaarheid
van panelen en significant hogere kosten voor de consument.23 Daarmee zou dit ook ten koste kunnen gaan van de energietransitie. Dit laat zien
dat – om het gelijk speelveld effectief te kunnen bewaken en ook andere belangen te
blijven borgen – het van belang is om hierbij het gehele EU-instrumentarium te betrekken
en het ontstaan van dit soort (strategische) afhankelijkheden zoveel mogelijk te voorkomen. Het actief versterken en diversifiëren van strategische sectoren vereist daarom
aandacht. We zien op dit moment dat een van de manieren waarop derde landen hun binnenlandse
industrie proberen te ontwikkelen, het koppelen van locatie-gebonden criteria aan
subsidies is. Dit is echter strijdig met WTO-regels. Doordat buitenlandse partijen
niet mee kunnen dingen naar deze voordelen, zorgt dit voor oneerlijke concurrentie.
De EU zet zich in om zulke markttoegangsproblemen te adresseren, onder andere via
bilaterale dialoog.
Bevordering van een gelijker speelveld: bedrijfsleven in positie brengen
Juist omdat niet alle steun in de vorm van financiële middelen wordt gegeven, is het
kabinet van mening dat in het bevorderen van het gelijk speelveld breed gekeken moet
worden naar mogelijke instrumenten waarmee het Europees bedrijfsleven in positie kan
worden gebracht om op gelijke voet te concurreren met bedrijven uit derde landen.
Het vervolg van deze brief gaat in op een selectie van deze instrumenten en de kabinetsinzet
daarop.
Een van de randvoorwaarden voor een concurrerende en sterke EU, is een goed functionerende
interne markt. De interne markt zorgt ervoor dat Europese bedrijven een grote thuismarkt
hebben en zo snel zouden kunnen opschalen. Tegelijkertijd zijn bedrijven in Nederland
ook in grote mate afhankelijk van bedrijven elders in de EU omdat de waardeketens
vaak grensoverschrijdend zijn. De komende jaren moet de focus daarom liggen op goede
toepassing en naleving van de regels van de interne markt en bij nieuw beleid moet
na worden gegaan hoe dit van invloed is op het functioneren van de interne markt.
Belemmeringen op de interne markt moeten worden verholpen zodat bedrijven zo veel
mogelijk kunnen floreren. Het aantrekken van voldoende private investeerders, door
vervolmaking van de kapitaalmarktunie is hierbij cruciaal. Het kabinet kijkt daarom
ook uit naar de publicatie van het Letta-rapport op 17 april a.s., dat met aanbevelingen
voor het versterken van de interne markt zal komen.24
Een sterke interne markt heeft sterke ecosystemen nodig en dat vereist ook dat er
geïnvesteerd blijft worden in de eigen concurrentiekracht en een aantrekkelijk vestigingsklimaat.
Daarvoor is aandacht nodig voor een sterke kennis- digitale en energie-infrastructuur,
verlaging van regeldruk, aandacht voor het aantrekken van voldoende geschoold personeel
en stimulans van (private) investering in R&D. Het kabinet heeft zich tot doel gesteld
dat de Nederlandse R&D uitgaven stijgen tot 3% van het BBP in 2030.25 Gelet op de genoemde belangen om strategische sectoren te versterken ten behoeve
van onze weerbaarheid en de groene en digitale transities – en gelet op de beperkingen
in budget en capaciteit – is het echter geen optie om vanuit de overheid elke technologie
en markt op dezelfde manier te benaderen. Bij uitstek een dichtbevolkt land als Nederland
moet prioriteiten stellen in het industriebeleid. Zo kunnen schaal en excellentie
worden gecreëerd en kan Nederland sleutelposities innemen in mondiale waardeketens,
en kan de arbeidsproductiviteit worden versterkt. Voor het maken van deze keuzes werkt
het kabinet met de recent gepubliceerde Nationale Technologiestrategie en de Groeimarktenanalyse.26
Bij aanbesteden is er ook het Internationaal Aanbestedingsinstrument (IPI) dat ingezet
kan worden voor een gelijk speelveld. Dit instrument heeft als doel om wederkerigheid
op de markt voor overheidsopdrachten af te dwingen, zodat EU-bedrijven betere toegang
krijgen tot aanbestedingen in derde landen en daarmee een mondiaal gelijker speelveld
te creëren. De Europese Commissie kan onder het instrument onderzoek uitvoeren naar
beperkende maatregelen in een derde land. Indien een dialoog met het betreffende land
niet tot een oplossing leidt, is het onder voorwaarden mogelijk dat de EU maatregelen
oplegt om het derde land alsnog hiertoe te bewegen. Deze maatregelen zien op ondernemers
uit het betreffende land die deelnemen aan de markt voor overheidsopdrachten in de
EU. Naast het IPI kunnen aanbestedingen gebruikt worden om industriebeleid te voeren.
Dit gebeurt bijvoorbeeld in de Net-Zero Industry Act, waar duurzaamheid- en weerbaarheidseisen worden verplicht bij sommige overheidsaanbestedingen
en tenders.
In het kader van de geopolitieke ontwikkelingen wordt in de EU de wenselijkheid van
het al dan niet verruimen van de staatssteunkaders voor het versterken van het EU-concurrentievermogen
bediscussieerd. De motie Zeedijk vraagt het kabinet eveneens te onderzoek op welke
wijze de Nederlandse en Europese staatssteunwetgeving aangepast zou kunnen worden
om beter te kunnen concurreren met bijvoorbeeld de VS en landen in Azië. Daar het
gelijke speelveld op de EU interne markt het fundament is voor een gezonde economie,
is het voor het kabinet van belang dat het concurrentievermogen wordt versterkt door
gebruik te maken van het gehele EU-beleidsinstrumentarium en het staatssteuninstrument
niet te lichtvaardig wordt ingezet. Het kabinet is van mening dat een subsidierace,
op de interne markt maar ook internationaal, moet worden voorkomen. Te flexibele (tijdelijke)
staatssteunkaders zonder goede waarborgen voor het gelijke speelveld, kunnen leiden
tot toename van ongelijkheid tussen EU-lidstaten doordat sommige EU-lidstaten meer
staatssteun kunnen of willen verlenen dan andere EU-lidstaten. Daarom is de kabinetsinzet
ten aanzien van staatssteun dat er minder en vooral beter gerichte staatssteun gegeven
moeten worden Strikte Europese steunkaders, met waarborgen voor een gelijk speelveld,
zorgen ervoor dat de concurrentie tussen ondernemingen op de EU interne markt eerlijk
kan verlopen. Dit neemt niet weg dat er in het licht van de noodzakelijke groene en
digitale transitie en in geval van marktfalen vaker gerichte staatssteun nodig kan
zijn. Ook is steunverlening in verband met open strategische autonomie van de EU volgens
het kabinet, wanneer daar aantoonbare noodzaak voor is, een denkbare optie binnen
het gehele beleidsinstrumentarium dat ingezet kan worden ten behoeve van het EU-concurrentievermogen
en weerbaarheid. Staatssteun moet derhalve niet in isolement worden gezien maar altijd
als onderdeel van en complementair aan de andere maatregelen die in deze brief zijn
geschetst.
Vooruitblik buitengewone Europese Raad en concurrentievermogen
Het versterken van het lange termijn concurrentievermogen van de EU, waar subsidies
een onderdeel van kunnen zijn, is natuurlijk niet een eenmalige onderneming, maar
vergt doorlopende inzet en reflectie, en zal daarom ook centraal blijven staan in
Brussel. Op korte termijn zal discussie naar verwachting worden voortgezet tijdens
de buitengewone Europese Raad op 17–18 april, waarover uw Kamer nog geïnformeerd wordt.
Ook is het onderwerp één van de grote uitdagingen waar naar verwachting ook een nieuwe
Europese Commissie prioriteit aan zal geven. Naast het rapport met aanbevelingen voor
de interne markt van oud-premier Letta, heeft Europese Commissievoorzitter Von der
Leyen tijdens de Staat van de Unie 2023 ook aangekondigd dat Mario Draghi een rapport
zal schrijven over de toekomst van het Europese concurrentievermogen. Dit rapport
wordt verwacht na de Europese verkiezingen van juni en voorafgaand aan het aantreden
van de nieuwe Commissie.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat,
M.A.M. Adriaansens
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,
G.E.W. van Leeuwen
Indieners
-
Indiener
M.A.M. Adriaansens, minister van Economische Zaken en Klimaat -
Medeindiener
G.E.W. van Leeuwen, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking