Amendement : Amendement van de leden Soepboer en Tseggai over het beperken van de reikwijdte van het wetsvoorstel tot formele opleidingen
36 341 Vaststelling van regels voor het Nederlands kwalificatieraamwerk voor een leven lang leren (Wet NLQF)
Nr.  7
                   AMENDEMENT VAN DE LEDEN SOEPBOER EN TSEGGAI
            
Ontvangen 29 maart 2024
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
I
Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de begripsomschrijving van «formele opleiding» vervalt in het begrip «formele».
2. De begripsomschrijving «non-formele opleiding» vervalt.
3. In de begripsomschrijving van «onderwijsinstelling» vervalt «formele».
4. De begripsomschrijving «opleiding» vervalt.
II
Artikel 1.4 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:
a. onderdeel a vervalt.
b. onderdeel b vervalt.
2. Het derde lid vervalt.
III
In het opschrift van hoofdstuk 2 vervalt «formele».
IV
Artikel 2.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift vervalt «formele».
2. In de tekst vervalt «formele».
V
Artikel 2.2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift vervalt «formele».
2. In het eerste lid vervalt telkens «formele».
3. In het tweede lid vervalt telkens «formele».
VI
Hoofdstuk 3 vervalt.
VII
Artikel 7.2 wordt als volgt gewijzigd:
1. De aanduiding «1.» voor het eerste lid vervalt, en in die tekst vervalt «formele».
2. Het tweede lid vervalt.
3. Het derde lid vervalt.
Toelichting
               
In Nederland kennen we een onderscheid tussen formeel en non-formeel onderwijs. Formeel
                  (regulier) onderwijs ontvang subsidie van het Ministerie Onderwijs, Cultuur & Wetenschap.
                  Formeel onderwijs staat onder toezicht van de Onderwijsinspectie en hierdoor kan er
                  worden uitgegaan van een zekere kwaliteit van een opleiding. Non-formeel onderwijs
                  zijn commerciële, private aanbieders. Denk bij een non-formele opleiding bijvoorbeeld
                  aan een taalcursus, een managementtraining of een cursus bij de volksuniversiteit.
                  Toezicht op kwaliteit van non-formeel onderwijs is niet wettelijk vastgelegd. Voor
                  non-formeel onderwijs geldt het principe van marktwerking en heeft de regering geen
                  andere rol dan het borgen van het consumentenrecht.
               
In dit wetsvoorstel wordt aan de non-formele opleidingen de mogelijkheid geboden om
                  zich in te laten schalen volgens het NLQF. De Raad van State1, De Onderwijsraad en de Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie (hierna: NVAO),
                  de Vereniging van hogescholen (hierna: VH) en de Universiteiten van Nederland (UNL)
                  hebben echter aangegeven in meer of mindere mate moeite te hebben met deze mogelijkheid2.
               
Zo waarschuwt de Raad van State dat: «de indruk kan ontstaan dat het NLQF een kwaliteitsbeoordeling
                  inhoudt voor non-formele opleidingen. Daarmee wordt de suggestie gewekt dat een non-formele
                  opleiding kwalitatief gezien gelijkstaat aan een formele opleiding met dezelfde NLQF-inschaling.».
                  Daarbij adviseert de Raad van State om de mogelijkheid tot een NLQF kwaliteitsbeoordeling
                  voor non-formele opleidingen te laten vervallen.
               
Eenzelfde geluid klinkt bij de Onderwijsraad. Zij adviseren om de wet te beperken
                  tot het gereguleerde onderwijsaanbod c.q. de formele opleidingen of kwalificaties.
                  Daarbij adviseren zij ook de non-formele opleidingen niet in het wetsvoorstel op te
                  nemen. Het impliceert dat de overheid een verantwoordelijkheid draagt voor de inhoud
                  van non-formele opleidingen, terwijl deze verantwoordelijkheid er grondwettelijk niet
                  is. Andere belanghebbende organisaties, zoals de NVAO, de VH en de UNL, geven ook
                  aan dat zij problemen zien in de inschaling van non-formele opleidingen. Zij waarschuwen
                  dat NLQF-inschaling gezien zou kunnen worden als een kwaliteitskeurmerk en als een
                  vorm van (pseudo-)accreditatie2.
               
Hier maken de indieners zich ook ernstig zorgen over. Voor sommige non-formele opleidingen
                  is dit misschien een minder groot probleem, zoals bij taalcursussen waarbij je toewerkt
                  naar een bepaald taalniveau. Echter, bij de volksuniversiteit kan iemand bijvoorbeeld
                  een cursus strafrecht volgen. Hierbij is er zeker sprake van een zeer groot verschil
                  met een reguliere bachelor rechten aan de hogeschool of universiteit. Vermoedelijk
                  wordt deze gereguleerde bachelor ingeschaald op NLQF-niveau 6. Maar, indien er wordt
                  besloten dat de non-formele opleiding strafrecht wordt ingeschaald op een vergelijkbaar
                  niveau als een associate degree, kan deze al worden ingeschaald op NLQF-niveau 5.
                  Dit is geen onrealistisch scenario voor een basiscursus strafrecht van een jaar met
                  lesmateriaal op HBO/WO-niveau. Vervolgens is er dus een klein verschil tussen de formele
                  en de non-formele opleiding.
               
Daarnaast is het tegenstrijdig dat in de voorgestelde wet wordt gesteld dat losse
                  leeronderdelen (deelcertificaten) van formeel onderwijs niet worden ingeschaald omdat
                  een deel van een opleiding niet gelijk staat aan een kwalificatie. Die logica kunnen
                  de indieners volgen. Het is dan tegenstrijdig om non-formele opleidingen, die veel
                  overeenkomen met deelcertificaten in het formele onderwijs, vervolgens wel in te schalen
                  op het raamwerk. Dit geeft korte, non-formele opleidingen zelfs een voorsprong omdat
                  zij wel worden ingeschaald, maar deelcertificaten binnen het formele onderwijs niet.
               
Verder is het vanuit het perspectief van burgers die een opleiding willen volgen verwarrend
                  dat de inschaling van non-formele opleidingen slechts het niveau van de leeruitkomsten
                  inhoudt (beoogde resultaten), zonder dat er wordt gekeken naar de kwaliteit van de opleiding (daadwerkelijke gerealiseerde resultaten).  Dit laatste is bij formeel onderwijs wel het geval, omdat zij onder toezicht staan
                  van de Onderwijsinspectie.
               
Daarbij heeft het Interstedelijk Studenten Overleg (hierna: ISO) bij indieners aangegeven
                  dat zij problemen zien in de mogelijkheid voor non-formele opleidingen om een NLQF
                  kwaliteitsbeoordeling aan te vragen. Zij vrezen namelijk dat dit kan leiden tot verwarring
                  bij studenten over de kwalificaties van formele en non-formele opleidingen. Dit kan
                  volgens het ISO mogelijk zelfs leiden tot verkeerde keuzes bij studenten over (de
                  opbouw van) hun opleiding. Zeker als het in de toekomst gemakkelijker wordt om bijvoorbeeld
                  vakken aan andere opleidingsinstituties te volgen. Ook JOB-MBO, de belangbehartiger
                  van MBO-studenten, sluit zich hierbij aan.
               
Al met al blijkt dat de mogelijkheid voor non-formele opleidingen tot een NLQF kwaliteitsbeoordeling
                  leidt tot zeer onwenselijke situaties. In essentie zorgt deze mogelijkheid voor pseudo-accreditatie
                  van non-formele opleidingen, waardoor werkgevers hen mogelijk onterecht hoger inschatten
                  dan gewenst. Daarbij kan dit ook resulteren in een verzwakking van de positie van
                  het gereguleerde onderwijsaanbod. Nieuwe non-formele opleidingen kunnen namelijk zo
                  worden ingestoken dat zij een vergelijkbare NLQF kwaliteitsbeoordeling krijgen als
                  de formele variant. Dit leidt tot afbrokkeling van de waardering voor onze reguliere
                  opleidingen, wat uiteraard zeer onwenselijk is. Daarom stelt indiener voor om dit
                  wetsvoorstel niet van toepassing te laten zijn op non-formele opleidingen.
               
Soepboer Tseggai
Indieners
- 
              
                  Indiener
 A.J. Soepboer, Tweede Kamerlid
- 
              
                  Medeindiener
 Mikal Tseggai, Kamerlid
Stemmingsuitslagen
Verworpen met handopsteken
| Fracties | Zetels | Voor/Tegen | 
|---|---|---|
| PVV | 37 | Tegen | 
| GroenLinks-PvdA | 25 | Voor | 
| VVD | 24 | Tegen | 
| NSC | 20 | Voor | 
| D66 | 9 | Voor | 
| BBB | 7 | Tegen | 
| CDA | 5 | Tegen | 
| SP | 5 | Voor | 
| ChristenUnie | 3 | Tegen | 
| DENK | 3 | Voor | 
| FVD | 3 | Tegen | 
| PvdD | 3 | Voor | 
| SGP | 3 | Tegen | 
| Volt | 2 | Tegen | 
| JA21 | 1 | Voor | 
 
          