Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk over de eerste fase onderzoek Clingendael naar het Turkse diasporabeleid in Nederland (Kamerstuk 32824-396)
32 824 Integratiebeleid
Nr. 414
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 26 maart 2024
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de
brief van 2 oktober 2023 over de eerste fase onderzoek Clingendael naar het Turkse
diasporabeleid in Nederland (Kamerstuk 32 824, nr. 396).
De vragen en opmerkingen zijn op 26 oktober 2023 aan de Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid voorgelegd. Bij brief van 26 maart 2024 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, L. de Jong
De adjunct-griffier van de commissie, Van den Broek
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties reactie van de bewindspersoon
Beantwoording schriftelijk overleg
De beantwoording is naar onderwerp ingedeeld, te weten: A) diasporabeleid van Turkije,
B) Turks-Nederlandse gemeenschappen, C) beleid Nederlandse overheid en D) overige
vragen.
A) Diasporabeleid van Turkije
De VVD-fractie leest op pagina 7 van het rapport «De laatste decennia profileert de
Turkse regering zich steeds actiever in de Turkse diaspora-gemeenschappen in Europa».
Is dit ook het beeld van het kabinet of is dit nieuwe informatie? Op basis van welk
beeld heeft het kabinet de afgelopen 2,5 jaar beleid opgesteld rond ongewenste buitenlandse
beïnvloeding vanuit Turkije en via welke bronnen wordt het beeld bij de Minister van
beïnvloeding vanuit Turkije gevormd?
Het Turkse diasporabeleid
Veel landen, zoals Nederland, hebben beleid en organiseren activiteiten om de band
te behouden met hun staatsburgers die in het buitenland wonen. Het kabinet herkent
dat de Turkse regering al jaren openlijk een actief diasporabeleid voert richting
de Turkse diaspora, zowel in Nederland als in andere landen. Het staat Turkije vrij
dergelijk beleid te voeren, zolang dit past binnen de grenzen van onze rechtsstaat
en het de participatie in de samenleving niet belemmert. Een dergelijk internationaal
geaccepteerd diasporabeleid is in Nederland toegestaan – Nederland voert dit zelf
ook.
Het kabinet baseert zijn beleid onder meer op openbare analyses, zoals het Dreigingsbeeld
Statelijke Actoren 1 en 2 en de jaarverslagen van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Naast bovenstaande informatiebronnen wordt het kabinet gevoed door onderzoeken, zoals
dit onderzoek van Clingendael. Ook staat het kabinet regulier in contact met verschillende
leden en vertegenwoordigers van diasporagemeenschappen over signalen van ongewenste
buitenlandse inmenging (zoals de Alliantie tegen Buitenlandse Inmenging, een initiatief
uit het maatschappelijk middenveld).
Is de Minister het met de leden van de VVD-fractie eens dat de bemoeienis vanuit Turkije
«om integratie in de Nederlandse samenleving te bemoedigen op voorwaarde van behoud
van de Turkse identiteit» het risico in zich draagt dat Nederlanders met een Turkse
achtergrond niet voldoende integreren in de Nederlandse samenleving? Wat doet het
kabinet eraan om dit risico te ondervangen en welke gesprekken vinden hierover plaats
met de Turkse ambassadeur en regering? Hoeveel Turkse weekendscholen worden inmiddels
in Nederland door de Turkse overheid gefinancierd en zijn er andere projecten die
de Turkse overheid in Nederland financiert?
Ongewenste buitenlandse inmenging
Het kabinet vindt alle vormen van ongewenste buitenlandse inmenging volstrekt onwenselijk.
Indien het kabinet constateert dat diasporabeleid de grenzen van onze rechtsstaat
overschrijdt, dan wel participatie van Nederlanders met een bi-culturele achtergrond
belemmert, zal het kabinet niet aarzelen de betreffende autoriteiten daarop aan te
spreken.
Dit optreden bij OBI geldt in voorkomend geval ook voor Turkije en past in de generieke
– landen-neutrale – aanpak waarover uw Kamer eerder is geïnformeerd.1
Diplomatieke gesprekken
In de brede relatie tussen Turkije en Nederland vinden regelmatig gesprekken plaats
tussen de Nederlandse en Turkse autoriteiten over diverse onderwerpen, waaronder ook
over de relatie tussen de Turkse overheid en Nederlanders met een Turkse achtergrond.
Informeel onderwijs
De regeling waarmee de Turkse overheid taalles in het buitenland ondersteunt, maakt
onderdeel uit van het Turkse diasporabeleid. Ik beschik niet over informatie ten aanzien
van (volledige) financiering van Turkse weekendscholen. Wel heb ik uw Kamer in 2022
geïnformeerd over subsidies, waarvan het comité voor Turken in het buitenland (YTB)
aangeeft dat zij deze in de afgelopen jaren op beperkte schaal ter beschikking hebben
gesteld aan aanbieders van lessen in de Turkse taal in Nederland.2
De leden van de VVD-fractie constateren dat er sinds 2000 assertievere buitenlandse-
en veiligheidspolitiek is begonnen. Specifieke groepen Turken worden buitengesloten
en buitenspel gezet door de Turkse regering als hun identiteit niet strookt met de
gewenste karakteristieken van Turkse staatsburgers. Welke signalen zijn het kabinet
bekend dat dit fenomeen ook in Nederland aan de hand is en kan de Minister hiervan
cijfers delen? Worden deze buitengesloten staatsburgers buitengesloten door de Turkse
staat of ook geïntimideerd en welke acties onderneemt de Minister hiertegen?
Dergelijke signalen zijn niet bekend bij het kabinet. Het is niet aan de Nederlandse
overheid om zich te mengen in de relatie van de overheid van een ander land met hun
onderdanen, tenzij het kabinet constateert dat het diasporabeleid van een ander land
de grenzen van onze rechtsstaat overschrijdt, dan wel de participatie van Nederlanders
met een bi-culturele achtergrond belemmert. Wanneer daar sprake van is, aarzelt het
kabinet niet de betreffende autoriteiten daarop aan te spreken – conform de bestaande
aanpak van OBI
Uw Kamer is op 6 april 2023 door mijn collega’s van BZ en JenV geïnformeerd over de
intensivering van deze aanpak.3 Burgers kunnen hun signalen en meldingen van (vermeend) OBI delen met verschillende
onderdelen van de Rijksoverheid. Aan de hand van deze binnengekomen signalen en meldingen
wordt gewerkt aan de totstandkoming van een fenomeenbeeld over OBI, met als doel meer
inzicht te verkrijgen in de doelstellingen, (potentiële) doelwitten en modus operandi
van statelijke actoren, wat de mogelijkheden kan vergroten voor de Nederlandse overheid
om deze activiteiten tijdig te verstoren.
De leden van de VVD-fractie lezen dat «Verschillende rapporten suggereren dat de Turkse
overheid leden van de eigen diaspora intimideert». Welke aanwijzingen heeft het kabinet
dat dit ook in Nederland aan de hand is? Hoe staat het met de uitvoering van de recent
ingediende motie van het lid Becker om hiervoor een meldpunt in te richten?
In zowel het DBSA 1 als 2 is een aantal landen genoemd met een relatief grote diaspora
in Nederland, waaronder Turkije, dat inlichtingen- en beïnvloedingsactiviteiten verricht
op de diaspora.4
Zoals eerder in de beantwoording aangegeven, wordt op dit moment bezien op welke wijze
invulling aan de motie Becker c.s.5 kan worden gegeven. Voor de zomer wordt u hierover door mijn collega van JenV nader
geïnformeerd.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de organisatie Presidency for Turks Abroad and
Related Communities (YTB) volgens het rapport een specifieke opvatting promoot van
de Turkse identiteit en dit kan botsen met nationale politiek en beleid in West-Europa.
Hoe ziet dit eruit in Nederland? Hoe actief is deze organisatie in Nederland. Staat
de Minister in contact met YTB? Zo ja, op welke manier en hoe vaak per jaar. Zo niet,
waarom niet? Op welke manier kan deze organisatie botsen met nationale politiek in
West-Europa?
De Yunus Emre Institutes is een organisatie die de Turkse taal promoot. Hebben zij
scholen in Nederland? Zo ja, hoeveel en waar zitten deze scholen? Staat de Minister
in contact met YEE? Zo ja, op welke manier en hoe vaak per jaar? Zo niet, waarom niet?
De Union of International Democrats (UETD) faciliteert onder andere politieke activiteiten
binnen de Turkse diaspora. Is deze organisatie actief in Nederland? Zo ja, hebben
zij al politieke activiteiten ondernomen in Nederland? Hoe staat het met de activiteiten
van de UETD in Nederland, die in het verleden volgens berichtgeving vele jongeren
hebben klaargestoomd voor de Nederlandse politiek? Doen zij dit vanuit een agenda
van buitenlandse beïnvloeding en kan de Minister deze beschrijven?
Contacten Turkse organisaties
Mijn ministerie onderhoudt contacten met een brede vertegenwoordiging van organisaties
binnen de Turks-Nederlandse gemeenschappen. Via de ambassade in Ankara worden contacten
onderhouden met YTB en met de Yunus Emre Institutes. Met de UETD wordt geen contact
onderhouden.
Duiding Turkse organisaties
Mijn ministerie heeft geen zicht op de ontwikkelingen en activiteiten van de genoemde
organisaties en is niet bevoegd om personen of organisaties te duiden (zoals omschreven
in de Kamerbrief «Voortgang van de Taskforce problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse
financiering» van 3 oktober 2023).6
De NCTV kan gebeurtenissen en ontwikkelingen op dit moment in de tijd nog beperkt
duiden in afwachting van de Wet verwerking persoonsgegevens coördinatie en analyse
terrorismebestrijding en nationale veiligheid, die een grondslag moet creëren voor
het verwerken van persoonsgegevens. Dit wetsvoorstel is recent door beide Kamers aangenomen.
In afwachting van inwerkingtreding van de wet, is de NCTV gestopt met het duiden van
(online) openbare uitingen om te beoordelen of deze passen binnen een bepaalde trend
of fenomeen, die in potentie de stabiliteit van Nederland kan ontwrichten, en of er
in dat kader maatregelen ter verhoging van de weerbaarheid moeten worden bevorderd.
Dit geeft beperkingen bij de uitvoering van analysetaken.
De leden van de VVD-fractie lezen dat er wordt aangegeven dat Diyanet mogelijk, in
politiek gevoelige kwesties, als verlengstuk van de Turkse staat kan opereren. Hoe
ziet dit eruit in Nederland?
Diyanet is het Directoraat voor Godsdienstzaken van de Turkse overheid en is onder
andere verantwoordelijk voor het uitzenden van Turkse imams naar landen met gedeelde
gemeenschappen, zoals de Turkse-Nederlandse gemeenschappen in Nederland. Als overheidsorganisatie
draagt Diyanet het beleid van de Turkse overheid uit, ook op het gebied van religie
en maatschappij.
B) Turks-Nederlandse gemeenschappen
De leden van de VVD-fractie vragen ook hoe het contact tussen het ministerie en de
Islamitische Stichting Nederland er concreet uitziet en hoe de afgesproken herziene
organisatiestructuur wordt nageleefd.
Islamitische Stichting Nederland
In Nederland zijn ruim 150 moskeeën aangesloten bij de Nederlandse Diyanet-vertegenwoordiging
Islamitische Stichting Nederland (ISN). Mijn ministerie heeft op regelmatige basis
contact met ISN over samenleven- en integratievraagstukken. Daarin komen de gemaakte
afspraken (naar aanleiding van de motie Pieter Heerma c.s. over een nieuwe organisatiestructuur)7 regelmatig aan bod. Ook benadrukt ISN in deze gesprekken dat zij een onafhankelijke
en op Nederland gerichte religieuze stichting is en bevestigt ISN dat er geen Turkse
vertegenwoordiger met diplomatieke of consulaire status in het bestuur van ISN zit.
De leden van de VVD-fractie lezen dat een groot deel van de Nederlanders met een Turkse
achtergrond zich niet gehoord voelt door de Nederlandse overheid omdat zij vinden
dat de contactorganisaties van de overheid geen goede afspiegeling is van de gemeenschap.
Hoe ziet de Minister deze gegevens? Wat wil de Minister eraan doen om in contact te
komen met een grotere verscheidenheid aan organisaties om zo alle groepen het gevoel
te geven dat zij zich gehoord voelen? Met hoeveel Nederlands-Turkse organisaties is
de Minister op dit moment in gesprek en kan zij een lijst verstrekken welke dit zijn?
Staat de Minister open om dit aantal uit te breiden?
Een groot deel van de Nederlanders met een Turkse achtergrond vindt dat er te weinig
wordt gedaan aan de discriminatie richting deze groep. Wat zijn acties vanuit het
ministerie om discriminatie richting deze groep tegen te gaan?
Een deel van de Nederlanders met een Turkse achtergrond is vóór het voorstel dat de
overheid moet ingrijpen bij organisaties als daar ondemocratische waarden worden gedoceerd
aan kinderen. Hoe staat het met de plannen van het kabinet om informeel onderwijs
onder verscherpt toezicht van de onderwijsinspectie te plaatsen?
De leden van de D66-fractie lezen dat bijna de helft van de respondenten zich niet
vertegenwoordigd voelt door de Turks-Nederlandse koepelorganisaties waar het Rijk
mee spreekt. De Minister schrijft hier later op terug te komen. Deze leden vinden
dit onvoldoende en zouden graag zien dat de Minister dit signaal nu al oppakt. Kan
de Minister reflecteren waarom respondenten zich niet vertegenwoordigd voelen en nog
belangrijker welke plannen heeft de Minister om nieuwe of andere gesprekspartners
aan tafel uit te nodigen om dit te veranderen, zo vragen deze leden.
Contacten gemeenschappen
Het doel van het samenleven- en integratiebeleid dat mijn ministerie voert, is het
bestrijden van ongelijkheden, het creëren van gelijkwaardige kansen en het versterken
van de sociale stabiliteit. Onder meer door de sociaaleconomische positie van nieuwkomers
te verbeteren, verschillende vormen van discriminatie tegen te gaan en verbinding
met en binnen de samenleving te stimuleren. Daarvoor voert mijn Minister breed gesprekken
met maatschappelijke organisaties, gemeenten en gemeenschappen. Zonder vaste lijst
aan gesprekspartners, omdat deelname aan deze gesprekken afhankelijk is van het thema
dat wordt besproken.
Het doel van deze gesprekken is niet om representativiteit binnen gemeenschappen te
behartigen, maar zicht te krijgen op verschillende perspectieven uit de samenleving
rondom samenleven- en integratievraagstukken. Onze samenleving kent een grote mate
van diversiteit (zoals bijvoorbeeld naar herkomst, opleiding, gender, religie, politieke
voorkeur of sociaaleconomische status). Dat maakt vertegenwoordiging van groepen mensen
door een specifieke organisatie complex: een Turkse-Nederlander kan zich voor een
bepaald, religieus vraagstuk vertegenwoordigd voelen door een culturele- of religieuze
organisatie, maar dat hoeft niet voor alle Turkse-Nederlanders of alle religieuze
vraagstukken te gelden.
Voor vraagstukken die spelen binnen de Turks-Nederlandse gemeenschappen betekent dit
dat mijn ministerie contacten onderhoudt met koepelorganisaties binnen de Turkse religieuze
stromingen, Turkse ondernemersverenigingen, Turkse culturele organisaties, Koerdische-
en Alevitische organisaties en andere maatschappelijk betrokken organisaties, waaronder
Femmes For Freedom. Voor deze gesprekken is mijn ministerie continu op zoek naar nieuwe
perspectieven en gesprekspartners. De afronding van de tweede fase van het onderzoek
van Clingendael gaat daarbij helpen, door inzichtelijk te maken met welke gesprekspartners
mijn ministerie nog meer in gesprek kan in het kader van samenleven en integratie.
Discriminatie
Veel Nederlanders ervaren helaas nog discriminatie, op basis van bijvoorbeeld migratieachtergrond
(zoals Turkse-Nederlanders), religie, gender, seksuele geaardheid, politieke voorkeur
of leeftijd. Dat is onacceptabel. Dit kan mensen belemmeren volwaardig aan de Nederlandse
samenleving deel te nemen. Onder andere via het Nationaal Programma tegen Discriminatie
en Racisme zet het kabinet in op een versterking van de aanpak van discriminatie en
racisme. Het tweede Nationaal Programma, dat op 12 december 2023 aan de Tweede Kamer
is aangeboden, richt zich op meerdere domeinen zoals het onderwijs, de zorg en de
arbeidsmarkt.8 Met betrekking tot het arbeidsmarktbeleid zijn ook het Actieplan tegen arbeidsmarktdiscriminatie
en het Programma voor een Inclusieve Arbeidsmarkt (VIA) van belang.
Informeel onderwijs
De Minister voor Primair- en Voortgezet Onderwijs heeft het wetsvoorstel «toezicht
op informeel onderwijs» in voorbereiding. Uw Kamer wordt hierover te zijner tijd door
deze Minister nader geïnformeerd.
Is de Minister het met de leden van de VVD-fractie eens dat resultaten die laten zien
dat 60% van de Nederlanders met een Turkse achtergrond zich meer Turks dan Nederlands
voelt, zorgelijk zijn. Wat zijn concrete acties die de Minister onderneemt om dit
getal naar beneden te krijgen? Wat zijn motieven waarom dit getal zo hoog ligt naast
de genoemde oorzaken in het rapport? Is bekend of een verband bestaat tussen het behoud
van de dubbele nationaliteit en een gevoel van vervreemding van de Nederlandse samenleving?
Bindingsvraagstukken
Ja, dat vind ik zorgelijk. Binding met onze samenleving is essentieel om volwaardig
mee te kunnen doen. Dat geldt voor alle Nederlanders (inclusief Turkse-Nederlanders)
en vergt inzet van het Rijk, gemeenten, werkgevers en maatschappelijke organisaties,
maar doet ook juist een beroep op de verantwoordelijkheid van mensen zelf en gemeenschappen.
Door de dialoog met elkaar aan te gaan, deel te nemen aan de arbeidsmarkt en door
de cohesie binnen wijken en gemeenten verder te versterken. Zodat we met elkaar werken
aan het tegengaan van vervreemding en het creëren van gelijkwaardige kansen. Want
samenleven in verscheidenheid vereist dat de plek waar je wieg (of die van je ouders)
heeft gestaan, niet van invloed is op de kansen die je krijgt, of de maatschappelijke
positie die je kunt bereiken.
Om deze redenen, richt mijn beleidsinzet zich op het tegengaan van discriminatie en
uitsluiting, en het stimuleren van inclusie, veerkracht en weerbaarheid. Volgens het
onderzoek «Gevestigd, maar niet thuis» van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP)
uit 2022 kunnen integratieprocessen niet los worden gezien van discriminatie en uitsluiting.9 Daarom zet het kabinet via het Nationaal Programma tegen Discriminatie en Racisme
in op een versterkte aanpak van discriminatie en racisme.10 Ook werkt mijn ministerie met het Actieplan tegen arbeidsmarktdiscriminatie11 en het Programma Voor een Inclusieve Arbeidsmarkt voor het verbeteren van de sociaaleconomische
positie van mensen met een migratieachtergrond.12 Via de Agenda Veerkrachtige en Weerbare Samenleving, werkt mijn ministerie samen
met gemeenten, professionals en lokale gemeenschappen aan interventies die de veerkracht
en weerbaarheid versterken.
Tot slot kijk ik uit naar de publicatie van het tweede rapport van Clingendael. Specifiek
naar de analyse van hoe Turkse-Nederlanders het diasporabeleid van Turkije ervaren
en welke invloed dit volgens de onderzoekers heeft op hun deelname aan de samenleving.
Naar verwachting zal Clingendael dit onderzoek op korte termijn afronden, waarna het
kabinet uw Kamer een inhoudelijke reactie op het voltallige onderzoek doet toekomen.
Meervoudige nationaliteiten
Het is mij niet bekend of er sprake is van een verband tussen het behoud van een dubbele
nationaliteit en het gevoel van vervreemding. Zoals hierboven benoemd, hoeft binding
met het ene land, de binding met een ander land niet uit te sluiten. Het hebben van
een dubbele nationaliteit, gewenst of ongewenst, kan wel leiden tot dilemma’s, waarnaar
mijn ministerie momenteel onderzoek verricht. Of het behoud van een dubbele nationaliteit
verband houdt met het geval van vervreemding, zal ik meenemen in een vervolgonderzoek.
C) Beleid Nederlandse overheid
Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie welke acties het kabinet concreet heeft
ondernomen om de regel te handhaven dat buitenlandse politici drie maanden voor de
verkiezingen geen campagne mogen voeren in Nederland.
Hoe vaak is er een notificatie binnengekomen en hoe vaak is een overtreding geconstateerd?
Staat het kabinet in contact met ambassades en gemeenten over dit onderwerp en zo
ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Campagneregelgeving
In algemene zin geldt dat het kabinet aan alle buitenlandse ambassades in Nederland
heeft laten weten dat buitenlandse overheidsvertegenwoordigers verplicht zijn om voorgenomen
campagne-activiteiten in Nederland vooraf te melden. Dit beleid is landenneutraal,
het geldt voor alle buitenlandse overheidsvertegenwoordigers van buiten de EU. Als
er een signaal binnenkomt dat een buitenlandse overheidsvertegenwoordiger naar een
campagne-evenement toe komt binnen de gestelde termijn van 3 maanden voorafgaand aan
verkiezingen in zijn/haar land zal het Ministerie van Buitenlandse Zaken het kabinetsbeleid
nogmaals onder de aandacht brengen om dit te voorkomen.
Ten tijde van de Turkse verkiezingen in 2023 heeft het Ministerie van Buitenlandse
Zaken deze regelgeving op verschillende momenten onder de aandacht gebracht bij de
Turkse autoriteiten, zowel in Ankara via de Nederlandse Ambassade als in gesprekken
met de Turkse ambassadeur in Nederland.13 Dit contact verliep steeds constructief. Bij meldingen werd er steeds voorafgaand
aan het evenement maatwerk toegepast en werden betrokkenen geïnformeerd. De overheid
houdt geen overzicht bij van eventuele meldingen.
De leden van de D66-fractie constateren dat een kwart van de respondenten, Nederlanders
met een Turkse achtergrond, aangeeft zich onveilig te voelen vanwege de Turkse invloed
in Nederland. Deze leden schrikken hiervan en zien, zoals gezegd, een duidelijke rol
voor de Nederlandse overheid om haar burgers te beschermen tegenover bedreigingen
en intimidatie aangestuurd door een buitenlandse mogendheid. Kan de Minister uitgebreid
ingaan op welke maatregelen er reeds zijn genomen om deze burgers te beschermen hoe
deze maatregelen worden ervaren door mensen die te maken krijgen met ongewenste buitenlandse
beïnvloeding, zo vragen deze leden. Voorts vragen deze leden op welke wijze de Minister
uitvoering gaat geven aan de oproep van de Kamer om een meldpunt in te richten voor
ongewenste buitenlandse beïnvloeding, met als doel bescherming van Nederlandse burgers.
Kan de Minister tevens het bijbehorende tijdspad aangeven?
Motie-Becker c.s.
Het kabinet is het eens met de fractie van D66, dat alle vormen van OBI volstrekt
onwenselijk zijn. Om die reden heeft het kabinet, onder coördinatie van de NCTV, de
aanpak van ongewenste buitenlandse inmenging op 6 april 2023 geïntensiveerd.14
Momenteel wordt gewerkt aan de uitwerking van de motie Becker c.s.15, die oproept tot het inrichten van een meldpunt voor slachtoffers van ongewenste
buitenlandse beïnvloeding. Voor de zomer wordt u hierover door mijn collega van JenV
geïnformeerd.
Tot slot, de leden van de D66-fractie constateren dat naast de Nederlands-Turkse gemeenschap
ook andere gemeenschappen met een migratieachtergrond te maken hebben met ongewenste
buitenlandse beïnvloeding. Op welke wijze lenen de resultaten van dit onderzoek zich
voor lessen voor andere gemeenschappen, zo vragen deze leden. Voorts vragen deze leden
of de Minister kan aangeven hoe zij perspectieven vanuit andere gemeenschappen in
beeld wil brengen.
Ervaren diasporabeleid
Ik deel de visie van de fractie van D66, dat dit onderzoek zich leent voor verbreding
naar andere gemeenschappen met een migratieachtergrond. Daarom ben ik voornemens verder
onderzoek te verrichten naar ervaren diasporabeleid. Hiervoor wacht ik de afronding
van het onderzoek van Clingendael af, om zo hun inzichten mee te nemen in de verbreding
van deze onderzoeksvraag.
D) Overige vragen
De leden van de VVD-fractie constateren dat in mei 2021 de reactie van het kabinet
op een motie van het lid Becker16 (om een onderzoek te verrichten naar het verbieden van de Grijze Wolven) was, dat
dit niet proportioneel zou zijn vanwege de beperkte mate van geweldsdelicten. Kan
de Minister een beeld schetsen van de omvang en acties en de mate van geweldsdelicten
van de grijze wolven in Nederland sinds mei 2021 en of dit aanleiding geeft het oordeel
te herzien?
In algemene zin geldt dat dreigingen die de sociale en politieke stabiliteit kunnen
aantasten doorlopend worden gemonitord. Als dit aanleiding geeft eerdere inschattingen
of oordelen te herzien, zal dit vanzelfsprekend gebeuren. Dit geldt ook voor eventuele
veranderingen in de aanpak van dergelijke dreigingen.
Ook vragen de leden van de VVD-fractie waarom actoren alleen als problematisch worden
aangemerkt als het gaat om criminele of radicaal/militante organisaties. Is de Minister
het met de leden van de VVD-fractie eens dat ook organisaties die actief de Nederlandse
integratie tegenwerken en/of antidemocratisch, anti-integratief en anti-rechtstatelijk
gedrag vertonen zouden moeten worden aangemerkt als problematisch?
Ik ben het met de VVD-fractie eens dat organisaties die anderen belemmeren in het
uitoefenen van hun grondrechten binnen de Nederlandse rechtsstaat als problematisch
gezien moeten worden. Hierbij merk ik op dat het aanmerken van de handelingen van
een organisatie als enkel problematisch geen juridische consequenties heeft en dus
als zodanig ook geen rechtsgevolgen heeft, of kan hebben. Dit is uiteengezet in mijn
brief van 3 oktober 2023 over de voortgang van de Taskforce problematisch gedrag en
ongewenste buitenlandse Financiering.17
Ook vragen de leden van de VVD-fractie hoe de Minister verklaart dat, ten opzichte
van andere West-Europese landen, Nederland een hoog percentage inwoners heeft dat
zowel Turks als Nederlands staatsburger is?
Sinds een wetswijziging in 2014 wordt een tweede nationaliteit van Nederlandse burgers
niet meer geregistreerd in de Basisregistratie Persoonsgegevens (BRP). Er zijn daarom
geen actuele gegevens over het aantal Nederlanders dat ook de Turkse nationaliteit
heeft, noch over de eventuele oorzaken daarvan.
In hoeverre het is toegestaan om een dubbele nationaliteit te hebben, is afhankelijk
van nationaliteitswetgevingen. In algemene zin heeft de Nederlandse nationaliteitswetgeving
als uitgangspunt dat dubbele nationaliteiten zoveel mogelijk worden voorkomen. In
bepaalde gevallen, die veelal volgen uit internationale verdragen, is het mogelijk
om naast de Nederlandse nationaliteit nog een andere nationaliteit te bezitten. Een
veelvoorkomende situatie is die waarin de andere nationaliteit wordt verkregen door
geboorte. In het geval van de Turkse nationaliteitswetgeving geldt dat kinderen van
een Turkse vader of moeder automatisch de Turkse nationaliteit verkrijgen, ook als
zij de Nederlandse nationaliteit hebben.
De leden van de D66-fractie lezen dat een eenzijdige focus op meer regulerende maatregelen,
zoals het verbieden van buitenlandse financiering van weekendscholen, tot weerstand
en vervreemding zal leiden van delen van de Turkse gemeenschap. Hiermee ontstaat het
risico dat delen ontvankelijker wordt voor het Turkse diasporabeleid. Kan de Minister
reflecteren op dit onderzoeksresultaat? Is de Minister het met de leden van de D66-fractie
eens dat een eenzijdige focus, zoals de onderzoekers schrijven een averechts effect
kunnen hebben. Kan de Minister ook ingaan op de aanbeveling op betere monitoring en
maatwerk qua eventuele interventies.
Het onderzoek van Clingendael beschrijft dat de mate waarin de Turks-Nederlandse gemeenschappen
zich geaccepteerd, gewaardeerd en opgenomen voelen in de Nederlandse samenleving,
een belangrijke factor is voor de ontvankelijkheid en potentiële gevoeligheid voor
het Turkse diasporabeleid. Zoals eerder aangegeven, vind ik het belangrijk dat iedereen
in Nederland zich thuis voelt, maar ook dat iedereen zich actief inzet om mee te doen
in onze samenleving. Ongeacht wie je bent, wie je ouders zijn of waar je vandaan komt;
de plek waar je wieg (of die van je ouders) heeft gestaan, mag niet van invloed zijn
op de maatschappelijke positie die je kunt bereiken. Daarom zet ik mij in voor een
inclusieve samenleving, door te werken aan gelijkwaardige kansen voor iedereen. Dat
vraagt om inzet van het Rijk, gemeenten en maatschappelijke organisaties, maar ook
dar mensen zelf hun verantwoordelijkheid pakken en zich inzetten voor onze samenleving.
Zodat we samenwerken aan het tegengaan van vervreemding, ieder vanuit zijn eigen rol
en verantwoordelijkheid.
In de periode 2022–2023 hebben reflectiesessies met een grote groep mensen uit moslimgemeenschappen
plaatsgevonden, over het herstel van vertrouwen tussen moslimgemeenschappen en de
overheid. Bureau Perron14 heeft in hun eindrapport «Reflectiesessies herstellen vertrouwen tussen overheid en moslimgemeenschappen» beschreven dat een eenzijdige focus op repressie, bezien vanuit een veiligheidsperspectief,
een stigmatiserend effect kan hebben op gemeenschappen.18 Mijn ministerie heeft in reactie hierop onder andere als geleerde les vastgesteld,
dat het belangrijk is om positieve ontwikkelingen zowel door de overheid, als door
en binnen gemeenschappen zelf, te stimuleren.19 Ik deel dus de bredere zorg van D66 over het averechtse effect dat een te eenzijdige
focus kan hebben op de gemeenschappen. Mede hierom zet mijn ministerie in op de ontwikkeling
van een gezamenlijke sociaalmaatschappelijke agenda waarbij we een breed netwerk van
burgers uit diverse gemeenschappen, (lokale) overheid, (jeugd)professionals, maatschappelijke
organisaties en experts betrekken. Dit netwerk biedt de mogelijkheid om vanuit verschillende
achtergronden en perspectieven mee te denken en in co-creatie en gezamenlijke verantwoordelijkheid,
samen te werken aan diverse samenleven- en integratievraagstukken. Denk hierbij aan
het toetsen van beleid en ideeën, en het ophalen van perspectieven en ontwikkelingen.
Uw Kamer is geïnformeerd dat een generiek verbod op buitenlandse financiering niet
mogelijk is.20 Daarom werkt mijn collega van JenV aan een organisatiegerichte aanpak via het wetsvoorstel
Transparantie Maatschappelijke Organisaties (Wtmo). Dit wetsvoorstel strekt ertoe
dat maatschappelijke organisaties, waaronder religieuze en levensbeschouwelijke organisaties,
desgevraagd inzicht geven in donaties die zij hebben ontvangen aan de burgemeester,
het OM en enkele andere (overheids)instanties.
De leden van de D66-fractie lezen dat een merendeel van de respondenten aangeeft dat
er onvoldoende wordt gedaan aan het tegengaan van discriminatie. Tevens geeft het
onderzoek aan dat juist het richten op het verruimen van de sociaaleconomische integratiemogelijkheden
van Turkse Nederlanders met bijzondere aandacht voor het tegengaan van discriminatie
een effectief antwoord kan zijn op het Turkse diasporabeleid. Kan de Minister uitgebreid
aangeven welke beleidsmaatregelen er in werking zijn om discriminatie tegen te gaan,
zo vragen deze leden. Kan de Minister daarbij toelichten welk effect deze beleidsmaatregelen
hebben?
Veel Nederlanders met een Turkse achtergrond ervaren helaas nog discriminatie. Dat
is onacceptabel. Dit kan deze Nederlanders belemmeren om volwaardig aan de Nederlandse
samenleving deel te nemen. Het kabinet zet met onder andere het Nationaal Programma
tegen Discriminatie en Racisme in op een versterking van de aanpak van discriminatie
en racisme. Het tweede Nationaal Programma21, dat op 12 december 2023 aan de Tweede Kamer is aangeboden, richt zich op meerdere
domeinen zoals het onderwijs, de zorg en de arbeidsmarkt.
Voor het verbeteren van de sociaaleconomische positie zijn ook het Actieplan tegen
arbeidsmarktdiscriminatie en het Programma Voor een Inclusieve Arbeidsmarkt (VIA)
van belang, waarvan de voortgangsbrief Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie op 7 september
202322 en de voortgangsbrief van het programma VIA op 18 december 2023 aan uw Kamer is aangeboden.23 De positie op de arbeidsmarkt en de mogelijke impact van de genoemde programma’s
op de kansen op de arbeidsmarkt van mensen met een migratieachtergrond is onderzocht.
Zo is de «Monitor gelijkwaardige kansen en evenredige posities op de arbeidsmarkt,
ongeacht migratieachtergrond» ontwikkeld, waarvan inmiddels de derde meting is gepubliceerd.24 Ook wordt in samenwerking met TNO gewerkt aan extra vragen in de Werkgevers Enquête
Arbeid (WEA) om een beeld te krijgen van de mate waarin werkgevers effectieve interventies
voor gelijke kansen concreet toepassen in hun werkwijze voor werving en selectie.
Ook wordt in de monitor van de werkagenda VIA bezien welke voortgang is geboekt rondom
de doelen en acties van de Werkagenda VIA.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
L.W.E. (Léon) de Jong, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
E.E. van den Broek, adjunct-griffier
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.