Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de Geannoteerde Agenda Landbouw- en Visserijraad 26 maart 2024 en informele Visserijraad 24 en 25 maart 2024 (Kamerstuk 21501-32-1625) (eerste deel)
21 501-32 Landbouw- en Visserijraad
Nr. 1630 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 21 maart 2024
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
over de brief van 13 maart 2024 over de geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad
26 maart 2024 en informele Visserijraad 24 en 25 maart 2024 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1625)).
De vragen en opmerkingen zijn op 19 maart 2024 aan de Minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 21 maart 2024 zijn de vragen die betrekking
hebben op onderwerpen die op de agenda van de informele Visserijraad of de formele
Landbouw- en Visserijraad van maart 2024 staan, beantwoord. De overige vragen zullen
op een later moment worden beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Graus
Adjunct-griffier van de commissie, Van den Brule-Holtjer
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de Minister
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de agenda. Hierover hebben deze
leden enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel van de Europese
Commissie (EC) om de regeldruk te verlagen en daarmee de positie van de boeren te
versterken.Het zal u niet verbazen dat deze leden dit voorstel volledig omarmen en
ook verwachten dat de Minister in zijn appreciatie van het voorstel op dezelfde lijn
zit.
De leden van de PVV-fractie pleiten voor het verlagen van de regeldruk, waarbij deze
leden het loslaten van de kalenderlandbouw omarmen. Deze leden zien graag een lijn
waarbij generieke maatregelen plaatsmaken voor monitoring op perceel niveau. De huidige
werkmethode met beperkende maatregelen en onjuiste waarden slaat alle innovatie plat,
terwijl de bodemkwaliteit en de mate van nutriënten verontreiniging op orde is.
Antwoord
Ik sluit mij aan bij de wens om toe te werken naar meer doelsturing. Hier heb ik ook
in Europees verband voor gepleit in de laatste Landbouw- en Visserijraad van 26 februari
jl. Daarbij is het wel goed te beseffen dat veel van de regelgeving die aan de basis
ligt van de generieke maatregelen onderdeel is van de Nitraatrichtlijn, waar Nederland
aan gebonden is.
De leden van de PVV-fractie gaan tot slot in op de compenserende maatregelen die worden
genoemd, die deze leden zeker omarmen. Deze leden moeten er wel zeker van zijn dat
dit bij de agrarische sector als verbreding in hun verdienmodel zit en niet bij de
terreinbeherende organisaties (TBO’s).
De leden van de PVV-fractie gaan afrondend graag op korte termijn met de Minister
en collega’s in debat om de ruimte vanuit de EU te bespreken zodat we deze spoedig
en doeltreffend kunnen implementeren.
Graag doch dringend zouden deze leden de Minister erop aandringen positief te staan
tegenover de handreiking die de EU nu doet en laten we hierover zo snel mogelijk het
gesprek aangaan.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de agenda. Hierover
hebben deze leden enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen ten eerste over het voornemen om regeldruk
in de breedte te verminderen. Deze leden achten dit een vanzelfsprekend doel, waarover
iedereen het wel eens is. Echter willen deze leden benadrukken dat het verkleinen
van regeldruk niet ten koste moet gaan van de wezenlijke inspanning die nodig is om
de transitie in de landbouw uit te voeren. Is de Minister bereid om in deze overleggen
ook gericht in te gaan op de regeldruk die biologische boeren ervaren? Merkt de Minister
dat deze groep ook een grote mate van regeldruk ervaart? Wat kan er op nationaal en
Europees niveau gebeuren om ook gericht voor deze groep landbouwbedrijven de regeldruk
te verminderen, waardoor het ook aantrekkelijker wordt om over te schakelen naar biologische
bedrijfsvoering?
Antwoord
Ik spreek vaak met biologische boeren. Hierbij komt ook de regeldruk aan de orde.
De biologische verordening EU 2018/848 bevat gedetailleerde productievoorschriften
voor boeren en tuinders. Hiermee wordt het hele biologische productieproces geborgd
en dat is ook nodig om het consumentenvertrouwen in het biologisch keurmerk te waarborgen.
Waar het past binnen de regels, wil ik het gesprek aangaan om te kijken waar we (omschakelende)
boeren en tuinders kunnen helpen, en hierbij zal regeldruk een aandachtspunt zijn.
Ook kijk ik in overleg met SKAL als controleautoriteit voortdurend waar het wellicht
anders kan in de uitvoering. De EU-verordening 2018/848 is in januari 2022 herzien.
Belangrijk onderdeel hiervan was verdere harmonisatie tussen EU-lidstaten. Om een
gelijk speelveld te borgen is afstemming op EU-niveau over deze regelgeving van groot
belang.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de EC op korte termijn «effectieve
voorstellen» wil doen om administratieve lasten te verlagen. Zijn de lidstaten volgens
de Minister niet eensgezind dat een lage administratieve last wenselijk is? Is dit
niet eerder een discussie van het wel of niet handhaven van de doelen die de EC nastreeft,
waar de belangen van het klimaat mogelijk in het geding komen door minder te controleren
of de gestelde doelen wel worden gehaald?
Antwoord
De Commissie heeft 15 maart jl. een voorstel voor een verordening tot wijziging van
twee verordeningen over het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) gepresenteerd.
De Kamer is over de publicatie van dit voorstel op 15 maart jl. geïnformeerd (Kamerstuk
28 625, nr. 359). Vervolgens is de Kamer geïnformeerd over de kabinetsappreciatie van het voorstel
(Kamerstuk 28 625, nr. 360). Het kabinet heeft het voorstel mede tegen de achtergrond bekeken van de wens om
de transitie naar een duurzame landbouw in Nederland en de rest van de EU door te
zetten en de hiervoor gestelde doelen te bereiken. Voor verdere toelichting verwijs
ik naar de kabinetsappreciatie.
Deze leden lezen dat dit onder andere de frequentie van controles en de flexibilisering
van de Nationaal Strategische Plannen (NSP’s) betreft. Waarom komt de EC nu pas met
deze voorstellen, als deze inderdaad snel en effectief zijn? Heeft dit volgens de
Minister te maken met een veranderende houding vanuit de EC?
Antwoord
Ik heb namens Nederland de Commissie meermaals opgeroepen tot flexibilisering van
de NSP’s en verwelkom de inzet van de Commissie om de boeren snel te willen helpen.
In de brief waarin ik de kabinetsappreciatie van het verordeningsvoorstel verder heb
toegelicht, ga ik ook in op het voorstel voor een snellere beoordelingstermijn voor
wijzigingen in het NSP.
Doet deze houding volgens de Minister enigszins afbreuk aan de rechtszekerheid voor
de boeren, die al lang bezig zijn om te verduurzamen en te maken hebben gehad met
de eerdere regelgeving?
Antwoord
De voorstellen beogen de lidstaten meer ruimte te geven omtrent de Goede Landbouw-
en Milieucondities (GLMC’s), die als voorwaarden gelden voor de toekenning van de
GLB-subsidies. Het is aan de lidstaten om daar vorm aan te geven en dit te verwerken
in het NSP. Ik zal de Kamer nader informeren over of, op welke wijze en wanneer deze
uitwerking van de mogelijkheden die de Commissie biedt, zal intreden. Hierbij blijft
mijn inzet om de noodzakelijke transitie van de landbouw ook via het GLB vorm te geven.
Er wordt dan ook geen afbreuk gedaan aan de rechtszekerheid van boeren.
Kan de Minister garanderen dat de landbouwtransitie, en de te behalen klimaat- en
stikstofdoelen, geen vertraging oploopt door deze flexibilisering?
Antwoord
Het kabinet heeft het voorstel van de Commissie mede tegen de achtergrond van de gewenste
transitie naar een duurzame landbouw beoordeeld. Ik zal mij inzetten voor het bereiken
van de hiervoor gestelde doelen.
Hoe onderbouwt de EC de noodzaak voor deze voorstellen en maakt zij inzichtelijk hoe
de afname van administratieve lasten opweegt tegen de redenen waarmee deze regelgeving
in eerste instantie is ingevoerd?
Antwoord
De Commissie heeft het voorstel op 15 maart jl. gepubliceerd, waarna ik de Kamer hierover
heb geïnformeerd en de gepubliceerde stukken heb toegestuurd (Kamerstuk 28 625, nr. 359). De Commissie wil met het verordeningsvoorstel specifieke aanpassingen doen aan
het NSP, om zo bepaalde moeilijkheden in de implementatie van het NSP te adresseren.
Met deze gerichte aanpak wil de Commissie een duidelijke reactie geven op de zorgen
en problemen van boeren en gelijktijdig de algemene oriëntatie van het huidige GLB
en de rol van het GLB in de transitie naar een duurzame landbouw waarborgen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen op dit onderwerp tot slot dat de Minister
aandacht zal besteden aan het belang van de positie van boeren en vissers in de EU.
Deze leden benadrukken echter dat het juist in het belang van boeren en vissers is
om een gezonde natuur, bodem en zee na te streven. Alleen op deze manier kan er ook
in de toekomst in balans met de natuur landbouw en visserij plaatsvinden, zo menen
deze leden. Waarom benadrukt de Minister de positie van boeren en vissers nogmaals
in het Europese overleg? Is het niet bij uitstek de bedoeling van deze overleggen
om de belangen van de natuur, landbouw en visserij te verenigen? Verwacht hij niet
dat de EC hiervan doordrongen is? Zo niet, waaruit blijkt dit gegeven?
Antwoord
In de Landbouw- en Visserijraad benadruk ik naast het belang van de positie van boeren
en vissers ook altijd het belang van de transitie naar een duurzame landbouw en de
doelstellingen op het vlak van natuur en klimaat. Ook de Commissie is volgens mij
doordrongen van het belang van beide facetten van het GLB en het Gemeenschappelijk
Visserijbeleid. Dit komt ten aanzien van de landbouw ook tot uitdrukking in het voorstel
van 15 maart jl. en de toelichting van de Commissie daarop.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de ontwikkelingen rondom voedselzekerheid
naar aanleiding van de invasie in Oekraïne op de agenda staat. Deze leden zien dat
de EC een overzicht zal geven van de ontwikkelingen in diverse landbouwsectoren. Kan
de Minister dit overzicht zo volledig mogelijk met de Kamer delen? Hoe ziet de Minister
deze ontwikkelingen voor zich? Kan hij daar kort op reflecteren? Is hij het eens met
het standpunt van de EC dat stabiliteit en prijsniveau er over het algemeen goed voor
staan? Welk standpunt zal hij namens Nederland inbrengen in dit overleg?
Antwoord
Zoals gebruikelijk zal de Commissie naar verwachting tijdens de Landbouw- en Visserijraad
een korte toelichting geven op de ontwikkelingen op de landbouwmarkten. In het verslag
van de Landbouw- en Visserijraad zal hierop worden ingegaan. De Commissie gebruikt
hierbij de gegevens van het Agri-food data portal.1 De prijzen in de meeste landbouwsectoren zijn op redelijk tot goed niveau en boven
het vijfjarig gemiddelde. De markten hebben zich goed gestabiliseerd en prijzen van
inputfactoren, zoals voor voer, energie en kunstmest, zijn flink gedaald, na de grote
verstoringen direct na de Russische inval in Oekraïne. Ik onderken deze stabiliteit
op de landbouwmarkten en het feit dat de markten zich goed hebben hersteld. Desondanks
acht ik het van belang om de ontwikkelingen op de markten goed te blijven monitoren.
Dit zal ik uitdragen in de Landbouw- en Visserijraad.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zien dat er een overleg is over de «Call to
Care for Animals» conferentie. Hierin roept de Minister op om tot ambitieuze wetgevingsvoorstellen
voor dierenwelzijn te komen, in navolging van de Vlaamse Minister. Landelijk ligt
hier een grote kans voor de reeds behandelde Wet dieren. Hoe verenigt de Minister
zijn standpunt in Europa, waar hij oproept tot een ambitie op dierenwelzijn, met zijn
landelijke standpunt dat de Wet dieren te verstrekkend is en moet worden afgeschaald?
Doet het voorstel om de Wet dieren te verzwakken geen afbreuk aan de Europese houding
van Nederland, waarin zij juist voorop wil staan op het gebied van dierenwelzijn?
Welke andere kansen ziet de Minister om in Nederland ambitieus dierenwelzijnsbeleid
te realiseren?
Antwoord
Ik heb een wetswijziging voorgesteld ter vervanging van het amendement-Vestering met
betrekking tot artikel 2.1. van de Wet dieren. Mijn wetswijziging heeft tot doel op
termijn te komen tot een dierwaardige veehouderij volgens de zes leidende principes
van de Raad voor Dierenaangelegenheden (RDA), waarbinnen dieren hun gedragsbehoeften
kunnen uitoefenen en fysieke ingrepen die plaatsvinden vanwege de wijze van houden
niet meer worden toegepast. Dit is een verstrekkende ambitie die op een verantwoorde
manier moet worden gerealiseerd. Ik kies daarbij voor een stapsgewijze aanpak omdat
ik die kansrijk acht als zowel veehouders als overheid, financiers en markt- en ketenpartijen
tijdig en in voldoende mate op het langetermijnperspectief gaan inspelen. Ik zal nu
met een eerste pakket aan maatregelen komen, die veehouders zonder grote financiële
gevolgen zelf kunnen en moeten implementeren. Met dit eerste pakket zal echter nog
niet volledig aan de doelstelling voor een dierwaardige veehouderij voldaan worden.
Om dit doel te bereiken is een aanvullend maatregelenpakket nodig, dat uit meer stappen
bestaat die fasegewijs tot 2040 vorm zullen moeten krijgen. Deze stappen zullen financiële
implicaties hebben voor veehouders. Het gaat dan zowel over de inkomensgevolgen voor
de veehouders op de middellange termijn, als om de concurrentiepositie en het gelijke
speelveld in de EU. Juist ook vanwege het hoge ambitieniveau van mijn wetswijziging
vind ik het van belang dat de Europese Commissie het voorstel voor de herziening van
de dierenwelzijnsregelgeving voor landbouwhuisdieren zo spoedig mogelijk zal publiceren.
Ik ben het dan ook niet eens met de bewering dat mijn wetswijziging de Wet dieren
zal verzwakken.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zien ook de Informele Visserijraad gepland
staan. Het is terecht dat er wordt gezocht naar een toekomstbeeld voor de visserij
die in balans staat met de natuur. Echter besteedt de Minister volgens deze leden
onevenwichtig veel aandacht aan de positie van ondernemingen en te weinig aan de belangen
van natuur en dierenwelzijn. De Minister wil aandacht besteden aan het innovatie-
en investeringsklimaat voor de visserijsector. Hoe ziet hij dit in de ideale situatie
voor zich? Welke belemmeringen voor innovatie en investeringen zijn er nu die hij
wil wegnemen? Is dit op alle punten te verenigen met de doelen voor een duurzame en
diervriendelijke visserijsector?
Antwoord
Op 8 maart jl. heb ik u mijn visie op Voedsel uit Zee en Grote Wateren toegezonden
(Kamerstuk 21 501-32, nr. 1624). In het toekomstbeeld dat ik met de visie voor ogen heb voor de visserij- en aquacultuursector
in 2050, kunnen bedrijven rendabel vissen en voedsel winnen en zijn de ondernemingen
robuust. Zij kunnen een goede boterham verdienen met een regionaal, gezond en duurzaam
product dat zij winnen binnen de draagkracht van het ecosysteem. De visie legt het
accent op het verminderen van de impact op de natuur. Want hoe minder impact, hoe
beter natuur en visserij kunnen samengaan. De belemmeringen die er zijn voor innovaties
en investeringen in duurzaamheid zijn onder andere te vinden in restricties op het
gebruik van meerdere vistuigen, bijvoorbeeld bij de passieve visserij in windparken,
en beperkingen op subsidies voor schepen langer dan 24 meter. Doorontwikkelingen op
deze terreinen kunnen bijdragen aan een flexibelere en meer duurzame visserijsector,
die selectiever vist en minder brandstof verbruikt.
Ook lezen deze leden dat duurzaamheidsindicateren voor de visserijsector moeten worden
uiteengezet voor verschillende deelsectoren. Welke deelsectoren identificeert de Minister
en welke specifieke aanpassingen in de indicatoren zijn nodig om deze tegemoet te
komen? Brengen deze aanpassingen de verduurzaming van de sector verder weg of dichter
bij? Hoe onderbouwt de Minister dat?
Antwoord
Het is van belang dat duurzaamheidsindicatoren zijn toegesneden op de specifieke deelsector
en op de soort die wordt gekweekt. Als het gaat om aquacultuur hebben we in de Nederlandse
situatie te maken met enerzijds de kweek van schelpdieren in open wateren, zoals de
mossel- en oesterkweek in de Oosterschelde. Anderzijds kent Nederland aquacultuur
waarbij vissoorten in gesloten recirculatiesystemen worden gekweekt onder gecontroleerde
condities. Verduurzaming in de open scheldierkweek vraagt andere afwegingen en duurzaamheidsindicatoren
dan die van viskweek in gesloten kweeksystemen. In de open systemen gaat het dan bijvoorbeeld
om de wijze waarop het uitgangsmateriaal beschikbaar komt. Duurzaamheidsindicatoren
in relatie tot viskweek in gesloten systemen hebben betrekking op de condities waaronder
de vissen gehouden moeten worden, waar het gaat om bijvoorbeeld waterkwaliteitsparameters
en temperatuur van het water. Deze verschillen per vissoort en het is van belang dat
hiervoor indicatoren worden ontwikkeld die rekening houden met de verschillen tussen
de soorten. Alleen op deze wijze is sprake van toepasbare en toegesneden indicatoren
die daadwerkelijk kunnen bijdragen aan verdere verduurzaming van de verschillende
deelsectoren.
De Minister streeft naar een «adequate balans tussen de ecologische en sociaal- en
economische pijlers» in het Gemeenschappelijk Visserijbeleid. Hoe ligt die balans
nu volgens de Minister? Welke aanleiding ziet hij om op te roepen tot een ander balans?
Wat voor balans tussen de verschillende belangen ziet hij voor zich en streeft hij
na?
Antwoord
In de recente onderhandelingen over de vangstmogelijkheden voor 2024 is nadrukkelijker
dan eerder naar voren gekomen dat zeer negatieve vangstmogelijkheden grote impact
kunnen hebben op de visserijsector. Ik vind het van belang dat in de besluitvorming
ruimte is om rekening te houden met de sociaaleconomische impact, juist ook om een
voldoende veerkrachtige sector te kunnen behouden in Nederland. Ik verwijs hiervoor
naar het verslag van de Landbouw- en Visserijraad van 10–12 december 2023 (Kamerstuk
21 501-32, nr. 1602) waarin ik heb aangegeven dat de vangstmogelijkheden voor tong voor 2024 grote negatieve
gevolgen voor de Nederlandse demersale sector inhouden. Daarnaast heb ik tijdens de
Raad van december jl. met een aantal Ministers gesproken over een aantal aspecten
in de huidige inrichting van het systeem, waaronder de sociaaleconomische gevolgen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie constateren tot slot dat de Minister aandacht
besteedt aan het digitaliseren van de vissersvloot. Deze leden staan positief tegenover
digitalisering, zolang dit het maatschappelijke belang dient. Hierin komen onder andere
de belangen van privacy en adequate verwerking van (persoons)gegevens ter sprake.
Heeft de Minister zijn inbreng afgestemd met de Staatssecretaris voor Digitalisering?
Zo ja, welke gezamenlijke lijn draagt de Minister uit bij dit overleg?
Antwoord
Het maatschappelijk belang en bedrijfsbelang gaan op dit terrein veelal samen op.
Ook in de visserijsector zijn er partijen die het belang van digitalisering zien;
voor de eigen bedrijfsvoering, maar ook om de licence-to-produce te borgen en bijvoorbeeld
voor efficiënter brandstofverbruik. Uiteraard is bij digitalisering het zorgvuldig
omgaan met persoonsgegevens van groot belang. Wanneer dit relevant is en ideeën voor
digitalisering richting verdere uitwerking gaan, zal ik hierover afstemming zoeken
met de Staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering.
Wordt het aanbieden van dynamische gegevens van de visserij makkelijker met de Nederlandse
implementatie van de Wet implementatie Open data richtlijn, waarin het aanbieden van
dynamische gegevens in een leesbaar formaat het uitgangspunt is? Heeft dat positieve
gevolgen voor de digitalisering van de visserijsector?
Antwoord
Het wetsvoorstel Wet implementatie Open data richtlijn (Kamerstuk 36 382, nr. 3) gaat over reeds openbare gegevens die zich bij overheidsorganisaties bevinden Momenteel
ligt dit wetsvoorstel voor behandeling voor bij de Eerste Kamer. Dit wetsvoorstel
heeft geen betrekking op data van bedrijven over hun bedrijfsvoering. Voor zover openbare
overheidsinformatie voor de digitalisering van bedrijfsvoering relevant is, kan dit
wetsvoorstel positieve gevolgen hebben voor de digitalisering van de visserijsector.
Welke andere mogelijkheden ziet de Minister om binnen Nederland en in Europa bij te
dragen aan een transparante en digitale samenwerking binnen de sector, waarin maatschappelijk
belang maar ook het recht op privacy voorop staan? Is intensieve samenwerking met
andere lidstaten goed mogelijk, gezien de verschillen in privacywetgeving op nationaal
niveau?
Antwoord
Samenwerking met andere lidstaten is nodig om te komen tot verdergaande digitalisering
in de visserijsector. In de huidige fase gaat het eerst om het vergaren van informatie
over de stand van digitalisering in andere lidstaten, ook ten aanzien van de nationale
regulering van het recht op privacy. Ik doe dit bijvoorbeeld via het Visserij Innovatie
Netwerk (VIN), van waaruit reeds contacten zijn gelegd met België waarmee wordt gewerkt
aan digitalisering van de Belgische vloot. In een volgende fase zal worden nagegaan
of, en zo ja welke, projecten uit andere lidstaten wel of niet passend zijn bij de
Nederlandse situatie.
Kan de Minister bovendien enkele concrete voorbeelden noemen van digitale innovatie
in de visserijsector?
Antwoord
Een voorbeeld van een digitale innovatie in de visserijsector is het traject Fully
Documented Fisheries (FDF). Hierin is een op video gebaseerd monitoringsysteem ontwikkeld
om vangsten aan boord te registreren en vervolgens te analyseren. De vangstregistratie
is op die manier geautomatiseerd. Hiermee wordt ingezet op volledige documentatie
van de vangsten; zowel van de vis die is bedoeld voor aanlanding als de vangsten die
worden teruggegooid. Deze registratie zou volgens Nederland een alternatief kunnen
bieden voor de huidige aanlandplicht. Binnen het VIN wordt daarnaast gedacht aan het
inzetten van digitalisering ten behoeve van de verhoging van de brandstofefficiëntie
van de vaartuigen en het aantonen van duurzaamheid. Verder dragen innovaties zoals
cameratoezicht en mobiele applicaties voor locatiebepaling bij aan het verbeteren
van de transparantie van de visserijpraktijk. De recent geopende subsidieregeling
voor Visserij Innovaties biedt bovendien mogelijkheden tot het subsidiëren van projecten
op het terrein van digitalisering. Aanvragen kunnen hiervoor worden ingediend tot
7 mei 2024.
Vindt de Minister de digitalisering van de visserij een doel op zich, of ziet hij
dat het alleen meerwaarde heeft als dit op een manier gebeurt die het maatschappelijke
belang dient?
Antwoord
Het maatschappelijk belang en bedrijfsbelang gaan op dit terrein veelal samen op.
Ook in de visserijsector zijn er partijen die het belang van digitalisering zien;
voor de eigen bedrijfsvoering, maar ook om de licence-to-produce te borgen en bijvoorbeeld
om te komen tot een efficiënter brandstofverbruik.
Welke positieve of negatieve gevolgen heeft de digitalisering van de visserijsector
op de regeldruk?
Antwoord
Door digitalisering kunnen werkprocessen geautomatiseerd worden en kan (gevoelde)
regeldruk verminderd worden. Digitalisering kan ondernemers voordelen bieden (automatisering,
voorkomen van ongewenste bijvangst, brandstofbesparing, mogelijk een licence-to-produce
in gebieden waar anders niet gevist zou mogen worden).
De Minister noemt de wens om internationaal de aansluiting te zoeken om kennis en
ervaring te delen. Bij welke initiatieven, kennisgroepen of anders wil de Minister
aansluiten? Op welke termijn gaat dit gebeuren?
Antwoord
Vanuit de reeds bestaande Nederlandse netwerken, zoals het VIN en de Community of
Practice Noordzee, ga ik in gesprek met andere lidstaten om te zien of zij vergelijkbare
netwerken hebben dan wel hoe we kunnen komen tot een betere uitwisseling van kennis
over innovatie. Zo hoop ik tot een verbreding van de netwerken en goed gebruik en
samenwerking van innovatiecentra te komen om daarmee nog effectiever te zijn en innovatie
verder vooruit te helpen. Ook zal ik rondom het thema «innovatie» bilaterale bezoeken
organiseren met andere lidstaten. België en Duitsland hebben al belangstelling getoond
in het VIN.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde
agenda van de Landbouw- en Visserijraad van 25 en 26 maart. Deze leden hebben daarbij
nog enkele vragen.
Follow-up over de snelle en structurele reacties op huidige crisissituatie in de landbouwsector.
De leden van de VVD-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat er ook tijdens de
Landbouw- en Visserijraad van maart een gedachtewisseling zal plaatsvinden over maatregelen
die moeten worden genomen in reactie op de crisissituatie in de landbouwsector. Deze
leden vragen de Minister waarom juist nu deze gedachtewisseling al twee maanden achtereen
is geagendeerd, dit terwijl de spanning in- en vragen vanuit de landbouwsector al
langere tijd spelen?
Antwoord
Het kabinet vraagt al langer om meer oog voor de administratieve lastendruk voor boeren.
De Commissie heeft in haar voorstel aangegeven de zorgen van de boeren te delen, en
heeft de afgelopen weken gewerkt aan voorstellen die aan die zorgen tegemoetkomen
en die bijdragen aan vermindering van regeldruk. Ongeacht de aanleiding is het belangrijk
dat de Commissie nu stappen zet om de lastendruk te verminderen.
Kan de Minister daarbij aangeven wat de inzet van Nederland gaat zijn tijdens deze
gedachtewisseling en wat zal de oproep naar de overige lidstaten behelzen voor de
bijzondere situatie van de landbouwsector in Nederland?
Antwoord
De Kamer is eerder deze week geïnformeerd over de kabinetsappreciatie (Kamerstuk 28 625, nr. 360) van het voorstel. Het voorstel van de Commissie biedt de lidstaten meer flexibiliteit
bij de toepassing van de zogenoemde GLMC-voorwaarden. De lidstaten krijgen verder
de mogelijkheid om frequenter hun NSP aan te passen, wat voor meer flexibiliteit voor
de lidstaten zorgt. Door deze flexibiliteit is het mogelijk keuzes te maken die recht
doen aan de situatie van de landbouwsector in Nederland.
De leden van de VVD-fractie lezen daarnaast dat in februari is gesproken om de administratieve
lasten en regeldruk voor boeren verder te verminderen. Deze leden zijn verheugd met
deze ambitie, maar lezen gelijktijdig het voorstel voor het oppervlakte blijvend grasland
gelijk houden (GLMC 1). Deze leden vragen de Minister wat zijn beschouwing is voor
een dergelijk voorstel op de situatie in Nederland en het verdienvermogen van bedrijven
waar het voorstel GLMC1 eventueel op van toepassing zal gaan worden.
Antwoord
GLMC 1 geeft op landelijk niveau een verplichting om het aandeel blijvend grasland
op niveau te houden. Indien nationaal het aandeel onder de grens komt, kunnen op bedrijfsniveau
maatregelen worden opgelegd. De wijziging van GLMC 1 stelt dat onder voorwaarden de
grens voor het minimum aandeel blijvend grasland in een lidstaat gemotiveerd gewijzigd
kan worden. Deze grens wordt bepaald op basis van het totaal areaal landbouwgrond
op landelijk niveau. Op dit moment voldoet Nederland aan de norm en is er geen doorwerking
naar bedrijfsniveau. Omdat niet bekend is wat de omvang van een eventuele wijziging
zal zijn en er een verschil zit tussen het landelijke niveau waarop de grens bepaald
wordt en het effect op het bedrijfsniveau, is het nu niet mogelijk om aan te geven
wat het gevolg kan zijn voor het verdienvermogen.
De leden van de VVD-fractie zijn, zoals aangegeven, voldaan met het feit dat er eindelijk
wordt gesproken over het verminderen van regeldruk en administratieve lasten. Tegelijkertijd
vragen deze leden de Minister hoe het kabinet aankijkt tegen het feit dat dergelijke
gesprekken pas plaatsvinden na een al langere situatie van onrust in de sector in
Nederland, na een periode van juist toenemende regeldruk vanuit de Europese Commissie.
Antwoord
De Commissie deelt de zorgen van de boeren en heeft de afgelopen weken gewerkt aan
voorstellen die aan die zorgen tegemoet komen en die bijdragen aan vermindering van
regeldruk. De voorstellen van de Commissie zijn in zeer korte tijd tot stand gekomen
en de inzet is erop gericht om zo snel mogelijk tot vaststelling van de verordening
te komen.
In dat licht vragen deze leden ook wat de laatste stand van zaken is met betrekking
tot het toelaten van RENURE. Deze leden zijn al langer pleitbezorger van het toestaan
van RENURE door de EC. Na herhaaldelijk nul op het rekest, vragen deze leden welke
kansen het kabinet in de nieuwe situatie ziet, nu de EC ineens blijkt in te zien dat
er een crisissituatie is ontstaan en er maatregelen moeten worden genomen.
Antwoord
Het kabinet ziet grote voordelen in het toepassen van RENURE voor zowel de financiële
situatie van de boer als het milieu. Om die reden wordt al veel langer gepleit voor
het toelaten van het gebruik van RENURE-producten boven de gebruiksnorm dierlijke
mest bij de Commissie. Het kabinet zal dit blijven doen, ook in het licht van de huidige
gesprekken over lastenverlichting.
Import van landbouw- en voedselproducten uit Rusland
De leden van de VVD-fractie hebben ook vragen met betrekking tot het importeren van
landbouw- en voedselproducten naar de EU. Deze leden zijn op de hoogte van het feit
dat het importeren van voedsel vanuit Rusland geen onderdeel is van een groot pakket
aan sancties jegens de Russische Federatie, maar dat er tegelijkertijd ook geluiden
zijn ontstaan die oproepen om landbouw- en voedselproducten ook aan de lijst van sancties
toe te voegen. Kan het kabinet met het oog op deze situatie een overzicht geven van
de import van landbouw- en voedselproducten vanuit Rusland naar de EU? Deze leden
vragen daarbij welke producten er wel of niet op de sanctielijsten staan, welke producten
er nog worden geïmporteerd vanuit de Russische Federatie, in welke hoeveelheden en
wat deze producten als eindbestemming hebben. Daarnaast vragen deze leden het kabinet
op welke wijze deze discussie op dit moment wordt gevoerd tussen de lidstaten en wat
de inzet van Nederland is met betrekking tot dit punt.
Antwoord
Landbouw- en voedselproducten zijn veelal uitgezonderd van de Europese sanctiepakketten
tegen de Russische Federatie, met name om de wereldvoedselvoorziening niet in het
geding te laten komen en de meest kwetsbaren die daarvan afhankelijk zijn. Er gelden
wel enkele import- en exportverboden op basis van de EU-verordening 833/2014. Zoals
onder bijlage XXI een importverbod op kaviaar en zeevruchten uit Rusland, onder bijlage XXIII
een exportverbod voor enkele sierteeltproducten zoals bloembollen, en onder bijlage
XVIII een exportverbod van luxegoederen zoals kaviaar, truffels en champagne. Onder
coördinatie van de Minister van Buitenlandse Zaken beziet het kabinet voortdurend
hoe de economische druk op Rusland kan worden opgevoerd met nieuwe maatregelen, waarbij
alle opties op tafel liggen, maar humanitaire beginselen waaronder het belang van
voedselzekerheid nooit in het geding mogen komen.
Een recent overzicht van de handel met Nederland is te vinden op de pagina’s 72–80
van het op 4 maart 2024 naar uw Kamer gestuurde rapport «De Nederlandse agrarische
sector in internationaal verband – editie 2024».2
Resultaten van de «Call to Care for Animal Welfare» conferentie
De leden van de VVD-fractie zijn verheugd te lezen dat de Minister de oproep aan de
EC van de Vlaamse Minister, die verantwoordelijk is voor dierenwelzijn om met verdere
ambitieuze wetgevingsvoorstellen te komen, steunt. Voorts lezen deze leden dat de
Minister zich hiervoor blijvend zal inzetten in Brussel. Op welke manier beoogt de
Minister dit te doen?
Antwoord
Ik zal de Commissie en de lidstaten tijdens de Landbouw- en Visserijraad oproepen
om voor een hoog niveau van dierenwelzijn te opteren. Mijn ambities staan samengevat
in de brief aan de Kamer van 14 april 2022 (Kamerstuk 28 286, nr. 1255). Er is onder meer behoefte aan actualisatie van de EU-dierenwelzijnswetgeving voor
productiedieren en met betrekking tot het doden van dieren.
Informele Visserijraad 24–25 maart
De leden van de VVD-fractie constateren dat de Minister onlangs in zijn visie »voedsel
uit zee en grote wateren« heeft aangegeven dat de visserij op zee meer ruimte nodig
heeft. Deze leden zijn verheugd te lezen dat de Minister de stap heeft gezet om ook
rondom windmolenparken visserij weer ruimte te geven.
De leden van de VVD-fractie vinden het een goede zaak dat er samen met en voor de
vissers is gewerkt aan een gedragen visie. Hoe gaat de Minister van deze visie tot
een uitvoeringsagenda komen? Deze leden hechten er grote waarde aan om dit gezamenlijk
met de vissers op te stellen.
Antwoord
Zoals aangegeven, is het opstellen van de uitvoeringsagenda aan het volgende kabinet.
Daarbij lijkt het mij belangrijk om – gezien het belang van een goede aansluiting
van de uitvoeringsagenda bij de praktijk – de uitvoeringsagenda op te stellen in goed
overleg met de visserijsector en andere betrokken partijen, zoals ook vertegenwoordigd
in het Noordzeeoverleg. Deze partijen zijn betrokken geweest bij het opstellen van
de visie.
De leden van de VVD-fractie lezen voorts in de visie van de Minister dat moet worden
ingezet op flexibiliteit in de soorten waarop wordt gevist en qua vangsttechnieken.
Deze leden zijn het eens met de Minister dat een flexibele sector toekomstbestendiger
is, maar vragen wel hoe deze flexibiliteit goed wordt geborgd en blijft, zodat er
niet hetzelfde gebeurt als met de pulsvisserij. Hoe gaat de Minister zich hier, zowel
nationaal als in Brussel, voor inspannen?
Antwoord
Draagvlak bij andere lidstaten, de Commissie en in sommige gevallen ook het Verenigd
Koninkrijk is nodig om verdere stappen in flexibilisering te kunnen zetten. Het is
van belang om over flexibiliteit in soorten en qua vangsttechnieken in een eerder
stadium met internationale contacten in overleg te treden. In de beginfase van een
ontwikkeling kan het VIN hierin een rol vervullen, daarbij zie ik ook een rol voor
de sector weggelegd om hier in hun contacten aandacht voor te vragen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde
agenda van de Landbouw- en Visserijraad van 25 en 26 maart. Deze leden hebben daarbij
nog enkele vragen.
De leden van de NSC-fractie vragen wat de inzet van Nederland is met betrekking tot
het verlies van de derogatie en vergroten van het strooien van kunstmest. Deze leden
zien dit als onbegrijpelijke maatregel voor boeren, wat een zwaardere belasting voor
klimaat en natuur betekent. Deze leden vrezen dat dit kan leiden tot een keiharde
sanering. Welke maatregelen heeft de Minister voor ogen om een dergelijk scenario
te voorkomen? Hoe gaat de Minister in Brussel bepleiten om enige ruimte te creëren?
Welke kansen ziet de Minister naast het versneld toelaten van RENURE?
Antwoord
Naar aanleiding van de motie-Van Campen (Kamerstuk 30 252, nr. 141) ben ik momenteel bezig met het uitwerken van de handelingsopties om verlichting
op de mestmarkt te brengen. In mijn brief van 23 februari jl. heb ik aangegeven te
verwachten de Kamer hier binnenkort nader over te kunnen informeren (Kamerstuk 30 252, nr. 152). Het gaat daarbij om een zeer complex vraagstuk, dat vraagt om een zorgvuldige afweging.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66 fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde
agenda van de Landbouw- en Visserijraad van 26 maart. Deze leden hebben nog enkele
opmerkingen en vragen.
De leden van de D66-fractie gaan ten eerste graag in op de maatregelen die door de
ECworden genomen om boeren tegemoet te komen in hun administratieve lasten. Deze leden
erkennen dat de regeldruk uitermate hoog is voor Europese en Nederlandse boeren. Deze
leden zijn van mening dat deze regeldruk voortkomt uit jarenlange politieke onwil
om concrete en doelmatige stappen te zetten richting natuur-inclusieve landbouwvormen,
zoals kringlooplandbouw. In plaats van stappen te zetten naar duurzame landbouw, zoeken
wij de grenzen van de natuur op en gaan wij daar vaak overheen doordat de maatregelen
die wel worden genomen ineffectief en minimaal zijn. In de voorstellen van de EC wordt
meer flexibiliteit toegebracht in de regels omtrent blijvend grasland, het aantal
bedrijfscontroles, dat met 50 procent zal afnemen, en het begrip overmacht. Het oprekken
van het begrip overmacht is volgens deze leden een begrijpelijke impuls omdat extreme
weersomstandigheden in toenemende mate zullen voorkomen als gevolg van klimaatverandering.
Echter vragen deze leden de Minister te reflecteren op de nadelige gevolgen van het
niet nakomen van de afspraken in het GLB.
Antwoord
In mijn brief aan de Kamer over de appreciatie van de voorstellen van de Commissie
met betrekking tot de vereenvoudiging van het GLB, heb ik de Kamer laten weten dat
het kabinet ziet dat de voorstellen de lidstaten meer ruimte bieden voor nationaal
maatwerk, ook in geval van extreem weer. Zo geven de voorstellen van de Commissie
voor de voorwaarden van de Goede Landbouw- en Milieucondities de lidstaten meer ruimte
om de voorwaarden naar nationale condities vorm te geven. De verantwoordelijkheid
wordt daarmee meer dan voorheen bij de lidstaten gelegd. Het motiveren van dit eventueel
te realiseren maatwerk, zal ook moeten reflecteren hoe het doelbereik in stand gehouden
kan worden.
Natuurinclusieve landbouw is aantoonbaar weerbaarder tegen de effecten van klimaatverandering
en draagt tevens bij aan de mitigatie van deze effecten. De natuur kan niet met trekkers
protesteren, maar zal het zwaar te verduren krijgen. Deze leden vragen de Minister
daarom in Europees verband ambitieus in te zetten om niet alleen boeren tegemoet te
komen, maar ook de gezondheid van onze natuur te borgen.
De leden van de D66-fractie lezen over de inzet van de Minister op pulsvisserij. Kan
de Minister reflecteren op de ecologische gevolgen van pulsvisserij? Hoe weegt de
duurzaamheidswinst op tegen de gevolgen voor aangetastte ecosystemen als gevolg van
bodemroerende visserij?
Antwoord
Ik verwijs hiervoor naar het BNC-fiche over «Mededelingen van de Europese Commissie
voor een duurzame en veerkrachtige visserij» (Kamerstuk 22 112, nr. 3651) waarin het kabinet heeft toegelicht dat, hoewel het pulstuig een bodemberoerend
vistuig is, de impact op de zeebodem vele malen kleiner is dan van de boomkor met
wekkerkettingen. Het pulstuig kent daarnaast een grotere selectiviteit en een veel
lager brandstofgebruik en kan daarom een belangrijke bijdrage leveren aan de energietransitie.
De platvisvisserij kan hiermee toekomstperspectief geboden worden, waardoor de sector
ook aantrekkelijk blijft voor een nieuwe generatie vissers.
Daarnaast is in dit verband ook het advies van de Internationale Raad voor Onderzoek
aan de Zee (International Council for the Exploration of the Sea, ICES) van 20 mei
2020 over de pulsvisserij relevant waarin onder meer is aangegeven dat bij goed beheer
van het tongbestand pulsvisserij geen risico vormt voor duurzame exploitatie van het
bestand.3
Ten slotte hebben de leden van de D66-fractie enkele vragen over de lijst rustgewassen
van het 7e actieprogramma nitraatrichtlijn (7e AP). In een brandbrief van Urgenda
(Urgenda, 19 oktober 2023, «Brandbrief aan Minister Adema over lelies als rustgewas»))
aan de Minister lezen deze leden dat er diverse bloembollen, zoals lelies en pioenrozen,
op de lijst rustgewassen is gekomen. In het 7e AP staat: «De definitieve lijst zal
bepaald worden aan de hand van wetenschappelijk advies en in afstemming met de in
het GLB gehanteerde lijsten. Hierbij zal ook inbreng van de sector worden gevraagd.»
(Rijksoverheid, 26 november 2021, «7e Nederlandse actieprogramma betreffende de Nitraatrichtlijn»
(7e Nederlandse actieprogramma betreffende de Nitraatrichtlijn | Publicatie | Rijksoverheid.nl). Kan de Minister toelichten welke wetenschappelijke adviezen ertoe hebben geleid
dat deze sierteeltgewassen op de lijst met rustgewassen terecht is gekomen?
Antwoord
De lijst met rustgewassen is tot stand gekomen op basis van het advies van de Commissie
Deskundigen Meststoffenwet.4
Hoe kijkt de Minister naar de uitspoeling bij sierteeltgewassen in verband met het
7e AP? Sierteelt is verantwoordelijk voor ongeveer een vijfde van het gebruik van
bestrijdingsmiddelen in Nederland en bestrijdingsmiddelen kunnen de bodem- en waterkwaliteit
aantasten. Ondanks dat rustgewassen niet zijn bedoeld om de vervuiling van bestrijdingsmiddelen
te voorkomen, zijn de leden van mening dat het van belang is dat de waterkwaliteit
integraal wordt aangepakt. De lijst met rustgewassen zou derhalve in lijn moeten zijn
met de doelen van het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) en de kritische
depositiewaarde (KDW). Deelt de de Minister de mening dat het in dit licht onverstandig
is om deze bloembollen op de lijst rustgewassen te laten staan? Kan de Minister toezeggen
dit type gewassen van de lijst rustgewassen af te halen om zo de gezondheid van onze
bodem en water te beschermen?
Antwoord
Het staat vast dat sierteelt een grote opgave heeft voor wat betreft het gebruik van
gewasbeschermingsmiddelen. Via bijvoorbeeld het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie
Gewasbescherming 2030 en het Nationaal Actieplan Duurzaam Gebruik Gewasbeschermingsmiddelen
2022–2025, werk ik aan het verminderen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
in het algemeen en het terugdringen van emissies naar het milieu.
Het is denkbaar dat wanneer de lelie van de lijst met rustgewassen zou worden gehaald,
de teelt zich meer verschuift naar de kleigronden. Daarmee is dit niet een voor de
hand liggende oplossing voor de problemen die het middelengebruik in deze teelt met
zich meedraagt. Binnenkort zal een bredere evaluatie van de Meststoffenwet en het
mestbeleid in bredere zin worden uitgevoerd, zoals ook door mij is medegedeeld aan
uw Kamer op 27 oktober 2023 (Kamerstuk 33 037, nr. 520). In dat kader zal ook opnieuw naar de rustgewassenmaatregel worden gekeken, de conclusies
hiervan kunnen vervolgens hun beslag krijgen in het achtste actieprogramma voor de
Nitraatrichtlijn.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de onderliggende stukken. Naar
aanleiding hiervan hebben deze leden nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de BBB-fractie lezen dat er tijdens de aankomende Raad wederom een discussie
zal plaatsvinden over de huidige situatie in de Europese landbouwsector. Deze leden
hopen van harte dat de Minister de ernst van de situatie bij de Raad duidelijk kan
maken. Op welke manier zal de EC de boerenprotesten tegemoetkomen en de positie en
het inkomen van boeren verbeteren?
Antwoord
Op 15 maart jl. heeft de Commissie in reactie op de boerenprotesten voorstellen gepubliceerd
voor de vermindering van regeldruk en administratieve lasten bij boeren. Per brief
(Kamerstuk 28 625, nr. 360) heb ik de Kamer over de kabinetsappreciatie van deze voorstellen geïnformeerd. Vanuit
de Commissie lopen nog verschillende initiatieven waarbij geïnventariseerd wordt waar
de knelpunten voor boeren zitten. Zo staat er tot 8 april een online enquête open
en vindt er een strategische dialoog plaats. Hoe deze inventarisatie een vervolg krijgt,
is nu nog niet duidelijk.
Hoe zal de EC omgaan met de uitdagingen rond voedselzekerheid in relatie tot de huidige
crisissituatie in de landbouwsector?
Antwoord
Het kabinet onderstreept het belang van een strategische Europese inzet om voedselzekerheid
ook op de lange termijn te borgen. Deze inzet moet zowel recht doen aan het belang
van een vitale Europese landbouwsector als aan de noodzakelijke verduurzamingsopgaven
waar de sector voor staat.
De leden van de BBB-fractie lezen dat lidstaten er werk van willen maken om de administratieve
lasten waarmee agrariërs worden geconfronteerdaan te pakken. Welke concrete maatregelen
worden voorgesteld om de administratieve lasten voor boeren en vissers daadwerkelijk
te verminderen en de regelgeving te vereenvoudigen? Wat zijn de concrete voorstellen
van de EC om de administratieve lasten voor boeren te verminderen en de vereenvoudiging
van regelgeving te bevorderen?
Antwoord
Op 15 maart jl. heeft de Commissie in reactie op de boerenprotesten voorstellen gepubliceerd
over mindering van regeldruk en administratieve lasten bij boeren. Per brief (Kamerstuk
28 625, nr. 360) heb ik de Kamer over de kabinetsappreciatie van deze voorstellen geïnformeerd.
Daarnaast lezen deze leden dat lidstaten zorgen hebben geuit over de impact van milieu-
en mogelijke klimaatwetgeving en de impact van handelsakkoorden met derde landen,
en de mogelijke gevolgen hiervan voor de inkomens van boeren. Heeft de Minister inzichtelijk
wat precies de impact is van milieu- en mogelijke klimaatwetgeving op de inkomens
van Nederlandse boeren? Welke milieu- en mogelijke klimaatwetgeving wordt hier dan
bedoeld? Wat is de impact van handelsakkoorden met derde landen op het inkomen van
Nederlandse boeren?
Antwoord
Onlangs heb ik de Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van een verkenning door Wageningen
Economic Research naar de bedrijfseconomische- en milieueffecten op bedrijfsniveau
van vastgestelde en mogelijke maatregelen die nodig zijn vanwege de afbouw van de
derogatie en een bijdrage leveren aan de doelen voor natuur en stikstof, klimaat en
water als ook wat de mogelijkheden zijn ondernemers hierbij in de toekomst te ondersteunen
door zowel markt als overheid (Kamerstuk 30 252, nr. 150). Het onderzoek laat zien dat reeds vastgestelde maatregelen, maar ook eventuele
verdergaande maatregelen die momenteel geen onderdeel van staand of voorgenomen beleid
zijn, invloed kunnen hebben op de continuïteit van agrarische bedrijven. Het onderzoek
bevestigt daarmee het belang van robuuste nieuwe verdienmodellen en financiële ondersteuning
om de transitie te kunnen maken.
Daarnaast heeft de Commissie op 15 maart jl. voorstellen gedaan die aanpassing van
enkele Goede Landbouw- en Milieucondities in het GLB mogelijk maken. Hiermee kunnen
lidstaten deze voorwaarden beter op de regionale situatie aanpassen. Hiermee hoopt
de Commissie tegemoet te komen aan de zorgen die door de lidstaten zijn geuit over
de impact van deze maatregelen.
De impact van handelsakkoorden op de landbouwsector is een aantal keer onderzocht
door de Commissie. De meest recente studie is van februari dit jaar.5 Uit de studie blijkt dat de bekeken akkoorden nieuwe commerciële kansen openen voor
EU-exporteurs en EU-importeurs van landbouwproducten. Sommige landbouwsectoren profiteren
van de betreffende handelsakkoorden. Andere sectoren krijgen naar verwachting te maken
met toenemende concurrentie. Het gebruik van tariefcontingenten (TRQs) is – zoals
de studie benadrukt – van belang voor sensitieve sectoren als de pluimveesector. Voor
een aantal specifieke akkoorden is in Nederland nader onderzoek gedaan, zoals voor
het Mercosur-akkoord.6 Voor dit onderzoek worden momenteel de mogelijkheden bekeken om het onderzoek uit
2020 van een update te voorzien.
De leden van de BBB-fractie vragen op welke manier de EU zal samenwerken met lidstaten
om de impact van inflatie en rentestijgingen op de kostprijzen voor landbouw- en visserijsectoren
te beperken?
Antwoord
De hoge inputprijzen als gevolg van de crisis in Oekraïne waren in 2022 reden voor
de Commissie om de landbouw(crisis)reserve van € 450 miljoen in te zetten. Ook in
Nederland is indertijd € 8,1 miljoen hiertoe beschikbaar gekomen (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1425). De situatie op de landbouwmarkten is inmiddels gestabiliseerd. De daling van inputprijzen
voor voer, energie en kunstmest en het macro-economisch beleid van de EU hebben ervoor
gezorgd dat het kostprijsniveau en de inflatie voor de landbouwsectoren het afgelopen
jaar weer zijn gedaald. De opbrengstprijzen in de meeste landbouwsectoren zijn op
dit moment op redelijk tot goed niveau en boven het vijfjarig gemiddelde, waarmee
de markten zich goed hebben gestabiliseerd. Desondanks is het van belang goed de ontwikkelingen
op de markten, inclusief de kostprijsontwikkelingen, te blijven monitoren.
De leden van de BBB-factie lezen dat de Minister de Vlaamse Minister in zijn oproep
zal steunen in de richting van de EC om te komen met verdere ambitieuze wetgevingsvoorstellen
op het gebied van dierenwelzijn. Kan de Minister ingaan op wat dit concreet zal betekenen
voor Nederland? Hoe zal de EC omgaan met de vraag naar verdere wetgeving op het gebied
van dierenwelzijn en welke impact zal dit hebben op de Nederlandse sector? Hoe ver
gaat de ambitie van de Minister? Rijkt deze ambitie verder dan op dit moment op nationaal
niveau is bepaald?
Antwoord
De Commissie heeft eerder aangekondigd om in het najaar van 2023 met een uitgebreid
pakket aan EU-dierenwelzijnswetgeving te komen, inclusief geactualiseerde wetgeving
voor productiedieren en met betrekking tot het doden van dieren. Mijn ambities staan
samengevat in de brief aan de Kamer van 14 april 2022 (Kamerstuk 28 286, nr. 1255). De Commissie zal bij haar voorstellen ook komen met een impact assessment. Het
is onwaarschijnlijk dat de huidige Commissie nog voor de verkiezingen voor het Europees
Parlement (EP) met nieuwe voorstellen komt. Wanneer voorstellen van de Commissie worden
gepubliceerd, zal het kabinet de voorstellen beoordelen en de Kamer middels een BNC-fiche
hierover informeren.
De leden van de BBB-fractie lezen dat het thema van de informele Visserijraad »Voorbereiding
op de toekomst van de EU visserij en aquacultuur« is. Deze leden steunen de Minister
in zijn voornemen om ook tijdens deze informele Visserijraad te benadrukken dat de
Europese visserijsector onder grote druk staat. Wat gaat de Minister inbrengen voor
specifiek de Nederlandse vissers?
Antwoord
Specifiek voor de Nederlandse vissers zal ik aangeven dat zij de afgelopen periode
geconfronteerd zijn met grote geopolitieke uitdagingen, hoge brandstofprijzen en een
toenemende druk op de ruimte in de Noordzee. Door de negatieve gevolgen als gevolg
van de Brexit heeft een aanzienlijk deel van de Nederlandse visserijbedrijven deelgenomen
aan de saneringsregeling (Kamerstuk 35 393, nr. 53). Voor het resterende deel van de vloot is het daarmee nog noodzakelijker geworden
ruimte te houden om visserijactiviteiten te kunnen blijven uitvoeren. Om deze belangrijke
sector te behouden voor Nederland is een perspectief nodig op een economisch vatbaar
bedrijfsmodel voor vissers en voldoende ruimte voor vissers. Met mijn Visie voedsel
uit zee en grote wateren, die ik op 8 maart 2024 aan uw Kamer heb toegezonden, wil
ik dat perspectief aan vissers geven (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1624). Mijn inbreng tijdens de informele Visserijraad zal langs de lijnen van de visie
zijn. Zoals ik heb aangegeven in de geannoteerde agenda voor de informele Visserijraad
van 24 en 25 maart 2024 en de Landbouw- en Visserijraad van 26 maart 2024 (Kamerstuk
21 501-32, nr. 1625) zal ik het pulstuig benoemen en de noodzaak voor een beter werkbaar alternatief
voor de aanlandplicht benadrukken.
Deze leden zien ook dat digitalisering een onderwerp van gesprek is op deze informele
Visserijraad en lezen dat het Belgische voorzitterschap het vraagstuk agendeert over
het verzamelen en verwerken van gegevens. Deze leden lezen dat de Minister zal inbrengen
dat Nederland reeds digitaal gegevens registreert. Kan de Minister toezeggen dat er
geen nieuwe doelen bij zullen komen, ondanks dat de Minister voornemens is om op Europees
niveau samen op te trekken wat betreft het delen van digitale gegevens?
Antwoord
Door digitalisering kunnen werkprocessen geautomatiseerd worden en kan (gevoelde)
regeldruk verminderd worden. Digitalisering kan ondernemers voordelen bieden (automatisering,
voorkomen van ongewenste bijvangst, brandstofbesparing, mogelijk een licence-to-produce
in gebieden waar anders niet gevist zou morgen worden). Op die onderdelen zal ik samen
optrekken met andere lidstaten. Daarnaast zal in het kader van de herziening van de
Controleverordening (Verordening (EG) nr. 1224/2009) de komende tijd een verdere digitalisering
van de controlemaatregelen plaatsvinden. De elektronische logboekverplichting en VMS-verplichting
worden uitgebreid naar de kleinschalige vloot (vaartuigen kleiner dan 12 meter), de
traceerbaarheidsinformatie en transportdocumenten worden verder gedigitaliseerd en
ook zal een deel van de vloot worden uitgerust met remote electronic monitoring en
camera’s (REM/CCTV). Tijdens de informele Visserijraad ligt geen voorstel voor ten
aanzien van het verzamelen en verwerken van gegevens. Het vaststellen van nieuwe doelen
is dan ook geen onderdeel van de agenda van deze Raad.
De leden van de BBB-fractie danken de Minister voor het zich nogmaals inzetten voor
de pulsvisserij. Heeft de Minister zicht op het sentiment in de Raad, en wat verwacht
de Minister van deze inzet?
Antwoord
Het draagvlak bij andere lidstaten voor het weer mogelijk maken van het pulstuig blijft
onverminderd klein. Met name Frankrijk en België blijven zeer kritisch op goedkeuring
van deze techniek. Ik verwacht dan ook geen bijval tijdens de informele Visserijraad.
Het Europees Parlement heeft puls eerder tegengehouden en de samenstelling van het
Europees Parlement is nog hetzelfde. Mogelijk biedt de uitkomst van de verkiezingen
van juni a.s. nieuwe mogelijkheden. Daarbij merk ik op dat het grootste deel van de
tongvisserij plaatsvindt in wateren van het Verenigd Koninkrijk en ook dat land kent
een verbod op elektrische visserij.
De leden van de BBB-fractie hebben tot slot nog enkele vragen over de ontwikkelingen
met betrekking tot de toelating van RENURE als kunstmestvervanger in Europa. Is er
vooruitgang geboekt sinds de dringende oproep van de Minister aan Eurocommissaris
Sinkevičius? Welke stappen onderneemt de Minister om de toelating van RENURE in de
EU te bevorderen? Zijn er specifieke initiatieven of samenwerkingsverbanden die worden
ingezet?
Antwoord
Het kabinet ziet grote voordelen in het toepassen van RENURE voor zowel de financiële
situatie van de boer als het milieu. Om die reden wordt al veel langer gepleit voor
het toelaten van het gebruik van RENURE producten boven de gebruiksnorm dierlijke
mest bij de Commissie. Het kabinet zal dit ook blijven doen, ook in het licht van
de huidige gesprekken over lastenverlichting.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
Afzwakking milieumaatregelen als antwoord op gewelddadige boerenprotesten
De leden van de PvdD-fractie vragen de Minister of hij het inzicht deelt dat de minimale
milieuvereisten (de conditionaliteiten) uit het GLB een belangrijk doel dienen. Erkent
de Minister dat deze maatregelen zijn doorgevoerd om de bodem en het milieu te beschermen,
en om in enige mate te borgen dat het publieke geld dat aan het GLB wordt besteed
ook een publiek doel dient? Kan de Minister bevestigen dat deze maatregelen zeker
niet zijn bedoeld om «boeren te pesten», om vervolgens schielijk te kunnen worden
ingetrokken nadat boeren in Europa (op gewelddadige wijze) hier hun ongenoegen over
uiten? Zo ja, waarom gaat de Minister dan mee in het frame dat deze maatregelen voornamelijk
zorgen voor administratieve lasten voor boeren, in plaats van uit te leggen wat het
algemene belang is van deze maatregelen? Denkt de Minister een daadwerkelijk verduurzaming
in de landbouw te kunnen realiseren zonder dat dat ergens tot een toename van administratie
of tot moeilijke of pijnlijke situaties zal leiden? Zo ja, hoe dan?
De leden van de PvdD-fractie roepen de Minister op om bij de Landbouw- en Visserijraad
van 25/26 maart een stevig pleidooi te houden voor de instandhouding van de goede
landbouw- en milieucondities (GLMC’s) als minimale conditionaliteiten voor het GLB.
Tevens roepen deze leden de Minister op om zich te verzetten tegen enige voorstellen
die gericht zijn op afschaling van het toezicht en de handhaving op de landbouwsector.
Indien hij niet voornemens is dit te doen, kan de Minister uitleggen waarom niet?
Antwoord
Het belang van de Goede Landbouw- en Milieucondities staan voor mij niet ter discussie
en blijven ook met de voorstellen van de Commissie in stand, met uitzondering van
GLMC 8a. In de benodigde transitie van de landbouw is het logisch om voorwaarden te
verbinden aan de deelname aan het GLB. Dat draag ik ook uit. Daar waar de voorstellen
van de Commissie ruimte bieden aan de lidstaat om de invulling van de GLMC’s op de
eigen situatie toe te passen, ontstaat er meer subsidiariteit. Dit is in lijn met
de wens van Nederland, zodat Nederland meer rekening kan houden met hier aanwezige
specifieke condities. De lidstaten leggen vervolgens zelf de toepassing van de gewijzigde
GLMC’s vast in het eigen NSP.
Het afschalen van toezicht en handhaving is geen streven van dit kabinet. Het risicogericht
invullen van controles is wel een manier waarop het toezicht wordt vormgegeven. Zoals
ik in mijn brief aan de Kamer heb laten weten (Kamerstuk 28 625, nr. 360), betekent het bij bedrijven kleiner dan 10 hectare niet meer controleren van de
conditionaliteiten voor zowel de boer als de controle-instanties een aanzienlijke
verlichting. Ook geef ik aan dat de specifieke controles op de regelingsbeheerseisen
voor deze bedrijven niet vervallen en is er sprake van dat vanuit ander nationaal
beleid wel op naleving wordt gecontroleerd (bijvoorbeeld vanuit de mestwetgeving).
Deze aanpassing zorgt er ook voor dat een grote groep GLB-deelnemers permanent buiten
de conditionaliteitscontroles zal vallen. Dit zorgpunt zal in de gesprekken met andere
lidstaten en de Commissie over dit voorstel worden geagendeerd door Nederland.
De leden van de PvdD-fractie hebben tot slot al eerder benadrukt dat het onacceptabel
is als de broodnodige aanpassing van de overige Europese dierenwelzijnsregelgeving
nog verder op de lange baan wordt geschoven. Vooral voor de dieren, maar ook voor
de vele Europeanen die zich zorgen maken over dierenwelzijn. Al jaren wordt gewezen
naar deze herziening als hét moment om het leed van de miljarden dieren in Europa
te verminderen. Waar blijven deze voorstellen? Wat gaat de Minister doen om te voorkomen
dat deze herziening wordt uitgesteld of afgezwakt, in lijn met de Europese regels
voor bescherming van natuur en bodem?
Antwoord
De Commissie heeft eerder aangekondigd om in het najaar van 2023 met een uitgebreid
pakket aan EU-dierenwelzijnswetgeving te komen, inclusief geactualiseerde wetgeving
voor productiedieren en met betrekking tot het doden van dieren. Mijn ambities staan
samengevat in de brief aan de Kamer van 14 april 2022 (Kamerstuk 28 286, nr. 1255). Zoals u daarin ook kunt lezen, zal ik de Commissie blijven vragen om met de nieuwe
voorstellen te komen. Het is echter onwaarschijnlijk dat de huidige Commissie nog
voor de EP-verkiezingen met nieuwe voorstellen komt.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie waarderen de voorstellen van de EC om regelgeving voor
boeren in het kader van het GLB te versoepelen. Deze leden constateren dat Nederlandse
boeren, maar ook boeren in andere Europese lidstaten, daarnaast echter te maken hebben
met onwerkbare en hoge regeldruk op basis van milieuwetgeving, zoals de Nitraatrichtlijn.
Gaat de Minister bij de komende landbouwraad ook pleiten voor herijking van milieuwetgeving?
Antwoord
In de Landbouw- en Visserijraad zet ik mij in voor de positie van boeren en vissers,
alsmede voor het belang van de transitie naar een duurzame landbouw en de doelstellingen
op het vlak van natuur en klimaat. Met het voorstel van de Commissie wordt aandacht
besteed aan de uitdagingen en drempels die boeren ervaren. De voorstellen bieden de
lidstaten meer ruimte voor nationaal maatwerk. Het kabinet waardeert dit streven van
de Commissie. Naar verluidt is het streven van de Commissie en het voorzitterschap
om de gehele wetgevingsprocedure nog gedurende de huidige legislatuur af te ronden,
wat betekent dat deze stappen uitzonderlijk snel doorlopen moeten worden. Aanvullende
voorstellen voor herijking van wetgeving zouden op dezelfde korte termijn de nauwkeurigheid
mogelijk niet ten goede komen. Voor verdere toelichting verwijs ik naar de kabinetsappreciatie
die eerder deze week naar de Kamer is gestuurd.
De leden van de SGP-fractie roepen de Minister op de voorliggende voorstellen voor
vereenvoudiging van het GLB te steunen en ervoor te zorgen dat ze al dit jaar in Nederland
toegepast worden. Deze leden horen graag hoe de Minister hiermee om wil gaan.
Antwoord
De Kamer heeft eerder deze week een brief (Kamerstuk 28 625, nr. 360) met de appreciatie van de voorstellen van de Commissie ontvangen. De voorstellen
leggen de verantwoordelijkheid voor toepassing van de wijzigingen grotendeels bij
de lidstaten. Indien Nederland gebruik wil maken van de ruimte die de voorstellen
van de Commissie creëren, zal een wijziging van het NSP noodzakelijk zijn. Ik zal
daarbij met de betrokken partijen zorgvuldig de verschillende belangen afwegen. In
Nederland is de inschrijving voor het GLB via de Gecombineerde opgave reeds gestart.
Het eventueel doorvoeren van deze wijzigingen in 2024 zal, vanwege de korte tijd,
voor RVO een forse impact hebben en leiden tot het verdringen van andere onderdelen
van de dienstverlening.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CU-fractie
De leden van de CU-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de
aankomende Landbouw- en Visserijraad. Deze leden hebben daarbij enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de CU-fractie zien dat onder invloed van de boerenprotesten in verschillende
lidstaten het inzicht doorbreekt dat boeren te maken hebben met te hoge regeldruk
en administratieve lasten en dat de gevolgen van milieu- en klimaatwetgeving verstrekkend
kunnen zijn. Deze leden zijn blij dat de EC nu aan voorstellen werkt om administratieve
lasten voor boeren te verminderen. Op welke termijn kan de EC precies voorstellen
doen voor kwesties als GLMC’s, de frequentie van controles en de coördinatie en de
flexibilisering omtrent de NSP’s?
Antwoord
De Commissie heeft op 15 maart jl. de eerste voorstellen gedaan voor aanpassingen
van de GLB-verordening. De Kamer heeft de appreciatie van deze voorstellen reeds ontvangen
(Kamerstuk 28 625, nr. 360). Vanuit de Commissie lopen nog verschillende initiatieven waarbij geïnventariseerd
wordt waar de knelpunten voor boeren zitten. Zo staat er tot 8 april a.s. een online
enquête open en vindt er een strategische dialoog plaats. Hoe deze inventarisatie
een vervolg krijgt, is op dit moment nog niet duidelijk.
Wat kan flexibilisering omtrent het NSP voor Nederland betekenen, nu de veehouderij
met een mestcrisis te kampen krijgt?
Antwoord
De flexibilisering ziet voornamelijk op een aanpassing van de GLMC’s naar de lokale
condities. Hierdoor kan beter aansluiting worden gezocht bij nationale omstandigheden
en nationale wetgeving. De nationale mestwetgeving blijft onverkort van kracht. Deze
flexibilisering heeft over het algemeen geen invloed op de mestplaatsingsruimte. Alleen
het loslaten van GLMC 8a, het verplicht aanhouden van niet productief areaal, kan
een beperkte invloed hebben op de mestplaatsingsruimte. Indien bedrijven om aan deze
voorwaarde te voldoen productief land braak hebben gehouden, zou daar weer productieruimte
kunnen ontstaan. Veelal is deze verplichting echter ingevuld met landschapselementen
waarop geen mestplaatsing is toegestaan.
Kunnen volgens de Minister de lasten voor boeren worden verminderd en kunnen zij nog
een goed inkomen verdienen, terwijl tegelijk wordt tegemoet gekomen aan de noodzaak
tot verduurzaming? Zo ja, hoe?
Antwoord
Voor het toekomstperspectief van de agrarische sector is het van belang dat de sector
verduurzaamt. Bij eventuele hervormingen, aanvullende maatregelen en het verminderen
van de administratieve lasten en stapeling van regels mogen we de transitie naar een
duurzame en veerkrachtige landbouwsector dan ook niet uit het oog verliezen. Ik verwelkom
het non-paper van de Commissie met voorstellen om de positie van de boer in de keten
verder te versterken. Daarbij gaat mijn aandacht in het bijzonder uit naar maatregelen
die het realiseren van vergoedingen voor duurzaamheidsinspanningen ondersteunen.
Is de inzet op doelsturing voldoende? Zo nee, waar denkt de Minister nog meer aan?
Antwoord
De heterogeniteit van de EU-lidstaten noodzaakt ertoe om Europese regels dusdanig
vorm te geven dat alle lidstaten er ook daadwerkelijk mee uit de voeten kunnen. Dat
gebeurt nu nog te weinig. Nederland wil dat er in toekomstige voorstellen meer wordt
gestuurd op doelen in plaats van dat middelvoorschriften worden gesteld. Daarnaast
vinden wij het positief dat onlangs de strategische dialoog over de toekomst van de
landbouw van start is gegaan, die Commissievoorzitter Von der Leyen in haar Staat
van de Unie-toespraak afgelopen najaar aankondigde. Nederland steunt het doel van
deze dialoog om te komen tot een langetermijn toekomstvisie voor een bestendig landbouwbeleid
die een brug slaat tussen concurrentievermogen, ruimte voor agrarisch ondernemerschap
en een robuust verdienmodel en versterking van natuur en biodiversiteit. Deze dialoog
moet bijdragen aan het verminderen van de lasten van de boeren, terwijl zij een goed
inkomen verdienen en tegemoet wordt gekomen aan de noodzaak tot verduurzaming.
De leden van de CU-fractie constateren dat de Minister terecht wijst op het belang
van de positie van de boeren en vissers in de EU, ook in het kader van het verwezenlijken
van de duurzaamheidsdoelstellingen en voedselzekerheid. Hiervoor is het noodzakelijk
dat er aandacht is voor het verdienvermogen van de boer en een gelijk speelveld binnen
de EU, zo schrijft de Minister ook.
Is er hier volgens hem voldoende oog voor bij de EC? Hoe zouden het verdienvermogen
en het gelijke speelveld beter kunnen worden gewaarborgd door de EC, volgens de Minister?
Antwoord
Het is van belang dat er voldoende aandacht is voor het versterken van het verdienvermogen
van agrarische ondernemers en een gelijk speelveld binnen de EU. Ik verwelkom dan
ook het non-paper dat de Commissie heeft opgesteld met voorstellen om de positie van
de boer in de keten verder te versterken en kijk uit naar de gesprekken hierover.
Daarbij gaat mijn aandacht in het bijzonder uit naar maatregelen die het realiseren
van vergoedingen voor duurzaamheidsinspanningen ondersteunen.
De leden van de CU-fractie zijn het eens dat de autonome handelsmaatregelen voor Oekraïne
dienen te worden verlengd. Echter, de zorgen van verschillende lidstaten over mogelijke
resulterende marktverstoringen zijn inderdaad begrijpelijk. Wat wordt er aangepast
aan de vrijwaringsclausule waardoor aan deze zorgen wordt tegemoet gekomen?
Antwoord
In de brief van 1 maart jl. aan de Kamer (Kamerstuk 36 045, nr. 178) met de beoordeling van het kabinet van de tweede verlenging van de tijdelijke opschorting
van importheffingen op Oekraïense producten is uiteengezet welke aanpassing van de
vrijwaringsclausule is voorzien om aan de zorgen tegemoet te komen. In bepaalde situaties
kan de Commissie straks voorkeursregelingen voor producten tijdelijk opschorten en
de huidige heffingen in het associatieakkoord weer van toepassing laten worden. In
de eerste plaats betreft de mogelijkheid voor de Commissie om maatregelen te nemen
indien geïmporteerde Oekraïense producten onder voorwaarden gevolgen hebben voor de
EU-markt of de markt voor één of enkele lidstaten voor soortgelijke of rechtstreeks
concurrerende producten. Dat is in de huidige verordening niet mogelijk.
In de tweede plaats is er als limiet gesteld dat voorlopige vrijwaringsmaatregelen
maximaal 120 dagen mogen duren waarbij vaststelling plaatsvindt via een uitvoeringsbehandeling.
Er is nu geen limiet. In de derde plaats zijn er automatische vrijwaringen opgenomen
voor pluimveevlees, eieren of suiker. Als de invoer in de periode van 6 juni 2024
tot en met 31 december 2024 groter is dan het vijf-twaalfde gemiddelde van de jaarlijkse
invoer van het product in de periode 2022–2023. Boven die hoeveelheid zullen de geldende
quota en heffingen uit het Associatieakkoord weer gaan gelden.
Wat de leden van de CU-fractie hiervoor opmerkten over productie-eisen speelt ook
bij de invoer vanuit Oekraïne, met als bekend voorbeeld de productie van eieren. Hoe
wordt nu voorkomen dat eieren uit legbatterijen in Oekraïne hier op de markt op een
oneerlijke manier concurreren met onze eieren?
Antwoord
In het Associatieakkoord met Oekraïne is de afspraak opgenomen dat Oekraïne de volledige
Europese sanitaire – en fytosanitaire (SPS) regelgeving inclusief dierenwelzijnsregelgeving
overneemt en implementeert. Deze afspraak omvat ook het verbod op legbatterijsystemen.
Oekraïne heeft dit verbod inmiddels overgenomen in haar nationale regelgeving. Er
geldt echter nog een overgangstermijn voor uitfasering van huisvestingsystemen voor
Oekraïense eierproducenten.
Verder monitort het kabinet de ontwikkeling van de import van eieren en eierproducten
uit Oekraïne en de effecten daarvan op de markt voor landbouwproducten. Zoals aangegeven
in de beoordeling van het kabinet van de eerste tijdelijke vrijstelling, is het kabinet
zich terdege bewust van de mogelijke effecten van toegenomen concurrentie door de
invoer van eieren- en eier-producten uit Oekraïne. Daarbij moet vermeld worden dat
er in de schappen van Nederlandse supermarkten geen verse eieren uit Oekraïne worden
verkocht.
Zoals in het antwoord op uw vorige vraag is aangegeven, stelt de Commissie voor om
bij de tweede verlenging van de tijdelijke opschorting van importheffingen op Oekraïense
producten onder andere een automatische vrijwaring in te stellen voor de invoer van
eieren uit Oekraïne. Dit limiteert de invoer. Als de invoer in de periode van 6 juni
2024 tot en met 31 december 2024 groter is dan het vijf-twaalfde gemiddelde van de
jaarlijkse invoer van het product in de periode
2022–2023. Boven die hoeveelheid zullen de geldende quota en heffingen uit het Associatieakkoord
weer gaan gelden.
De leden van de CU-fractie zien op het gebied van de visserij vergelijkbare problemen
als op het gebied van landbouw, zoals ook de Minister opmerkt. In dit verband zouden
deze leden graag willen weten welke alternatieven de Minister ziet ten aanzien van
de aanlandplicht.
Antwoord
Ik zal de oproep herhalen die ik in de Raad van 26 februari 2024 heb gedaan dat bij
de exercitie die nu door de Commissie wordt uitgevoerd voor de vermindering van administratieve
lasten en vereenvoudiging ook aandacht dient te zijn voor thema’s in de visserijsector
(Kamerstuk 21 501-32, nr. 1625).
Een alternatief voor de aanlandplicht kan bijvoorbeeld een automatische vangstregistratie
zijn, met behulp van slimme cameratechnologie. Hierbij wordt ook de ongewenste vangst,
die veelal teruggegooid wordt, volledig geregistreerd en van het quotum afgetrokken
(rekening houdend met het overlevingspercentage). Op deze manier hoeft de ongewenste
vangst niet aan boord opgeslagen te worden. Dat scheelt opslagcapaciteit en arbeidstijd
terwijl de prikkel om selectiever te vissen blijft bestaan.
Hiertoe zal het project Fully Documented Fisheries de komende jaren worden vervolgd.
Ook houd ik de ontwikkelingen op de aanlandplicht in het Verenigd Koninkrijk goed
in de gaten.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
D.J.G. Graus, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
A. Holtjer, adjunct-griffier